Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 27925 nr. 333 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 27925 nr. 333 |
Vastgesteld 20 mei 2009
De vaste commissie voor Defensie1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 14 april 2009 overleg gevoerd met minister Van Middelkoop van Defensie, minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over Afghanistan. Daarbij waren aan de orde:
– de brief d.d. 13 maart 2009 van de minister van Buitenlandse Zaken over de voortgang van de missie in Afghanistan (27 925, nr. 330);
– de brief d.d. 28 november 2008 van de minister van Defensie houdende de reactie op de berichtgeving in het NOS Journaal van 22 november over de militaire missie in Afghanistan (27 925, nr. 326);
– de brief d.d. 26 maart 2009 van de minister van Buitenlandse Zaken over de internationale conferentie over Afghanistan (2009Z05594);
– de brief d.d. 8 april 2009 van de minister van Buitenlandse Zaken met daarin een overzicht en een appreciatie van de op 31 maart 2009 gehouden internationale conferentie over Afghanistan, alsmede de tekst van de speeches van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking (2009Z06710);
– brief d.d. 10 april 2009 van de minister van Buitenlandse Zaken en van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de situatie van vrouwen in Afghanistan (2009Z05145/2009D14081).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Van Bommel Griffier: Van der Bijl
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Haverkamp (CDA): Voorzitter. Sinds het vorige overleg is er veel gebeurd. We betreuren het overlijden van sergeant Mark Weijdt en soldaat der eerste klasse Azdin Chadli. Onze gedachten gaan uit naar hun familie en vrienden en ook naar de gewonde Nederlanders. Wederom spreekt de CDA-fractie waardering uit voor het belangrijke werk in moeilijke omstandigheden van militairen, diplomaten en medewerkers van ngo’s. In dat kader heeft mijn fractie grote moeite met de promofilm van de SP. Ik ga ervan uit dat de woordvoerder van de SP hierop in zijn eigen inbreng wel zal ingaan.
Tijdens de goed georganiseerde Afghanistantop werden de betrokkenheid van de internationale gemeenschap, het belang van veiligheid, bevordering van goed bestuur, economische ontwikkeling en de regionale coördinatie duidelijk. In de ogen van de CDA-fractie dient United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) als coördinator een belangrijke rol te vervullen. Kan de minister van Defensie bevestigen dat het Provincial Reconstruction Team (PRT) alle medewerking verleent aan de opstart van UNAMA? Spreekt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ngo’s aan op het belang van het onderhouden van goede contacten met UNAMA?
De veiligheidssituatie is onlosmakelijk verbonden met verbetering van de veiligheid in Pakistan en de aanpak van de strijdkrachten aldaar. Wat kunnen we verwachten van de Pakistaanse regering? Op welke wijze kunnen Nederlandse OS-inspanningen in Pakistan gekoppeld worden aan de veiligheid in Afghanistan? Heeft Nederland in de bilaterale contacten met Pakistan, waarmee wij een OS-relatie onderhouden, invoering van de shariawetgeving en vrouwenrechten aan de orde gesteld?
De missie is zwaar, maar we zien dat de taskforce Uruzgan wel degelijk in staat is goede vooruitgang te boeken en dat de inktvlek is uitgebreid. Een groter gedeelte van de bevolking wordt bereikt. Wij horen goede geluiden over de samenwerking en afstemming tussen het PRT en de ngo’s. Het is positief dat het PRT in maart onder civiele leiding is geplaatst. Op het belang van civilisering van de missie heeft het CDA altijd gewezen. Er is sprake van een concrete vooruitgang in het dagelijks leven van de Afghanen. In de afgelopen vier maanden zijn negen scholen gebouwd, is basale gezondheidszorg ook in afgelegen gebieden beschikbaar geworden, zijn kredieten verstrekt, is de saffraan geoogst en zijn jonge Afghanen getraind om politieagent te worden.
Over twee jaar wordt de missie beëindigd. Het is belangrijk om duidelijk te maken wanneer wij van succes kunnen spreken. Onzes inziens gaat het erom dat de Afghanen in staat worden gesteld eigen keuzes te maken. Hoe ziet de regering dit? Wanneer is deze missie voor de regering geslaagd?
De heer Pechtold (D66): Het is mij de laatste maanden op basis van wat de woordvoerders van de diverse coalitiefracties en het kabinet stellen, niet helemaal duidelijk geworden of de missie over twee jaar is beëindigd of dat er een einde komt aan Nederland als leading nation. Daarom vraag ik mij af wanneer volgens de CDA-fractie er duidelijkheid moet komen over de opvolging van Nederland als leading nation in de provincie Uruzgan.
De heer Haverkamp (CDA): De heer Pechtold heeft hierover meer dan eens met mij gediscussieerd. Ik heb toen gezegd dat wij buitengewoon veel waardering van de heer Bakker hebben gekregen, die samen met ons een artikel 100-procedure heeft afgesproken. Daarin is duidelijk afgesproken dat de Kamer geen troepen uitzendt. Wij wachten dus gewoon af of de regering met een brief komt. Aan de hand daarvan zal mijn fractie haar standpunt bepalen over hoe we verder moeten gaan. Maar op dit moment verblijven onze mensen onder buitengewoon zware omstandigheden in Afghanistan. Wij vinden het van belang dat wij deze jaren zo goed mogelijk invullen. Wij verwachten van de regering dat zij aangeeft welke doelstellingen zij wil halen. Zo was mijn vraag bedoeld.
De heer Pechtold (D66): Regeren is vooruitzien. Controleren betekent ook dat je het voorbereidend werk doet. De vorige keer werden wij een beetje overvallen door het late moment. Daardoor kon de internationale gemeenschap zich niet voorbereiden. Zij wist immers niet of Nederland van plan was te blijven of dat moest worden gezocht naar een opvolger. Wij kennen de debatten uit die tijd. Nu de heer Haverkamp en de minister van zijn kleur aangeven dat Nederland stopt als leading nation, vraag ik wanneer volgens de heer Haverkamp die signalen helder moeten worden afgegeven aan de internationale gemeenschap. Wanneer moet de aspirant opvolger gekozen zijn? Nederland moet ook de ruimte hebben voor een goede overdracht. Dat zou toch minimaal tot de taakopvatting moeten behoren van degene die controleert.
De heer Haverkamp (CDA): Wij hebben bij de artikel 100-procedure, die ten grondslag lag aan deze uitzending, klip en klaar gesteld dat het wat ons betreft de verantwoordelijkheid is van de internationale gemeenschap om te zorgen voor opvolging. Dat moment is wat ons betreft dus al gepasseerd. Wij hebben dit duidelijk gemaakt in meerdere fora. Ik zie geen reden om dit hier te herhalen. Mij gaat het nu om de vraag hoe de missie uitgevoerd gaat worden en wat wij als succes beoordelen aan het eind van de twee jaren die resteren.
Ik ga verder met de algemene veiligheidssituatie. Het is zorgelijk dat de doelstellingen van veiligheid en stabiliteit nog steeds niet dichterbij zijn gekomen. Vorige week kwam dit wel heel dichtbij, tijdens de raketaanval in Kamp Holland, een laffe daad met een dodelijke afloop. Hoe valt deze negatieve trend om te buigen? In de afgelopen maanden is behoefte ontstaan aan extra eenheden en middelen, zoals de speciale eenheden en de counter-identificationmaatregelen. We zijn het aan onze mensen in Afghanistan verplicht om te voldoen aan deze behoeften. Ik heb daarom complimenten voor de spoedige uitvoering van de motie-Knops, waardoor Fenneks zullen worden voorzien van beschermingspakketten. Hierdoor lopen de uitgaven wel op en dreigt een tekort te ontstaan van 50 mln. op de begroting. Wij gaan ervan uit dat dit goed geregeld wordt bij de Voorjaarsnota. Kan de minister dit bevestigen?
Toekomstperspectief bieden is essentieel. We zien dat vooruitgang wordt geboekt. Dit gebeurt weliswaar op kleine schaal, maar men is ook aanwezig in moeilijk bereikbare gebieden. Wij verwachten binnenkort een grotere inzet. Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA) werkt met behulp van het Nederlandse bedrijfsleven aan verschillende initiatieven, met name op het gebied van agrarische productie. Wij horen dat verzoeken van WEWA langdurig in behandeling zijn op de ambassade in Kabul en stuiten op bureaucratische vertragingen. Graag horen wij van de minister de garantie dat dergelijke verzoeken sneller in behandeling worden genomen, waardoor vervolgstappen sneller kunnen worden gezet.
Een goed uitgerust, opgeleid en gemotiveerd Afghaans veiligheidsapparaat is essentieel voor wederopbouw en duurzame stabiliteit in Afghanistan. Belangrijk is dat de goed opgeleide agenten ook salaris ontvangen en niet terugvallen in allerlei andere activiteiten. Een goed betalingssysteem vinden is lastig, zeker gezien de corruptie. Heeft de minister al een antwoord op deze vraag? Het Afghaanse leger heeft zich ook verder ontwikkeld. De brigade is echter nog steeds niet compleet. In het vorige AO meldde de minister dat het derde Kandakbataljon er in 2009 zou komen. Het is nu alweer april. Wanneer komt het beloofde Kandak naar Uruzgan?
Goed bestuur is een belangrijk onderwerp. Dit werd duidelijk bevestigd tijdens de top. In eerste instantie moet president Karzai hieraan bijdragen. Voor ons is het van belang dat er niet alleen landelijk een goed bestuur is, maar ook op provinciaal en lokaal niveau. Welke inspanningen kan Nederland op dit terrein leveren? Hoe beoordeelt de minister de vooruitgang op dat terrein?
De troepenuitbreiding van de Amerikanen is een welkome versterking voor Uruzgan. Dit betekent weliswaar geen concrete aanvullende grondtroepen, maar wel extra helikopters. De CDA-fractie hecht aan heldere afspraken over rules of engagement, drugsaanpak en het delen van inlichtingen. De brief meldt dat is gewezen op juridische randvoorwaarden voor militair optreden in het kader van drugsbestrijding. Wat betekent dit concreet? Hoe verloopt het delen van inlichtingen en het elkaar op de hoogte stellen van bepaalde activiteiten?
Op 17 februari, tijdens het debat over de informele NAVO-defensieraad, heeft de minister van Defensie de Kamer toegezegd in de volgende standvanzakenbrief uitgebreider in te gaan op de drugsproblematiek en de aanpak daarvan. In de brief zien we daarvan weinig terug. Dat stelt ons teleur, juist omdat Uruzgan de provincie is waarin de minste vooruitgang wordt geboekt. Wij maken ons grote zorgen over de criminele bendes die achter de drugs zitten. Goed bestuur zonder corruptie wordt welhaast onmogelijk. Ik vraag de minister om een reactie. Hoe staat het met het drugsbestrijdingsplan van gouverneur Hamdam? Waarom wordt er maar één politiedeskundige op gezet?
De heer Pechtold (D66): De heer Haverkamp heeft een vraag gesteld over het mandaat van de extra troepen die worden ingezet, de 30 helikopters en de 76 commando’s en mariniers. Ook ik zal dadelijk vragen onder welk mandaat en onder welke missie dit precies past. Vindt de heer Haverkamp niet dat hierover een aparte artikel 100-brief naar de Kamer had moeten worden gestuurd?
De heer Haverkamp (CDA): Mijn vraag ging over de Amerikaanse troepen. De heer Pechtold vraagt nu of de versterking van de Nederlandse troepen terecht is. Ik constateer dat dit zo is. We moeten het natuurlijk wel over de juiste troepen hebben. We hebben hierover duidelijke rules of engagement afgesproken. Ik ga ervan uit dat de Nederlandse militairen vallen onder die rules of engagement.
De heer Pechtold (D66): Daaronder vallen zij, maar vindt de heer Haverkamp niet dat het uitzenden van 76 extra commando’s en mariniers ook in een aparte artikel 100-brief aan de orde moet komen? Volgens mij hebben wij het in de Kamer wel eens over minder manschappen. In Irak was er sprake van 15 man minder, in Tsjaad 60 man. Toen hebben we aparte artikel 100-brieven gekregen. Gezien de aard en de omvang van deze missie heeft het mijn fractie in ieder geval verbaasd dat het kabinet ons niet door middel van een artikel 100-brief hierbij betrokken heeft. Zojuist zei de heer Haverkamp nog dat ons enige sturingsmechanisme de artikel 100-brief is.
De heer Haverkamp (CDA): Ik ga natuurlijk niet over de verbazing van de D66-fractie. Wij gaan ervan uit dat dit keurig past binnen de discussie die we gevoerd hebben in de Kamer. Wij hebben met de regering duidelijke spelregels afgesproken voor het aantal troepen dat zij mag uitzenden. Wij hebben niet de indruk dat dit niet past binnen de spelregels. Dit is natuurlijk anders als je vanuit het niets begint. Dit was de concrete situatie in Irak. We hebben ook waarnemers gestuurd naar Georgië. Toen hadden we hier zes waarnemers en zes ministers zitten. Zo serieus pakken we dit met elkaar aan. Maar in dit concrete geval gaan wij ervan uit dat dezelfde rules of engagement gelden en dat het past binnen het mandaat dat wij in de Kamer hebben afgesproken.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik ben de tel een beetje kwijtgeraakt. Er zijn nu 2000 Nederlandse militairen in Afghanistan. De heer Haverkamp meent te weten voor hoeveel militairen wij precies toestemming hebben gegeven. Hoeveel zijn dat er?
De heer Haverkamp (CDA): Mevrouw Peters heeft zelf de artikel 100-brief ook gelezen. Daarin staan de voorwaarden waaronder de Nederlandse krijgsmacht mag worden uitgezonden. De regering is er volgens de Grondwet aan gehouden om ons te informeren als zij ervan afwijkt. Uit het feit dat wij hierover geen informatie hebben gekregen, trek ik de conclusie dat het aantal militairen keurig binnen de voorwaarden valt.
Mevrouw Peters (GroenLinks): GroenLinks heeft deze missie niet gesteund. Het CDA wel. Wat is het concrete aantal militairen waarvoor het CDA toestemming heeft gegeven? Was het bekend dat het ook om 2000 militairen kon gaan?
De heer Haverkamp (CDA): Mijn fractie heeft niet tot op de individuele militair toestemming gegeven. Wat dat betreft moet ik mevrouw Peters dus teleurstellen. Wij zullen niet zeggen: dit is één militair te veel, nu moet een aparte artikel 100-procedure gevolgd worden.
Mevrouw Eijsink (PvdA): In het vorige overleg heb ik hierover ook vragen gesteld. Wij hebben in de artikel 100-brief van 30 november 2007 afgesproken dat er 1650 militairen in Afghanistan zouden zijn, van wie 1300 in Uruzgan. In die brief staat ook het aantal reducties. De Kamer heeft een aantal keren ingestemd, onder andere met extensivering van de projecten die betrekking hebben op IED’s. Maar ik ben met mevrouw Peters de tel een beetje kwijt. Misschien kan de heer Haverkamp een beetje duidelijker zijn en uitleggen wanneer de Kamer tussendoor toestemming heeft verleend. In de brief staat namelijk letterlijk dat wij tot januari in het volgende jaar om en nabij 2000 militairen zullen hebben. Inmiddels is het maart.
