27 925
Bestrijding internationaal terrorisme

nr. 74
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2002

Hierbij doe ik uw Kamer een nota van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) toekomen1, waarin wordt ingegaan op het fenomeen van rekrutering in Nederland ten behoeve van de jihad. Met deze nota doe ik de toezegging gestand, die ik heb gedaan bij de bespreking van de laatste voortgangsrapportage inzake het Actieplan Terrorisme, in het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding en Veiligheid van 2 oktober jongstleden. (kamerstuk 27 925, nr. 70)

Gedurende het afgelopen jaar heeft Justitie, mede op aangeven van de AIVD, aanhoudingen verricht van personen, die er onder meer van worden verdacht betrokken te zijn geweest bij het rekruteren van jongeren voor de jihad en het verlenen van steun aan terroristische activiteiten. De aanhoudingen tonen aan dat de Nederlandse overheid door de inzet van de AIVD, politie en justitie – en niet in de laatste plaats ook door goede internationale samenwerking – erin slaagt rekruteurs en gerekruteerden daadwerkelijk te onderkennen en aan te pakken. Ook kon een uit de gevangenis van Breda ontsnapte verdachte, dankzij een goede samenwerking tussen de Nederlandse en Franse veiligheidsdiensten, weer getraceerd worden. Inmiddels is hij door de Franse justitie opgepakt.

De inzet van de AIVD op dit terrein heeft veel nieuwe informatie opgeleverd over de risico's van het verschijnsel rekruteringen als een vroege fase van een proces dat kan uitmonden in terrorisme. Via rekruteringen blijken terroristische organisaties wereldwijd een reservoir te vormen van personen met uiteenlopende achtergronden, vaardigheden en mogelijkheden, die ingezet kunnen worden voor ondersteuning van de jihad en gewapende acties. Deze informatie ligt ten grondslag aan de thans aangeboden nota, waarin diverse aspecten van de problematiek in hun context en onderlinge samenhang geplaatst worden. Het daarbij geschetste meest waarschijnlijke toekomstscenario is verontrustend.

De AIVD concludeert dat de hier plaatsvindende rekruteringen ten behoeve van de jihad niet meer kunnen worden afgedaan als incidenten, die verbonden zijn met een externe dreiging van islamistisch-terroristische netwerken. Integendeel, het verschijnsel heeft, ook in ons land, nadrukkelijk wortels binnen de eigen samenleving, doordat stagnerende integratie en ontoereikende acceptatie van moslims een voedingsbodem blijken te zijn voor radicalisering.

Waartoe dergelijke processen uiteindelijk kunnen leiden, is zichtbaar geworden met de geslaagde en verijdelde islamistisch terroristische aanslagen waarmee het westen de afgelopen jaren werd geconfronteerd, zoals op de Kerstmarkt in Straatsburg in december 2000, het WTC-gebouw en het Pentagon in de Verenigde Staten op 11 september 2001 en tijdens een vlucht van Parijs naar Miami in december 2001. In al deze gevallen zijn personen betrokken geweest die in het westen werden gerekruteerd ten behoeve van de jihad. Ook Nederland blijkt niet gevrijwaard te zijn van deze rekruteringsproblematiek. Volgens een voorzichtige schatting zijn binnen onze landsgrenzen zeker tien rekruteurs actief of in het recente verleden actief geweest. Op grond daarvan kan aangenomen worden dat zich enkele tientallen moslimjongeren in een rekruteringsproces bevinden.

Gelet op het niet-incidentele karakter van het fenomeen rekrutering in Nederland, de heimelijkheid waarmee het plaatsvindt en de veiligheidsrisico's die eruit voortvloeien, is de noodzaak van het tegengaan van dit fenomeen evident. Het is immers uitermate onwenselijk dat in Nederland levende moslims verstrikt raken in het web van radicale en gewelddadige netwerken en in binnen- of buitenland betrokken raken bij gevechtshandelingen of terroristische acties, uitgevoerd onder het vaandel van hun geloofsovertuiging. Daarbij moet voor alles voorkomen worden dat er in de samenleving een diepe etnisch-religieuse kloof ontstaat tussen moslims en niet-moslims. De centrale notie is immers dat het uitsluitend om radicale elementen moet gaan, die geïsoleerd en aangepakt worden. Het beleid van de regering richt zich daarbij op verschillende aspecten, die hieronder nader worden aangeduid.

Allereerst is de Nederlandse regering zich ervan bewust dat het fenomeen van rekrutering verband houdt met radicaliseringstendensen binnen de islamitische gemeenschappen. Over de schadelijke effecten ervan is al regelmatig gerapporteerd. De dienst beperkt zich daarbij niet tot het verstrekken van informatie aan justitie over terroristische cellen, rekruteurs en gerekruteerden, maar signaleert ook ontwikkelingen die op langere termijn het integratieproces van etnische minderheden met een moslimachtergrond schade berokkenen en bedreigend kunnen zijn voor de democratische rechtsorde. Verwezen wordt onder meer naar de opeenvolgende jaarverslagen van de BVD/AIVD, de nota De politieke islam in Nederland (1998), het rapport Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw (2001) en de nota De democratische rechtsorde en islamitisch onderwijs (2002).

Ten tweede vereist de bestrijding van terrorisme een brede benadering, waarbij de aanpak van rekruteringen een belangrijke mogelijkheid is om al in een vroegtijdig stadium te interveniëren. Daartoe wordt rekruteurs momenteel met justitiële middelen waar mogelijk een halt toegeroepen, wordt gepoogd gerekruteerden terug te halen van hun heilloze weg, worden inspirators ter verantwoording geroepen en radicaal-islamitische netwerken ontmanteld. In internationaal verband is intensieve samenwerking tussen veiligheidsdiensten vereist. Van Nederlandse zijde zijn hiertoe de nodige initiatieven genomen, zoals de oprichting van een Europese Counter Terrorism Group van hoofden terrorismebestrijding van veiligheidsdiensten en de organisatie van een expertmeeting over rekruteringen. Daarmee heeft deze thematiek ook internationaal inmiddels een belangrijke plaats op de agenda gekregen. Het belang hiervan kan niet genoeg benadrukt worden, aangezien het niet mogelijk is om deze transnationale problematiek uitsluitend met binnenlands beleid aan te pakken.

De vrijheden van religie, meningsuiting en vereniging mogen in geen geval een vrijbrief worden voor extremisme en terrorisme en mogen evenmin misbruikt worden om haat te zaaien tegen de omringende samenleving. Daarmee worden deze grondrechten immers uitgehold en in hun geldigheid bedreigd, met alle schade van dien voor de kwaliteit van de democratische rechtsorde. Vandaar dat lokale besturen en justitie aandacht dienen te blijven houden voor haatzaaiende preken en discriminerende uitlatingen in de moskee, op videobanden en geluidscassettes en via het internet. Waar mogelijk zal de AIVD informatie en inzichten hierover met deze autoriteiten delen. Ook zal in concrete gevallen elke mogelijkheid tot stringente naleving van regelgeving rond toelating en verblijf worden benut, als daarmee radicale moslims uit het land geweerd of verwijderd kunnen worden. Potentiële risico's zullen hiermee in de kiem worden gesmoord.

Naast de juridische aanpak zijn er echter ook bestuurlijke en beleidsmatige wegen om de radicaal-islamitische netwerken op pro-actieve wijze tegen te gaan. Zo zal de integratie van minderheden met een moslimachtergrond in de Nederlandse samenleving met kracht moeten worden voortgezet, aangezien sommige jonge moslims door stagnerende integratie en identiteitsproblemen ontvankelijk blijken te zijn voor radicale ideeën. Om dat tegen te gaan zal het integratiebeleid effectiever en minder vrijblijvend moeten zijn, met een sterk verplichtend karakter als het gaat om onderricht in taal en goed burgerschap. Omgekeerd is er ook sprake van een verplichting, als het gaat om acceptatie van en respect voor legitieme aanspraken van moslims op een volwaardige plaats in de samenleving. Dit is een onmisbaar complement van een strenge aanpak van de rekruteringsactiviteiten.

Een belangrijk tegenwicht tegen extremisme moet geboden worden door de moslimgemeenschap zelf. De overgrote meerderheid van de hier levende moslims heeft zich altijd een tegenstander betoond van geweld en onverdraagzaamheid. Ouders, imams, moskeeën, islamitische organisaties en vele andere betrokkenen hebben een grote eigen verantwoordelijkheid als het aankomt op het zo vroeg mogelijk signaleren en tegengaan van radicalisering en rekrutering. Onderlinge verdeeldheid en de terughoudendheid om naar buiten toe kritiek te uiten op geloofsgenoten, hebben tot op heden echter steeds verhinderd dat een breed front gevormd kon worden tegen dergelijke ongewenste ontwikkelingen, waarvan primair jongeren uit eigen kring het slachtoffer kunnen worden. Toch kan een eigen verantwoordelijkheid in deze niet genegeerd worden: men zal de discussie in eigen kring aan moeten gaan.

Door de overheid is – onder meer bij monde van mijn ambtsvoorganger, de Minister voor Integratie- en Grote Stedenbeleid en het hoofd van de AIVD – reeds eerder openlijk een klemmend beroep gedaan op moslimorganisaties in Nederland zich ook in eigen kring te keren tegen elke vorm van extremisme. In het licht van de hiervoor geschetste ontwikkelingen vraagt de regering van hen eens te meer volle en zichtbare support bij het streven de radicale personen en organisaties te isoleren en de interne weerstand tegen hun schadelijke activiteiten te vergroten. Daarmee wordt zichtbaar gemaakt dat moslims en niet-moslims in Nederland zich gezamenlijk sterk maken voor een veilige en verdraagzame samenleving, zoals wij die met onze democratische rechtsorde pogen te waarborgen.

De Minister van Bbinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven