Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27925 nr. 49 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27925 nr. 49 |
Vastgesteld 18 maart 2002
De vaste commissie voor Justitie1 heeft de Minister-President, minister van Algemene Zaken, de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie en de staatssecretaris van Financiën de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief van 14 december 2001 inzake de tweede voortgangsrapportage met betrekking tot het actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid van 5 oktober 2001 (Kamerstukken II, 2001–2002, 27 925 nr. 34). Deze vragen zijn beantwoord bij brief van 15 maart 2002.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Welke meldingen van terrorisme (dreiging) zijn er sinds het overleg van 29 november 2001 geweest? Hoe en door wie is daar tegen opgetreden?
Het bestaan van dreiging van terroristische aanslagen is hedentendage wereldwijd een vrijwel permanent gegeven. De aard en de ernst van de dreiging verschilt per plaats en per moment.
Dreigingsmeldingen waren ook in Nederland talrijk en varieerden van niet ernstig te nemen signalen van de zijde van individuele personen tot serieuze indicaties over de mogelijkheid van aanslagen, onder meer gemeld door internationaal samenwerkende inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De bestudering en evaluatie van dergelijke berichten leidt tot dreigingsinschattingen van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), die op hun beurt ten grondslag liggen aan beveiligingsbevorderende maatregelen waartoe besloten wordt in de daartoe geëigende gremia. In voorkomende gevallen wordt informatie over een dreiging door de BVD beschikbaar gesteld aan bevoegde instanties in binnen- en buitenland, die op grond daarvan naar bevind van zaken handelend kunnen optreden.
Klopt het dat de Nederlandse overheid sinds de aanslagen van 11 september 2001 sneller en met minder rechterlijke toetsing dan voorheen verdachten van terrorisme uitlevert (hierbij kan gedacht worden aan de uitlevering van de vermeende ETA-collaborateur J. R. Rodríguez alias «Marc»)?
De uitlevering van verdachten aan het buitenland is, ongeacht de feiten waarvan zij verdacht worden, gebonden aan het toepasselijke uitleveringsverdrag. De procedures die van toepassing zijn nadat een verzoek tot uitlevering is ontvangen, waaronder die van de rechterlijke toetsing, zijn geregeld in de Nederlandse Uitleveringswet. Het is niet mogelijk van deze procedures af te wijken en daardoor de uitlevering te versnellen. Alleen als betrokkene instemt met zijn uitlevering kan deze zeer snel gerealiseerd worden. Het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees arrestatiebevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten dat een vereenvoudiging en versnelling van de uitlevering tussen de lidstaten moet bewerkstelligen, zal naar verwachting vanaf 1 januari 2004 tussen de lidstaten gaan gelden.
Wie heeft, in het geval van een terroristische aanslag, de coördinatie over de verschillende diensten van de verschillende departementen?
In het geval van een terroristische aanslag heeft op lokaal niveau de hoofdofficier van justitie het voortouw en stemt deze het beleid en de maatregelen af met de betrokken burgemeester in de lokale driehoek. Coördinatie van de bewakings- en beveiligingsmaatregelen vindt plaats in de Grote Evaluatiedriehoek waarin de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie en Buitenlandse Zaken zijn vertegenwoordigd. De Grote Evaluatiedriehoek geeft namens de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties adviezen aan het (lokale) gezag met betrekking tot te nemen bewakings- en beveiligingsmaatregelen, zoals ook in het antwoord op vraag 1 is aangegeven.
De coördinatie tussen de diverse ministeries en de daartoe behorende diensten wordt – in daarvoor in aanmerking komende situaties – volgens het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC) ter hand genomen.
Het handboek is een praktische leidraad voor éénduidige coördinatie- en besluitvormingsprocedures op rijksniveau voor de beheersing van een crisis. Het is – met inachtneming van de bestaande afspraken over een aantal specifieke incidenten – bestemd voor álle crisissituaties die een optreden van de rijksoverheid vereisen. In het specifieke geval van een terroristische aanslag zal de minister van Justitie, zoals ook in het NHC aangegeven, het voortouw hebben.
Het Nationaal Coördinatiecentrum biedt zowel ondersteuning voor de Grote Evaluatiedriehoek alsook voor de procedures zoals genoemd in het NHC.
De opvatting van vele burgers en met name allochtonen is dat er onvoldoende wordt geïnformeerd door de overheid over de maatregelen die zij neemt. Hoe gaat het kabinet het publiek beter informeren en met name allochtonen beter bereiken? Daarnaast vinden velen in Nederland dat de informatie over de veiligheid van de overheid onbetrouwbaar is. Kan er een analyse komen waarom dit zo is, alsmede wat hier aan wordt gedaan?
Het kabinet heeft als grondhouding dat alle informatie m.b.t. de maatregelen die zijn genomen in het kader van terrorismebestrijding zo open en compleet mogelijk naar buiten moeten worden gebracht. Zo heeft het kabinet meerdere persconferenties georganiseerd waarin nieuwe maatregelen bekend zijn gemaakt.
Uit de Monitoring veiligheidsbeleving blijkt inderdaad dat allochtonen in mindere mate de informatievoorziening voldoende vinden dan autochtonen. Het kabinet heeft een aantal specifiek op allochtonen gerichte activiteiten ontplooid om de informatievoorziening richting allochtonen te vergroten. Hierbij was een belangrijk uitgangspunt dat de activiteiten een vliegwieleffect binnen de eigen gelederen teweeg zou brengen. In de media is hierover uitvoerig verslag gedaan. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
– Op vrijdag 21 september 2001 hebben de minister-president en minister Van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid een gesprek gehad met een aantal jongeren van voornamelijk Marokkaanse afkomst. De groep jongeren had eerder een open brief aan de minister-president geschreven, waarin zorgen werden geuit over stigmatisering van etnische minderheden na de aanslagen in de Verenigde Staten.
– Minister Van Boxtel heeft op 1 oktober 2001 met samenwerkingsverbanden van minderhedenorganisaties en moslimorganisaties een gesprek gevoerd n.a.v. de aanslagen in Amerika en de daaruit voortvloeiende gevoelens van onrust in de Nederlandse samenleving. In totaal zijn 21 organisaties voor dit gesprek uitgenodigd.
– Het kabinet heeft een achttal stadsgesprekken georganiseerd. Doel van deze gesprekken was het creëren van wederzijds begrip tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Minister Van Boxtel kondigde deze gesprekken aan na het overleg met moslim- en minderhedenorganisaties. Het eerste stadsgesprek vond plaats op 8 november 2001 in Amsterdam; op 11 februari 2002 werd het laatste stadsgesprek gehouden in Arnhem. Bij alle gesprekken was een lid van het kabinet aanwezig.
– In oktober 2001 heeft het Landelijk Overleg Minderheden een hulplijn geopend voor burgers, zowel allochtoon als autochtoon, die hun zorgen willen uiten of anderszins willen praten over de ontstane situatie door de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten en de daarop gevolgde acties in Afghanistan.
Informatievoorziening aan allochtonen blijft een onderwerp van zorg, omdat nog steeds een grote groep allochtonen geen gebruik maakt van het nieuwsaanbod in Nederland, maar uit het land van herkomst.
Het kabinet onderkent dat zowel de ervaring van overheidsinformatie (burgers beschouwen overheidsinformatie als onbetrouwbaar) als de verschillen in perceptie daarvan tussen allochtonen en autochtonen (allochtonen beschouwen de informatie vaker als onbetrouwbaar dan autochtonen) opmerkelijk is te noemen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal deze verschijnselen nader laten analyseren.
De Europese terroristenlijsten
Er is nogal wat verwarring ontstaan over de Europese lijst met terroristen en terroristische organisaties. Er is een lijst opgesteld in EU-verband. In een bijlage bij de conclusies van Laken wordt naar de lijst verwezen en wordt gesteld dat «a common list of terrorist organisations was brought to the attention of the Council». Betekent dit nu dat de lijst is vastgesteld? Daarnaast is een Verordening bevriezing tegoeden aangenomen, met een bijbehorende lijst van personen en organisaties waarvan de tegoeden kunnen worden bevroren. Wat is nu de status van deze lijst? Is deze lijst openbaar of vertrouwelijk?
Er bestaan in EU-kader twee openbare lijsten. Van één daarvan wordt de samenstelling bepaald door het VN-sanctiecomité (zie antwoord op vraag 6), de ander wordt door de Raad zelf vastgesteld (zie hieronder).
Op 27 december 2001 heeft de Raad EU-verordening 2580/2001 «inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme» vastgesteld, inclusief een bij die verordening behorend gemeenschappelijke standpunt (GS/2001/931/GBVB). De Raad had hierover op 10 december 2001 een politiek akkoord bereikt. Met de Verordening geeft de EU uitvoering aan de in VNVR-resolutie 1373 gestelde verplichting tot het nemen van maatregelen tegen de financiering van terroristische organisaties. Het GS/2001/931 bevat een eerste versie van de openbare lijst waarop namen van personen en organisaties staan die door de EU in verband worden gebracht met terrorisme. De Raad stelt de lijst met unanimiteit vast (zie in dit verband het antwoord op vraag 6). Verordening 2580/2001 regelt de bevriezing van tegoeden van personen, groepen en entiteiten vermeld op de lijst, voor zover het personen, groepen en entiteiten betreft die voornamelijk buiten de EU actief zijn (zogenaamde «exogene» terroristen). Voor personen, groepen en entiteiten die ook op de lijst staan, maar voornamelijk binnen de EU actief zijn (zogenaamde «endogene» terroristen), geldt dat lidstaten elkaar, bijvoorbeeld ingeval van een rechtshulpverzoek betreffende deze personen, groepen en entiteiten, de ruimst mogelijke bijstand verlenen overeenkomstig de geldende internationale overeenkomsten. In de lijst bij GS/2001/931 zijn deze «endogene terroristen» met een asterisk (*) aangemerkt. Op de eerste versie van de lijst staan nu 10 «exogene» personen en organisaties, alsmede een dertigtal «endogene» personen en organisaties. Over een tweede versie van de lijst wordt op dit moment onderhandeld in Raadskader.
Volledigheidshalve wordt nog opmerkt dat er een geheim document bestaat dat door de Raadswerkgroep Terrorisme wordt vervaardigt. Twee maal per jaar wordt dit geheime EU-terrorismedreigings-document samengesteld ten behoeve van de Raad. Dit bevat een lijst met groeperingen die vanuit het oogpunt van terrorismepreventie en -bestrijding speciale aandacht van de bevoegde diensten behoeven. De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ontvangt de samenvatting en analyse van het EU terrorismedreigingsdocument.
Aan de hand van welke criteria wordt bepaald of een organisatie al dan niet op een van de lijsten wordt gezet?
Zijn er verschillende criteria voor de beide lijsten gehanteerd worden en zo ja, waarom?
Wat zijn de rechtsgevolgen zijn van de verschillende lijsten (bij gelijke rechtsgevolgen zouden de lijsten ook gelijk moeten zijn), ook met betrekking tot de rechtsbescherming?
Wat is de status van de verschillende lijsten (vastgesteld / in onderhandeling)?
Criteria voor plaatsing van personen, groepen en entiteiten op de openbare EU-lijst waarvoor Verordening 2580 geldt (zie antwoord op vraag 5), zijn in artikel 1, lid 4 van het GS/2001/931 en in artikel 2, lid 3 van de verordening, beschreven. In het GS is bepaald dat de lijst wordt opgesteld aan de hand van welbepaalde inlichtingen of dossierelementen die aantonen dat door een bevoegde instantie (zoals de rechterlijke macht) een beslissing is genomen ten aanzien van de bedoelde personen, groepen of entiteiten. Hierbij kan het gaan om de inleiding van een onderzoek of een vervolging wegens een terroristische daad, poging tot het plegen van een dergelijke daad, of deelname aan of het vergemakkelijken van een dergelijke daad, op grond van bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen, dan wel om een veroordeling wegens dergelijke feiten. Daarnaast kunnen personen, groepen en entiteiten die de Veiligheidsraad van de VN in verband heeft gebracht met terrorisme en waartegen deze sancties heeft gelast, op de lijst worden geplaatst. De namen van de op de lijst geplaatste personen, groepen en entiteiten worden regelmatig (ten minste om de zes maanden) bezien om er zeker van te zijn dat hun plaatsing op de lijst nog steeds gerechtvaardigd is. Tevens wordt regelmatig bezien of het noodzakelijk is om nieuwe namen aan de lijst toe te voegen. Iedere lidstaat heeft de mogelijkheid om namen – die zijns inziens in aanmerking komen voor plaatsing op de lijst – voor te stellen.
Naast de lijst opgenomen in GS/2001/931 en waarvoor Verordening 2580 geldt, is er een EU-lijst waarvan de samenstelling wordt bepaald door het VN-Sanctiecomité overeenkomstig VNVR-resoluties 1267, 1333 en 1390. Deze lijst heeft uitsluitend betrekking op personen en organisaties die zijn gelieerd aan Osama bin Laden, Al-Qaeda of Taliban. Het VN-sanctiecomité toetst of de voor de VN-lijst voorgedragen personen en organisaties gelieerd zijn aan betrokken terroristische organisaties. Indien een dergelijk verband bestaat, zal de VN de betreffende namen toevoegen aan de eigen lijst. Wereldwijd ontstaat daarmee de verplichting om hun tegoeden te bevriezen. Ook geldt er voor deze personen een inreisverbod. De EU neemt deze lijst en aanpassingen daarin integraal over via een autonome Verordening (467/2001) en Gemeenschappelijk Standpunt ter implementatie van de genoemde Veiligheidsraadresoluties.
Staan tussen de organisaties die nu op de lijsten vermeld staan organisaties staan zoals actiegroepen of vakbonden?
Neen.
Kan het kabinet een visie op dieper liggende oorzaken van terrorisme ontwikkelen en aan de hand daarvan maatregelen te formuleren? Preventie wordt namelijk tamelijk eng opgevat en komt eigenlijk neer op symptoombestrijding.
Het kabinetshandelen op het terrein van terrorismebestrijding is gebaseerd op een visie op het fenomeen terrorisme in brede zin. Bij de beoordeling van dit fenomeen is het van belang onderscheid te maken tussen terrorisme van buitenlandse origine en de situatie in Nederland. Buitenlands terrorisme kan mede het gevolg zijn van langdurige politieke en maatschappelijke strijd tegen achterstelling, uitsluiting of ongelijkheid, waarbij niet-statelijke partijen bij de beslechting van hun conflicten kiezen voor het plegen van geweld tegen burgers en burgerdoelen ter realisering van hun doelstellingen. Nederland is op het internationale vlak actief betrokken bij de bestrijding van terrorisme, met name binnen het kader van de Europsese Unie en de Verenigde Naties. Daarnaast levert Nederland ook bilateraal een substantiële bijdrage, o.a. in de vorm van uitzending van Nederlandse militairen in het kader van de operatie Enduring Freedom. Sinds de aanslagen van 11 september jl. is de Tweede Kamer regelmatig op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen terzake.
Voor wat betreft de Nederlandse situatie is het kabinetsbeleid er op gericht radicaliseringprocessen te voorkomen door politieke organisaties of groeperingen die extreme, intolerante en ondemocratische doelstellingen uitdragen via een genuanceerde benadering binnen de grenzen van de democratische rechtsorde te houden. Deze brede benadering kan variëren tussen de uitersten van dialoog en juridische dwangmiddelen. Doel van deze aanpak is te voorkomen dat radicaliseringprocessen doorschieten naar de meest extreme vorm van radicalisme, het terrorisme. Ook in Europees verband bepleit Nederland een brede en gedifferentieerde benadering van politiek extreme minderheden. Ten aanzien van organisaties die de grens tussen radicalisme en terrorisme overschrijden bestaat geen ruimte meer voor nuances en volgt Nederland een repressieve koers, die ook in Europees verband wordt gevolgd na de aanslagen van 11 september in de Verenigde Staten.
Op welke manieren kan precies een betere informatiepositie bewerkstelligd worden van de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Het verbeteren van de informatiepositie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten is allereerst een zaak van het opvoeren van de personele en materiële inspanning. Inlichtingeninwinning is in zich zelf al een arbeidsintensief proces; in de tijd van nu gegeven de huidige verschijningsvorm van terrorisme betekent het verbeteren van de informatiepositie bovendien inzet van de meest moderne technologie, onder andere bij interceptie van telecommunicatie, kennisopbouw van vele culturen en talen etc.
De regering heeft hiertoe op basis van de eerste beoordeling direct een eerste substantiële investering gedaan.
Inhoudelijk is van belang dat niet alleen intensief inlichtingen worden ingewonnen over concrete targets, dat wil zeggen over intenties en potentie van terroristen en hun supporters, maar dat ook het fenomeen terrorisme, bronnen, voedingsbodems voor (toekomstig) terrorisme, dat mogelijk tot terrorisme leidende radicaliseringtendensen aan nauwgezet onderzoek worden onderworpen.
Een betere informatiepositie wordt verder bewerkstelligd door samenwerking met justitie en politie en met competente andere diensten èn door versterking van de internationale samenwerking in samenhang met het opvoeren van de personele en materiele inspanning van op het terrein van terrorismebestrijding competente nationale diensten.
Dit laatste is in de EU gebeurd en voor zover bekend in derde landen, waarmee contact is. Nederland stimuleert naast bilaterale internationale samenwerking multilaterale samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In welke mate houdt het Landelijke Coördinatiepunt Openbare Orde (bij het KLPD gelegd) zich bezig met terrorismebestrijding en welke consequenties heeft dat voor zijn eigenlijke taak, mede gezien de personele bezetting?
In de beantwoording van de ministers van BZK en van Justitie van de vragen van het Tweede kamerlid Kant van 4 februari 2002 (2001–2002, Aanhangsel Handelingen nr. 601) is ook nader ingegaan op de rol en taak van het Landelijk Coördinatiepunt Openbare Orde (LCOO).
Primaire invalshoek van het LCOO is niet terrorismebestrijding, maar vergaring van informatie, analyse en coördinatie in relatie tot (potentiële) grootschalige openbare orde verstoringen. Daarbij zij nadrukkelijk vermeld dat het LCOO geen menselijke bronnen zal runnen. Uiteraard kunnen er onder omstandigheden raakvlakken optreden met terrorismebestrijding als zodanig, om welke reden ook de oprichting van het LCOO in het actieplan is opgenomen. Daar waar vanuit de taakstelling van het LCOO een dergelijk raakvlak ontstaat, zal het LCOO contact zoeken en waar nodig samenwerken met diensten die meer specifiek een taak hebben op het terrein van terrorismebestrijding, zoals onder meer de afdeling ATBT van de Dienst Recherche Onderzoeken.
In de voorbereiding van de totstandkoming van het LCOO zijn de activiteiten op dit moment vooralsnog gericht op het verwerven van personeel en materieel. Consequenties, als door vragensteller bedoeld, zijn er derhalve niet.
De activiteiten van het Landelijk Coördinatie-centrum Openbare Orde richten zich onder andere op het inwinnen van informatie. Kan het kabinet toelichten van welke actievoerders gegevens worden geregistreerd? Voor hoe lang is die registratie geldig en is deze in te zien c.q. worden geregistreerden hierover ingelicht?
Zoals reeds in de beantwoording op de vragen van het Tweede Kamerlid Kant is aangegeven (zie hierboven), zal het LCOO in concrete situaties aandacht hebben voor organisaties die zich bezig houden met of betrokken zijn bij het organiseren van demonstraties, voor zover daaruit voor de autoriteiten van het organiserende land de aanleiding kan voortvloeien tot het nemen van preventieve openbare orde maatregelen.
Voor wat betreft de vergaring, de registratie en de mogelijke verstrekking van persoonsgegevens geldt dat deze steeds gericht zullen zijn op personen of groepen personen die in het kader van grootschalige openbare ordeverstoringen strafbare feiten plegen. Vergaring, registratie en eventueel verstrekking van dergelijke informatie zal steeds plaats vinden binnen de gestelde wettelijke kaders, met name de Wet politieregisters en voorts, voor zover van toepassing, overeenkomstig het daaromtrent in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst gestelde.
De opslag van gegevens, noodzakelijk in het kader van de taakstelling van het LCOO, zal plaats vinden in een politieregister als bedoeld in de Wet politieregisters. Over de schoningstermijn van dit nog op te richten register is nog geen besluit genomen. Vooralsnog wordt gedacht aan een termijn van 5 jaar. De Wet politieregisters kent niet, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens, een notificatieplicht in de zin dat geregistreerden in kennis moeten worden gesteld van het feit dat gegevens over hen zijn vastgelegd. Zulks zou zich in het algemeen ook niet verhouden met een juiste uitvoering van de politietaak. Wel kunnen geregistreerden of personen die denken mogelijk geregistreerd te zijn, ingevolge de wet een verzoek om kennisneming indienen bij de registerbeheerder. Kennisneming kan dan plaatsvinden, tenzij één van de in de wet genoemde weigeringsgronden van toepassing is.
Kan het kabinet al enig inzicht gegeven in de taken en het mandaat die de Task Force Police Chiefs zal krijgen?
Het Spaanse Voorzitterschap heeft aangegeven dat het de taak en status van de Task-Force nader zal bepalen. Een eerste oriënterende discussie heeft plaatsgevonden tijdens de informele JBZ-Raad van 14 en 15 februari te Santiago de Compostela.
De informele annotatie van dit agendapunt bestond uit een zeer korte outline van het Voorzitterschap die alleen aandacht besteedde aan de relatie tussen Europol en de Task Force. Een voorstel tot daadwerkelijke geformaliseerde besluitvorming was nog niet aan de orde.
Uit de summiere bespreking van dit punt tijdens de informele Raad bleek dat de meeste Lidstaten de bestaande aansturing van Europol via de Raad van Bestuur van Europol en de Raad zelf ongewijzigd willen laten zodat Task-Force en Europol niet in elkaars vaarwater komen.
Nederland heeft aangegeven dat duidelijkheid over mandaat en taak noodzakelijk zijn waarbij geldt dat de Task-Force geen sturende of regisserende rol t.a.v. Europol als zodanig dient te krijgen. Dat de Task-Force, in samenwerking met Europol, adviseert over methoden en middelen en zo bijdraagt aan de operationele planning van operaties is wel wenselijk en in lijn met de strekking van de conclusie van Tampere. Eveneens dient naar het oordeel van Nederland voorzien te worden in de ondersteuning van de Task-Force, zonder dat daarmee inbedding in de structuur van de derde pijler van de EU beoogd wordt.
Is er een centraal coördinatiepunt met betrekking tot de verdergaande interactie tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Nationaal is er het Comité Verenigde Inlichtingendiensten (CVIN) onder leiding van de coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, dat de werkzaamheden van BVD en MID coördineert. Het CVIN fungeert tevens als ambtelijk voorportaal van de Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV), die wordt voorgezeten door de minister-president.
Internationaal is er geïnstitutionaliseerd periodiek overleg tussen de hoofden van veiligheidsdiensten in Europees verband. Inmiddels is, na 11 september, ook regulier overleg tussen de directeuren terrorismebestrijding van de veiligheidsdiensten van de EU-lidstaten. Dit gebeurt tweemaal per halfjaar en is vooral gericht op het versterken van operationele samenwerking. Samenwerking in dit netwerk verdient de voorkeur boven centrale coördinatie. Vanuit dit netwerk vindt ook regelmatig overleg plaats met de diensten van de Verenigde Staten die zich bezig houden met terrorismebestrijding. Naast dit alles is er, van oudsher, uiteraard intensieve bilaterale internationale samenwerking, zowel binnen als buiten Europa.
Als gevolg van het diffuser en mondialer karakter van dreiging tegen nationale veiligheid is het internationale netwerk van de BVD en Militaire Inlichtingendienst (MID) de afgelopen jaren reeds uitgebreid. Mede door de inlichtingentaak buitenland in het kader van de nieuwe wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zal deze uitbreiding zich voortzetten. Er zal vooral verdieping op het terrein van terrorismebestrijding in brede zin (zie beantwoording vraag 8 en 9) zijn.
Ook de samenwerking van inlichtingen- en veiligheidsdiensten en politie binnen de Taskforce contra-terrorisme van Europol draagt bij aan een betere samenwerking met de landen buiten de EU.
Op welke wijze wordt gewerkt aan betere samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten buiten Europa?
Zie antwoord op vraag 13.
Welke maatregelen wil het kabinet nemen om de internationale samenwerking te bevorderen?
Zie antwoord op vraag 13.
In hoeverre is het mandaat van Europol specifiek gericht op de voorkoming van terrorisme?
Europol heeft bij besluit van de Raad van de EU in 2000 een uitbreiding van het mandaat gekregen inhoudende dat Europol zich ook dient te richten op strafbare feiten die zijn gepleegd of wellicht zullen worden gepleegd in het kader van terroristische activiteiten die gericht zijn tegen het leven, de lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid alsmede tegen goederen, zoals bepaald in artikel 2, tweede lid van de Europol-Overeenkomst.
Daarnaast heeft de Raad bij besluit van december 2001 alle bestanddelen van de bijlage bij de Europol-Overeenkomst toegevoegd aan het mandaat van Europol zodat Europol nu beter in staat is om criminele organisaties en netwerken i.p.v. alleen bepaalde verschijningsvormen van criminaliteit in de analyses op te nemen.
Wat is de stand van zaken van de besprekingen over aanpassingen van de Europol-overeenkomst?
Onder het Belgisch Voorzitterschap is getracht de onderhandelingen over de wijziging van de Europol-Overeenkomst met voortvarendheid ter hand te nemen.
Op dit moment wordt primair gesproken over de deelname van Europol aan gemeenschappelijke onderzoeksteams en de bevoegdheid Lidstaten te vragen een onderzoek te initiëren. Deze wijzigingen van de overeenkomst vloeien voort uit het Verdrag van Amsterdam, artikel 30, tweede lid.
Daarnaast wordt bezien op welke wijze de Overeenkomst aangepast dient te worden in verband met de hierboven (zie vraag 16) gememoreerdealgemene mandaatstoekenning. Die vergt immers een andere vorm van aansturing en prioritering door de Raad van Bestuur en de Raad zelf.
Daarnaast heeft de Raad zelf aangegeven dat gezocht dient te worden naar een vereenvoudigde wijze van aanpassing van de Overeenkomst zelf zodat Europol sneller kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen dan thans het geval is als gevolg van de lange tijd die gemoeid is met de nationale ratificatie-procedures.
Op geen van de bovengenoemde onderdelen is op dit moment sprake van overeenstemming, noch van definitieve tekstvoorstellen.
In hoeverre vormt biometrie bij het toezicht op vreemdelingen een inbreuk op privacyregels? Geldt het voor alle vreemdelingen, of wordt er onderscheid gemaakt? Zo ja, op basis waarvan?
In de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat van een vreemdeling kan worden gevraagd medewerking te verlenen aan de afgifte van vingerafdrukken in gevallen waarin daartoe met het oog op de identificatie gegronde redenen bestaan. Het gebruik van vingerafdrukken bij het toezicht op vreemdelingen wordt ingericht in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens.
Wat wordt precies bedoeld met de koppeling van identificatie aan verificatie?
In eerste instantie worden vreemdelingen geïdentificeerd. Hierbij worden gegevens van de persoon vastgelegd, waaronder biometrische gegevens. Door bij latere contacten met de persoon gebruik te maken van de gegevens (waaronder biometrie) die initieel zijn opgenomen en zijn vastgelegd, blijft de identiteit van de persoon eenduidig.
Worden de biometrische identificatiemogelijkheden alleen ontwikkeld met het oog op het monitoren van in- en uitstroom van personen in Nederland en hun verblijf, of wordt er aan een bredere opzet gedacht?
Door de inzet van biometrie wordt een hulpmiddel gerealiseerd om de identiteit van Nederland inreizende personen eenduidig te kunnen vastleggen en op een later tijdstip gegevens over deze persoon te kunnen terugvinden. Het project biometrie is erop gericht om biometrie in te zetten bij de visumverstrekking, de toegangsverlening, het toezicht, de asielprocedure en bij het verlenen van een verblijfstitel.
Hoe draagt identificatie bij aan het voorkomen van terrorisme, in het bijzonder identificatie van asielzoekers? Waarom worden met name asielzoekers geïdentificeerd?
Al sinds 1993 worden van asielzoekers vingerafdrukken genomen. De reden hiervoor is dat het overgrote deel van de asielzoekers zonder geldige reis- of verblijfsdocumenten Nederland binnenkomt. Biometrie wordt gebruikt om te kunnen controleren of de persoon al eerder in Nederland is geweest. Ook voor terrorismebestrijding is het van belang dat de identiteit van alle in Nederland verblijvende personen vast staat. In die gevallen waarin betrouwbare reis- of verblijfsdocumenten ontbreken, vormt biometrie een mogelijkheid om de identiteit te controleren.
In hoeverre wordt hier aangesloten op de toekomstige ontwikkelingen van biometrische kenmerken die toegevoegd gaan worden aan het net ingevoerde paspoort? Welke mogelijkheden ziet het kabinet voor het opnemen van biometrische gegevens in het Nederlandse paspoort?
Op nationaal niveau worden de ontwikkelingen in deze in EU-verband nauwgezet gevolgd ten einde hierop goed te kunnen aansluiten. In het kader van het project Biometrie (actiepunt 3 Ontwikkeling van biometrische identificatiemogelijkheden) wordt er naar gestreefd om de afstemming van alle ontwikkelingen, zowel op nationaal niveau als ook in EU-verband, op het vlak van biometrie plaats te laten vinden. Zoals aangekondigd in het AO van 21 juni 2001 over biometrie in reisdocumenten en de electronische identiteitskaart en recentelijk in de brief van minister voor GSI aan de Tweede Kamer van 31 januari 2002 over de totstandkoming en invoering Nieuwe Generatie Reisdocumenten (25 764, nrs.17 en 18), onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om op korte termijn biometrie op te nemen in Nederlandse reisdocumenten. Op dit moment wordt met behulp van enkele pilots onderzocht welke biometrische herkenningstechniek zich hier het beste voor leent.
Zijn er reeds uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek naar een centraal systeem voor visumaanvragen door de Europese Commissie?
Nee, over de resultaten van dit onderzoek kan op dit moment nog niets worden gemeld.
Hoe draagt een visumverplichting bij aan terrorismebestrijding?
Hierover kan in algemene zin worden opgemerkt dat door het eisen van een visum voorafgaand aan het in reizen van het Schengengebied, er controle kan worden uitgevoerd op de vraag wie de persoon is (identiteit en antecedenten) en ook kan aandacht worden besteed aan het reisdoel van betrokkene. Er wordt op deze manier een extra drempel opgeworpen voor het in reizen van het Schengengebied.
Wat is een «unit 1F» precies?
Omdat artikel 1F Vluchtelingenverdrag een complex leerstuk betreft, geschiedt de behandeling van deze dossiers door gespecialiseerde medewerkers van de IND. Dit is in lijn met het gestelde in de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de voorzitter van uw Kamer van 28 november 1997 (Kamerstukken II, 1997–1998, 19 637, nr. 295). Dit betekent dat, indien er een serieus vermoeden bestaat dat artikel 1F van toepassing is, de verdere behandeling van het dossier plaatsvindt door de unit 1F van de Regionale Directie Zuid-West.
In hoeverre zijn de extra mensen van de tweede unit 1F werkelijk noodzakelijk vanuit het oogpunt van terrorisme?
Ingevolge artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is het Verdrag niet van toepassing onder meer op personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en/of ernstige niet-politieke misdrijven buiten het land van toevlucht, waaronder ook terrorisme wordt geschaard. De capaciteit van de unit 1F (± 30 fte) is gelet op het toenemend aantal in behandeling zijnde zaken beperkt en verdient uitbreiding. Gelet hierop is naar aanleiding van de aanslagen in de VS op 11 september 2001 besloten dat er een tweede unit 1F moet komen. Dit om een zorgvuldige en snelle behandeling van 1F-zaken te waarborgen. Op deze manier wordt beoogd in een heel vroeg stadium van de procedure onder meer terroristen te onderkennen en te voorkomen dat zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
Kan aangegeven worden wat de werkwijze van deze unit wordt? Is het de bedoeling ervoor te zorgen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag afgewezen asielzoekers in Nederland te berechten?
De tweede unit 1F zal dezelfde werkwijze hanteren als de huidige unit 1F. Beide units 1F zullen verantwoordelijk zijn voor de behandeling van artikel 1F-zaken. Indien wordt aangetoond dat er «ernstige redenen» zijn om te veronderstellen dat de asielzoeker onder de criteria van artikel 1F valt, komt betrokkene niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De beide units maken onderdeel uit van de IND en houden zich enkel bezig met de beoordeling van verblijfsaanvragen. In alle gevallen waarin artikel 1F van toepassing is wordt door deze units het OM hiervan in kennis gesteld, met het verzoek te bezien of een strafrechtelijke vervolging mogelijk is. De 1F-dossiers waarin sprake is van misdrijven waarover Nederland «universele rechtsmacht» heeft (oorlogsmisdrijven en foltering) en betrokkene als «verdachte» kan worden aangemerkt, stelt het OM vervolgens in handen het Novo-team bij de Dienst Recherche Onderzoeken (DRO) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Ten aanzien van deze in het buitenland gepleegde misdrijven heeft Nederland geen rechtsmacht.
In 2001 is de IND een samenwerking aangegaan met de BVD op het terrein van 1F. Doel van deze samenwerking is zogenoemde «1F-gevallen» te identificeren.
Bewaking, beveiliging en openbare orde
In hoeverre gaat de inzet van de politie bij de bestrijding van terrorisme ten koste van andere taken? November vorig jaar bereikte ons het bericht dat in de regio Brabant Zuid-Oost de politie zo overbelast is met speciale projecten dat zij aan de reguliere taken niet meer toekomt, zo erg dat men van plan was te gaan staken. Is terrorisme één van die speciale projecten waardoor reguliere werkzaamheden in de verdrukking komen? Hoe is de situatie in de andere korpsen?
In de eerste periode na 11 september 2001 heeft de politie extra inzet moeten plegen voor met name een aantal bewakingstaken en een aantal incidenten met betrekking tot de «poederbrieven». De inzet voor terrorismebestrijding is thans gericht op het rechercheren en het analyseren. Door de ministeries van BZK en Justitie zijn derhalve extra middelen ter beschikking gesteld om de recherche – en analysecapaciteit voor terrorismebestrijding uit te breiden (zie actiepunt 11 van het actieplan terrorismebestrijding en veiligheid). De middelen die zijn uitgetrokken voor de versterking van de regionale infodesks zijn gelijkelijk verdeeld over de regio's. De middelen voor de uitbreiding van de regionale inlichtingendiensten zijn naar rato van de grootte van de korpsen verdeeld. Ook voor de regio Brabant-Zuid-Oost geldt dus dat zij – net als de overige korpsen – een deel van deze extra middelen ontvangen heeft. In zijn algemeenheid is er overigens geen sprake van een gebrek aan personeel bij de politie in Nederland. De beoogde sterkte voor deze kabinetsperiode is immers al per 1 juli 2001 bereikt. Dat neemt niet weg dat er wel (tijdelijk) vacatures kunnen zijn in specifieke teams of regiokorpsen. De invulling hiervan is een verantwoordelijkheid van de betreffende korpsen zelf. Vanzelfsprekend kan prioriteitstelling in het algemeen gevolgen hebben voor andere taakvelden. In dit geval zullen de gevolgen voor de andere taakvelden zeer beperkt zijn, omdat er extra mensen kunnen worden aangenomen, en omdat het gaat om een beperkt deel van de totale recherchecapaciteit.
Waaruit blijkt dat er extra behoefte bestaat aan uitbreiding van materiële bewakingsmiddelen?
Na de aanslagen zijn een aantal mogelijke scenario's opgesteld, waarin wordt omschreven wat de mogelijke gevolgen zijn van terroristische acties voor de Nederlandse politie. Hieruit bleek onder andere dat de Nederlandse politie als gevolg van bewakings- en beveiligingstaken van met name diplomatieke maar ook meer strategische doelen Nederland niet beschikt over voldoende materiële bewakingsmiddelen. Om hierin in de toekomst te kunnen voorzien is uitbreiding van deze middelen noodzakelijk.
In welk verband staat het vernieuwen van waterwerpers tot de bestrijding van terrorisme?
Na de aanslagen op 11 september 2001 in de VS heeft het kabinet grondig geanalyseerd welk pakket van maatregelen moest worden getroffen om in Nederland de veiligheid verder te vergroten en het terrorisme effectiever te kunnen bestrijden. Het daartoe opgestelde actieplan ziet dus niet alleen op terrorismebestrijding, maar ook op veiligheid. In het kader van terrorismebestrijding dient Nederland onder meer het hoofd te kunnen bieden aan (grootschalige) publieke ongeregeldheden, grote demonstraties en uitingen van gewelddadig activisme, die een gevolg kunnen zijn nieuwe terreuraanslagen. In dat licht dient de vervanging en uitbreiding van waterwerpers te worden gezien.
Welke additionele capaciteitsproblemen kunnen ontstaan door opleiding van ambtenaren belast met de eerstelijnscontrole, met name bij de KMar?
De opleiding van ambtenaren belast met eerstelijnscontrole zal op een zodanige manier plaatsvinden, dat dit niet leidt tot negatieve consequenties voor de kwaliteit van de grensbewaking. Het personeel op Schiphol heeft de opleiding reeds gevolgd. Voor het personeel van de overige doorlaatposten en het Mobiel Toezicht Vreemdelingen wordt een zodanig opleidingsschema vastgesteld, dat geen verstoring van het primaire proces optreedt, maar dat de betrokken ambtenaren de opleiding uiterlijk medio 2003 hebben afgerond.
In hoeverre zal bij de versterking buitengrenscontroles en versterking mobiel toezicht gebruik worden gemaakt van biometrische identificatiemogelijkheden?
Verwezen wordt naar actie 3 van het actieplan en de voortgangsrapportages met betrekking tot het actieplan, waarin de ontwikkeling van biometrische identificatiemethoden centraal staat.
Moet onder het intensiveren van fysieke controle in de havens van Rotterdam tevens gedacht worden aan uitbreiding van de capaciteit van container-scanners?
De intensiveringen die zijn aangekondigd t.a.v. de werkzaamheden van de Rivierpolitie in de Rotterdam-Havens zien op de grensbewaking, in het bijzonder de fysieke controle van personen. Container-scanners worden thans voornamelijk gebruikt door de Douane bij de controle van goederen.
Hoe zal de inspectie voor de beveiliging van de burgerluchtvaart eruit gaan zien en wat zullen de bevoegdheden van deze op te richten inspectie zijn?
Op inhoudelijke gronden, en ook juridische (wijziging Luchtvaartwet, Doc 30 van de ECAC en de komende EU verordening met gemeenschappelijke regels voor de beveiliging van de burgerluchtvaart) is – zeker na de gebeurtenissen op 11 september 2001 – de invoering van een inspectiefunctie voor de beveiliging van de burgerluchtvaart noodzakelijk.
Kort gezegd, komt dat er op neer dat de volledige politieke verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor de beveiliging van de burgerluchtvaart (security) met zich meebrengt dat de minister naast oog voor de ontwikkeling van nieuw beleid (zoals Centrale Security, 100% controle ruimbagage, toezicht op vracht en post, etc.) ook oog heeft voor de uitvoering van het beleid en daarmee steeds van de actuele stand van zaken met betrekking tot de beveiliging van de burgerluchtvaart. Dit vereist een vorm van toezicht. Onder toezicht wordt hier verstaan het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich vormen van een oordeel daarover en eventueel naar aanleiding hiervan interveniëren (bron: Algemene Rekenkamer).
Behoefte bestaat aan voldoende en heldere informatie over het beleid en de uitvoering daarvan en aan een «onafhankelijk» oordeel daarover. Op deze manier kunnen de doelmatigheid van beleid en uitvoering, de rechtmatigheid en de doeltreffendheid worden bewaakt. Dat is nodig om daarover informatie te verschaffen aan het parlement, maar ook in het internationaal overleg. Dat is vooral ook nodig om te bezien of het staande beleid en de uitvoering aanpassing behoeven. De inspectie zal daartoe beschikken over de bevoegdheden aangegeven in afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht.
De rol in het beleidsproces, die moet worden opgepakt, wordt ook wel aangeduid als het «tweede-lijns-toezicht» door een inspectie-orgaan van Justitie. Volledigheidshalve zij vermeld dat ook vanwege de Europese commissie inspecties zullen worden gehouden om toe te zien op een uniforme uitvoering door de lidstaten van de gemeenschappelijke regels ter beveiliging van de burgerluchtvaart.
In het wetsvoorstel voor een wijziging van de Luchtvaartwet (Kamerstukken II, 1998 – 1999 , 26 607, nr. 2) is over de handhaving opgenomen (nieuw artikel 37t) dat de commandant van de Koninklijke marechaussee ter plaatse (op de Nederlandse luchthavens) toezicht uitoefent op de uitvoering van de beveiligingstaak. In de literatuur wordt dit toezicht als «eerste-lijns» toezicht omschreven. De commandant beschikt over de bevoegdheden die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt, zoals het betreden van plaatsen en het vorderen van inlichtingen en inzage in zakelijke gegevens. Om voornoemde vorm van toezicht uit te kunnen oefenen wordt momenteel gewerkt aan het oprichten van een afdeling Toezicht behorende tot de Brigade beveiliging Burgerluchtvaart van het District Kmar Schiphol. Voor de nieuw in te voeren maatregelen op het terrein van de vracht worden een Bureau Toezicht cargo en Post en een Bureau Register voorzien. Per 1 januari 2003 wordt gestart met de uitvoering van 100 % «hold bagage screening». Voor de naleving daarvan wordt gedacht aan het oprichten van een Bureau Toezicht Passagiers en Bagage. Voor inventarisatie en beheer van alle vigerende (inter) nationale regelgeving op het gebied van de burgerluchtvaart zal een kenniscentrum worden opgericht. De in deze regelgeving opgelegde en/ of noodzakelijke maatregelen worden door een op te richten Bureau Procedures vertaald naar procedures en voorschriften.
Naast de inspectie voor de beveiliging van de burgerluchtvaart is er de reguliere inspectie met betrekking tot de algemene luchtvaart, die zich met name richt tot de veiligheid aan boord van het vliegtuig
Heeft de 100%-controle in de burgerluchtvaart tevens betrekking op wapen- en drugssmokkel?
In de burgerluchtvaart wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van voor bedreiging geschikte voorwerpen. Het beveiligingspersoneel dat de veiligheidscontroles uitvoert, heeft geen opsporingstaak. Zij hebben dan ook geen taak om wapen- en drugssmokkel op te sporen en mogen hun bevoegdheden niet voor dat doel gebruiken. Indien het beveiligingspersoneel onbedoeld daarmee in aanraking komt, dan wordtnet als iedere andere burger daartoe bevoegd is- overgegaan tot inbeslagneming waarna aangifte wordt gedaan bij de Koninklijke marechaussee.
Wat moet worden verstaan onder het opzetten van een tweedelijns inspectie door justitie?
Zie antwoord op vraag 34.
Hoe breed wordt de inventarisatie van de stuurgroep? Richt deze zich slechts tot terroristische acties tegen infrastructurele objecten in Nederland, of wordt verder gekeken? Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen van een internationale energiecrisis voor vitale onderdelen van de Nederlandse economie en onze energiesector? Worden kernenergiecentrales naar Frans voorbeeld extra beveiligd? Welke maatregelen zijn inmiddels genomen?
Voor wat betreft de breedte van de inventarisatie van de stuurgroep en de internationale aspecten wordt kortheidshalve verwezen naar de stand van zaken betreffende de uitvoering van actiepunt 10 van het actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid (derde voortgangsrapportage).Kerncentrales worden momenteel niet extra beveiligd. Over bewakings- en beveiligingsmaatregelen kunnen om begrijpelijke redenen geen nadere mededelingen worden gedaan
Uit een evaluatie van Control Risks Group blijkt dat veel Nederlandse ondernemingen veelal weinig weloverwogen tot beslissingen ten aanzien van eventuele aanslagen komen sinds 11 september. Bedrijven in Pakistan worden «in blinde paniek» geëvacueerd. Reisbeslissingen zijn vaak op louter speculaties en geruchten gebaseerd. Heeft het Nederlandse kabinet een beeld van de preparatie op terroristische aanslagen bij Nederlandse ondernemingen en bij Nederlandse vestigingen van buitenlandse ondernemingen? Zo neen, zou de Kamer daar dan bij de volgende voortgangsrapportage ingelicht kunnen worden? Welke maatregelen zullen er getroffen of bevorderd worden om enerzijds de «paniek» tegen te gaan en anderzijds een voldoende beschermingsniveau te bewerkstelligen?
Hoe zal het bedrijfsleven in het genoemde pakket van maatregelen ter bescherming van de infrastructuur van overheid en bedrijfsleven worden betrokken? Wat zal hun financiële bijdrage zijn? Wordt er speciale aandacht besteed aan de beveiliging van kerncentrales?
Kortheidshalve wordt verwezen naar de stand van zaken uitvoering actiepunt 10 van het actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid.
Over de financiële bijdrage van het bedrijfsleven valt pas iets te zeggen bij de uitvoering van stap zes van het stappenplan genoemd in de stand van zaken uitvoering actiepunt 10 van het actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid.
Loopt de bouw van een informatie-uitwisselingsysteem parallel met andere initiatieven ter verbetering van de informatiehuishouding/-uitwisseling binnen de Nederlandse politie?
Ja. De voorzieningen voor de uitwisseling van de bedoelde informatie tussen de regionale infodesks zijn zodanig van opzet dat ze geïntegreerd kunnen worden in de toekomstige informatiehuishouding, zoals die door de Regieraad ICT Politie wordt ontwikkeld.
In hoeverre vormt het personeelsgebrek bij de recherche een probleem bij het uitbreiden van de recherchecapaciteit voor terrorismebestrijding? Zal het inzetten van huidig recherchepersoneel voor deze taak leiden tot verminderde aandacht voor andere taken?
Zie antwoord op vraag 28.
Moet actie 14 in samenhang met wetsvoorstel 28 059 (vorderen gegevens telecommunicatie) worden bezien?
Het aangehaalde wetsvoorstel past in het beleid om de verplichtingen van telecommunicatieaanbieders op het terrein van aftappen en het verstrekken van informatie nader te preciseren. Het wetsvoorstel was reeds in gang gezet voor dat het actieplan terreurbestrijding werd opgesteld. Het wetvoorstel bevat een regeling voor het vorderen van gebruikersgegevens en geeft een nauwkeurige afbaking van het begrip verkeersgegeven. Daarnaast bevat het een aantal technische aanpassingen op bestaande artikelen van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet.
Het kabinet kondigt een aantal middelen aan waarmee telecommunicatie intensiever kan worden afgetapt, nagegaan en geanalyseerd. Moet daaruit worden afgeleid dat het kabinet ook de juridische waarborgen waaraan het aftappen (etcetera) nu is gebonden, wil afzwakken?
Nee, de juridische waarborgen waaraan het aftappen en het opvragen van informatie nu zijn gebonden worden niet aangepast.
Hier doet zich het probleem voor dat Internet service providers niet mee willen werken, maar er nu wel bij betrokken moeten worden. Hoe denkt het kabinet hen te motiveren, zo niet te dwingen, hieraan mee te werken?
Door de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt waar nodig informatie verstrekt over de juridische en technische aspecten van de aftapverplichtingen van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet (TW). Indien en waar nodig treedt het ministerie van Verkeer en Waterstaat op tegen Internet Service Providers – en andere aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten – die niet voldoen aan deze verplichtingen. In het kader van actie 14 wordt een handhavingsbeleid opgesteld met betrekking tot de aftapregelgeving, dat door de divisie telecom van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zal worden uitgevoerd.
In hoeverre is het mogelijk verplicht te stellen dat gebruikers van elektronisch verkeer hun sleutels ter encryptie inleveren bij een TTP? Wat zullen de implicaties hiervan zijn?
Momenteel wordt in het kader van het project Rechtmatige Toegang uitgezocht in hoeverre het technische en juridisch mogelijk is voor Justitie en de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten om via TTP's toegang te krijgen tot de informatie en encryptiesleutels – en daarmee tot de oorspronkelijke inhoud – van versleutelde elektronische berichten. Dit gebeurt in nauwe samenwerking tussen de overheid en het betrokken bedrijfsleven, met als doel het ontwikkelen van een voor beide partijen haalbaar en aanvaardbaar zelfreguleringsmechanisme. Een onderzoek naar de economische effecten van een dergelijk mechanisme wordt simultaan uitgevoerd. De beide deelprojecten zullen eind maart 2002 worden afgerond. Op grond van de resultaten daarvan zal te zijner tijd door het kabinet aan de kamer worden gerapporteerd over de mogelijkheden en onmogelijkheden van rechtmatige toegang en over de implicaties die hiermee samenhangen.
Op grond van welke rechtsbasis vindt «rechtmatige» toegang in zogenaamde Trusted Third Parties plaats?
De rechtsbasis voor rechtmatige toegang bij opsporingsonderzoeken ligt vast in de artikelen 125i en 125k van het wetboek van Strafvordering. Voor onderzoeken in het kader van staatsveiligheid is dit artikel 17 van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (WIV). In de nieuwe wet WIV is dit geregeld in het 7e lid van artikel 25. Deze wet is onlangs aangenomen door de Eerste Kamer.
Moet actie 17 in samenhang met wetsvoorstel 28 059 (vorderen gegevens telecommunicatie) worden bezien?
Zie antwoord op vraag 42.
Wat is de huidige capaciteit van de internetrecherche? Hoe groot is het belang van de regiokorpsen bij cyberterrorisme? Dient cyberterrorisme niet vooral een centrale recherchetaak te zijn? Is een uitbreiding met fl. 0,8 miljoen niet erg karig, gezien de belangrijke rol die het internet bij terrorisme speelt?
De afdeling Digitaal Rechercheren van de Dienst Recherche Onderzoeken van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) bestaat thans uit 23 personen. Momenteel houden 5 personen binnen die afdeling zich specifiek bezig met internetrecherche. Daarnaast zijn er bij genoemde afdeling verschillende adviseurs werkzaam alsmede enkele personen op het terrein van R&D, die vanuit hun meer algemene functie eveneens ondersteunend zijn aan de internetrecherche.
Het zwaartepunt voor de informatievergaring over cyberterrorisme ligt bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Om die reden meent het kabinet dat kan worden volstaan met een bescheiden extra investering bij de regiokorpsen en het KLPD. Gerichte elektronische aanvallen op al dan niet aan elkaar gekoppelde geautomatiseerde systemen kunnen de nationale veiligheid schaden. Vanaf 2002 zijn dan ook binnen de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties structureel middelen vrijgemaakt voor aandacht van de BVD voor dit onderwerp. Hiermee zal ten eerste onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden van elektronische aanvallen van de zijde van met name terroristische groeperingen op kritieke ICT-infrastructuur, en de waarschijnlijkheid daarvan. In de tweede plaats zal op basis van het aldus verkregen dreigingsbeeld de BVD in staat zijn beveiligingsadviezen uit te brengen aan alle partijen die deel uitmaken dan wel afhankelijk zijn van de kritieke ICT-infrastructuur.
Overigens laat dit onverlet dat in het kader van de nota Criminaliteitsbestrijding een forse investering voor de bestrijding van cybercrime in zijn algemeenheid wordt nagestreefd.
Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om in internationaal verband te werken aan het eenvoudiger verkrijgen van strafrechtelijke en administratiefrechtelijke informatie over bankrekeningen en bankverkeer in landen die niet tot de OESO/FATF behoren?
In OESO-verband is Nederland betrokken bij het totstandbrengen van effectieve informatie-uitwisseling inzake strafrechtelijke en civiele belastingzaken tussen OESO-leden en coöperatieve jurisdicties (d.w.z. jurisdicties die aanvankelijk op de OESO lijst van potentiële tax havens stonden). Hieronder valt het uitwisselen van bankinformatie (op verzoek).
Voorts heeft Nederland inmiddels met meer dan 30 niet OESO-leden in bilaterale belastingverdragen een informatie-uitwisselingartikel opgenomen op basis waarvan bankinformatie kan worden uitgewisseld. Het Nederlands verdragsbeleid is er op gericht om bij nieuwe verdragsonderhandelingen dan wel heronderhandelingen van bestaande belastingverdragen een zo ruim mogelijke uitwisseling van fiscaal relevante financiële gegevens overeen te komen.
Voorts kan gemeld worden dat in 2000 in FATF-verband de zogenaamde NCCT-exercitie is gestart; waarbij NCCT staat voor «Non Co-operative Countries and Territories». Landen die geen lid zijn van de FATF worden daarbij verzocht mee te werken aan NCCT-evaluaties, waarbij de anti-witwaswetgeving van de betreffende lanen wordt getoetst aan de 25 NCCT criteria van de FATF. Deze 25 criteria vertonen inhoudelijk grote overeenkomst met de 40 FATF aanbevelingen die voor FATF leden gelden, de NCCT-25 zijn echter ten behoeve van een heldere communicatie met de te examineren landen iets duidelijker geformuleerd dan de FATF-40.
Een zeer belangrijk onderdeel van de NCCT-25 is de vraag in hoeverre landen openstaan voor samenwerking op administratief en strafrechtelijk gebied bij de bestrijding van witwassen en de vervolging van witwassers. In casu gaat het hierbij om de criteria 15 tot en met 22, verenigd in de sub-paragraaf «C Obstacles tot international co-operation». Landen die naar oordeel van de leden van de FATF niet in voldoende mate voldoen aan de 25 NCCT criteria worden door de FATF op een zwarte lijst geplaatst. Thans zijn 19 landen op deze lijst geplaatst, ik heb uw Kamer hierover laatstelijk geïnformeerd medio november en medio december 2001 (FM 2001–1904M en FM 2001–2128M).
Indien een land op de zwarte lijst blijft weigeren de anti-witwaswetgeving aan te passen, dan kunnen de leden van de FATF besluiten over te gaan tot strafmaatregelen. Op dit moment is dit het geval bij Nauru. Overigens is Nederland voorstander van strafmaatregelen tegen alle landen op de zwarte lijst. Nederland treft dan ook strafmaatregelen tegen alle NCCT-landen. Alle 40 FATF aanbevelingen, 25 NCCT criteria en de zwarte lijst zijn overigens opgenomen op de uitgebreide website van de FATF: www.fatf-gafi.org.
Voorts zijn er rechtshulpverdragen gesloten ten aanzien van strafrechtelijke informatie uitwisseling.
Vindt er, behalve een centralisatie, ook een uitbreiding van de vervolging van financieel-economische criminaliteit plaats?
In het kader van de eerdere Integriteitsnota (Kamerstukken II, 1997–98, 25 830, nrs 1 en 2) heeft een aantal jaren geleden reeds een aanzienlijke kwantitatieve uitbreiding plaatsgevonden op het terrein van onder meer de vervolging van financieel-economische criminaliteit. De inzet terzake van de nu voorliggende Integriteitnota is om, gegeven deze eerde kwantitatieve versterking, een kwalitatieve impuls te geven; onder meer door versterking van het Financieel Expertisecentrum en de daarmee verbonden stroomlijning van diverse convenanten en handhavingafspraken en de totstandkoming van het Functioneel OM.
Is bij de versterking van de handhavingsketen in de financiële toezichtswetgeving rekening gehouden met de Nota criminaliteitsbeheersing?
In de nota Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding van de ministers van Financiën en Justitie is verwoord op welke wijze dient te worden gekomen tot een effectief toezicht op de financiële sector en het opsporen van criminele geldstromen. Hiervoor wordt op basis van de nota ook de benodigde extra capaciteit gecreëerd. De Nota criminaliteitsbeheersing en de daarin aangekondigde capaciteitsuitbreiding ten behoeve van de aanpak van ernstige misdaad, zien met name op de opsporing van middencriminaliteit, criminele groepen en het uitvoeren van rechtshulpverzoeken. De resultaten van de uitvoering van beide nota's zijn completerend en zorgen voor een situatie waarin zowel voldoende capaciteit bestaat voor het daadwerkelijke opsporen van criminele organisaties, als afdoende capaciteit om het toezicht, waar nodig, te voorzien van opsporing en vervolging.
Welke consequenties heeft terrorisme voor (de capaciteit) van de hulpverleningsdiensten bij de rampenbestrijding? Wordt er inmiddels (multidisciplinair) geoefend door deze diensten op terrorismescenario's?
De consequenties voor (de capaciteit van) zijn nog niet precies bekend. Een aanslag met NBC-materiaal kan gezien worden als een bewust veroorzaakt ongeval met gevaarlijke stoffen. Naar de risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen vindt op dit moment op regionaal niveau onderzoek plaats. Met behulp van de in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgestelde leidraad Operationele Prestaties en de leidraad Maatramp vertalen de regio's hun risico's naar benodigde materiele en personele capaciteit. Op basis hiervan zal naar verwachting in de loop van dit jaar duidelijk worden welke capaciteit regionaal nodig is. Dit is een decentrale verantwoordelijkheid.
Er wordt thans reeds multidisciplinair geoefend maar voor de verbetering van de voorbereiding van de rampenbestrijding en crisisbeheersing – inclusief een aanslag met al dan niet onconventionele middelen – is daarnaast een apart project gestart om het opleiden en oefenen te stimuleren. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de toezegging aan de Tweede Kamer gedaan bij brief van 28 september 2000 (TK 26 956, nr. 5). In een apart traject ter versterking van de algemene structuur van rampenbestrijding zet de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties diverse beleidsinstrumenten in om daadwerkelijke verbeteringen ten aanzien van opleiden en oefenen als voorbereiding op de rampenbestrijding te laten plaatsvinden, waarover de TK per brief van 12 oktober 2001 is geïnformeerd. (TK 2001–2002, 27 157, nr 44, Bijlage 4)
Worden BBE-ers specifiek geoefend voor optreden tegen de nieuwe vormen van terrorisme (NBC, aanslagen met gegijzelde vliegtuigen)?
De BBE-eenheden van Defensie beoefenen diverse scenario's, die regelmatig worden aangepast aan actuele ontwikkelingen.
Gaat de uitbreiding van de BBE-capaciteit ten koste van de capaciteit van het leger?
Neen, de uitbreiding van de BBE capaciteit van Defensie is additioneel.
Het is in principe niet de primaire taak van Defensie om binnenlandse veiligheidstaken uit te oefenen. Alleen in noodsituaties zou door Defensie bijzondere bijstand moeten worden verleend. Achteraf moet verantwoording aan de Kamer worden afgelegd of de inzet in noodsituaties verantwoord en noodzakelijk was. Kan de Kamer een brief van de ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken over heldere regelgeving inzake de inzet van militairen bij politietaken tegemoet zien?
In het stelsel van de Politiewet 1993 geldt als uitgangspunt – en wordt dit ook procedureel uitgewerkt – dat bijstand ten behoeve van ondermeer de handhaving van de openbare orde primair gevonden dient te worden in de reguliere kolom van de politie. Indien de capaciteit van de reguliere politie ontoereikend blijkt te zijn kan in bijzondere gevallen, na overleg met de minister van Defensie worden teruggevallen op de Koninklijke marechaussee (Kmar). Uitsluitend indien ook inzet van de Kmar ontoereikend is, kunnen «andere onderdelen van de krijgsmacht» worden ingezet (hoofdstuk IX, politiewet 1993). Inzet van bijzondere bijstandseenheden wordt conform artikel 60 van de Politiewet bepaald door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Defensie. De regelgeving op dit gebied is daarmee voldoende helder.
Het kabinet zal blijven aandringen op een snelle ratificatie van uitleveringsverdragen. Voert het Nederlandse kabinet sinds 11 september 2001 zelf ook een ruimhartiger uitleveringsbeleid naar andere landen? Zo ja, is dat alleen het geval bij terroristische misdrijven of ook bij andere misdrijven?
Zoals reeds onder vraag 2 is geantwoord is de uitlevering aan het buitenland gebonden aan het toepasselijke uitleveringsverdrag en de Nederlandse uitleveringswet. De uit het toepasselijke verdrag voortvloeiende verplichting tot uitlevering, tenzij zich weigeringsgronden voordoen, laat nauwelijks ruimte voor een uitleveringsbeleid. Het uitleveringsbeleid is niet gewijzigd. Een snelle ratificatie van de EU uitleveringsverdragen zal de procedure met name in andere landen kunnen versnellen waarin bijvoorbeeld, anders dan in Nederland, de mogelijkheid tot snelle uitlevering met instemming van betrokkene momenteel op basis van de nationale wetgeving niet mogelijk is.
Zijn de VN-verdragen inzake bomterrorisme en financiering van terrorisme inmiddels geratificeerd?
De desbetreffende akten van aanvaarding zijn op 7 februari 2002 gedeponeerd. De verdragen zijn derhalve bekrachtigd. Het verdrag inzake bomterrorisme is op 9 maart 2002 voor Nederland in werking getreden. Het verdrag inzake de financiering van terrorisme is nog niet in werking getreden.
In juni is de nota Verdediging tegen bioterrorisme van de Gezondheidsraad verschenen. De aanbevelingen zijn grotendeels overgenomen door de minister van VWS. Hoe staat het met de uitvoering van deze aanbevelingen?
Welke acties zal de minister van VWS ondernemen om tot betere, snellere en eenduidiger voorlichting op het gebied van bioterrorisme te komen?
Het RIVM heeft in opdracht van de Minister van Volksgezondheid een inventarisatie gemaakt van de beschikbare kennis en vaardigheden op het terrein van de diagnostiek en monstername van micro-organismen die in de verschillende laboratoria in Nederland beschikbaar is. Het RIVM sluit contracten met relevante laboratoria, om de diagnostiek en monstername van bijzondere pathogenen in Nederland te kunnen garanderen. De contractvorming is in een vergevorderd stadium.
Tevens heeft het RIVM een projectplan ontwikkeld om diagnostische methoden te verbeteren, opdat zeldzame of onbekende ziekteverwekkers sneller geïdentificeerd kunnen worden. Er wordt met spoed gewerkt aan de uitvoering van dit projectplan.
Een concreet plan voor verbeterde monitoring van onbekende ziektebeelden in de ziekenhuizen is nog niet gereed. Wél is hiervoor op de begroting van het ministerie van VWS alvast geld gereserveerd.
Het LCI heeft nieuwe protocollen gemaakt voor artsen infectieziekten van GGD's, ten behoeve van de bestrijding van evt. aanslagen met biologische middelen. Verder wordt in het kader van het draaiboek bioterrorisme, met hoge prioriteit gewerkt aan een draaiboek «pokken». Hiervoor zijn, in samenwerking met betrokken instellingen en ministeries, reeds diverse table-top oefeningen gehouden. Vóór de zomer zal het draaiboek pokken gereed zijn.
Inmiddels is de voorraad pokkenvaccin die in Nederland nog beschikbaar was, gebruiksklaar gemaakt (1,3 mln doses). De productie van het overige pokkenvaccin verloopt volgens schema.
Binnen de diverse DG-schappen van de Europese Commissie (onderzoek, gezondheid, farmaceutisch, civiele bescherming), zijn verschillende netwerken ingesteld ten behoeve van de verdediging tegen bioterrorisme. Binnen deze overlegstructuren worden actieplannen opgesteld voor de ontwikkeling van overleg, informatie en beheersmechanismen in crisissituaties, alsmede voor het bevorderen van de ontwikkeling van vaccins, geneesmiddelen en behandelingen.
In de circulaire van de IGZ van 11 oktober 2001 is aangekondigd dat er voorlichtingsmateriaal wordt ontwikkeld om artsen beter in staat te stellen ziektebeelden te herkennen die het gevolg kunnen zijn van een bioterroristische aanslag. Dit materiaal is in december 2001 gereedgekomen en verspreid onder een brede groep medische beroepsbeoefenaren.
Tenslotte heeft de Minister van Volksgezondheid de Gezondheidsraad op 14 november gevraagd of de raad het noodzakelijk acht zijn advies van juni 2001 te herzien, in het licht van de gebeurtenissen van 11 september.
Sinds 11 september geeft VWS op haar website informatie over bioterrorisme. In eerste instantie betrof dat m.n. de dreiging met Anthrax. Deze informatie wordt dagelijks geactualiseerd. Daarnaast is er enige tijd een Postbus 51 informatielijn actief geweest. Deze lijn is inmiddels niet meer actief maar kan ieder moment geopend worden en voorzien van de juiste informatie.
Verder vindt er op gebied van bioterrorisme regelmatig afstemming plaats tussen diverse departementen. Ik verwijs u hiervoor naar de rapportage van het interdepartementale project NBC-terrorisme die de staatssecretaris van BZK binnenkort naar de Kamer zal sturen.Tevens is communicatie een van de deelonderwerpen in het draaiboek pokken, dat op dit moment ontwikkeld wordt.
Bij wie komt de coördinatie te liggen in geval van bioterrorisme?
Het coördineren van het totaal van maatregelen om een terroristische aanval te bestrijden valt onder de verantwoordelijkheid van de ministeries van BZK en Justitie.
Daar waar het gaat om bestrijding van de medische gevolgen van de bioterroristische aanval, is het ministerie van VWS leidend. Dit geldt ook voor de noodzakelijke maatregelen ter bescherming van hulpverleners en maatregelen ter ontsmetting van personen en of gebouwen.
Wat betreft het EU actieplan ter versterking van de coördinatie van de bijstandsverlening op het terrein van rampenbestrijding; wat is de toegevoegde waarde van dit orgaan? Hoe denkt het kabinet wildgroei in het aantal coördinerende instanties in te perken? Wie gaat straks de coördinatie coördineren?
Zowel in de nota «Internationale aspecten van het beleid inzake brandweer en rampenbestrijding» (kamerstukken II 2000/2001, 27 556, nr. 2), in de zgn. BNC-fiche van 15 januari 2001 (kamerstukken II 2000/2001, 22 112, nr. 180), in de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 28 en 29 mei 2001 (kamerstukken II 2001/2002 nr. 6h, 23 490, nr. 191) alsook in de voortgangsrapportage grensoverschrijdende samenwerking met België en Duitsland op het terrein van de politie en de rampenbestrijding (kamerstukken 2002/2002, 27 556, nr. 3) is uw kamer geïnformeerd over het voorstel van de Europese Commissie om te komen tot een communautair mechanisme voor de coördinatie van de bijstandsverlening op het terrein van rampenbestrijding.
De meerwaarde van dit coördinatie mechanisme is dat bijstand bij rampen, door lidstaten aan andere lidstaten en derde landen, sneller op gang kan komen en effectiever kan worden ingezet. Vanuit Brussel wordt de hulpvraag van een lidstaat of derde land gericht uitgezet bij de andere lidstaten. Indien er in bijvoorbeeld Nederland een ramp plaatsvindt is het dus niet langer nodig zelf een hulpvraag bij verschillende landen uit te zetten maar kan worden volstaan met één hulpvraag aan het Monitoring & Informationcentre in Brussel.
Het kabinetsbeleid is er op gericht om duplicatie van inspanningen tussen de VN, de NAVO en de EU op het terrein van de rampenbestrijding zoveel mogelijk te voorkomen. Om die reden heeft Nederland bij de totstandkoming van het EU-mechanisme bij de Europese commissie aangedrongen op nauwe samenwerking en overleg met de andere internationale organisaties en op aansluiting bij reeds bestaande mechanismen. Uitgangspunt daarbij is dat in eerste instantie wordt afgegaan op de VN als het gaat om rampen in derde landen. Indien een ramp zich voltrekt in één van de EU-lidstaten zal worden afgegaan op het coördinatie mechanisme van de EU.
De bijstandsverlening door Nederland via de genoemde internationale organisaties, geschiedt onder coördinerende verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Is het de bedoeling dat de momenteel door Defensie geteste handheldkits verspreid gaan worden onder de verschillende hulpdiensten?
De rampenbestrijdingsorganisatie is bezig zich een beeld te vormen van de benodigde materiele voorzieningen voor NBC terrorisme. Van groot belang hierbij is de standaardisatie om in voorkomende gevallen te kunnen samenwerken met overige betrokkenen bij de bestrijding van incidenten. De in de vraag bedoelde «handheldkits» worden momenteel door Defensie getest op bruikbaarheid. Daarna zal worden bezien of de kits aan de verschillende hulpverleningsdiensten ter beschikking worden gesteld.
Naast voedselveiligheid kunnen ook ziekten die geen gevaar voor de mens vormen (zoals varkenspest en MKZ) ontwrichtend voor de maatschappij zijn. Welke maatregelen worden in dat kader getroffen boven op de maatregelen die normaal al getroffen worden?
Voor ziekten die geen gevaar voor de mens vormen, zoals varkenspest en MKZ, zijn draaiboeken vastgesteld. Deze draaiboeken kunnen ook worden gehanteerd in geval deze ziekten moedwillig worden verspreid. De bestrijding van deze ziekten zal in beide gevallen op eenzelfde wijze kunnen en moeten geschieden. De oorzaak van de uitbraak is daarbij niet relevant.
De vragen 63. tot en met 67. staan in verband met de vragen van de leden Verhagen en Van Heemst over de operatie van de bijzondere bijstandseenheid op 27 september 2001. Deze vragen zullen op korte termijn door de Ministers van Justitie, Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden beantwoord.
Is inmiddels bekend wie de afzender is van de dreigbrieven?
De afzender van de dreigbrief is niet achterhaald. Het onderzoek heeft geen verdachten opgeleverd en aanknopingspunten voor verder opsporingsonderzoek zijn er niet.
Wat betekent de passage: «naleving van en geoefendheid met procedures is voorwaarde om bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen volledig tot hun recht te laten komen?» Betekent dit dat dit 27 september niet het geval was?
De bijzondere aard van de (inzet van de) BBE vereist dat alle betrokken departementen, het OM en de lokale driehoeken voortdurend aandacht besteden aan geoefendheid en bekendheid met procedures, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Zoals aangekondigd in bijlage 2 van de voortgangsrapportage van 14 december 2001, zal hiertoe tenminste een keer per jaar – bij voorkeur gezamenlijk – worden geoefend.
Wie had de centrale aansturing van de operatie? Hoe verliep de samenwerking tussen de verschillende diensten onderling? Zijn de procedures goed gevolgd?
Zoals in bijlage 2 van de voortgangsrapportage van 14 december 2001 is verwoord werden de Bijzondere Bijstandseenheden door de Minister van Justitie in bijstand gegeven aan het lokaal bevoegd gezag te Amsterdam en Rotterdam.
De operaties te Amsterdam en Rotterdam werden vervolgens, conform geldende regelgeving, aangestuurd onder verantwoordelijkheid van dit lokaal bevoegd gezag. Vanuit het Nationaal Coördinatiecentrum werd de voorbereiding voor de actie nauwlettend gevolgd.
Voorwaarde voor het welslagen van een actie zoals die van 27 september 2001 is samenwerking tussen alle betrokken diensten. De samenwerking tussen de verschillende diensten is, gelet op de doelstelling, goed verlopen. Voor wat betreft de procedures verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 64.
Komt er nog een onafhankelijk onderzoek naar de operatie?
De actie van 27 september 2001 is reeds met alle betrokken bestuurlijke en operationele partijen geëvalueerd. De evaluatie, waarvan openbaarmaking – ik verwijs naar de mededeling van de Minister van Justitie in het algemeen overleg van – gelet op de vertrouwelijkheid van de informatie niet in de rede ligt, heeft een aantal conclusies en aanbevelingen opgeleverd. De informatie hierover hebben wij uw Kamer reeds in bijlage 2 van onze brief van 14 december 2001 medegedeeld. Wij achten een nader onderzoek derhalve niet meer nodig.
Zou de Kamer kennis kunnen nemen van een eventueel onderzoek van de NFI-QRT naar de echtheid van de brief die aanleiding gaf tot het afzetten van de tunnels 27 september 2001? De antwoorden van de minister op het incident bij het afzetten van de tunnels door de BBEn geven onvoldoende uitsluitsel over de hierover gestelde vragen. De minister van Justitie heeft destijds toegezegd terug te zullen komen op het incident en met name over twee onderwerpen, te weten of er onderzoek is geweest naar de authenticiteit van de brief, en of er aanleiding is om te stellen dat dit een oefening betrof, getuige onder andere de verschillende methodes die de BBEn hanteerde bij de verschillende tunnels.
Verwijzend naar ons antwoord op vraag 63 het volgende. Uit het onderzoek van het NFI is geen informatie naar voren gekomen die wijst naar een of meer verdachten. De authenticiteit van de brief blijft daarmee onbeantwoord. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens het besluit genomen geen verder opsporingsonderzoek te initieren.
De actie van 27 september 2001 betrof geen oefening.
Wat is de reactie van het kabinet op herinvoering van de decentrale controle bij de gate omdat er, ondanks de aangekondigde maatregelen, nog te veel gelegenheid is voor zowel passagiers als personeel om bij centrale controle op welke manier dan ook in het zogenaamde schone gebied aan wapens te komen? Is de evaluatie van de centrale security inmiddels gereed en zo ja, wat zijn de bevindingen?
Alle inspanningen zijn erop gericht om gezamenlijk met de verschillende verantwoordelijke instanties eventuele risico's tot het uiterste minimum te beperken. Voor wat betreft de centrale security geldt dan ook een specifiek samenstel van maatregelen van organisatorische, fysieke, electronische en personele aard. Voor het overzicht van de maatregelen wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 3 van de 2e voortgangsrapportage. Hoewel het nooit voor 100% uit te sluiten valt, is gelet op dit pakket van maatregelen het risico dat passagiers dan wel het personeel in het schone gebied op welke manier dan ook aan wapens kunnen komen, tot het uiterste minimum teruggebracht.
Inmiddels is de evaluatie van de centrale security op Schiphol afgerond. De bevindingen zijn aan uw Kamer bij afzonderlijke brief van 8 maart 2002 (5154342/502) meegedeeld. Zoals ook in deze brief is aangegeven is de evaluatie voorgelegd en besproken met de meest betrokken organisaties, te weten de Koninklijke marechaussee, het Directoraat-generaal Luchtvaart van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Binnenlandse Veiligheidsdienst en de luchthaven Schiphol. Zij delen de conclusie dat er geen aanleiding is om het systeem van centrale security te heroverwegen.
Een extra risico wordt gevormd door menging van aankomende en vertrekkende passagiers. Hier kunnen immers zaken overgedragen worden. Het kabinet schrijft dat aankomende passagiers in principe niet gecontroleerd worden bij aankomst, behalve bij steekproef. Passagiers die in het land van vertrek niet aan een controle van voldoende kwaliteit zijn onderworpen kunnen zich op Schiphol niet met andere passagiers vermengen. Is het niet veiliger om aankomende en vertrekkende passagiers te scheiden?
Het scheiden van aankomende en vertrekkende passagiers heeft vanuit veiligheidsoptiek geen voorkeur indien alle passagiers op een verantwoorde wijze zijn gecontroleerd.
De op Schiphol gekozen opzet voor de beveiliging omvat een uitgebreide procedure aan de hand waarvan vastgesteld wordt welke passagier bij aankomst op Schiphol niet opnieuw gecontroleerd behoeft te worden omdat op de luchthaven van vertrek de uitgevoerde controles conform Annex 17 bij het Verdrag van Chicago (1944) inzake de internationale burgerluchtvaart zijn uitgevoerd. Via deze procedure is het mogelijk vermenging van aankomende en vertrekkende passagiers toe te passen waarbij een verantwoord niveau van veiligheid wordt gewaarborgd. Uit de evaluatie van de centrale security op Schiphol is gebleken dat de procedure qua opzet goed is en door de wijze waarop volgens de procedure wordt gewerkt, een goed beveiligingsprodukt als resultaat heeft.
Over de resultaten van bedoelde evaluatie wordt kortheidshalve verwezen naar de brief van 8 maart 2002 (kenmerk 5154342/502) van de minister van Justitie.
Waarom wordt niet overgegaan tot volledige fysieke controle van personeel dat van het publieke gebied naar airside gaat?
De doorgangen van publiek gebied naar airside (platforms en bagagekelders) zijn bedoeld voor voertuigen ten behoeve van onder meer het onderhoud en de bevoorrading van vliegtuigen. Een effectieve doorzoeking van alle onderdelen van voertuigen op verborgen voorwerpen en fysieke controle van inzittenden is redelijkerwijs niet mogelijk. Om toch een verantwoord beveiligingsniveau te kunnen waarborgen is het uitsluitend personen met een vertrouwensfunctie – hetgeen via de toegangspassen wordt gecontroleerd – toegestaan deze doorgangen te passeren. Daarnaast worden steekproefsgewijs inzittenden fysiek gecontroleerd en willekeurige delen van voertuigen uitgebreid doorzocht.
Waar het de maatregelen op buitenlandse vluchten betreft, gebeurt er wel het een en ander. Welke maatregelen worden er getroffen op binnenlandse vluchten? Daar is de controle beduidend minder en worden ook geen extra maatregelen aangekondigd.
Zowel in het wetsvoorstel 26 607 «Wijziging van de Luchtvaartwet inzake de beveiliging op de luchtvaartterreinen» als in de komende EU-verordening waarin gemeenschappelijke regels voor de beveiliging van de burgerluchtvaart zijn gesteld, wordt voorgesteld binnenlandse vluchten te onderwerpen aan veiligheidsmaatregelen. Op dit moment worden passagiers op binnenlandse vluchten onderworpen aan een veiligheidscontrole indien zij zich kunnen vermengen met passagiers op internationale vluchten. Daarnaast wordt naar aanleiding van 11 september 2001 gecontroleerd op de aanwezigheid van kleine metalen voorwerpen (mesjes, nagelvijlen en dergelijke).
Er wordt heel veel gedaan om de veiligheid van vluchten naar de VS te waarborgen. Maar hoe is het eigenlijk andersom? Welke maatregelen worden door de VS genomen ten aanzien van vluchten naar Europa en Nederland in het bijzonder? Is de controle daar even intensief als hier?
In de Verenigde Staten wordt met dezelfde dreigingssystematiek gewerkt als in Europa. Aan de hand daarvan worden specifieke beveiligingsmaatregelen getroffen. Deze maatregelen kunnen afhankelijk van het dreigingsniveau bijzonder stringent van aard zijn. De Europese Commissie en de FAA (Federal Aviation Administration) voeren naar aanleiding van de gebeurtenissen op 11 september 2001 regulier overleg om de beveiligingsmaatregelen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
Kan het kabinet aangeven welke maatregelen er getroffen worden om te voorkomen dat via Nederlandse havens wapens en terroristen worden ingevoerd en uitgevoerd? Welke van die maatregelen zijn sinds september vorig jaar aangescherpt en welke zijn toegevoegd? Zijn er schepen in Nederlandse havens gesignaleerd die transporten voor terroristische organisaties verzorgen? Hoe is daar tegen opgetreden?
De Douane heeft een groot aantal handhavingstaken in relatie met de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen. Ten aanzien van wapens is de Douane met name belast met de handhaving van de Wet Wapens en Munitie, het In- en uitvoerbesluit Strategische Goederen, het Chemisch Wapenverdrag en de Sanctiewetgeving. Vergroting van de kwaliteit van de handhaving is daarbij een continue proces. In dat kader wordt er onder meer gewerkt aan verbetering van de (systematische) risicobeheersing.
In dit kader zijn de volgende initiatieven, die voor 11 september 2001 zijn gestart, te noemen:
• Opstellen van een risico-analyse Uitvoer van Militaire Goederen gericht op ondernemers, specifieke landen en goederencodes;
• Voorbereiden van de uitvoering van de wijzigingen van de Wet Wapens en Munitie en het In- en uitvoerbesluit Strategische Goederen. Deze wijzigingen zijn per 1 januari van kracht geworden en voorzien met name in het verscherpen van de controle van doorvoer van militaire goederen;
• Ontwikkeling van de doelgroepaanpak Chemische producten, waardoor de aandacht voor strategische goederen binnen deze groep moet groeien;
• Uitzetten van geïntensiveerde controlemaatregelen naar aanleiding van wettelijke maatregelen als wapenembargo's en sanctiemaatregelen.
Na 11 september 2001 hebben de FIOD-ECD en de Douane de volgende verdergaande maatregelen getroffen:
• De FIOD-ECD heeft het project Dubbelspoor gestart. Een onderdeel van dit project is de intensivering van het toezicht op in dit kader relevante goederenstromen. De intensivering op het gebied van de strategische goederen is inmiddels afgerond. De intensivering bestond uit het alerteren van de branche (bedrijven aan defensie gerelateerd) en het instellen van boekenonderzoeken. Bij ondernemingen met een verhoogd risico is vervolgens een onderzoek ingesteld. Enkele keren heeft dit strafbaar gedrag opgeleverd (waarna een opsporingsonderzoek is gestart) of zijn correctigerende maatregelen genomen.
• In het kader van dit project heeft de Douane meer aandacht besteed aan het signaleren van activiteiten die mogelijk kunnen wijzen op verband met terrorisme. Deze signalen worden gemeld aan en verder behandeld door het meldpunt van de FIOD-ECD.
• De Douane/Centrale dienst voor in- en uitvoer heeft klantbeelden ontwikkeld van bedrijven die zich bezig (zouden kunnen) houden met de handel naar landen waarvoor een vergunningplicht bestaat. Deze klantbeelden worden ter beschikking gesteld van het genoemde project.
• Bij de analyse van goederenzendingen over zee met bestemming de VS wordt specifiek aandacht besteed aan goederenzendingen uit zogenaamde omleidingslanden (d.w.z. uit het Midden-Oosten en Afrika).
• Het bedrijfsleven heeft op zich genomen de Douane te informeren oververdachte zendingen. De Douane heeft daartoe haar scanapparatuur op Schiphol mede ter beschikking gesteld van het bedrijfsleven, waardoor ditmeer inzicht krijgt in de aanwezigheid van explosieven, wapens, e.d. inuitgaande lading. Dergelijke afspraken zijn ook gemaakt met een aantal koeriersbedrijven.
• Naast deze maatregelen gericht op het onderkennen van patronen rond goederenzendingen en klanten en het vergroten van de samenwerking met het bedrijfsleven op het tegengaan van de invoer en uitvoer van wapens e.d. is het contact met het Kenniscentrum voor Witwassen van de FIOD-ECD geïntensiveerd o.m. met betrekking tot het aantreffen van creditcards.
• Voorts wordt aandacht besteed aan post- en koerierszendingen die paspoorten bevatten. De Rechter-commissaris heeft de Douane gemachtigd dergelijke zendingen te openen teneinde de paspoorten op echtheid te controleren. Aangetroffen valse paspoorten worden overgedragen aan de Kmar.
Door de Douane zijn geen schepen in Nederlandse havens gesignaleerd die transporten voor terroristische organisaties verzorgen.
Bij de dienst Waterpolitie van het KLPD is sedert de terroristische aanslagen in de VS op 11 september 2001 verhoogde aandacht voor een aantal objecten, waarvan de inschatting kan worden gemaakt dat zij doelwit (kunnen) vormen van terroristische aanslagen.
De dienst Waterpolitie van het KLPD oefent het basispolitietoezicht uit op de Nederlandse binnenwateren en op de Noordzee. In dat verband wordt op basis van (bekende) informatie toezicht gehouden en ingespeeld op veranderende situaties met een hoger risico.
Het toezicht op personeen (grensbewaking) in Nederlandse havens wordt uitgeoefend door de Koninklijke marechaussee en in de Rotterdamse haven door de rivierpolitie van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond.
In de voortgangsrapportage worden vrijwel alleen maatregelen voor luchthaven Schiphol genoemd. Worden op andere Nederlandse luchthavens dezelfde maatregelen ingevoerd? Zo neen, waarom niet?
Op grond van de Luchtvaartwet (artikel 37a e.v.) zijn alle Nederlandse luchthavens die internationale vluchten afhandelen, verplicht beveiligingsmaatregelen te treffen met betrekking tot de passagier en zijn (hand)bagage, het personeel en de toegang tot het luchtvaartterrein. Voor internationale vluchten met een verhoogde dreiging worden extra maatregelen genomen. Anders dan op Schiphol is hiervan thans op de overige Nederlandse luchthavens geen sprake.
Welke voor- en nadelen ziet het kabinet aan het invoeren van BodyScan-apparatuur op Nederlandse luchthavens?
De bedoelde bodyscan-apparatuur is in het buitenland op zeer kleine schaal getest. Op basis van de testresultaten wordt verwacht dat met deze apparatuur de controle van passagiers en personeel zou kunnen worden verbeterd. De bodyscan-apparatuur heeft echter belangrijke nadelen: per controle wordt de passagier twee keer aan röntgenstraling blootgesteld en het röntgenbeeld dat van de passagier wordt gemaakt, wordt door beveiligingspersoneel bekeken. De uit het gebruik van de bodyscan voortvloeiende gezondheidseffecten en de mogelijke acceptatieproblemen bij de passagiers konden aan de hand van de testresultaten slechts beperkt worden onderzocht en zijn derhalve nog onvoldoende bekend. Nederland zal de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend blijven volgen maar acht op dit moment de toepassing van dergelijke apparatuur in Nederland niet wenselijk.
Het kabinet stelt dat alle ruimbagage op vluchten naar de Verenigde Staten steekproefsgewijs wordt gecontroleerd. Wordt alle bagage gecontroleerd of wordt er steekproefsgewijs gecontroleerd? Wordt ook bagage gecontroleerd van passagiers die later overstappen op een vlucht naar dat land? Gebeurt dit ook bij vluchten naar Israël of bij passagiers die zullen overstappen op vluchten naar Israël?
Op alle vluchten naar de Verenigde Staten wordt steekproefsgewijs de ruimbagage handmatig onderzocht. Daarnaast wordt op alle vluchten – waaronder vluchten naar de Verenigde Staten en Israël – waarvan is vastgesteld dat hiervoor een verhoogde dreiging geldt, alle ruimbagage, inclusief die van overstappende passagiers, met behulp van detectieapparatuur gecontroleerd.
Is inmiddels daadwerkelijk een begin gemaakt met de invoer van het meer dan steekproefsgewijs controleren van ruimbagage? Recent bereikten enkele leden van de Kamer nog berichten dat zelfs nog geen bestelling was geplaatst voor de extra benodigde x-ray apparatuur op luchthaven Schiphol. Zijn deze berichten juist? Welke andere acties dan het aankopen van x-ray apparatuur en het aantrekken van extra personeel moet worden ondernomen om te komen tot 100 procent controle van ruimbagage? Waarom kan het 100 procent controleren van ruimbagage op Schiphol niet eerder dan 01-01-2003 worden gerealiseerd?
Amsterdam Airport Schiphol is geruime tijd geleden begonnen met werkzaamheden om per 1 januari 2003 alle ruimbagage te kunnen controleren. De controle van ruimbagage zal dit jaar fasegewijs worden ingevoerd. De werkzaamheden in dit kader omvatten niet uitsluitend de aanschaf van detectieapparatuur en het aantrekken van nieuw personeel maar eveneens zeer omvangrijke aanpassingen in de op de luchthaven aanwezige afhandelingsystemen en infrastructuur.
De door Uw Kamer vermelde berichten ten aanzien van de bestellingen van apparatuur zijn niet juist. Amsterdam Airport Schiphol is al geruime tijd geleden gestart met de aanbesteding van de benodigde detectieapparatuur waarvoor inmiddels bestellingen zijn gedaan.
Sinds de gebeurtenissen van 11 september hebben de Verenigde Staten besloten de geplande invoering van de controle van ruimbagage met detectieapparatuur enkele jaren te vervroegen. Hierdoor is het voor Schiphol uitgesloten dat de met de leveranciers overeengekomen leverdata van de apparatuur kunnen worden vervroegd.
Zal met maatregelen als het verstevigen van cockpitdeuren en het gebruik van camera's in vliegtuigen in Nederland worden gewacht op EU-regelgeving? Waarom wordt er niet eerder mee begonnen? Is er niet al onderzoek gedaan naar versterking van de bagagecontainer van vliegtuigen, dat kan worden geïmplementeerd?
Maatregelen voor het verstevigen van cockpitdeuren en het gebruik van camera's in vliegtuigen zijn onderwerp van gesprek in verschillende internationale gremia:
– Joint Aviation Authorities (JAA) binnen de EU. De precieze omschrijving van de maatregelen, waaronder maatregelen voor het verstevigen van cockpitdeuren en het gebruik van camera's in vliegtuigen, worden gezien de technische aspecten voorbereid in de JAA.De JAA zal volgens een afgesproken schema aan de Europese Commissie rapporteren. Nederland doet, vertegenwoordigd door Verkeer en Waterstaat, in de werkgroepen van de JAA mee.
– ICAO, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie. Deze bespreekt aanpassingen van de bijlagen van het verdrag van Chicago om de securityzorg te verbeteren. Tijdens de komende high-level conferentie van de ICAO op 19 en 20 februari 2002 zal Nederland er voor pleiten om voorschriften voor het verstevigen van de cockpitdeuren en het gebruiken van camera's aan boord van vliegtuigen in verschillende bijlagen te regelen. Deze bijlagen zijn, vanwege de wereldwijde erkenning, een noodzakelijk fundament voor het in de landen implementeren van de maatregelen. En marge van de high-level conferentie van de ICAO zal de Nederlandse delegatie aandacht vragen voor de systemen die in het bijzonder door de TU Delft zijn ontwikkeld voor het versterken van de bagagecontainers. Nederland zal daarnaast ook in de JAA en de EU op de voordelen van dit systeem wijzen.Overigens heeft de minister van Verkeer en Waterstaat dit reeds gedaan tijdens de zitting van de Transportraad op 16 oktober 2001. Tenslotte wordt door Verkeer en Waterstaat in afstemming met het ministerie van Justitie en andere betrokken instanties gewerkt aan een analyse van maatregelen ter versterking van de securityzorg die betrekking heeft op de inrichting van en vluchtuitvoering met vliegtuigen. De in de vraag genoemde maatregelen maken deel uit van die analyse die in de loop van 2002 zal zijn afgerond en de basis vormt voor eventuele aanvullende maatregelen en onderzoek.
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP) en Wijn (CDA). Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Çörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27925-49.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.