27 925
Terroristische aanslagen in de Verenigde Staten

nr. 40
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 januari 2002

Inleiding

De terroristische aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september jl. waren voor de regering aanleiding stil te staan bij de vraag hoe de bijdrage van ons land aan de bestrijding van het internationale terrorisme kan worden versterkt. Op 5 oktober jl. presenteerde het kabinet het Actieplan voor terrorismebestrijding en veiligheid(kamerstuk 27 925, nr. 10). Bij een aantal van de in het Actieplan opgenomen maatregelen is Defensie nauw betrokken, in het bijzonder bij de versterking van de Militaire Inlichtingendienst, de Koninklijke marechaussee en de Bijzondere Bijstandseenheden van Defensie. Tevens is Defensie nauw betrokken bij interdepartementale inspanningen met betrekking tot het onderzoek naar verbetering van de bescherming tegen terroristische aanslagen met nucleaire, chemische of biologische wapens (actiepunten 44 tot en met 46 van het Actieplan). Over de implementatie van deze maatregelen bent u op de hoogte gesteld met behulp van voortgangsrapportages en tijdens algemeen overleg.

Het Actieplan maakte tevens duidelijk dat de toegenomen terroristische dreiging niet zonder gevolgen kan blijven voor ons defensiebeleid in bredere zin (actiepunt 35). Onmiddellijk na de aanslagen op de Verenigde Staten heb ik, zoals u weet, een ambtelijke taakgroep opgericht die de rol van Defensie bij de bestrijding van het terrorisme in kaart brengt en aanbevelingen doet voor beleidsintensiveringen en -aanpassingen. Tijdens de behandeling van de defensiebegroting voor 2002 heb ik hierover tevens uitvoerig met de Tweede Kamer van gedachten gewisseld. Namens het kabinet bied ik u hierbij het rapport van de taakgroep aan1. In deze brief ga ik in op de wijze waarop ik voornemens ben aan de aanbevelingen van de taakgroep uitvoering te geven.

Defensie en terrorisme

Terrorisme is op zichzelf geen nieuw verschijnsel. Ook de Defensienota 2000 maakte al gewag van de dreiging die van terroristische organisaties uitgaat (§ 1.2.4). De wijze en de schaal waarop het zich op 11 september jl. manifesteerde, hebben het terrorisme echter een nieuwe dimensie gegeven. De aanwezigheid van terroristische organisaties die geen middel schuwen om zeer grote aantallen burgerslachtoffers te maken en die gedreven worden door haatdragende opvattingen, heeft verstrekkende gevolgen voor de internationale vrede en veiligheid. Ook Nederland kan zich niet gevrijwaard achten van terroristische activiteiten van deze aard. Bovendien wordt op ons land een terecht beroep gedaan een militaire bijdrage te leveren aan de internationale strijd tegen dit terrorisme.

De ontwikkeling van de terroristische dreiging heeft uiteraard gevolgen voor het defensiebeleid. Ook bondgenoten hebben inmiddels aangekondigd hun defensiebeleid opnieuw te bezien. Ik onderschrijf de conclusie van de taakgroep dat de betrokkenheid van Defensie bij de bestrijding van het terrorisme geen extra hoofdtaak voor de krijgsmacht vergt. Zij vloeit namelijk voort uit elk van de drie bestaande hoofdtaken. Dit sluit accentverschuivingen in het defensiebeleid niet uit. Evenals de taakgroep ben ik van mening dat het terrorisme een uitdaging aan de agenda van Defensie toevoegt. De aanslagen van 11 september en de daarop volgende gebeurtenissen hebben in het bijzonder het belang van de derde hoofdtaak van de krijgsmacht – de ondersteuning van civiele autoriteiten – onderstreept. Ook het belang van capaciteiten voor militair optreden tegen niet-statelijke, terroristische organisaties is eens te meer aangetoond. Voorts is het belang van de crisisbeheersingstaken van de krijgsmacht na 11 september geenszins afgenomen. De teloorgang van staatsstructuren en samenlevingen elders in de wereld, hoe ver weg ook, kan immers gevolgen hebben voor onze eigen veiligheid.

Evenals andere overheidsdiensten staat Defensie dus voor de vraag hoe zij haar bijdrage aan de bestrijding van het terrorisme structureel kan versterken. De inspanningen van Defensie staan daarbij vanzelfsprekend niet op zichzelf. Op de terroristische dreiging is in de eerste plaats een internationaal antwoord geboden. Om die reden heb ik tijdens de informele vergadering van Navo-ministers van Defensie van eind september het initiatief genomen om in de Navo structureel stil te staan bij de bestrijding van terrorisme (zie kamerstuk 27 925, nr. 4, 27 september jl.). Tijdens de najaarsvergaderingen in december van de Navo-ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie zijn de eerste resultaten hiervan zichtbaar geworden. Bij die gelegenheid heeft de minister van Buitenlandse Zaken bovendien enkele aanvullende concrete voorstellen gedaan. Tijdens de Navo-Top van Praag in november 2002 moet de rol van de Navo bij de bestrijding van het terrorisme zijn beslag krijgen. Het rapport van de taakgroep biedt naar mijn overtuiging een goede basis voor de inbreng van Nederland en zal in Navo-verband worden verspreid. Dit is eveneens van belang om, mede ter bevordering van de doelmatigheid van de defensiebijdrage, waar mogelijk gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden tot internationale samenwerking. Daarbij gaat het om de verdere uitwerking en toepassing van de modulegedachte, bilaterale samenwerking bij de verwerving van militaire capaciteiten, «pooling» van militaire middelen en taakspecialisatie, waarbij het streven naar een proportionele bijdrage van ons land vanzelfsprekend een belangrijk uitgangspunt vormt.

Ook werkt Defensie, mede op grond van bestaande regelingen in het kader van de militaire bijstand en steunverlening, nauw samen met andere overheidsdiensten in Nederland. De krijgsmacht fungeert in dat kader met de haar ter beschikking staande middelen als «vangnet» voor civiele autoriteiten. Ter ondersteuning van civiele instanties kan om de inzet van militaire middelen worden gevraagd om terroristische aanslagen te verijdelen of hun gevolgen te beperken. Gelet op de ernst en de aard van de «nieuwe» terroristische dreiging moet Defensie hiermee meer dan ooit rekening houden en zich hierop samen met andere overheidsdiensten zo goed mogelijk voorbereiden.

Maatregelen

Naast een algemene beschouwing over de rol van Defensie bij de bestrijding van het terrorisme heeft de taakgroep onderzocht of Defensie daarvoor voldoende is toegerust. Duidelijk is dat Nederland nu al beschikt over een moderne, goed uitgeruste krijgsmacht die in staat is tot een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van het terrorisme, zowel voor militaire bijstand en steunverlening in Nederland en het Koninkrijk als voor de bestrijding van het terrorisme in het buitenland. Snelle inzetbaarheid, flexibiliteit en gezamenlijk («joint») optreden van elementen van de krijgsmacht zijn ook van belang bij de bestrijding van het terrorisme. De hiertoe in de Defensienota 2000 genomen maatregelen zijn onverkort relevant. Dat geldt ook voor de beleidsvoornemens ter versterking van de Europese crisisbeheersingscapaciteiten in het kader van de EU Headline Goal en het «Defence Capabilities Initiative» (DCI) van de Navo.

Voor zelfgenoegzaamheid is wat mij betreft echter geen plaats. In het licht van de terroristische dreiging zijn beleidsintensiveringen enaanpassingen nodig om Defensie beter toe te rusten voor een bijdrage aan de bestrijding van het terrorisme. De taakgroep heeft daartoe op zeven aandachtsgebieden concrete aanbevelingen gedaan:

1. inlichtingen en veiligheid;

2. de bewaking en beveiliging van defensieobjecten, terreinen, personeel en informatie- en communicatiesystemen alsmede van uitgezonden eenheden;

3. de bewaking en beveiliging van het Nederlandse grondgebied en luchtruim;

4. de bescherming tegen nucleaire, radiologische, biologische en chemische wapens;

5. het precisieoptreden van de krijgsmacht;

6. de procedures voor de inzet van de krijgsmacht voor bijstand en steunverlening;

7. het wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling.

De aanbevelingen zijn van sterk uiteenlopende aard. Het gaat om zowel nieuwe beleidsvoornemens als om eerder geformuleerde behoeftestellingen die in het licht van de terroristische dreiging een hogere prioriteit verdienen. Sommige maatregelen zijn organisatorisch of procedureel van aard en kunnen op korte termijn en met geringe kosten worden verwezenlijkt. Andere maatregelen vergen grotere uitgaven of moeten in internationaal verband gestalte krijgen.

Op grond van de aanbevelingen van de taakgroep maak ik onderscheid tussen enerzijds maatregelen die al op korte termijn kunnen worden genomen en anderzijds beleidsvoornemens voor de langere termijn die verder moeten worden uitgewerkt en waarmee in een aantal gevallen omvangrijke investeringen en/of exploitatielasten kunnen zijn gemoeid. Deze maatregelen en de financiële consequenties daarvan komen bovenop de maatregelen die in het kader van het Actieplan «Terrorismebestrijding en Veiligheid» al eerder zijn genomen. Alle in dit rapport genoemde maatregelen zullen moeten worden verwezenlijkt in het kader van de bestaande plannings- en begrotingssystematiek. Ik ben voornemens u op de hoogte te houden van de voortgang in het kader van de voortgangsrapportages over het Actieplan en de suppletoire begroting voor 2002.

Korte termijn maatregelen

Op grond van de aanbevelingen van de taakgroep heb ik besloten voor de korte termijn de volgende maatregelen te nemen:

– versterking operationele inlichtingencapaciteit ten behoeve van de chef Defensiestaf;

– verbetering informatie-uitwisseling tussen de MID en de krijgsmachtdelen op het terrein van contra-inlichtingen en veiligheid;

– uitbreiding capaciteit van de MID om geautomatiseerde netwerken van terroristische organisaties binnen te dringen («hacken»);

– versnelde ontwikkeling defensiebreed calamiteitenplan voor alle vitale objecten en systemen;

– verbetering nationale vertaling van bewakings- en beveiligingsmaatregelen in het kader van het «NATO Precautionary System» (NPS).

– studie naar oprichting van een «interservice kenniscentrum EOD» ter ondersteuning van de «interservice EOD-school»;

– intensivering van de samenwerking met de politie op EOD-gebied;

– oprichting van een parate NBC-compagnie bij de Koninklijke landmacht;

– studie naar oprichting van een krijgsmachtbreed NBC-kenniscentrum en -school, waarvan civiele instanties eveneens gebruik kunnen maken;

– verwerving van op afstand bedienbare springmiddelen en digitale foto- en videoapparatuur voor speciale eenheden;

– verdieping van de samenwerking tussen het Korps commandotroepen en de speciale eenheden van het Korps mariniers en van deze eenheden met ondersteunende eenheden (waaronder helikopters van de Koninklijke marine en de Koninklijke luchtmacht);

– gezamenlijke beoefening van procedures van militaire en civiele autoriteiten en organisaties zoals de politie, brandweer en GGD;

– intensivering van enkele programma's in het kader van het wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling. Het gaat om programma's die aan belang hebben gewonnen in het licht van de terroristische dreiging.

De aan de uitvoering van deze korte termijn maatregelen verbonden kosten worden geraamd op ongeveer € 4,5 miljoen voor het begrotingsjaar 2002. Van dit bedrag is ongeveer € 1,8 miljoen nodig voor extra investeringen en ongeveer € 2,7 miljoen voor exploitatie. Zij zijn overigens structureel en drukken hierdoor voor de gehele periode van de Defensienota 2000 (2002–2009) voor ongeveer € 32 miljoen op de defensiebegroting, waarvan ongeveer € 4,5 miljoen voor investeringen en ongeveer € 27 miljoen voor exploitatie. Deze kosten worden binnen de defensiebegroting geaccommodeerd. De financiële gevolgen van deze maatregelen zullen worden verwerkt in de suppletoire begroting voor 2002. De meerjarige doorwerking wordt meegenomen bij de voorbereiding van de defensiebegroting voor 2003.

Beleidsvoornemens voor de langere termijn

De taakgroep heeft ook belangrijke aanbevelingen gedaan voor maatregelen die alleen op de langere termijn hun beslag kunnen krijgen. Deze maatregelen zullen nog nader worden onderbouwd; zij vergen zorgvuldige uitwerking in het kader van de plannings- en begrotingssystematiek van Defensie en ter voorbereiding op te maken afspraken in het regeerakkoord. Ook zullen de procedures voor materieelverwerving in acht moeten worden genomen en is in veel gevallen overleg nodig met andere landen. Ter bevordering van de doelmatigheid en de effectiviteit van de defensiebijdrage aan de bestrijding van het terrorisme hecht ik er, zoals gezegd, belang aan waar mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden tot internationale samenwerking.

Hoe dan ook reiken de financiële gevolgen voor Defensie van «11 september» over deze kabinetsperiode heen. Voor zover nu valt te overzien kunnen met de implementatie van de maatregelen voor de langere termijn verbonden kosten oplopen tot tussen de € 68 miljoen en € 90 miljoen per jaar voor de resterende periode van de Defensienota 2000 (2002–2009). Het gaat dan om het totaal van investeringen en exploitatiekosten. De uitvoering van de in het rapport van de taakgroep aanbevolen maatregelen voor de langere termijn is daardoor mede afhankelijk van afspraken in het kader van het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Ook ter voorbereiding op deze afspraken zullen, zoals gezegd, de maatregelen nog nader moeten worden onderbouwd en uitgewerkt.

Eerder heeft de regering, zoals bekend, een aantal projecten geïdentificeerd in het kader van de versterking van de Europese defensiecapaciteiten (zie kamerstuk 27 400 X, nr. 48, 25 juni jl.). Een aantal van deze zogenaamde EVDB-projecten is reeds ter hand genomen en wordt ten laste gelegd van de huidige EVDB-voorziening op de begroting van Defensie. Ook is er een lijst opgesteld met mogelijke EVDB-projecten die de komende jaren hun beslag moeten krijgen en waarvoor nog geen financiering is geregeld. De taakgroep stelt vast dat een aantal van deze projecten in het licht van de terroristische dreiging aan betekenis heeft gewonnen. Deze projecten zijn dan ook als zodanig in het rapport van de taakgroep opgenomen. Het gaat om de beleidsvoornemens op het gebied van «Unmanned Aerial Vehicles», militaire satellietwaarnemingscapaciteiten, precisiemunitie en middelen tegen NBC-wapens. Van de eerder genoemde € 68 tot € 90 miljoen kosten op jaarbasis voor de beleidsvoornemens op de langere termijn heeft ongeveer € 22 miljoen betrekking op deze EVDB-projecten. Zoals bekend zal bij de opstelling van een volgend regeerakkoord in 2002 ook de terbeschikkingstelling van aanvullende EVDB-middelen moeten worden bezien. Na de aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september jl. ligt het voor de hand bij de toekenning van extra EVDB-gelden in het bijzonder belang te hechten aan die EVDB-projecten waarvan de betekenis in het licht van de terroristische dreiging is toegenomen.

Slot

Met dit rapport vult het kabinet een belangrijk actiepunt uit het Actieplan nader in. De in het rapport opgenomen aanbevelingen bieden een goede grondslag voor de wijze waarop Defensie zich de komende jaren rekenschap geeft van de terroristische dreiging en vormen een solide inbreng in de plannings- en begrotingssystematiek van Defensie die de komende jaren actueel zal blijven. Zij doen naar mijn overtuiging tevens recht aan de vele opmerkingen over de rol van Defensie bij de bestrijding van het terrorisme van de zijde van de Kamer tijdens de behandeling van de defensiebegroting voor 2002.

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven