Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28000 nr. 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28000 nr. 22 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2001
In vervolg op mijn brief van 30 oktober 2000 (Kamerstukken II, 27 400/27 400-VI, nr. 33) bericht ik u nader over mijn zienswijze naar aanleiding van de motie De Graaf c.s. van 21 september 2000 (kamerstuk 27 400, nr. 26). U rappelleerde mij reeds in de AO's Rechtsbijstand en Slachtofferzorg van respectievelijk 4 juli en 10 oktober jl.
In mijn bovengenoemde brief heb ik aangegeven een nadere precisering te zullen geven van de gevallen waarin gratis rechtsbijstand voor slachtoffers van ernstige misdrijven noodzakelijk is. Voorts zou ik u informeren over de vormgeving van een regeling en te zullen bezien of voor de kosten dekking kan worden gevonden binnen mijn begroting.
In mijn brief van 30 oktober 2000 heb ik aangegeven dat in de juridische positie van dader en slachtoffer geen reden kan zijn gelegen slachtoffers van ernstige misdrijven de toegang te geven tot gratis rechtsbijstand. Beiden hebben op gelijke voet toegang tot de rechter en kunnen hun juridische strijd met dezelfde middelen strijden. Uitsluitend omdat het desondanks niet redelijk moet worden geacht slachtoffers van zeer ernstige misdrijven te belasten met de kosten van het inroepen van rechtsbijstand – ook al zouden zij deze later kunnen verhalen op de dader – kan worden gerechtvaardigd onder zeer specifieke omstandigheden deze kosten voor rekening van de overheid te laten komen. Voor de omschrijving van deze specifieke omstandigheden kan naar mijn mening het best worden aangesloten bij de criteria die het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert voor vergoeding van onverhaalbare schade. Met deze criteria is immers vastgelegd in welke gevallen het redelijk moet worden geacht dat de overheid aan het slachtoffer de schade vergoedt die deze niet op de dader kan verhalen. Het ligt voor de hand dezelfde criteria te hanteren om vast te stellen in welke gevallen het redelijk moet worden geoordeeld dat de overheid het slachtoffer vrijwaart van de kosten van het verhalen van de toegebrachte schade op het slachtoffer. Met het overnemen van deze criteria zou de situatie ontstaan dat slachtoffers van bepaalde delicten -in beginsel- altijd (een deel van) hun schade vergoed krijgen, dan wel van de dader, dan wel van de overheid. Ik acht dit een consistente beleidslijn.
Dit betekent dat slechts indien sprake is van een in Nederland gepleegd zeden- of geweldsmisdrijf waaruit ernstig letsel is voortgevloeid het slachtoffer in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtsbijstand zonder eigen bijdrage, ongeacht zijn draagkracht. Om vast te stellen of sprake is van een zeden- of geweldsmisdrijf dient het slachtoffer een bericht van vervolging van het OM te overleggen. Ook zonder een dergelijke verklaring is het weliswaar mogelijk een (civiele) procedure tegen de dader te beginnen, maar een dergelijke onrechtmatige daadsactie onderscheidt zich in geen enkel opzicht van andere civiele vorderingen waarin wordt gepoogd schade op een derde te verhalen zonder dat sprake is van een zeden- of geweldsmisdrijf.
Om vast te stellen of sprake is van ernstig letsel is een medische verklaring vereist, waarop ik hieronder nog terugkom.
Zoals ik u heb bericht zal de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) gewijzigd moeten worden. Het artikel moet de strekking hebben dat aan slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven, waarin tot vervolging is overgegaan, ten behoeve van de indiening van een vordering tot schadevergoeding een voorwaardelijke toevoeging wordt afgegeven indien voeging in het strafproces via 51a Sv. niet mogelijk is.
De specifieke criteria voor de afgifte van een toevoeging zullen moeten worden vastgelegd in een AMvB of ministeriële regeling. Bij de indiening van een aanvraag voor een dergelijke toevoeging zal aan – onder meer door de motiebepaalde eisen moeten worden voldaan, namelijk:
1. Het desbetreffende strafbare feit wordt vervolgd. Het slachtoffer kan hiertoe een bericht van vervolging van het OM overleggen.
2. Het is voor het slachtoffer niet mogelijk om de schade te verhalen middels voeging in de strafprocedure conform artikel 51a Sv. Ten bewijze hiervan dient het slachtoffer een verklaring te overleggen van het bureau rechtshulp. Dit is in lijn met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wrb (Kamerstukken II 2000/01, 27 553, nrs. 1–3), waarbij onder meer artikel 19 van de Wrb wordt gewijzigd. Deze wijziging strekt ertoe dat rechtzoekenden ongeacht hun inkomens- of vermogenspositie bij het bureau rechtshulp gedurende drieëneenhalf uur gratis rechtsbijstand wordt geboden ten einde als benadeelde partij schade te vorderen met het oog op de toepassing van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
3. De rechtzoekende is slachtoffer van een zeden- of geweldsmisdrijf waarbij sprake is van een dusdanig ernstig letsel dat de overheid de rechtzoekende in redelijkheid niet voor die kosten op kan laten draaien. Ten bewijze hiervan moet het slachtoffer – gelet op de criteria die het Schadefonds Geweldsmisdrijven stelt – een (nog te ontwikkelen) verklaring laten invullen door de behandelend geneesheer of de bedrijfsarts van het slachtoffer.
Een dergelijke regeling is volgens de raden voor rechtsbijstand weliswaar uitvoerbaar maar zal noodzakelijkerwijze met een aantal specifieke voorwaarden omgeven moeten zijn, waardoor voor alle betrokkenen een zekere bureaucratische last ontstaat.
In mijn brief van 30 oktober 2000 ben ik nog uitgegaan van cijfers van het WODC die betrekking hebben op vervolging van bepaalde misdrijven (artikelen uit het Wetboek van Strafrecht). Ik heb nu de beschikking gekregen over cijfers van het Parket Procureur Generaal waaruit naar voren komt hoeveel slachtoffers van misdrijven er jaarlijks zijn die ernstig letsel oplopen. Dit blijken er jaarlijks 5000 te zijn.
Ik ga ervan uit dat een aantal slachtoffers van deze misdrijven geen beroep zal doen op de hierboven beschreven voorziening, bijvoorbeeld omdat:
• zij zich voor de geleden schade reeds kunnen voegen in het strafproces overeenkomstig 51a Sv;
• zij met de indiening van een vordering tot schadevergoeding niet willen wachten op de vraag of tot vervolging van het strafbare feit wordt overgegaan.
• vanaf het begin af aan reeds duidelijk is dat er geen verhaal op de dader mogelijk is;
• zij de kosten op anderen kunnen verhalen, bijvoorbeeld op de dader of op hun rechtsbijstandverzekering;
• er een afhankelijkheidsrelatie tussen dader en slachtoffer is, dan wel
• zij niet aan de zaak willen worden herinnerd.
Voor wat betreft de raming van de kosten verbonden aan de onderhavige voorziening, zijn de kosten van rechtsbijstand en de geschatte toename van het aantal procedures (zaken) van belang. Hoewel deze schatting met de nodige onzekerheid is omgeven, ga ik er vanuit dat de regeling zal leiden tot een toename van tenminste 500 zaken. Dit leidt tot € 1,37 mln. (f 3 mln.) kosten.
Omdat de invoering van de voorziening nog aanpassing van de Wrb behoeft en er een AMvB of ministeriële regeling moet worden opgesteld verwacht ik echter dat de voorziening niet eerder dan in 2003 kan worden ingevoerd. De extra uitgaven zal ik betrekken bij de voorbereiding van de Justitiebegroting voor 2003.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28000-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.