27 925 Bestrijding internationaal terrorisme

Nr. 723 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2020

In de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is gemeld dat in de toekomst in gevallen waarbij door het Ministerie van Defensie onderzoek wordt gestart naar een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet, de Tweede Kamer standaard en zo snel mogelijk vertrouwelijk over dit onderzoek zal worden geïnformeerd. Ook is gemeld dat de Kamer vertrouwelijk zal worden geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek, waarbij de Kamer zal worden meegenomen in de overwegingen van het Ministerie van Defensie over de mate van openbare transparantie die op dat moment in het kader van de veiligheid geoorloofd wordt geacht.

Vanwege het belang dat de Kamer hecht aan openbare informatievoorziening is, in tegenstelling tot de toezegging uit de brief van 25 november jl., als uitgangspunt gekozen dat bovengenoemde informatievoorziening openbaar plaatsvindt, tenzij dit naar het oordeel van de Minister van Defensie op dat moment niet mogelijk is. In dat geval kan de Kamer vertrouwelijk worden geïnformeerd.

Over een aantal praktische aspecten heeft in de afgelopen periode overleg plaatsgevonden tussen het Ministerie van Defensie en de staf van de vaste commissie voor Defensie.

Hierbij doe ik de vaste commissie voor Defensie een concreet voorstel voor een gezamenlijk vast te stellen procedure voor de toekomst, waarover ik uiteraard graag met de vaste commissie nader in overleg treed.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Procedure informeren Tweede Kamer bij een vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet

Deze procedure ziet, conform de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673), op het informeren van de Tweede Kamer – in casu de vaste commissie voor Defensie – over onderzoek van het Ministerie van Defensie naar een vermoeden van burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet.

Informatiedeling

Het algemene uitgangspunt is dat de informatievoorziening in het openbaar plaatsvindt wanneer dat mogelijk is, en vertrouwelijk indien dat noodzakelijk is. Zoals gebruikelijk is de Minister van Defensie verantwoordelijk voor het maken van deze afweging. Hieraan ten grondslag liggen verschillende veiligheidsoverwegingen (inzake personele, operationele en nationale veiligheid)1, alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert. Indien gekozen wordt voor vertrouwelijk informeren geeft de Minister van Defensie de grond(en) en onderbouwing aan op basis waarvan (een deel van) de informatie (nog) niet in het openbaar met de vaste commissie voor Defensie kan worden gedeeld. Daarbij tracht de Minister, indien mogelijk, een inschatting te geven voor welke periode deze restrictie geldt.

Indien informatie vertrouwelijk wordt aangeboden is de daarvoor geldende regelgeving van de Tweede Kamer van toepassing (zie Regeling vertrouwelijke stukken, BWBR0031383) met inachtneming van de algemeen geldende veiligheidsoverwegingen. Er moet volledigheidshalve worden aangetekend dat het niet mogelijk is om, indien van toepassing, informatie van derden te delen indien daar door de betreffende partij niet expliciet toestemming voor is verleend.

Indien de Minister van Defensie besluit dat de vaste commissie voor Defensie over een onderzoek enkel vertrouwelijk kan worden geïnformeerd, committeert deze zich aan het sturen van een openbare brief inzake het betreffende onderzoek zodra dit mogelijk wordt geacht op basis van de hiervoor genoemde veiligheidsoverwegingen. Het ligt voor de hand dat bij een dergelijke openbare Kamerbrief tevens de eerdere vertrouwelijke correspondentie met de vaste commissie voor Defensie wordt gevoegd. Na ontvangst van een dergelijke openbare Kamerbrief besluit de vaste commissie voor Defensie vervolgens aan de hand van de normale procedures over de verdere behandeling. Vanaf dat moment kan de vaste commissie ook besluiten tot het openbaar maken van de verslaglegging van eventuele eerdere vertrouwelijke overleggen over het betreffende onderzoek.

Procedure

In het geval er door het Ministerie van Defensie onderzoek wordt gestart naar een vermoeden van burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet wordt de volgende procedure doorlopen:

  • De Minister van Defensie stelt de vaste commissie voor Defensie zo spoedig mogelijk, indien mogelijk openbaar, indien noodzakelijk vertrouwelijk, schriftelijk op de hoogte dat er door het Ministerie van Defensie een onderzoek is gestart, waarbij zover mogelijk reeds een beknopte omschrijving wordt gegeven van de te onderzoeken gebeurtenis in kwestie. Hieraan voorafgaand ontvangen de voorzitter en de griffier van de vaste commissie voor Defensie op ambtelijk niveau bericht;

  • Op basis van deze inkennisstelling besluit de vaste commissie voor Defensie in (een vertrouwelijk gedeelte van) de procedurevergadering over de verdere behandeling. Daarbij kan de vaste commissie in ieder geval het verzoek doen voor een (vertrouwelijke) technische briefing, incl. (vertrouwelijke) verslaglegging. Wat het Ministerie van Defensie betreft bestaat er geen bezwaar tegen het uitnodigen van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken voor deze activiteit;

  • De Minister van Defensie stelt de vaste commissie voor Defensie zo spoedig mogelijk na afronding van een onderzoek, indien mogelijk openbaar, indien noodzakelijk vertrouwelijk, schriftelijk op de hoogte van het resultaat. Daarbij wordt op basis van de hierboven geschetste veiligheidsoverwegingen alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert, bezien of en zo ja in welke mate het onderzoeksrapport integraal gedeeld kan worden. Hieraan voorafgaand ontvangen de voorzitter en de griffier van de vaste commissie voor Defensie op ambtelijk niveau bericht;

  • Op basis van deze inkennisstelling besluit de vaste commissie voor Defensie in (een vertrouwelijk gedeelte van) de procedurevergadering over de verdere behandeling. Daarbij kan de vaste commissie in ieder geval het verzoek doen voor een (vertrouwelijke) technische briefing, incl. (vertrouwelijke) verslaglegging. Wat het Ministerie van Defensie betreft bestaat er geen bezwaar tegen het uitnodigen van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken voor deze activiteit. Ook kan de vaste commissie besluiten tot behandeling in een (vertrouwelijk) algemeen overleg, incl. (vertrouwelijke) verslaglegging.


X Noot
1

Zoals onder andere beschreven in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) aangaande Nederlandse luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS tussen 2014 en 2018.

Naar boven