De heer Haverkamp (CDA): Mevrouw Eijsink stelt mij nu vragen die zij volgens mij aan de regering zou moeten stellen. De CDA-fractie is akkoord gegaan met een missie in Uruzgan volgens de artikel 100-procedure. Als de regering van deze procedure afwijkt, is zij gehouden ons te informeren. Aangezien wij die informatie niet hebben gekregen, ga ik ervan uit dat men er niet van afwijkt. Dit is ook het antwoord op de vraag van de heer Pechtold, die vroeg of er in dit geval een aparte artikel 100-brief had moeten komen. Ik vind dat dit niet had gehoeven. Dit ligt anders dan bijvoorbeeld het sturen van zes individuele waarnemers naar Georgië, waarvoor we geen mandaat hebben afgegeven. Dan is een artikel 100-brief wel aan de orde.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. De PVV-fractie betreurt het verlies van het negentiende Nederlandse slachtoffer in Afghanistan. De fractie maakt zich er zorgen over dat zoveel slachtoffers zo dicht in de buurt van Kamp Holland vallen. Ik kan mij afbeeldingen herinneren die wij af en toe kregen. Daarop stonden gekleurde gebieden afgebeeld, die beveiligd zouden zijn. Ik vraag mij af hoe dit nu zit. Wordt deze beveiliging herzien na een bepaalde periode? Maakt de minister zich daarover geen grote zorgen, net als wij?
President Obama van de Verenigde Staten zal binnenkort 17 000 troepen in het zuiden van Afghanistan plaatsen. Waarom worden geen VS-grondtroepen in Uruzgan gelegerd? Is hierover overlegd met de Amerikanen? Is dit al dan niet aangeboden? Zo ja, is dit aanbod dan afgeslagen? Ik heb begrepen dat er een Combat Aviation Battalion komt, een helikoptereenheid met ongeveer 20 helikopters en 600 mensen. Dit betekent een aanzienlijke uitbreiding van Kamp Holland. Ik wil graag weten wat hiervan de toegevoegde waarde voor de Nederlandse militairen zou kunnen zijn. Wat is het effect ervan op de veiligheid en de logistieke diensten van Kamp Holland?
Er wordt steeds meer gesproken over onderhandelen met de taliban. Het moge duidelijk zijn dat de PVV dit absoluut onbespreekbaar, ondenkbaar en zeer onverstandig vindt. Wat ons betreft zijn de taliban gewetenloze terroristen, die de sharia willen invoeren en van Afghanistan een terroristische islamitische staat willen maken. Gematigde en beleefde taliban zijn natuurlijk een illusie. Een gematigde talib bestaat gewoon niet. Dit zou iemand moeten zijn die bereid is om de wapens niet op te nemen, om dus geen geweld te gebruiken. Maar niemand van ons kan in de toekomst kijken. Het ene moment zal de gematigde talib geen geweld gebruiken en het volgende moment wel. Met andere woorden: ik wil van de minister weten hoe hij signaleert of iemand gematigd is.
De heer Pechtold (D66): Ik probeer altijd de lijn te volgen die de PVV uitzet. In Afghanistan hebben we te maken met de taliban. Die hebben wat met de islam. Maar de democratisch gekozen regering heeft dat ook. Moeten wij geen problemen hebben met beide regimes in de ogen van de heer Brinkman?
De heer Brinkman (PVV): Dat is nou net het probleem van D66. Deze partij denkt dat deze regering in Afghanistan democratisch gekozen is.
De heer Pechtold (D66): Of de regering nu meer of minder democratisch is...
De heer Brinkman (PVV): Dat moet de heer Pechtold weten. Dit begrip staat in de naam van zijn partij.
De heer Pechtold (D66): Je hebt diverse lagen en kwaliteiten van democratie. De heer Brinkman geeft heel duidelijk aan dat de taliban een probleem vormen. Ik ben dat met hem eens. Maar wij moeten zaken doen met de regering die op dit moment in Kabul zit. Hoe past dat in de lijn die ik ook de afgelopen weken weer uit de mond van de partijleider van de heer Brinkman heb gehoord, namelijk dat je geen zaken kunt doen met regeringsleiders die de islam aanhangen? Daarover werd de premier vorige week nog door de heer Wilders op het matje geroepen.
Het opbouwen van de staat Afghanistan is onmogelijk als de taliban daarin een rol spelen. Bij wijze van voorbeeld wijs ik op het Pakistaanse Swat-district. Daar onderhandelt de Pakistaanse regering met een terroristische groep waarvan ik de naam even niet kan uitspreken. Deze groep voert vervolgens wel delen van een sharia in. De Pakistaanse regering heeft kennelijk niet genoeg mankracht om de strijd daartegen aan te gaan en geeft toe. Het eind van het liedje is dat de taliban en de sharia nog meer invloed krijgen dan ze al hebben in de belangrijke grensstreek met Afghanistan. Afghanistan ondervindt ook problemen van deze streek, doordat van daaruit allerlei acties worden ondernomen. Dit lot staat voorzeker ook Afghanistan te wachten. We staan er allemaal bij, kijken ernaar en doen niets.
Een ander vermeldenswaardig voorbeeld is voor mij de verschrikkelijke vrouwenwet. Ik heb begrepen dat deze al door het parlement is. Kennelijk is de wet door Karzai achtergehouden. Wat is de stand van zaken wat betreft deze vrouwenwet? Wie garandeert ons dat president Karzai na de verkiezingen, als hij weer voor ettelijke jaren op zijn stek zit, niet alsnog die vrouwenwet invoert? Het gaat om een verschrikkelijke wet. Verkrachting binnen het huwelijk moet allemaal kunnen. Ik wil er niet eens uitgebreid over praten. Ik vind het eigenlijk te zot voor woorden dat wij dit soort regimes kennelijk ondersteunen. Dit zeg ik ook tegen de heer Pechtold.
Wie nemen nu de missie precies over in 2010? De Canadezen, de Amerikanen, de Australiërs of, zoals de minister heeft gesuggereerd, de Afghanen zelf? Bij de laatste optie speelt natuurlijk de vraag of de Afghanen dit allemaal wel aankunnen. Wat de PVV betreft, was Nederland liever vandaag dan morgen weggegaan. Uiteraard is de strijd tegen de taliban buitengewoon belangrijk, maar niet op de manier waarop het nu gebeurt.
De eradicatie van de papavervelden is een lachertje. Iedereen weet dat de taliban ontiegelijk veel verdienen met de papaverteelt. Iedereen weet ook dat je, om dit te bestrijden, de geldlijnen moet doorsnijden. Waarom dit niet gewoon gebeurt, is mij een raadsel. We zouden een programma moeten aangaan, waarbij je de boeren voor vijf jaar lang compenseert, waarbij wordt overgegaan op vervangende gewassen en ervoor wordt gezorgd dat geen papaver meer de grond uitkomt.
Ik maak me veel zorgen over de steun die binnen Defensie bestaat voor de missie in Afghanistan. Een ontzettend hoog aantal mensen ziet deze missie gewoon niet zitten. Dit blijkt uit een onderzoek van Rondom Tien. Ruim 30% van de Defensiemedewerkers die in Afghanistan hebben gewerkt, zijn het er niet mee eens dat Afghanistan een stabieler land is geworden. 41% vindt dat Nederland niet langer militair actief moet blijven in Afghanistan. Hoe weet deze minister zijn Defensiemedewerkers nog zo voor de gek te houden? Wat gaat de minister doen aan de uitkomsten van het buitengewoon schokkende onderzoek?
Mijn fractieleider en ik zijn samen naar de conferentie over Afghanistan geweest. We hebben het net een uur uitgehouden tussen alle hotemetoten, die zichzelf zo vreselijk belangrijk vinden en doen aan geldweggooierij. Ons viel op dat de hotemetoten in drie ringen opgesteld waren. Eén ring bestond uit heel belangrijke mensen. Een minister uit Amerika zat op de eerste rij. Daarachter zaten de iets minder belangrijke mensen. Op de derde rij zaten de ambtenaren, die ook wel op de tweede rij zaten. Ons viel op dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in de eerste ring zat. Op de tweede rij zat de minister van Defensie. Dat schetst volgens mij precies het euvel.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Er heeft de laatste tijd een hele serie van conferenties over Afghanistan plaatsgevonden. Deze vonden plaats in Moskou, Turkije, Duitsland, Tokio, Pakistan, Straatsburg en Kehl. En natuurlijk was er de grote top in Den Haag. Dit is dus een goed moment om de stand van zaken op te nemen en te bekijken wat al dat diplomatieke verkeer heeft opgeleverd. Er is nog geen nieuw contract, zoals de regering had bepleit. Maar misschien is er al wel een begin daarvan. Met name deelname van Iran aan de conferentie in Den Haag wordt als resultaat gepresenteerd. Maar wat betekent dat? Wordt Iran ook serieus genomen? Iran steunt de Amerikaanse troepensurge niet. Iran kreeg niet meer dan een handje, van Holbrooke en van onze eigen minister van Buitenlandse Zaken. Waarom vond er niet ook een inhoudelijk gesprek met Iran plaats, zoals de minister had beloofd naar aanleiding van mijn schriftelijke vragen, waarmee de hele Kamer volgens mij instemde?
De toon werd natuurlijk niet gezet door de Haagse conferentie, maar door de persconferentie daags daarvoor in Washington. President Obama maakte daar zijn nieuwe strategie voor Afghanistan en Pakistan bekend. GroenLinks is blij met de driedubbele aandacht en focus die de grootmacht Amerika nu op Afghanistan richt, niet alleen militair, maar ook civiel. De aandacht bestaat niet alleen uit schieten, maar ook uit diplomatie en politiek. Niet uit alleingang, maar uit coördinatie met anderen en steun voor de rol van de VN. Niet alleen in het zuiden van Afghanistan, maar met een bredere blik, op de hele regio gericht. Niet alleen vrienden met de zwakke leiders van de zwakke, overgemilitariseerde en zwaar getalibaniseerde staat Pakistan, maar een kritische houding daartegenover. Er is veel meer aandacht voor opbouw en training van politie. Het is dus een echte beleidsverandering. Het werd de hoogste tijd dat deze er zou komen.
De situatie in Afghanistan was nog nooit zo slecht. Zeven à acht kostbare jaren zijn sinds 11 november 2001 voorbijgegaan. We zijn vele mensenlevens en miljarden verder door gebrek aan strategie of door een teveel aan contraproductieve strategieën. President Obama en zijn gezant Holbrooke vangen nu aan met verzoeningsonderhandelingen op een punt waar zij moeten beginnen met de constatering dat onze kennis van de taliban vrijwel nihil is. Dat zei Obama tijdens de persconferentie dit weekend. De desillusie van de Afghanen in een nieuw regime is op een dieptepunt beland. De anti-Amerikaanse sentimenten in Afghanistan zijn op een hoogtepunt. Mijn fractie zei eerder al dat de Afghanistanmissie een missie zonder missie is. De vraag is nu of Afghanistan de juiste missie heeft gekregen. Oorlog en vrede zijn geen simpele ja/nee-vragen. Dat geldt ook hierbij. Ik denk dat de strategie op belangrijke punten wel juiste elementen aanreikt. Op sommige punten is dit niet het geval of slechts ten dele. Sommige voor ons essentiële punten ontbreken. Ik vraag de minister om een reactie hierop. Ik zal enkele punten toelichten.
Het is heel gek om dit als GroenLinkser te zeggen, maar als ik de strategie lees denk ik: ik ben blij dat Bush weg is, maar nu hij weg is, mis ik hem toch een beetje. Het woord «democratie» komt in de hele strategie van Obama voor Afghanistan niet voor. Het woord «mensenrechten» komt op al die bladzijden volgens mij maar één keertje voor. Wat resteert is een vernauwde inzet op de jacht op Al Qaida in Afghanistan en Pakistan, met als hoofddoel het vergroten van de home security.
Waarom mis ik Bush? Niet omdat ik geloof dat democratie zich van buitenaf laat opleggen, maar omdat het lijkt alsof de internationale gemeenschap die krachten in Afghanistan die zonder bloed of wapenen aan hun handen streven naar een democratische en rechtsstatelijke vorm van samenleven, na decennia van interne conflicten, nu in de kou laat staan. Meer democratie is nodig, niet minder. Illustratief is het risico dat ik in deze Obamastrategie opmerk, namelijk dat van de ondermijning van juist die fragiele democratische structuren die met hulp van ons zijn neergezet in Afghanistan. Amerika heeft plannen voor de bewapening van milities via het APPF-programma. Amerika zet, volgens mij ook met steun van Nederland, op districtsniveau parallelle structuren van het social outreach program op. Dat verkapte gouverneurspotje is er om eigen stromannen te lijmen, buiten alle grondwettelijke structuren om. Hierover maak ik mij zorgen.
Deze strategie roept de logische vraag op waarom men met man en macht militair actief is in Afghanistan, terwijl de Al Qaidacellen en hun kornuiten in Pakistan zitten. Daar zitten de jongens die internationale terreuraanslagen plannen, terwijl de Afghaanse taliban en Hezb-i-Islami alleen een binnenlandse agenda hebben. Ik vraag de regering om een reactie.
De Amerikanen hebben nu de mond vol van coördinatie en Afghaans ownership, maar de strategie maakt geen einde aan operatie Enduring Freedom, de missie die niet eens een statusovereenkomst met de Afghaanse overheid heeft. Ze verkeert in een constant conflict met de Pakistanen, omdat onbemande vliegtuigjes zonder Pakistaanse toestemming Pakistaanse dorpen bombarderen. Daardoor is er nog steeds geen einde gekomen aan de willekeurige arrestaties en detenties in de Amerikaanse militaire gevangenis Bagram. Het wordt tijd om Operation Enduring Freedom opnieuw ter discussie te stellen, juist nu er een surge van extra Amerikaanse troepen aankomt. Alle militairen behoren onderéén commando te opereren en achter één strategie gebracht te worden, met één systeem om burgerslachtoffers te voorkomen en waar ze gemaakt worden, hun gang te onderzoeken en de schade te compenseren. Daarvoor pleitte ook de Afghaanse civil society-delegatie tijdens de Aghanistan-conferentie in Den Haag. Is de regering bereid om hiervoor te lobbyen bij de Afghaanse autoriteiten?
Holbrooke, een diplomatiek zwaargewicht, wordt nu naast Afghanistan ook op Pakistan gezet. In zijn strategie ontbreekt echter een pleidooi voor politieke hervormingen van de grensstreek met Pakistan. Dit brengt mij op de vraag aan de Nederlandse regering of ook Nederland een counterpart van Holbrooke zou moeten benoemen, een AfPak-Rep, een Afghanistan-Pakistan Representative, die op het juiste niveau met Holbrooke, de VN, de EU, en alle betrokken actoren de regionale aanpak kan bepleiten en voor politieke hervormingen in Pakistan kan strijden.
Ten slotte spreek ik over vrouwen. Ik dank de regering voor de extra brief die wij hebben ontvangen. Ik hoop alleen niet dat de wijze waarop wij die brief ontvingen tekenend is voor de wijze waarop de taskforces binnen het departement met resolutie 1325 en vrouwen in Afghanistan omgaan. In de standvanzakenbrief zijn vrouwen geen geïntegreerd onderdeel. Zij worden achteraf, als een doekje voor het bloeden, ook nog eventjes in het zonnetje gezet. Dat moet echt anders. Is Nederland bereid zijn goede wil op dit dossier te tonen door een twinning overeenkomst aan te gaan, om de Afghanen te helpen hun nationale actieplan voor 1325 te schrijven?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Mijn fractie wil eerst stilstaan bij het verlies van militairen en bij de gewonde militairen. Ook wil zij stilstaan bij het verdriet van familie, naasten en anderen die deze gesneuvelde militairen goed gekend hebben. Met betrekking tot de conferentie die op 31 maart in Den Haag heeft plaatsgevonden, wil mijn fractie alle hotemetoten in de eerste, tweede en derde kring complimenteren. Iedereen weet dat in de derde kring de mensen zitten die deze conferentie in alle snelheid hebben moeten voorbereiden.
Mevrouw Peters zei al dat veel conferenties hebben plaatsgevonden. Het is natuurlijk van belang om te weten wat de follow-up van al deze conferenties zal zijn. De intenties waren overal goed, ook op de conferentie op 31 maart. Ik heb het uitgehouden tot zes uur. Zowel informeel als formeel heb ik er veel van opgestoken. Wij als Kamerleden hebben ook informele gesprekken gevoerd. Dit gebeurde op verzoek van de Kamer, zodat we met velen konden spreken. Dit heeft veel informatie opgeleverd. Uiteraard is het van belang om nu te bezien wat wij verder gaan doen met goede intenties en met alle aangescherpte doelstellingen, vooral nu de veiligheid in Afghanistan zo verslechterd is. In de kwartaalrapportage staat wat mij betreft niet duidelijk wat het plan is tot augustus 2010. Daarna vindt namelijk de opbouw plaats. Wie neemt de missie van ons over en wat voor plannen en gesprekken bestaan daaromheen? Ook niet onbelangrijk is het om te weten wie onze medische voorzieningen gaat overnemen. Ik zie dat Singapore ons tot mei 2009 zal ondersteunen, maar wie gaat dat overnemen?
De heer Pechtold (D66): Ik proef bij deze coalitiepartij iets meer de behoefte om daarover duidelijkheid te krijgen. De PvdA voelt zich natuurlijk, gezien de laatste verlenging, een beetje voor het blok gezet. Wat vindt de PvdA? Wanneer moet de Kamer uiterlijk van de regering weten hoe men op het internationale veld geopereerd heeft? Wanneer moet volgens de PvdA de naam van de opvolger duidelijk zijn? Dan kunnen wij ook aan onze troepen helderheid en duidelijkheid geven. Ik denk dat het erg belangrijk is dat men weet waar men aan toe is.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Mijn fractie heeft nooit het gevoel gehad dat zij voor het blok werd gezet. De keuze in december 2007 was welbewust. De afspraken staan wat ons betreft. Mijn fractie heeft ook meerdere keren herhaald dat niet alleen mijn fractie, maar de hele Defensieorganisatie herhaaldelijk heeft gezegd dat zij dit niet langer volhoudt. Onlangs sprak de luchtmachtcommandant zich nog op deze manier uit. Tot augustus 2010 zijn Nederlandse troepen in Afghanistan. Dan wordt er afgebouwd en is deze missie voorbij. De Defensieorganisatie heeft op dit moment om en nabij 8000 vacatures. Het lijkt mij goed dat wij vasthouden aan de afspraken die er liggen.
De heer Pechtold (D66): Dit is een bevlogen en lang verhaal, maar het is geen antwoord. Mevrouw Eijsink heeft het over augustus 2010. Het is net als met verkiezingen: ze lijken ver weg en opeens zijn ze er, sneller dan je denkt. Daarop moet je je voorbereiden. Daar stopt de parallel wel. Maar wanneer moeten we dit duidelijk hebben? Nogmaals, de PvdA voelde zich de vorige keer niet voor het blok gezet, maar alles gebeurde wel op het laatste moment. De minister van Defensie gaf iets te snel helderheid. Wij willen dit niet nog eens beleven. Misschien kunnen we het door middel van een motie wat helderder krijgen. Wanneer moet de artikel 100-brief uiterlijk binnen zijn? Wanneer moet de naam van de volgende leading nation bij ons bekend zijn?
Mevrouw Eijsink (PvdA): De artikel 100-brief is mij volledig onbekend. De afspraken met deze regering, die gelden tot en met december 2010, staan in de artikel 100-brief die er nu ligt. Ik heb de regering zojuist om een antwoord gevraagd over de opvolging, uiteraard ook in verband met de overdracht van de deskundigheid van onze militairen. Dat moge duidelijk zijn.
We krijgen internationaal lof voor wat Nederland doet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Als de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten ons looft, mogen we daar best eens trots op zijn. Dit is een begin van internationale steun voor de ontwikkelingssamenwerking waaraan Nederland een bijdrage heeft geleverd. Ik dank de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook voor de duidelijke bijlage bij deze kwartaalrapportage, net als de vorige keer. De rapportage verschilt heel duidelijk van de vorige. Ik stel voor dat dit in de volgende rapportage behouden blijft, aangevuld met de landbouwinvesteringen die nu gedaan worden.
Hoe ziet de minister, na zijn speech op 31 maart, de internationale appreciatie voor ontwikkelingssamenwerking? Ik krijg zelf uit het internationale circuit de indruk dat deze appreciatie steeds meer gesteund wordt en dat andere landen willen weten hoe zij dit verder kunnen uitbouwen, met hulp van Nederland in sommige sectoren. Hoe ziet de minister de keuze van Obama voor de civilian surge? Kan het zijn dat Obama onze kant opschuift als het gaat om civiele leiding? Dat is de crux voor de komende periode. Hoe gaan we, net als bij de PRT, steeds meer over van het militaristische naar het civiliseren?
De minister van Defensie heeft zich eerder uitgelaten over de recente raketaanvallen op Kamp Holland. Hij zei dat er verscherpte maatregelen genomen zullen worden. Toch zou ik er graag een paar vragen over willen stellen, ook al wordt er gesproken van een lucky shot. Was dit nu echt een ongelukkige toevalstreffer of zijn raketten intussen steeds nauwkeuriger geworden? Hoe voorkom je dat nog meer raketten zullen inslaan? Ik zeg dit in relatie tot het steeds verder uitbreiden van onze veiligheidsdiensten. Ik zie de moeilijkheden. Ik zie dat je niet achter iedere heuvel een radar kunt neerzetten, maar wil toch aan de minister vragen hoe we hiermee verder moeten omgaan. Ook onze militairen hebben natuurlijk een enorme schrik opgelopen. Dit is de eerste keer dat het hart van Kamp Holland getroffen is. Dit heeft de nodige gevolgen voor onze militairen en onze werkzaamheden gehad.
Ik heb de minister van Defensie de vorige keer ook al gevraagd hoeveel militairen wij precies hebben in Kamp Holland. Ik heb niet gekregen wat toegezegd was. Dat vind ik erg vervelend. Door de minister van Defensie was een overzicht van het aantal militairen toegezegd en het aantal stafleden. Hoeveel militairen zijn er nu in Kandahar, Kabul, Manas en Kamp Holland? Ik hoef dit aantal niet op tien of twintig nauwkeurig te hebben, maar in deze kwartaalrapportage lees ik dat wij om en nabij 2000 militairen hebben. Zij blijven tot januari. Ik neem aan dat hiermee januari 2010 bedoeld is. Hoeveel staf zit er? In de rapportage staat dat driekwart van onze militairen buiten het kamp komt. Wij hebben deze discussie eerder gehad. Mijn fractie wil hier inzicht in. En ja, wij hebben eerder toegezegd dat een peloton meer geen probleem is. Die vrijheid moet Defensie hebben. Maar wederom, het is Defensie die al drie jaar zegt dat het kraakt en piept in de organisatie. Hoe is het dan mogelijk dat wij nu in plaats van 1650 militairen inmiddels op 2000 militairen zitten? Dat is bijna een vierde meer.
Er zijn special forces, zonder dat wij weten wat hun mandaat is. Ik vraag de minister om opheldering. Deze forces vallen onder commandant McKiernan. Ze gaan in de regio werken. Wat gaan zij precies doen? Wie is verantwoordelijk voor deze militairen, als hen iets overkomt? We hebben nog rechtszaken lopen van militairen die eerder in VN- en NAVO-verband letsel hebben opgelopen en daarna nergens verhaal konden halen, omdat de commandant uit het buitenland kwam. De minister kent de voorbeelden. De rechtszaken lopen. Mijn fractie wil er in ieder geval opheldering over. Deze kwestie is namelijk niet onbelangrijk.
De heer Pechtold (D66): Ik sluit mij van harte aan bij de kritische vragen die de PvdA-fractie stelt. Zojuist heb ik de coalitiegenoot gevraagd of zij niet vindt dat hierover een artikel 100-brief moest komen. Toen hebben we het even over het aantal gehad. Daarover maakt mevrouw Eijsink zich zorgen. Maar het gaat natuurlijk ook om het soort werk. Een aantal van 76 commando’s en mariniers, die vooral voor inlichtingenwerk worden ingezet, lijkt mij toch enigszins af te wijken van de oorspronkelijke artikel 100-brief. Is mevrouw Eijsink het met mij eens dat aard en omvang eigenlijk een nieuwe brief hadden genoodzaakt?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb de artikel 100-brief goed doorgelezen op dit punt. Ik ben het wel eens met de heer Pechtold, maar wil het antwoord van de minister afwachten. Dit staat niet in deze kwartaalrapportage. Er wordt ergens gemeld dat we special forces sturen. Ik wacht het antwoord van de minister af, maar dit is inderdaad niet in lijn met de artikel 100-brief.
Wat betreft de mensenrechtensituatie sluit ik mij aan bij de eerder gemaakte opmerkingen over de vrouwenwet. De artikel 100-brief van december 2005 en die van november 2007 gingen over mensenrechten. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken om zich hierover nog explicieter uit te spreken. Het is onbestaanbaar dat dit soort zaken wordt toegelaten. We lezen weliswaar dat er internationaal druk op wordt gezet, maar het kan niet waar zijn dat onze militairen daar op deze manier hun werk leveren.
De staatssecretaris van Defensie lijkt op te willen roepen tot een discussie over de ethische aspecten van de inzet van onbemande vliegtuigen. Mijn partij zal ethische discussies over de principiële aspecten van de inzet van de nieuwe generatie defensiematerieel nooit uit de weg gaan. Wel vragen wij ons af wat de beweegredenen zijn voor de wens van de staatssecretaris. Kan de minister de uitlatingen van zijn staatssecretaris bevestigen? Zo ja, wat zijn volgens hem de principiële aspecten van de inzet van onbemande vliegtuigen, als bekend is dat deze voor verkenningen allang worden toegepast? Ik vraag de minister ook om een reactie op de inzet van pantserhouwitsers. Het gaat over collatoral damage. Ik heb begrepen dat dit voor de minister een mogelijke reden was om op te roepen tot een ethische discussie over onbemande vliegtuigen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik sta nog even stil bij de verstrekkende uitspraak van mevrouw Eijsink daarnet. Zij zegt dat een artikel 100-brief gestuurd had moeten worden voor de 76 extra militairen die voor verkenning en inlichtingen zijn uitgestuurd. Dat is verstrekkend. Het betekent namelijk dat een coalitiepartner eigenlijk vindt dat de eigen regering de eigen Grondwet niet heeft gevolgd. We hebben het over artikel 100 van de Grondwet. Welke consequenties moeten wij aan deze constatering van mevrouw Eijsink verbinden? Ik steun haar analyse. Misschien geldt dit zelfs voor de meerderheid van de Kamer.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb heel goed geleerd om mijn woorden te gebruiken. Ik heb niet gezegd dat de brief gestuurd had moeten worden. Ik heb eerst de regering om een antwoord gevraagd. Dat antwoord wil ik afwachten. Ook ik ben van mening dat onvoldoende informatie naar de Kamer is gegaan, behalve één regel in de kwartaalrapportage die wij ontvangen hebben.
De heer Haverkamp (CDA): Ik hecht aan zorgvuldigheid. Mevrouw Eijsink zei namelijk twee dingen. Ze deelt de analyse van de heer Pechtold dat het niet conform artikel 100 is. Maar ze wacht het antwoord van de regering af. Nu wil ik duidelijk horen van mevrouw Eijsink of zijn nog twijfelt. Moet zij inderdaad het antwoord van de regering afwachten? Of was de stelling die zij eerder betrok inderdaad een slip of the tongue?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb geen stelling betrokken. Ik heb een vraag gesteld. Ik wil eerst het antwoord van de regering hierop afwachten. Het kan zijn dat er een uitleg bij komt. Ik heb tijdens het overleg op 19 oktober, waar de heer Haverkamp niet bij aanwezig was, dit soort zaken ook al geuit. Toen heb ik ook verwezen naar een artikel 100-brief. Ik hecht eraan dat de regering ons tijdig informeert, niet via een krant of via één regeltje in een kwartaalrapportage.
De heer Haverkamp (CDA): Dat mevrouw Eijsink zou denken dat het misschien niet conform artikel 100 is, is inderdaad een misverstand. Mevrouw Eijsink heeft slechts een vraag. Klopt dat?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb sterk de indruk dat de heer Haverkamp mij iets in de mond probeert te leggen wat ik niet gezegd heb. Hij heeft het over een misverstand. Voor mij bestaat er geen misverstand. Ik weet exact wat ik gezegd heb. Deze vraag wordt zo meteen goed beantwoord door de regering, neem ik aan.
De heer Pechtold (D66): Ik snap dat de coalitie dit in ons bijzijn even wil toedekken, maar ik hecht eraan te zeggen dat ik letterlijk heb opgeschreven «niet in lijn met de artikel 100-brief». Mevrouw Eijsink had ook een vraag, maar zij was het met mij eens dat het niet in lijn was met de artikel 100-brief. Ik neem aan dat dat staat.
De voorzitter: Het is mooi dat de heer Pechtold dit heeft opgeschreven, maar mevrouw Eijsink gaat over haar eigen woorden en over de uitleg van haar eigen woorden. Het woord is aan de heer Boekestijn.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Gisteren een week geleden vond een raketaanval plaats op Kamp Holland. Eén raket kwam neer op het kamp van het Afghaanse leger en veroorzaakte lichte verwondingen bij twee Afghaanse militairen. De andere raket raakte Kamp Holland. Bij deze inslag kwam de soldaat der eerste klasse Azdin Chadli om het leven en raakten vijf andere militairen gewond. Mijn medeleven en dat van mijn fractie gaat uit naar de nabestaanden, de gewonden en de eenheid van de soldaat der eerste klasse, Azdin Chadli. Op het internet werd vrijwel direct verondersteld dat Azdin Chadli een moslim is. Dit leidde tot een discussie over de vraag of een moslim in dienst van de Nederlandse krijgsmacht tegen andere moslims zou mogen strijden.
De VVD-fractie stelt vast dat Farid Azarkan, voorzitter van het Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederlanders, in de media de volgende uitspraak deed: De etniciteit en religie van Chadli doen er niet toe. Een Nederlandse burger heeft bij het uitoefenen van zijn vak het hoogst haalbare voor zijn vaderland gegeven, zijn leven. Daar past maar één reactie: respect voor de jongen en voor zijn familie en vrienden.
De VVD-fractie sluit zich graag bij deze woorden aan. Over dit tragische voorval heeft mijn fractie wel een opmerking en een aantal vragen. In de eerste plaats zijn wij er zeer verheugd over dat wij kosten noch moeite gespaard hebben voor gepantserde verblijven in Kamp Holland. Voor zover ik weet, zijn wij het enige land dat dergelijke voorzieningen heeft aangebracht. Zij komen nu dus zeer goed van pas. Het is alleen de vraag of wij misschien nog iets meer zouden kunnen doen. Ik heb van deskundigen begrepen dat de kosten van high-tech sensoren die waarschuwen dat raketten onderweg zijn en de kosten van snelvuurkanonnen die projectielen uit de lucht kunnen schieten, niet opwegen tegen het risico te sneuvelen door een raket.
Hoe effectief is het radarsysteem op Kandahar, dat razendsnel de ballistische baan van het projectiel kan berekenen, waardoor de afvuurlocatie meteen onder schot kan worden genomen? Kunnen wij daaruit iets leren? Wat is eigenlijk de herkomst van de raketten die onze krijgsmacht aantreft in wapenopslagplaatsen? Is er een band met Iran? Hoeveel raketten hebben we eigenlijk aangetroffen in de opslagplaatsen in 2008 en 2009, tot op de dag van vandaag?
De taliban weten nu dat zij met een lucky shot de eetzaal hebben bereikt. Is de kans op herhaling inderdaad miniem of is er een kans dat Iran betere raketten levert en de taliban ballistisch gesproken een lerend vermogen aan de dag leggen?
Ik heb ook een aantal vragen over de verhouding tussen centrum en periferie, tussen de situatie in Kabul en de provincie. Dat onderwerp werk ik uit aan de hand van de verkiezingen en aan de hand van het bewapenen van lokale milities. Over deze onderwerpen hebben wij in het verleden namelijk veelvuldig gesproken.
Ik begin met de verkiezingen. Onze minister van Buitenlandse Zaken hecht veel waarde aan mensenrechten en verkiezingen. We moeten nu met elkaar vaststellen dat de Amerikanen dat woord inderdaad niet hebben gebruikt. Daar had mevrouw Peters volkomen gelijk in. Bush was veel uitgesprokener op het gebied van verkiezingen dan Obama. Het kan verkeren. De blauwe ogen van Obama blijken iets minder blauw dan wij aanvankelijk dachten. Dat is ook een probleem voor de minister van Buitenlandse Zaken. We hebben nu te maken met een nieuwe president, die veel minder over verkiezingen spreekt. Dat brengt mij tot de vraag hoe de minister hier zelf in staat. Gaan we de stembussen en stemlokalen in onder meer Mirabad straks ook beveiligen? Anders wordt het een farce en komt niemand er naartoe.
De vraag over de verhouding tussen het centrum en de periferie stel ik aan de hand van de beroemde man Matiullah, de man over wie wij vaak gesproken hebben. De Amerikanen werken nauw samen met deze man, die de weg tussen Kandahar en Tarin Kowt beveiligt. GTZ heeft gezegd dat het de snelweg naar Chora alleen maar kan aanleggen als Matiullah deze beveiligt. Wat is exact de relatie van Nederland met Matiullah? Het lijkt mij onaangenaam als coördinatieproblemen zouden ontstaan.
Ik complimenteer de regering graag met de Afghanistanconferentie, hoewel ik meen dat ook de heer Van Aartsen er iets mee te maken heeft. Wat heeft Iran eigenlijk toegezegd? Welke prijs hebben wij daarvoor betaald? Dit interesseert mijn fractie toch wel. Het is belangrijk dat Iran er was, maar wat is er nu eigenlijk uit voortgekomen?
Hoe staat het met de drugsbestrijding? Op pagina 14 staat dat Nederland slechts in extremis ondersteuning geeft, terwijl wij allen weten dat het een groot probleem is als dit niet echt gebeurt.
Hoe staat het met de logistieke aanvoerlijnen via Pakistan? Daarover bereiken mij de meeste zorgwekkende berichten. Dit gaat ook de krijgsmacht raken.
Wanneer hebben wij het doel van 400 instructeurs voor de EUPOL-missie bereikt?
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik begin namens mijn fractie met het betuigen van deelneming aan de nabestaanden van de gesneuvelde militairen en met het uiten van meeleven aan de gewonde militairen en hun families.
De strijd tegen de taliban is bepaald nog niet gestreden. Het is al vaker gezegd, maar de trend duurt voort. Het blijft een zaak van drie stappen vooruit en twee achteruit. Het aantal veiligheidsincidenten in Zuid-Afghanistan is opnieuw gestegen. Gelukkig zijn er ook wel positieve momenten te markeren. In dat kader noem ik uitdrukkelijk de recente Afghanistantop in Den Haag. De boodschap die daarvan uitging, het signaal van de internationale gemeenschap, luidde: wij willen aan het werk in Afghanistan. We laten de Afghanen niet in de steek en de taliban zullen deze strijd niet winnen. Dat brede signaal, uit vele landen, beschouw ik als winst. In De Vliegeraar kun je lezen wat iemand in een jaar of 40 allemaal meegemaakt heeft. Vreemde mogendheden kwamen en gingen. Het is een heel belangrijk signaal voor Afghanistan zelf, maar ook voor de andere gebieden, dat het commitment van de internationale gemeenschap langdurig en serieus is.
Een andere positieve ontwikkeling is dat de VS opnieuw bereid zijn om hun troepen in Afghanistan stevig uit te breiden. Dit zijn extra Amerikaanse militairen die hun bijdrage zullen leveren. Hoe waardeert de minister die troepenuitbreiding precies? De snelle troepenuitbreiding in Irak staat bijvoorbeeld wel in het kader van een bepaalde exitstrategie. Ik neem aan dat de uitbreiding hierbij niet in het kader staat en als voorteken gezien moet worden van een uiteindelijk terugtrekkende beweging, maar dat het wel degelijk past bij een langdurige betrokkenheid, ook van de Amerikanen, ook in Afghanistan, zolang dat natuurlijk nodig is.
Het is goed dat in de rapportage wordt duidelijk gemaakt dat er absoluut het nodige gebeurd is op het terrein van onderwijs, landbouwontwikkeling, gezondheidszorg, watermanagement et cetera. Het spotje van de SP getuigt niet alleen van een zeer slechte smaak, maar ook van een verkeerde informatieverstrekking, als het zou suggereren dat onze aanwezigheid helemaal zinloos is. Ik neem aan dat de SP-woordvoerder daarop terugkomt in zijn termijn.
Mijn fractie is zeer bezorgd over de wetgeving ten aanzien van het Afghaanse familierecht, maar ook over het voortdurende geweld, in het bijzonder tegen vrouwen en meisjes. Daar moet veel aandacht aan worden besteed. Op Afghanistan moet druk worden uitgeoefend om niet die kant uit te gaan en om een einde te maken aan het geweld tegen vrouwen en meisjes. Ik sluit mij aan bij de woorden die anderen erover hebben gesproken. Wat is de ontwikkeling rond religieuze minderheden? Welke mate van vrijheid is er thans voor godsdienstige minderheden om hun geloof te beleven? Ook daarover verneem ik regelmatig zorgwekkende signalen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): De heer Van der Staaij komt nu op voor de religieuze minderheden, terwijl hij net ook over vrouwen heeft gesproken. Ik mag zijn pleidooi voor respect voor religieuze minderheden hopelijk toch wel zo begrijpen dat hij geen steun verleent aan die afschuwelijke wet die in het Afghaanse parlement lag, die de sjiitische minderheid de mogelijkheid gaf om vrouwen hun bewegingsvrijheid te ontnemen en verkrachting binnen het huwelijk te legaliseren?
De heer Van der Staaij (SGP): Ik had juist in de eerste plaats mijn instemming met die bezwaren uitgesproken. Vervolgens heb ik gezegd dat niet-islamitische minderheden, bijvoorbeeld als zij van geloof veranderen, zeer heftig bejegend worden in Afghanistan. Daarover hebben wij in het verleden ook vragen gesteld. Overgang tot christendom wordt als geloofsafval gezien. De vrijheid voor religieuze minderheden en andersdenkenden in Afghanistan is voor mij ook een aandachtspunt. Maar deze aanvulling doet op geen enkele manier afbreuk aan de wetgeving ten aanzien van de positie van vrouwen.
De taliban financieren hun oorlog met drugsgeld, onder meer door belastinggeld te innen bij boeren die papavers verbouwen. Er is een directe militaire noodzaak om de drugsteelt aan te pakken. De media hebben bericht dat de VS minder prioriteit zouden gaan geven aan de vernietiging van papavervelden. Dat zou een slechte zaak zijn. Het zou ook haaks staan op de brieven die we tot nu toe van het kabinet hierover hebben gekregen. Hoe moet ik die berichten waarderen? Wil de minister zich inzetten voor de voortzetting van de strijd tegen drugs met alle middelen? Natuurlijk moet dit gepaard gaan met het bieden van alternatieven voor de papaverboeren. Om die reden juichen wij het in het bijzonder toe dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking meer wil doen aan de ontwikkeling van de landbouw in dit gebied. Het viel mij op dat tijdens veel bijdragen op de Afghanistanconferentie de landbouw veel aandacht kreeg. Anders dan de heer Brinkman nam ik niet na een uurtje de benen, maar vond ik het interessant om van meerdere kanten te horen wat werd ingebracht. Het lijkt vanzelfsprekend dat in zo’n gebied aandacht is voor landbouw, maar in de praktijk blijkt die er niet altijd te zijn.
Het elimineren van toevluchtsoorden van de taliban in het grensgebied tussen Pakistan en Afghanistan is noodzakelijk voor het welslagen van de missie in Afghanistan. In dat verband hebben wij wel eens kritische vragen gesteld over het verzoeningsbeleid dat vanuit Kabul en Islamabad wordt gevoerd ten aanzien van de stamoudste in het grensgebied. Nu blijkt het verzoeningsbeleid nog een stuk verder te gaan. Het lijkt wel alsof bepaalde gebieden worden overgegeven aan de fundamentalistische islam, met de invoering van de sharia als consequentie. Die ontwikkeling brengt vrede en stabiliteit absoluut niet dichterbij. Op welke wijze wordt Pakistan ervan overtuigd dat we deze weg niet moeten inslaan? Hoe staan de VS hier eigenlijk in?
Van een aantal Afghaanse ngo’s kwam het signaal dat ontwikkelingshulp aan Afghanistan veel effectiever en gecoördineerder zou kunnen verlopen. Er zou te veel geld gaan zitten in consultants en commerciële bedrijven. Gebieden waar militairen zitten, zouden disproportionele hulp krijgen. Kan de minister een reactie geven op die kritiek van de Afghaanse organisaties?
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ook ik spreek een woord van medeleven uit aan de nabestaanden en de gewonden, zowel aan Nederlandse als aan Afghaanse zijde.
De regering heeft duidelijk gemaakt dat in 2010 de missie in Uruzgan eindigt, net als de taak van Nederland als leading nation. Er is echter expliciet opengelaten of Nederland ook na 2010 militair betrokken kan zijn in Afghanistan. Is er over de invulling van een dergelijke betrokkenheid al meer bekend? Is daarnaar geïnformeerd tijdens de Afghanistanconferentie? Is er al duidelijkheid of en door wie de missie in Uruzgan wordt overgenomen na 2010? Is het de Nederlandse inzet om daarvoor een of meerdere landen te vinden die een soortgelijke strategie als Nederland toepassen, om ervoor te zorgen dat Uruzgan er na ons vertrek niet snel weer zo bij ligt als toen we er kwamen? Mijn fractie heeft ondanks de conferentie in Den Haag nog steeds geen goed beeld van een eenduidige internationale strategie voor Afghanistan. De slotverklaring werd door iedereen onderschreven, maar formuleert vooral een aantal algemeenheden. Concrete toezeggingen ontbreken. Is er bijvoorbeeld al een VN-kantoor in Uruzgan? Dat de Verenigde Naties zich meer gaan richten op Afghanistan is helder. Maar hoe en voor hoe lang is nog niet duidelijk. In het verlengde daarvan: ontwikkelingsactiviteiten vinden veel in Uruzgan plaats, zonder dat bekeken wordt of ze op een andere plek niet beter tot hun recht zouden kunnen komen. Ook andere landen die een militaire bijdrage leveren, volgen dat patroon, waarbij defensie is gekoppeld met ontwikkeling. Hoe voorkomen wij een kokervisie op Afghanistan nu de blik van Nederland vooral op Uruzgan is gericht?
Nederland zal vanaf april 76 mariniers en commando’s extra in Afghanistan inzetten ten bate van inlichtingenwerk. Dat lees ik in de brief. Onder welk mandaat en welke missie vallen deze mensen precies? Ik ben het eens met de PvdA-fractie dat dit niet in lijn is met de vorige artikel 100-brief.
Er zal een flinke helikoptereenheid van 20 helikopters en 600 man personeel in Uruzgan worden ontplooid door de VS. Wordt deze eenheid in zijn geheel gestationeerd in Kamp Holland? Welke kosten brengt deze uitbreiding met zich mee? Zijn er extra veiligheidsrisico’s aan te wijzen door toevoeging van een dergelijke eenheid?
Terwijl Uruzgan soms relatief rustig is, groeit de onrust in het zuiden van Afghanistan. Dit zal effect hebben op de werkzaamheden van de Nederlandse militairen. Ik vraag specifiek naar de capaciteiten van het medisch personeel, dat immers te hulp schiet als er burgerslachtoffers vallen, zoals bij de zelfmoordaanslag in Tarin Kowt in december. Ik kan mij goed herinneren dat bij de aanvang van deze missie de medische ondersteuning van de defensieorganisatie onder druk stond. Hoe staat het daar nu mee?
Het is goed dat de regering oog heeft voor schrijnende situaties van vrouwen en meisjes. Er wordt geconstateerd dat wetgeving, beleid en capaciteit tekortschieten om stappen te zetten. Is hierover ook gesproken tijdens de conferentie? Wordt voldoende gecontroleerd dat alle ondersteuning voor Afghanistan ook bij vrouwen terechtkomt? Zet Nederland zijn kennis en kunde op het gebied van internationaal recht, een van Nederlands sleutelgebieden en onderdeel van onze Grondwet, in om extra vooruitgang te bieden?
Ik vraag tot slot om een reactie op het bericht dat 30% van de Afghanistangangers vindt dat de Nederlandse inzet niet bijdraagt aan stabiliteit in Afghanistan en dat ongeveer de helft vindt dat een te grote prijs wordt betaald. Ik las dit in de krant en vraag het kabinet om een reactie.
Aangezien ik denk dat dit het laatste overleg over Afghanistan is voor 4 juli, vraag ik of onze mannen en vrouwen in Afghanistan een goede gelegenheid hebben om te stemmen voor de Europese Verkiezingen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ook de ChristenUnie wil haar medeleven betuigen met de familieleden van de omgekomen militair Azdin Chadli en de vijf gewonden. Daaraan koppelen wij de vraag die ook de VVD-fractie stelde. In hoeverre worden naar aanleiding van deze beschietingen extra maatregelen overwogen om onze troepen niet alleen ’s nachts – dan zitten ze in de container – maar ook overdag extra te beschermen tegen deze raketaanvallen?
De fractie van de ChristenUnie complimenteert de drie bewindslieden, met name de minister van Buitenlandse Zaken, voor het organiseren van de Afghanistantop. Hij heeft het samen met de VN toch maar voor elkaar weten te krijgen om zoveel belangstellenden naar Den Haag te krijgen, onder wie Iran. Hij heeft dit in zeer korte tijd, samen met de burgemeester van Den Haag natuurlijk, goed voor elkaar gekregen. Ik ben er ook geweest, niet een uur, maar zes uur. Daarna waren er weer verplichtingen in de Kamer. Ik moet zeggen dat ik het zeer boeiend vond om de conferentie mee te maken. De toespraken van de deelnemende landen leken op elkaar, maar tussen de regels waren ook accentverschillen te horen. Natuurlijk was het ook interessant om in de wandelgangen verschillende mensen te spreken. Volop steun is uitgesproken voor de opbouw van een stabiel en democratisch Afghanistan. De saamhorigheid ten opzichte van de doelstellingen werd ook duidelijk. De overeenkomsten in de slotverklaring hadden betrekking op goed bestuur, economische groei en verbetering van de veiligheid in het belang van de regionale context.
Het is ook goed om te zien dat er wereldwijd erkenning is voor onze 3D-benadering. Ook de minister van Buitenlandse Zaken van Amerika refereert daar tegenwoordig aan. Het is goed om te constateren dat er een verschuiving plaatsvindt van militaire naar civiele hulp in Afghanistan. Maar de realiteit is nog steeds hard, vooral als je van de laatste beschietingen op Kamp Holland hoort, en daarvoor van de beschietingen op het trainingskamp van de Afghanen zelf.
Als je zo’n gigantisch evenement kunt beleggen, rijst natuurlijk de vraag of in de marge druk wordt uitgeoefend op Nederland. Nederland heeft de conferentie georganiseerd. Nederland zit in Afghanistan. De Amerikanen sturen extra mensen, ook naar Uruzgan. Is in de wandelgangen druk uitgeoefend op Nederland om vooral te blijven, door Amerika, door de Australiërs, die zelf hebben aangegeven geen interesse te hebben in de positie van leading nation die Nederland nu heeft, of door andere landen? Ik ben natuurlijk zeer benieuwd naar de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op deze vragen.
Het is goed dat Iran aanwezig was en dat Iran zich wil committeren aan een actieve betrokkenheid in Afghanistan. Wij hopen dan maar dat die betrokkenheid niet de wapenhandel betreft. De minister heeft er terecht op gewezen dat als Iran betrokken wil zijn, het land actief moet bijdragen aan het bestrijden van de wapentoevoer naar Pakistan. De minister van Buitenlandse Zaken heeft ongetwijfeld bilateraaltjes gevoerd met Iran. Ik ben benieuwd of dit onderwerp toen ook ter sprake is gekomen en of de minister hierover weerwoord heeft gekregen van Iran.
Ik zoom in op Uruzgan. De Kamer heeft herhaaldelijk bepleit dat het UNAMA-kantoor in Tarin Kowt geopend moet worden. Uit verschillende berichten begrijp ik dat dit inderdaad gebeurt. Ik vraag de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in hoeverre de coördinerende rol, waar wij allemaal op wachten, nu wordt opgepakt. Andere organisaties zaten er allang. GTZ en ons consortium zaten er allang. Het grote coördinatiewerk waarvoor de VN eigenlijk wordt ingehuurd, heeft natuurlijk al plaatsgevonden. Wat wordt nu de nieuwe rol van UNAMA?
Ook mijn fractie heeft grote zorgen over de vrouwenrechten en de wet die er nu ligt in Afghanistan. Karzai heeft deze wet teruggetrokken en zal er nog eens naar kijken. Ik dank Nederland voor de extra inspanningen die het heeft verricht voor het terughalen van die wet. Ik geloof dat Nederland er een bijdrage aan kan leveren, ook gezien de betrokkenheid van Nederland bij Kabul. Wat gebeurt er als de wet ondanks Karzai’s inspanningen om hem tegen te houden toch wordt ingevoerd? Heeft de internationale gemeenschap of heeft Nederland een plan B? Ik vraag de minister van Buitenlandse Zakken of er en marge van de conferentie over Afghanistan met Karzai gesproken is over gratieverlening voor de Afghaanse journalist Sayad. De Kamer heeft hier een paar keer bij stilgestaan. Inmiddels is de doodstraf omgezet in een gevangenisstraf van nog steeds 20 jaar. De pleidooien voor het verlenen van gratie aan deze journalist liggen er nog steeds. Heeft de minister van Buitenlandse Zaken daarover nog gesproken?
Mijn collega Van Der Staaij heeft aandacht gevraagd voor de godsdienstvrijheid. Nog steeds is de wet van kracht dat op afvalligheid van de islam de doodstraf staat. In 2006 hebben we gezien dat Abdul Rahman geestelijk gestoord verklaard moest worden om de doodstraf te ontlopen. Zijn er na Abdul andere zaken onder de aandacht van de minister gebracht? Kennen wij andere zaken die het uitvoeren van druk door Nederland zouden rechtvaardigen? De minister moet niet alleen zijn zorgen uitspreken over het district Swat in Pakistan. Moet hij niet gewoon zeggen dat dit soort compromissen niet kunnen? We gaan er natuurlijk niet direct over, maar als deel van de internationale gemeenschap kunnen wij druk uitoefenen op Pakistan. We moeten natuurlijk vooral voorkomen dat ook in Afghanistan dit soort deals wordt gesloten.
Ik ben blij met het lijstje van ontwikkelingsinspanningen dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft bijgesloten. Ik plaats wel de kanttekening dat dit in een annex 1 gebeurt. We gaan toch uit van de gelijkwaardigheid van de drie delen van de 3D-benadering? Het zou daarom niet misstaan om dit lijstje gewoon onderdeel te maken van de voortgangsrapportage. Ik zie de grote vooruitgang die behaald wordt. Tegelijk vraag ik mij af in hoeverre onze PRT, die inmiddels onder civiele leiding staat, die rol op enig moment kan uitbesteden aan ngo’s, bijvoorbeeld aan die ngo’s die noodhulp verlenen. Is dat een reële optie? Ngo’s vertellen ons dat zij dit zouden kunnen doen. Zien we daar een uitfasering van de PRT of ziet de minister dit voorlopig nog niet gebeuren?
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Aan het begin van mijn bijdrage wil ook ik stilstaan bij en mijn medeleven betuigen aan de slachtoffers in Afghanistan en aan de nabestaanden van de militairen Weijt en Chandli, alsook van de Afghaanse militairen en burgers die zijn omgekomen in het recente verleden.
Wat overheerst in het nieuws over Afghanistan is het Amerikaanse besluit om te komen tot een snelle toename van het aantal militairen in Afghanistan. Ook Nederland zal met een aanvulling komen. Het is weliswaar van een andere orde, maar wel bijzonder: 76 commando’s en militairen. Uit de brief wordt mij niet geheel duidelijk wat deze commando’s en mariniers gaan doen. Weliswaar wordt gesproken over het uitvoeren van verkenningen en het verzamelen van inlichtingen, maar er wordt ook gesproken over het aangrijpen en arresteren van talibanleiders. «Aangrijpen» komt op mij over als een lelijk germanisme. «Angreifen» is aanvallen. Wordt dat ook bedoeld? Zijn dergelijke activiteiten niet veel beter in te passen in het mandaat dat hoort bij Enduring Freedom dan bij het mandaat dat hoort bij ISAF? Het lijkt wat gekunsteld om deze militairen met deze taak op pad te sturen. Maar we hebben niks anders dan ISAF en daarom noemen we het maar ISAF. Naar de opvatting van mijn fractie en op basis van de informatie die we nu hebben, is het dat niet. Ik vraag de minister van Defensie om een nadere reactie. Ook vraag ik mij af of dit nu een uitzending is die past binnen de uitzending waarmee de Kamer in meerderheid heeft ingestemd. Of zou hiervoor een aparte artikel 100-brief gestuurd moeten worden? Mijn fractie is van oordeel dat dit het geval is. Dit had moeten gebeuren.
Het aantal Nederlandse militairen zal dit voorjaar waarschijnlijk rond de 2000 personen komen te liggen. De SP heeft al eerder gevraagd hoe dit nou precies zit. Hoe kan het dat dit aantal zomaar toeneemt? Gaan militairen tijdelijk naar Afghanistan om daar dingen te bestuderen en te bekijken? Er zijn berichten dat er militairen zijn die niet formeel onder de missie vallen, maar wel in Afghanistan activiteiten verrichten. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde particuliere militaire organisaties. Kan de minister zicht geven op het aantal mensen dat in dienst van de Nederlandse krijgsmacht is, daar niet onder valt, maar wel actief is in Afghanistan? Ze zijn werkzaam voor Nederland, maar vallen formeel niet onder de krijgsmacht.
De SP-fractie heeft ook zorgen over het aantal militairen dat vindt dat deze missie niet bijdraagt aan de stabiliteit van Afghanistan. Als dit aantal werkelijk zo hoog is als is bericht, zal dit ook de minister van Defensie kopzorgen geven.
Dit voorjaar komen er veel Amerikaanse militairen in het zuiden bij. Medio dit jaar komen er in Uruzgan 600 Amerikanen bij. Zij gaan zich bezighouden met luchtverkenning en luchtverdediging. Er komen 20 helikopters en 600 militairen. Dit betekent een aanzienlijke uitbreiding van de militaire capaciteit in het zuiden. Dit doet vermoeden dat daar ook speciale plannen voor zijn. Betekent dit dat een speciale operatie in het zuiden op komst is? Of kan de minister op een andere manier verklaren waarom er zo’n enorme Amerikaanse bijdrage van dit type wordt geleverd? En wat betekent de zin in de brief dat in Uruzgan «vooralsnog» geen aanvullende Amerikaanse grondtroepen worden gestationeerd? Wat zijn de criteria om dit straks eventueel wel te doen? Want «vooralsnog» staat er niet voor niets.
Het heeft er alle schijn van dat nu toch wordt besloten om de strijd tegen de drugs, vooral in Afghanistan, volledig te ontketenen. Er wordt gesproken van een vermindering van 2600 hectare papaver ten opzichte van vorig jaar. De helft van de vermindering zal op vrijwillige basis moeten plaatshebben. Nederland wil zich richten op interdictie en zal in een ultiem geval het uitroeien van drugs ondersteunen, de eradicatie. Betekent dit niet dat Nederland als onderaannemer achter de hand wordt gehouden in de Amerikaanse strijd tegen de drugs, terwijl er geen daadwerkelijke alternatieven beschikbaar zijn? Daarvoor is althans onvoldoende aandacht. Anders zou er geen sprake zijn van de helft die vrijwillig afstand doet van de kweek, maar veel meer, misschien niet 100%, maar wel een percentage dat meer indruk maakt dan 50%.
De minister van Defensie heeft bij gelegenheid de Amerikaanse versterking positief ontvangen en erop gewezen dat er extra aandacht moet zijn voor drugsbestrijding. Hij heeft gezegd dat dit van groot belang is. Moeten we daaruit afleiden dat Nederland het met de harde Amerikaanse aanpak van drugsteelt eens is ? Hoe ziet de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de verhouding tussen dat programma en de opbouwtaken? Die moeten toch ook voorzien in een alternatieve bron van inkomsten voor Afghaanse boeren? Als je aan de ene kant vernietigt of helpt bij het vernietigen en aan de andere kant vaststelt dat er onvoldoende sprake is van alternatieven, creëer je een probleem.
Mijn laatste punt gaat over Pakistan. De regionale aanpak is zeer belangrijk, maar het strijdtoneel via Amerikaanse bombardementen, waar volgens mij geen mandaat voor is, verleggen naar Pakistan zal het probleem niet oplossen. Het zal het probleem eerder vergroten. Pakistan staat enorm onder druk om de bombardementen toe te staan. Kan de regering ingaan op de vraag wat de volkenrechtelijke basis voor deze bombardementen is? Hoe ziet de regering de invoering van de sharia in de Swatvallei? De regering schrijft zelf in de brief dat het islamitisch extremisme in Pakistan bestreden moet worden. Daarbij past deze ontwikkeling toch helemaal niet?
Aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking heb ik tot slot een vraag over ontwikkelingshulp aan een land dat niet geldt als een van de minst ontwikkelde landen. Pakistan gaat weer hulp krijgen.
De heer Haverkamp (CDA): Ik had de heer Van Bommel gevraagd om in te gaan op het SP-spotje. Toen nu toe heeft de fractie van de SP steeds het standpunt gehad dat zij niet de missie steunt, maar wel de mensen die de missie uitvoeren. Ik heb het gevoel dat het filmpje van de SP niet als zodanig ervaren wordt.
De heer Van Bommel (SP): Ten onrechte noemde de heer Haverkamp het filmpje een promotiefilm. Dat is het absoluut niet. Wij waren niet voor deze missie en vinden dat alle kanten van deze missie in de berichtgeving moeten terugkeren. Wij vinden dat dit onvoldoende het geval is. Daarom hebben wij een spotje gemaakt dat de heer Haverkamp confronterend mag noemen. Dit spotje toont ook de bloedige kant van deze missie, die helaas Nederlandse slachtoffers maakt en ook veel burgerslachtoffers. 2008 vormt wat burgerslachtoffers betreft het trieste dieptepunt. In dit jaar vielen er 2000 burgerslachtoffers volgens internationale organisaties. Mensen die de spot gemist hebben, kunnen hem vinden op www.sp.nl.
De heer Haverkamp (CDA): Terecht stelt de heer Van Bommel dat alle kanten belicht moeten worden. Maar toen de heer Van Bommel hierover in de media werd bevraagd, was het heel duidelijk dat dit slechts een aspect was, heel duidelijk vanuit de kleur van de partij. Hoe verhoudt deze film zich tot eerdere uitspraken van de SP-fractie? Toen zei de fractie dat zij de mensen in Afghanistan en het thuisfront wil ondersteunen.
De heer Van Bommel (SP): Het is heel moeilijk om het hele verhaal in 30 seconden te vertellen. Wij hebben met deze spot het ontbrekende deel willen tonen. Defensie beschikt over voldoende capaciteiten en de Nederlandse pers over voldoende tijd om het andere verhaal te tonen. Dat andere verhaal hebben wij voldoende gezien in de media, is de overtuiging van mijn fractie.
De heer Boekestijn (VVD): De heer Van Bommel spreekt over een ontbrekend deel. Kan hij mij eens langzaam uitleggen, waarvoor hij gerust meer dan 30 seconden mag nemen, hoe je in Afghanistan stabiliteit kunt bereiken zonder militair optreden? Ik heb nooit begrepen hoe dit volgens de SP precies werkt.
De heer Van Bommel (SP): Op deze discussie hadden wij inderdaad gehoopt. De kern van het verhaal is dat mijn fractie steeds, van het begin af aan, gezegd heeft dat oorlog en opbouw in één land zich niet tot elkaar verhouden. Dat is precies het probleem dat wij hebben met de huidige Amerikaanse besluitvorming. Daardoor komt er meer van hetzelfde en wordt het probleem vergroot.
De heer Boekestijn (VVD): Het lijkt mij dat het SP-plan, om alleen aan wederopbouw te doen, op zijn minst moeilijk is.
De heer Van Bommel heeft gesproken over het lelijke germanisme «aangrijpen». Dat is inderdaad een lelijk germanisme. Maar is de heer Van Bommel het met mij eens dat ook binnen het ISAF-mandaat preventief optreden is toegestaan? Daarover is uitgebreid gesproken en een meerderheid van de Kamer heeft ermee ingestemd.
De heer Van Bommel (SP): Dat erken ik. Ik vind de brief op dit punt onduidelijk. Ik heb gesteld dat zoals het in de brief beschreven staat, ik toch heel sterk het gevoel krijg dat het deel «aangrijpen» zal neerkomen op taliban jagen. Dat is naar mijn mening op te vatten als een activiteit die goed past binnen Enduring Freedom, waaraan wij niet meedoen, en die niet goed past binnen ISAF.
Minister Verhagen: Voorzitter. Terecht hebben de leden van de Kamer stilgestaan bij de verschillende conferenties over Afghanistan, die hebben plaatsgevonden in verschillende gremia op internationaal vlak. Met de heer Boekestijn spreek ik uiteraard een woord van dank uit aan al diegenen die eraan hebben meegewerkt, de gemeente Den Haag, de politiediensten en mensen van het ministerie die in een zeer korte tijd een buitengewoon positief resultaat hebben neergezet. Positief was niet alleen het verloop van de conferentie, maar met name ook de wijze waarop de conferentie qua inhoud heeft plaatsgevonden. Hoe succesvol de conferentie ook was, zij kan niet het decennialange lijden van het Afghaanse volk in één dag ongedaan maken. De conferentie kan kansen die in het verleden ontzegd zijn, niet terugdraaien. Ook kan de conferentie de pijn van het verlies van een geliefde of een familielid niet wegnemen of verminderen. Maar bij de conferentie boog een grote groep landen en internationale organisaties zich wel over de keuzes die we moeten maken om in de toekomst een democratisch Afghanistan te kunnen realiseren. We moeten keuzes maken om vrede mogelijk te maken. Dat beschermt ons tegen terrorisme. Ook moeten wij Afghaanse oplossingen vinden voor een Afghaans probleem, uiteraard met respect voor mensenrechten. Mensenrechten zijn universele rechten. Wij moeten niet Nederland gebruiken als referentiekader voor Afghanistan, maar de universele waarden waarvoor wij staan. Dit betekent economische vooruitgang en respect voor mensenrechten.
Deze conferentie was overduidelijk geen donorconferentie of een pledging conferentie. Dat zeg ik ook tegen de heer Voordewind. Er is ons niet gevraagd om extra troepen. Er is ons niet gevraagd om in Afghanistan te blijven. Dit was een conferentie waarop er gesproken werd over hoe wij ons als internationale gemeenschap blijven committeren. Hoe blijven wij de betrokkenheid van de internationale gemeenschap met Afghanistan vormgeven op een wijze die een werkelijk constructieve bijdrage kan leveren aan onze doelstellingen, namelijk respect voor mensenrechten, veiligheid en economische vooruitgang? Die drie D’s staan wij zelf ook voor. Ik denk dat wij daarin geslaagd zijn. De slotverklaring van de drie co-voorzitters is als bijlage bij de Kamerbrief gevoegd. De slotverklaring was geen hamerstuk. Op basis van de interventies werd de slotverklaring zeer breed gedragen. Ik beschouw dit als winst, omdat tijdens de conferentie ruim 80 landen en organisaties actief waren, inclusief landen als Rusland, China, India en de buurlanden van Afghanistan. Dit laat ook zien dat we er niet alleen voorstaan in Afghanistan. De conferentie heeft ook aangetoond dat Nederland niet het enige land is dat zich druk maakt over Afghanistan.
Dat zoveel landen op één lijn zitten, heeft mij gesterkt in de overtuiging dat we onze inzet niet geïsoleerd leveren. Integendeel, we proberen samen de juiste keuzes te maken, waardoor een terugkeer naar het schrikbewind van de taliban onmogelijk wordt, waardoor een terugkeer naar economische groei mogelijk wordt en waardoor respect voor fundamentele mensenrechten, in het bijzonder voor vrouwen en meisjes, nadrukkelijk tot de doelstellingen van de internationale gemeenschap behoort. De consensus die naar voren kwam tijdens de conferentie komt voor een groot deel overeen met de aanpak die Nederland steeds heeft voorgestaan. Die komt ook naar voren in de review van de VS, die vlak voor de conferentie bekend werd. De VS-strategie – los van de appreciatie van Bush, al dan niet met terugwerkende kracht – benadrukt enerzijds het doel van terrorismebestrijding en het ontmantelen van een aantal veilige gebieden voor Al Qaida, en anderzijds dat het niet alleen een militaire oplossing kan zijn. De strategie kiest voor politieke initiatieven, voor de versterking van goed bestuur en voor ontwikkeling. Dat is een geïntegreerde aanpak van defensie, ontwikkelingssamenwerking en buitenlands beleid. Deze aanpak moet Afghanen in staat stellen, zelf het probleem aan te pakken.
Dit is dus een geïntegreerde, civiel-militaire benadering en niet meer de exclusief militaire benadering die in het verleden vaak doorklonk. Een ander winstpunt van deze review is het belang dat de Verenigde Staten hechten aan een sterkere rol voor de Verenigde Naties. Een aantal woordvoerders sprak over de noodzaak van een betere coördinatie van de hulpinspanningen. Collega Koenders zal daar nader op ingaan. Maar Kai Eide, speciaal vertegenwoordiger van de Verenigde Naties en een van de drie co-voorzitters, was juist zeer gelukkig met de onderstreping van de noodzaak tot gecoördineerde aanpak in plaats van afzonderlijke activiteiten.
Het derde punt is de regionale benadering. Afghanistan moet niet geïsoleerd worden bekeken. De heer Brinkman vroeg hoe ik kijk naar Pakistan. Ik ben om te beginnen positief gestemd over de internationale consensus over de noodzaak van een regionale strategie voor de conflicten in Afghanistan en Pakistan. Pakistan is cruciaal voor de regionale stabiliteit en is ook van belang voor het vinden van een duurzame oplossing voor het conflict in Afghanistan. Tegelijkertijd moet er binnen de regionale strategie plaats zijn voor een zelfstandig Pakistanbeleid. Ook dat is de inzet van de speciale gezant van de Verenigde Staten voor Afghanistan en Pakistan, Richard Holbrooke. Nederland wil ook bijdragen aan een duurzame regionale oplossing van de conflicten in Afghanistan en Pakistan. Het is evident dat Pakistan cruciaal is voor de regionale stabiliteit. Militanten die actief zijn in Afghanistan, gebruiken Pakistan als uitvalbasis. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de aanpak van terrorisme en extremisme vraagt om een grensoverschrijdend beleid aan weerszijden van de Afghaans-Pakistaanse grens. De Pakistaanse regering begrijpt in toenemende mate dat juist de militanten een bedreiging vormen voor de overleving van de eigen staat en van de eigen instellingen. Vooralsnog is het evident dat hier tal van grote problemen liggen, te meer omdat het leger in Pakistan slecht toegerust is en Pakistan meer gefocust is op India dan op de problemen in bijvoorbeeld de Swatvallei.
Wij zullen nadruk blijven leggen op de langdurige internationale betrokkenheid bij de regio. Wij steunen de intensivering van EU-activiteiten, juist op regionaal gebied. Daarbij gaat het over kennisoverdracht op het gebied van regionale economische integratie, over handelsbevordering en over de rule of law. Nederland dringt met name aan op een grotere flexibiliteit van de Europese Unie in het handelsdossier met Pakistan. Juist dat maakt enige groei en ontwikkeling in de regio mogelijk. De toenemende internationale aandacht vertaalt zich onder andere in een regionale conferentie op 17 oktober aanstaande in Tokio. Nederland zal daaraan deelnemen in de persoon van de heer Koenders. Op deze conferentie wordt de regionale aanpak verder uitgewerkt.
Mevrouw Peters heeft gevraagd of Nederland van plan is een speciale vertegenwoordiger aan te stellen in relatie tot de AFPAK. Een aantal andere landen onder aanvoering van de VS doet dit al. Vooralsnog doen we dit niet. Uiteraard nemen wij wel deel aan het overleg van de speciale vertegenwoordigers dat al heeft plaatsgevonden daags na de conferentie in Den Haag, in München. Met de bestaande functionarissen kunnen we dit ook aan, zonder een specifieke AFPAK-afgevaardigde te benoemen. Het wordt anders als dit problemen gaat opleveren. Maar op dit moment kunnen wij, bijvoorbeeld door deelname van de directeur-generaal politieke zaken, door deelname van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking of door deelname van onze ambassadeur in Afghanistan, dit afdoende regelen. Ik denk dat het meer zit in de aanpak dan in het etiketje dat je erop plakt.
Veel van de thema’s die we bespraken in Den Haag kwamen terug tijdens de NAVO-top in Straatsburg-Kehl. Dit toont aan dat er een grote mate van consensus is gegroeid over de juiste aanpak van de problemen in Afghanistan. Want ook de NAVO zet in toenemende mate in op de versnelde opbouw van de Afghaanse capaciteit. Een NAVO trainingsmissie voor Afghanistan wordt opgericht. Deze missie zal zich met name richten op de training van het hogere kader van het Afghaanse leger en op de training en mentoring van de Afghaanse politie.
Daarnaast heeft in het kader van de discussie over burden sharing die wij gevoerd hebben, de NAVO besloten een trust fund open te stellen, waarbij de internationale gemeenschap als zodanig kan bijdragen aan de uitbreiding van het Afghaanse leger. Veel bondgenoten, dus niet alleen NAVO-landen, hebben een aanvullende bijdrage voor het trust fund toegezegd. Dit laat zien dat burden sharing, ook in het kader van de NAVO, succesvoller begint te worden.
Voor Nederland en met name voor Afghanistan wordt 2009 een cruciaal jaar. Dat blijkt ook uit de standvanzakenbrief. Wij zijn dit jaar op zich niet slecht begonnen. Na intensief Nederlands lobbywerk, waarvoor alle drie ministers zich breed hebben ingezet, is het aantal Afghaanse militairen in Uruzgan sterk gestegen. We werken achter de schermen hard met de Afghaanse partners om ook de laatste eenheden van de vierde brigade te kunnen ontplooien in Uruzgan. Ook op het gebied van bestuur heeft onze bemoeienis effect. Uruzgan krijgt meer aandacht dan voorheen van de centrale regering. Eerder zei ik dat het haast een gotspe is dat er meer Nederlandse ministers op bezoek kwamen in Uruzgan dan Afghaanse ministers. Nu kunnen we constateren dat Uruzgan nog nooit zo vaak bezoek heeft gekregen, juist van ministers uit Kabul, als in het afgelopen jaar. Daarnaast ondersteunen wij UNAMA. Het is een van de positieve elementen van de Afghanistanconferentie in Den Haag dat de centrale rol van de VN bij de coördinatie van hulp en goed bestuur nu internationaal breed wordt onderschreven. Het UNAMA-kantoor functioneert inmiddels. VN-gezant Kai Eide heeft bij de Afghanistanconferentie ook bekendgemaakt dat hij dit kantoor binnenkort officieel zal openen. Maar het functioneert nu al. Ik ben blij dat dit door het aandringen van Nederland het geval is.
Het is evident dat op tal van terreinen onze aanwezigheid in Afghanistan noodzakelijk blijft. Daarmee kunnen we verzekeren dat het land zich in de goede richting blijft ontwikkelen. Ik deel de afschuw van de Kamer voor het Afghaanse wetsvoorstel dat vrouwen discrimineert. Niet alleen door mevrouw Clinton en de secretaris-generaal van de NAVO, maar door veel internationale instanties en landen is druk uitgeoefend op de Afghaanse autoriteiten om dit wetsvoorstel van de baan te krijgen. Ook ik heb mij zeer duidelijk voor deze kwestie ingezet. Ik heb in mijn gesprek met minister Spanta de verzekering gekregen dat de wet wordt herzien en in lijn gebracht met internationale verplichtingen voor mensenrechten, met het noodzakelijke respect voor de mensenrechten, dat nota bene ook verwoord is in de Afghaanse grondwet. Het wetsvoorstel staat dus haaks op de Afghaanse grondwet en niet alleen op de internationale verdragen.
Ik deel dus de zorgen van de Kamer. Dat is ook de reden waarom ik daarover met mijn Afghaanse collega gesproken heb tijdens de conferentie en daarna per telefoon tijdens de NAVO-top. Mij is dus toegezegd dat de wet buiten werking blijft en dat de minister van Justitie de opdracht heeft gekregen om alle elementen van de wet die strijdig zijn met de internationale mensenrechten en met de grondwet te amenderen. Zolang die amendementen niet zijn aanvaard door het Afghaanse parlement, blijft deze wet buiten werking. Vraag dus niet om een plan B. Dit is al het plan B. Er is geen plan A en geen plan B. Plan B is dat de wet ook van tafel moet, althans die elementen uit de wet die strijdig zijn met het respect voor mensenrechten. Ik ga nu dus niet praten over een plan B. Onze boodschap is helder. De elementen ten aanzien van vrouwen die strijdig zijn met de mensenrechten moeten van tafel.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben blij met dat antwoord. Geldt dezelfde inzet van Nederland ook voor geloofsafval en geloofsvrijheid?
Minister Verhagen: Voorzitter. Het is algemeen bekend dat Nederland zich telkenmale verzet tegen de doodstraf. Ook de collega’s Koenders en Van Middelkoop gebruiken iedere gelegenheid daartoe. Je zou kunnen denken dat collega Van Middelkoop alleen gaat over de discussie ten aanzien van het leger, maar als hij in Afghanistan met zijn collega’s spreekt en met president Karzai, dan dringt hij ook aan op het afschaffen van de doodstraf dan wel het niet toepassen ervan. Hetzelfde geldt voor de minister-president. Wij maken eens te meer duidelijk dat wij voorstander zijn van het afschaffen van de doodstraf en in ieder geval een moratorium op de toepassing van de doodstraf.
Het is evident dat de mensenrechten onze aandacht blijven vragen. Ik kan mij niet wentelen in een situatie waarin ik zeg: zo erg als onder de taliban is het nooit, dus het is altijd beter. Nee. Wij blijven ons voor verbetering inzetten. Het rapport van vorige maand van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, mevrouw Navanethem Pillay, maakt nog eens duidelijk welke obstakels overwonnen moeten worden. Het verbeteren van de positie van vrouwen is een proces van lange adem. Wij zullen ons daar absoluut voor blijven inzetten. Dat geldt ook voor de straf die de Afghaanse journalist Sayad Perwiz Kambakhsh is opgelegd. Zijn doodstraf voor blasfemie is weliswaar omgezet in 20 jaar, zoals de heer Voordewind ook al zei, maar wij zetten grote vraagtekens bij de rechtsgang in deze zaak. Zeker in een verkiezingsjaar is dit geen zaak voor megafoondiplomatie, maar u kunt ervan op aan dat er achter de schermen grote druk wordt uitgeoefend, niet alleen door Nederland, niet alleen in bilaterale gesprekken, maar ook vanuit de Europese Unie.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat de minister strijdt om het vrouwonvriendelijke wetsvoorstel van tafel te krijgen. Dat geldt ook voor zijn strijd tegen de doodstraf. Ik zou hem echter eenzelfde inspanning willen toewensen als het gaat om geloofsafval. Er is nog steeds een wet in Afghanistan waaronder de doodstraf dreigt voor iemand die verandert van geloof. Dat gaat tegen alle mensenrechten in. Kan de minister toezeggen dat hij dezelfde inspanning zal betrachten ten behoeve van geloofsafvalligen?
Minister Verhagen: Wij blijven ons inzetten voor een moratorium op de doodstraf dan wel het afschaffen van de doodstraf. Dat geldt ook ten aanzien van het geloofsafval. Overigens voeren wij in het kader van Durban een hele discussie over het geloofsafval. Daar zult u binnenkort nog meer over horen. Wij kunnen dingen barbaars vinden – ik vind de doodstraf altijd barbaars – en wij kunnen en moeten ons daartegen verzetten, maar er blijft een zekere spanning bestaan tussen onze opvattingen en die van andere landen over de omgang met het geloof en wat men daar voor consequenties aan verbindt. Wij blijven hoe dan ook de universele rechten van de mens voorop stellen. Ook religie of de interpretatie van religie kan nooit een excuus zijn voor de schending van mensenrechten of daartoe misbruikt worden.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Wij zijn in Afghanistan op verzoek van de regering Karzai. Dan kunnen wij toch ook van onze kant duidelijk maken dat wij willen dat de mensenrechten gerespecteerd worden? Dat betekent, als ik de minister goed beluister, dat de wet gewoon van tafel gaat, geamendeerd of niet. De tweede vraag zou eigenlijk moeten zijn hoe de minister omgaat met het feit dat dit wetsvoorstel in 2009 wordt aangenomen, ondanks de scholing waar wij nu een x-aantal jaren mee bezig zijn geweest in Afghanistan, in Uruzgan. Dat is natuurlijk een stap verder. Die ontwikkeling hadden wij voor moeten zijn. Hoe is het mogelijk dat wij in 2009 in deze discussie beland zijn?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Mijn vraag sluit hierop aan. Ik ben blij met de diplomatieke druk die Nederland zo snel heeft weten te genereren op dit punt. Ik zie hierin echt een voorbeeld waarin diplomatie effectief kan zijn. Het duidt er echter ook op dat wij zorgen moeten hebben over de onderliggende oorzaken van de aanneming van dit wetsvoorstel. Religieuze leiders of krijgsheren kunnen in Afghanistan een dergelijke wet door het parlement heen drukken. Parlementariërs zitten niet op te letten, hebben geen capaciteit of zijn niet goed gescreend voordat zij gekozen werden. Als de minister pleit voor het nooit meer terugzien van deze antivrouwenwetgeving, dan pleit de minister evenzeer voor – daar is die weer – transitional justice. Dan pleit hij voor het opbouwen van de capaciteit van parlementariërs, voor het screenen van kandidaten en voor het afzien, door de internationale gemeenschap, van het zaken doen met dit soort krijgsheren.
Minister Verhagen: Voorzitter. Van mevrouw Peters moet ik met de taliban praten en met Hamas, maar met de krijgsheren niet. De logica daarachter ontgaat mij enigszins als ik eerlijk ben, maar dat terzijde. Ik heb niet gezegd dat deze wet van tafel moet. Ik heb gezegd dat de bepalingen van tafel moeten die strijdig zijn met de mensenrechten. Wij kunnen hier nu wel allemaal een oordeel hebben over een wet die u en ik niet gezien hebben. Wie weet staan daar ook dingen in die helemaal niet strijdig zijn met de mensenrechten. Ik verzet mij net zo hard als u tegen de schending van mensenrechten, zeker als het de meest kwetsbare groep betreft, gelet op de traditie. Maar laten wij het beestje wel bij de naam noemen.
Aandacht vragen wil ik ook voor het volgende. Ik begrijp de verontwaardiging van mevrouw Peters. Die deel ik. Dat heb ik ook kenbaar gemaakt. Toch ga ik er niet over wie parlementariër wordt in een ander land en ik peins daar ook niet over. Daar ga ik niet over, net zo min als Afghanistan gaat over de vraag wie zich hier kandidaat stelt voor de Tweede Kamer. Ik vraag ook mevrouw Peters begrip voor het feit dat het een ander land is. Wij willen allemaal dat het «Afghaniseert» en dat de Afghanen zelf verantwoordelijkheid gaan dragen. Ik spreek hen aan op universele rechten, maar ik ga echt niet zeggen wie wel en wie geen parlementariër mag worden. Mevrouw Peters heeft gelijk met wat zij zegt over transitional justice en scholingsprogramma’s. Dat is de reden waarom wij ons inzetten voor onderwijs. Collega Koenders zal daar nader op ingaan. Het is ook de reden waarom wij in het kader van democratiseringsondersteuning ook op dat punt een bijdrage willen leveren. Wij hebben dat soort programma’s, maar ik ga hier echt niet zeggen dat de heer Jansen of Pietersen geen parlementariër mag worden in een ander land. Daar ga ik echt niet over.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Natuurlijk gaat u niet over wie daar parlementariër wordt, maar ten eerste betaalt Nederland wel miljoenen aan die verkiezingen, en ten tweede is het altijd een standpunt van de Nederlandse regering geweest dat je, als je verkiezingen eerlijk wilt laten verlopen, eerlijke selectiecriteria moet hanteren op het gebied van de mensenrechten. Ik kan toch niet geloven dat de minister nu van dat standpunt wil afwijken.
Minister Verhagen: Ten eerste houd je gekozen parlementariërs, ongeacht of je leuk vindt wat zij doen of zeggen, of niet. Dat willen wij ook. Ten tweede zijn wij tegen het categorisch uitsluiten van groepen mensen. Dat doet een land als Iran. Dat kiest welke parlementariërs het wil en dat levert ook geen systeem op waar wij voorstander van zijn. Wel is het zo dat je op enig moment je actieve of passieve kiesrecht kunt verliezen, bijvoorbeeld vanwege crimineel gedrag. Zo zijn destijds mensen van de taliban uitgesloten van de mogelijkheid om zich kandidaat te stellen. Het gaat ons om het ondersteunen van parlementariërs, om het scholen van parlementariërs, om het ondersteunen van het democratiseringsproces, waardoor eerlijke verkiezingen kunnen plaatsvinden.
Ik verschil van mening met mevrouw Peters over de appreciatie van de VS dat er geen aandacht meer zou zijn voor eerlijke verkiezingen en democratie. Ik heb zeer uitvoerig met mevrouw Clinton gesproken over de noodzaak van eerlijke en vrije verkiezingen. Als 21 augustus de verkiezingen plaatsvinden en 21 mei formeel het mandaat van Karzai afloopt, mag er niet een situatie ontstaan waarin Karzai toegang tot de media heeft, terwijl er voor de andere kandidaten geen toegang zou zijn. Dat zijn wij wel aan het doen. Er is een duidelijk commitment, juist ook van de VS, ook bij Holbrooke, om eerlijke en vrije verkiezingen mogelijk te maken, inclusief vrije toegang tot de media. Als het in de review gaat over de bestrijding van de taliban en Al Qaida, dan is dat juist om democratie en mensenrechten een kans te geven, om ze nog meer te ondersteunen. Dat geldt dus ook voor de appreciatie van de VS ten aanzien van de verkiezingen.
Er is nog een element waar wij zeer veel aandacht aan besteden. Als je werkelijk wilt dat er respect voor de mensenrechten komt, dat vrouwen goed behandeld worden en dat zij eerlijke kansen krijgen, dan moet dat ondersteund worden vanuit bewegingen van onderop. Dat is de reden waarom wij de Afghaanse mensenrechtencommissie Afghan Independant Human Rights Commission ondersteunen, want zij werkt aan de verbetering van de mensenrechten vanuit Afghanistan zelf. Daarbij moet zij kunnen blijven rekenen op Nederlandse hulp en dat doet zij dus ook. Wij moeten echter wel opletten. Ik kan hier ook gaan zeggen dat alleen maar mensen van het CDA voldoen aan de normen die ik stel. Dat kan toch niet?
Daarnaast is duidelijk dat wij voor grote uitdagingen staan, ook al hebben wij het over mogelijkheden en kansen. Een aantal uwer wees daar ook al op: het geweld neemt toe. Dat mag geen reden zijn om te concluderen dat wij het beter kunnen opgeven. Uit recent onderzoek onder een aantal internationale ngo’s blijkt dat 86% van de ondervraagden vindt dat internationale troepen een positieve invloed hebben op de veiligheid. Ik vind dat wij de Afghaanse bevolking niet in de steek kunnen laten in de strijd tegen gewelddadige extremisten. Wij werken hard aan de versterking en uitbreiding van het Afghaanse leger en de politie, want uiteindelijk zijn zij het die het verschil moeten maken. Zij moeten ook kunnen laten zien aan hun bevolking dat de Afghaanse regering zelf de veiligheid beter kan garanderen. De presidentsverkiezingen zullen een belangrijk ijkpunt vormen. Daarmee wordt de basis gelegd voor de legitimiteit van de volgende Afghaanse regering, net zoals de huidige regering voldoende gelegitimeerd is en was. De internationale gemeenschap zal alles moeten doen om mensen en middelen ter beschikking te stellen voor een goed verloop van de verkiezingen, en daar hoort – daar spreekt collega Van Middelkoop straks over – een extra militaire inzet bij, juist om het Afghaanse leger en de politie bij te staan bij het garanderen van de veiligheid.
De heer Boekestijn vroeg in het kader van de versterking van de politie en de veiligheid hoe het zit met EUPOL. In december jongstleden is het besluit genomen om de EU-missie, de EUPOL-missie, van 200 naar 400 uit te breiden. Op dat moment waren er 190 mensen, dus was er ongeveer gedaan wat was toegezegd. Eind maart waren er 212 mensen. Dat is niet genoeg. Men groeit op dit moment verder toe naar die 400. Ook dat heeft de heer Solana bevestigd. Hij zag er geen probleem in dat er onvoldoende vulling zou zijn van de andere landen. Wij blijven inzetten op een snelle ontplooiing van EUPOL.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik wil dit boeiende betoog absoluut niet ophaasten, maar de minister is nu een half uur aan het spreken. Begrijp ik het goed dat het punt van de extra troepen door de minister van Defensie wordt beantwoord? Ik had altijd het idee dat de artikel 100-brief iets is waarmee ook het ministerie van Buitenlandse Zaken enige bemoeienis heeft.
Minister Verhagen: Wij moesten een taakverdeling maken. Ik kan beide collega’s de woorden uit de mond nemen, maar wij hebben een verdeling gemaakt. De heer Van Middelkoop gaat daarover en zal daarop antwoord geven namens het hele kabinet.
De heer Pechtold (D66): Gold dat zojuist ook voor de verwijzing die u maakte naar de steun die uit een enquête onder de troepen was gebleken voor deze missie?
Minister Verhagen: Nee, u hebt niet goed geluisterd. Ik had het niet over steun die uit een enquête onder de troepen bleek. Ik had het over internationale ngo’s, waarvan 86% zegt dat de veiligheid door de aanwezigheid van internationale troepen is toegenomen en dat zij daardoor beter hun werk kunnen doen.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Het is overbodig om dat aan u te vragen, maar als vragen over belangrijke onderwerpen waar volgens mij meerdere collega’s in geïnteresseerd zijn, zo dadelijk in het nog resterende halve uur door twee ministers beantwoord moeten worden, dan hoop ik dat er nog genoeg ruimte overblijft voor een debat in tweede termijn.
De voorzitter: Dat gaat zeker wel lukken. Wij kennen beide ministers als vlotte sprekers.
De minister gaat nu afronden.
Minister Verhagen: Ik zal de vragen beantwoorden die nog resteren. Er zijn vragen gesteld over de verzoening. Hoe kijken wij daar tegenaan en hoe kunnen wij die bewerkstelligen? Het standpunt van de Nederlandse regering is helder: wij onderhandelen niet met terroristen. In Afghanistan hechten wij aan een duurzame democratische oplossing van het conflict. Daar kan verzoening en integratie, dus een politieke dialoog, deel van uitmaken. Dat moet ook. Dat hebben wij altijd gesteund. Wij steunen in die zin ook pogingen van president Karzai om door een proces van nationale verzoening leden van de taliban in het politieke proces terug te laten keren. Dat is echter in de eerste plaats een zaak van de Afghanen en tussen de Afghanen. Dat is niet alleen onze opvatting. Het is de algemene opvatting. Ik vond het op dat punt buitengewoon positief dat bij de Afghanistanconferentie in Den Haag voor het eerst in de conclusies, mede op instigatie van mijn collega, de heer Spanta, is opgenomen dat indien men geweld afzweert en op basis van de grondwet van Afghanistan in de politieke dialoog wil opereren, dat men dan ook verzoening nastreeft. Het was voor het eerst dat de Afghaanse regering dat met zoveel woorden in een internationale conferentie accepteerde. Dat was op maandagavond elf uur, voorafgaand aan deze conferentie. Ik vond dat een van de successen.
Dan vraagt een aantal uwer hoe het nu zit met de drugs. Afgesproken is dat wij de mogelijkheden vanuit ISAF verruimen om op te treden tegen drugshandelaren en laboratoria. Dat is ook steeds het beleid geweest van Nederland. Wij hebben eerder onze medewerking verleend aan het verwerven van alternatieve inkomsten, ook op basis van uitspraken vanuit uw Kamer over landbouwprojecten en dergelijke. Je hebt dus interdictie, die zich richt op het bestrijden van de handel en de verwerking van drugs, maar ISAF doet niet aan eradicatie, het vernietigen van papavervelden. Dat hebben wij ook steeds bepleit, dus op dat punt zijn de Amerikanen eerder in onze richting opgeschoven.
Mevrouw Peters en de heer Voordewind vroegen waarom ik op de conferentie niet inhoudelijk heb gesproken met Iran. Het is u misschien niet opgevallen, maar ik zat het grootste gedeelte van de dag voor. Als je voorzit, zit je de vergadering voor. Dan heb je niet continu de gelegenheid om met andere mensen te spreken. Ik heb de vertegenwoordiger van Iran wel aangesproken op de noodzaak tot en de wenselijkheid van het betrekken van Iran bij het scheppen van meer stabiliteit in Afghanistan. Het gaat dan met name om twee elementen, de drugs en het voorkomen van wapensmokkel. Ik ga echter niet voor het oog van de camera’s tegen Iran zeggen wat ik vind dat Iran moet doen.
Er is van de zijde van Iran niet direct het verwijt gekomen dat ik naderhand op televisie zag. In de woorden die ik met de vertegenwoordiger gewisseld heb, is dat niet geuit. Ik heb integendeel de aanwezigheid van Iran en de betrokkenheid van het land verwelkomd, evenals ik verwelkomd heb dat Iran op die manier kan bijdragen aan de stabiliteit. Ik hoopte op een constructieve bijdrage op die terreinen. Dat werd glimlachend en positief ontvangen. Naderhand zag ik een heel andere vertegenwoordiger op televisie, maar goed, zo gaat dat.
De voorzitter: Kunt u dit afronden nu?
De heer Haverkamp wil u op dit punt toch nog een vraag stellen.
De heer Haverkamp (CDA): Voorzitter. Het gaat mij om het punt daarvoor, de aanpak van de drugs. Gaat de minister van Defensie daar nog verder op in?
Minister Verhagen: Een heel klein stukje.
De heer Haverkamp (CDA): Dan wacht ik even op zijn antwoord.
Minister Verhagen: Je kunt niet én kleine stukjes hebben én geen tijd om meer te zeggen, maar goed. Ik ben de heer Boekestijn nog een antwoord schuldig op de vraag hoe het staat met de voormalige krijgsheer Matiullah Khan. Hij is op dit moment commandant van de voormalige Highway Police voor Uruzgan, de KAU. Nog altijd staan enkele honderden manschappen van deze eenheid op de loonlijst van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken voor de beveiliging van de hoofdwegen. Formeel is de Highway Police nu opgeheven. Er bestaat dus over de formele status van deze persoon enige onduidelijkheid, om het eufemistisch uit te drukken. Wij dringen al langer aan op opheldering van deze situatie. Van de vorige minister van Binnenlandse Zaken kregen wij daar weinig respons op, maar met de heer Atmar, de huidige minister van Binnenlandse Zaken, hebben wij meerdere malen contact gehad over deze kwestie. Hij is van plan om een einde te maken aan de huidige onduidelijkheid. Hij is niet betrokken bij de beveiliging van de te bouwen weg van Tarin Kowt naar Chora. Daarover is GTZ overigens in bespreking met lokale stammen en groeperingen. Het is duidelijk dat de positie van Matiullah Khan nauw verweven is met de tribale balans in die provincie. Wij kunnen hen wel wegwensen, maar daarmee zijn ze nog niet weg. Ons beleid is erop gericht dat zij in ieder geval de balans niet verstoren.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik heb een vraag over Matiullah Khan. De vraag was of Nederland banden heeft met hem. Kan de minister uitsluiten dat Nederland/ISAF Matiullah Khan betaalt voor de konvooien van Kandahar naar Kamp Holland?
Minister Verhagen: Als het over konvooien gaat, heeft dat betrekking op de uitvoering. Daar geeft de minister van Defensie antwoord op.
De voorzitter: Dat komt goed uit, want de minister van Defensie wilde ik net het woord geven.
Minister Verhagen: Verder spreekt de regering met één mond, dus het maakt ook niet uit of de minister van Defensie daar antwoord op geeft of een andere minister.
De voorzitter: Het woord is aan de minister van Defensie.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Misschien even vooraf: het antwoord op de vraag van daarnet is nee. Dat zeg ik namens de hele regering.
Voorzitter. Sinds ons vorige AO zijn helaas opnieuw twee Nederlandse militairen gesneuveld. Op 18 december 2008 kwam sergeant Mark Weijdt om het leven door een aanslag met een improvised explosive device, een bermbom. Ik was een week later, tijdens de kerstdagen, daar en heb toen ook gesproken met de eenheid. Ik was erg onder de indruk van de vastberadenheid en de kracht van de mensen daar. Zeer recent, op 6 april, kwam soldaat der eerste klasse Azdin Chadli om het leven bij een raketaanval op Kamp Holland. Onze gedachten – veel Kamerleden hebben daar aandacht aan besteed en ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk – gaan uit naar hun familie en vrienden, maar ook naar de collega’s met wie zij in Afghanistan samenwerkten en die hun werk gewoon zullen moeten voortzetten. Ik kan nog meedelen dat waar wij afhankelijk spraken over vijf gewonden, dat aantal inmiddels is teruggebracht tot vier gewonden. Zij zijn in Nederland en verkeren buiten levensgevaar.
Over de Afghanistantop heeft collega Verhagen ruim gesproken. Ik wil er alleen één zin aan wijden: die top is ook een steun in de rug geweest voor de minister van Defensie en, wat belangrijker is, voor de militairen in Afghanistan. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan.
De situatie in Afghanistan als geheel is sinds ons vorige overleg niet beter geworden. Dat kunt u in allerlei kranten lezen en het wordt zeker niet vanzelf veiliger in Afghanistan. De verschillen tussen de regio’s blijven groot. Het Noorden en Westen zijn relatief veilig gebleven. Daar is de opbouw van de Afghaanse overheid en het stimuleren van economische activiteit zonder grote veiligheidsproblemen goed mogelijk. In het Zuiden echter – en daar zitten wij, zoals u weet – en in de hoofdstad Kabul is de veiligheidssituatie zorgelijk. Daar is er voortdurend de dreiging van improvised explosive devices, bermbommen, maar ook van zelfmoordaanslagen zoals wij begin februari nog in Tarin Kowt hebben ervaren.
Over de drugsbestrijding heeft collega Verhagen uitvoerig gesproken. Ik kan aan het adres van de heer Haverkamp daar nog iets aan toevoegen. Ik wil mij er niet makkelijk vanaf maken, maar ik heb over dit onderwerp al een paar keer met de Defensiewoordvoerders gesproken, voor en na de ministeriële NAVO-bijeenkomst in Krakow. Voor mij is essentieel dat de Nederlandse regering voorstander is van het aanpakken van drugshandelaren, maar het is allereerst een verantwoordelijkheid van de Afghaanse autoriteiten, zoals dat in elk normaal land het geval is. Wij kunnen daarin dus pas op de achterhand een rol spelen. Daarbij hebben de Nederlandse militairen zich te houden aan de regels van het internationale recht. Dat is in algemene zin altijd waar, maar in dit geval is het belangrijk dat het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève ons verplicht om pas iets te doen als er een relatie kan worden gelegd tussen civiele objecten – ik gebruik maar even de taal van die verdragen – en legitieme militaire doelen. Dat zal in een heleboel gevallen niet lastig zijn, dus eerst en vooral is het een verantwoordelijkheid van de Afghaanse politie en mogelijkerwijs ook van het Afghaanse leger.
Mijn laatste opmerking over de drugsbestrijding richt ik aan de heer Van Bommel. Ook hem zal niet zijn ontgaan dat de heer Holbrooke en mijn Amerikaanse collega Gates herkenbare teksten over dit onderwerp hebben uitgesproken, en dan in termen die wij binnen ISAF al langer kennen. Het gaat dus niet om het rücksichtslos vernietigen van papavervelden met alle risico’s dat die boeren dan hun hearts en minds gaan geven aan de taliban. Dat is echt een verhaal dat niet opgaat.
De heer Haverkamp (CDA): Voorzitter. De minister van Defensie stelt dat mijn fractie eerder met hem hierover gesproken heeft. Ik gaf aan dat wij in dat overleg de afspraak met hem hadden gemaakt dat in deze standvanzakenbrief nader ingegaan zou worden op de drugsproblematiek. Mijn fractie was teleurgesteld dat zij die informatie niet aantrof. Met name mis ik een appreciatie van het drugsbestrijdingsplan. Misschien dat de minister daar straks een nadere brief over kan sturen, zodat wij daar op een later moment over kunnen spreken?
Minister Van Middelkoop: Ik ben verantwoordelijk voor de inzet en de disciplinering van Nederlandse militairen. Ik acht wat ik heb opgemerkt over de relatie met het internationale recht relevant. De algemene Nederlandse aanpak, dat wil zeggen de aanpak of het beleid van de Nederlandse regering, is vanaf het moment dat wij onze eerste standvanzakenbrief aan de Kamer hebben gestuurd, uitvoerig opgeschreven, maar dan ook echt in de 3D-context. Dat is nog steeds het beleid. Ik voeg daar nu aan toe wat ik daarnet al zei, namelijk dat die benadering gelukkig ook de ISAF-benadering is. Daar heb ik niet zo veel aan toe te voegen, althans niet voor zover het de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering betreft. Wij gaan niet de verantwoordelijkheid overnemen van de Afghanen zelf.
De heer Haverkamp (CDA): U bent voor de 3D-aanpak. Een heel belangrijk element daarvan is diplomatie en goed bestuur. Dat goede bestuur is niet mogelijk zolang de boel daar gecorrumpeerd wordt door drugs. Een belangrijke rol is weggelegd voor een drugsbestrijdingsplan dat door de Afghanen zelf in werking wordt gesteld, al zijn daar misschien kritische kanttekeningen bij te plaatsen. Vandaar dat wij bij de voorbereiding op de NAVO-defensieraad hier uitgebreid bij stilgestaan hebben. Toen hebben wij afgesproken dat er een nadere appreciatie komt in de brief. Die ontbreekt naar mijn mening en nu is het de vraag hoe wij daarmee omgaan.
Minister Van Middelkoop: De heer Haverkamp gaf voor een deel al zelf het antwoord. Je zou – ik zeg het wat gechargeerd – het normaliseren van een land als heel belangrijk onderdeel zien van de algemene inzet, niet alleen van Nederland, maar ook van ISAF. Als dat slaagt, dan hebben papaver en drugs niet meer zo’n geweldige invloed en niet meer zo’n grote financiële betekenis, met alle maffiarelaties van dien. De heer Haverkamp praat terecht over het versterken van de overheidscapaciteit. Dat is een van de condities. Collega Koenders heeft in het verleden wel eens gewezen op het grote belang van heel de rechtsketen. Als die slecht functioneert, als er corruptie is, dan wordt het ook lastig om de drugsproblematiek aan te pakken. Ik herhaal dat dit binnen de Afghaanse overheid moet gebeuren. Het is een Afghaanse verantwoordelijkheid en niet een Nederlandse. Voor zover ISAF en voor zover militairen daarbij betrokken zijn, heb ik gezegd wat van belang is in relatie met internationaal recht.
Dan kom ik op de troepenuitbreiding door de VS. Ik denk dat zo ongeveer iedereen daar wel iets over heeft gezegd. De feiten zijn bekend. De NAVO en de commandant van ISAF hebben al langer geleden een verzoek uitgedaan voor meer militaire capaciteit. Het is vooral de Amerikaanse regering die eind vorig jaar heeft besloten om aan dat verzoek gehoor te geven. Wat dat betekent hebben wij een paar weken geleden uit de mond van de huidige Amerikaanse president gehoord: 17 000 Amerikaanse militairen extra, de meesten daarvan onder ISAF, plus 4000 Amerikaanse militairen met als eerste taak de training van het Afghaanse leger en de Afghaanse politie. Het is goed om voor de duidelijkheid en voor de volledigheid erop te wijzen dat die militairen gewoon ISAF-militairen worden. Zij zullen gaan werken onder de regels die wij kennen van ISAF en die ook voor de Nederlandse, de Slowaakse, de Engelse en Canadese militairen gelden. Voor zover de nieuwe militairen in het Zuiden gelegerd zullen worden, en dat zal merendeels het geval zijn, vallen zij onder het bevel van de Nederlandse generaal Mart de Kruif.
Verschillende Kamerleden hebben stilgestaan bij Uruzgan. Er is bijvoorbeeld gevraagd waarom er geen grondtroepen naar Uruzgan worden gestuurd. Dat is omdat het gewoon niet nodig wordt gevonden – ik ga daar niet over – door de commandant van Regional Command (RC) South, in dit geval generaal De Kruif, en door de commandant in Kabul. Dat klopt ook met het beeld dat u inmiddels wel kent: het is qua militaire contacten al heel lang vrij rustig in Uruzgan. Tarin Kowt met zijn vliegtuigcapaciteiten – de meesten van u zijn er geweest – zal gaan functioneren als de verzamelplek van 20 Amerikaanse helikopters en daar horen zo’n 400 à 600 Amerikaanse militairen bij, zeg ik aan het adres van de heer Brinkman. Zij zullen overigens gaan functioneren onder het bevel van RC South, en dus inzetbaar zijn in het hele zuiden. De heer Van der Staaij vroeg of ik daar waardering voor heb. Ja, wij hebben daar grote waardering voor. Die extra troepen waren nodig, al was het maar om te kunnen consolideren als je eenmaal ergens een voet aan de grond hebt gekregen. Daar heb je veel militairen voor nodig. Het grote belang van de capaciteitsversterking van het Afghaanse leger en de Afghaanse politie doet ons, de Nederlandse regering, verheugd reageren op de aankondigingen van de Amerikaanse president. Dat is nu juist de methode om na verloop van tijd de verantwoordelijkheid langzaam maar zeker over te dragen aan de Afghanen.
Ik heb al vaker gezegd dat het vrij rustig is in Uruzgan, maar dat laat onverlet dat wij recent Azdin Chadli hebben verloren. Dat laat telkens onverlet dat er begin februari 2009 een aanslag is geweest waarbij 20 Afghaanse politieagenten het leven hebben gelaten. Het laat voorts onverlet dat ik nog onlangs een condoleancebrief moest sturen aan mijn Australische collega, omdat er twee Australische militairen om het leven waren gekomen.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik denk dat het op dit moment van het debat prettig zou zijn als de minister wat duidelijker zou ingaan op vragen die gesteld zijn rond de precieze aantallen. Op pagina 17 – ik heb het nog een keer goed nagelezen – laat hij de getallen weg op plekken waar ik die graag zou willen hebben. Er wordt wel gesproken van «in de buurt van 2000», van «tijdelijk hoger» en van «extra militairen ook van het Duits-Nederlandse legerkorps uit Münster». Elders wordt eveneens wel wat genoemd, maar geen getallen. Daar is behoefte aan. Als ik voorts kijk naar aard en omvang van deze extra bijdrage, dan acht ik op dit moment in het debat de vraag over de artikel 100-brief zeer gerechtvaardigd.
Minister Van Middelkoop: Ik zou de heer Pechtold toch even willen vragen om zijn geduld te bewaren, want natuurlijk kom ik daar nog op. Bijna alle Kamerleden hebben daar aandacht aan besteed, maar ik was echt met een ander onderwerp bezig, namelijk de beveiliging. Dus u wordt bediend.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. De regering is nu bijna een uur aan het woord!
De voorzitter: Als de minister zegt dat hij daarop in zal gaan, wachten wij daar gewoon op.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik wil ook nog een normale tweede termijn. Als in een debat zo overduidelijk is dat dit een springend punt is, dan vind ik heel veel andere dingen ook belangrijk. U hebt zelf aangegeven, voorzitter, dat u dacht aan een uur voor de antwoorden van de ministers. Daar zitten wij bijna op en wij hebben nog een minister te gaan en een heel belangrijk punt wordt gewoon maar vooruitgeschoven.
De voorzitter: Dat punt komt zo meteen terug. De minister gaat door met zijn beantwoording.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Op het punt van de beveiliging hebben de heren Boekestijn en Haverkamp en anderen er terecht op gewezen dat dit een punt van zorg is, maar ook was. De dreigingsanalyse met betrekking tot Kamp Holland is niet veranderd, ook niet na – ik houd niet van het woord «toevalstreffer» – wat er anderhalve week geleden is gebeurd. Het is een eerste en zware verantwoordelijkheid van de commandant om te bezien of extra maatregelen nodig zijn buiten de maatregelen die wij al kennen, zoals het feit dat er gepantserde containers zijn. De eetzaal en de Echo zijn eveneens gepantserd. Er kan gedacht worden aan een verbetering van de alarmering zoals wij die ook in Kandahar kennen. Voorts zijn allerlei andere maatregelen denkbaar, zoals een gerichte patrouillegang, de inzet van unmanned aerial vehicles (UAV’s) en dergelijke. Dat is een zaak van de commandant. Er moet vooral hier vandaan geen instructie gegeven worden. De heer Haverkamp in het bijzonder zal begrijpen dat daarover in Kamp Holland op dit moment krachtig wordt nagedacht.
Alle positieve woorden die ik kan besteden aan de situatie in Uruzgan nemen niet weg dat wat wij nu hebben bereikt, niet onomkeerbaar is. Laat daar geen misverstand over bestaan. De heer Van Bommel gebruikte het woord «zorg» en daar heeft hij gelijk in. Wij zullen onze verantwoordelijkheid tot het eind toe nemen om voort te bouwen op wat wij tot nu toe hebben gedaan. Tegen de heer Haverkamp kan ik nog zeggen dat ik rond de Afghanistantop bekend heb gemaakt dat wij zullen proberen om in 2010 de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Tarin Kowt – dus van een deel van Uruzgan, en wel een niet onbelangrijk deel – over te dragen aan reguliere veiligheidsfunctionarissen van de Afghanen. Dat is een element van normalisering. Wij hebben dat al eerder internationaal gedaan in Kabul. Ik vind dat heel bemoedigend. Daarvan gaat ook een signaal uit dat de Afghanen steeds meer zelf kunnen.
Ik heb in de Kamerbrief vrij uitvoerig aandacht besteed aan de operatie Tura Ghar. Ik zal dat hier niet herhalen, maar wil erbij zeggen dat ik dat heb gedaan omdat dan goed zichtbaar wordt hoe militaire en civiele zaken in ontwikkelingsactiviteiten kunnen samengaan. Het erbij betrekken van lokale leiders, het ontwikkelen, het organiseren of het meehelpen organiseren van shura’s, het praten over verzoening en veiligheid, dat gaat gewoon goed. Er is een gouverneur bij betrokken, die op enig moment een shura heeft belegd waarbij 100 lokale leiders aanwezig waren. Afghaanse militairen blijven na een operatie in een gebied om de veiligheid duurzaam te laten zijn. Dat gaat goed.
De heer Haverkamp stelde een vraag over de opbouw van de Afghan National Army (ANA). Ik zeg met enige voorzichtigheid dat wij nu een redelijke verwachting hebben dat de derde kandak (bataljon) – hoe vaak hebben wij daar niet over gesproken – er in juni zal zijn. Zelfs zonder de derde kandak – en die moet er komen, laat daar geen misverstand over bestaan – is de Afghaanse aanwezigheid militair gesproken al indrukwekkend. Er zijn 1750 Afghaanse militairen aanwezig, waarvan het leeuwendeel ingezet kan worden en ook ingezet wordt. Dit is echt een deel van het goede verhaal. Dat geldt ook voor de kwantitatieve verbetering. Onze Operational Mentoring and Liaison Teams (OMLT’s) werken heel goed samen via concepten zoals partnering and training on the job. Wij hebben er vaker over gesproken.
Dan het punt van de Nederlandse bijdrage en de aantallen waar de heer Pechtold over interrumpeerde. Anderhalf jaar geleden hebben wij in de artikel 100-brief gezegd dat wij onze Nederlandse bijdrage wat wilden verlagen en dat wij internationale bijdragen probeerden binnen te halen. Dat debat hebben wij gehad. Het is afgesloten met steun van ruim tweederde van de Kamer. Er kwamen extra militairen uit Australië, Slowakije, Frankrijk, Singapore en Tsjechië. De Tsjechen zijn inmiddels alweer naar huis. Dat is een deel van het verhaal. Ik heb in het vorige overleg over de toenmalige stand van zaken al gezegd dat wij er ten dele in geslaagd zijn, het aantal Nederlandse militairen te verlagen. Wij hebben twee OMLT’s naar huis laten gaan, de medische capaciteit is verlaagd en twee F-16’s zijn teruggehaald. De tijdelijke twee extra wachtpeletons zijn afgelost door internationale partners. Ik heb ook toen al gezegd dat wij het daarbij laten. Dat herhaal ik nu. Een verdere vermindering van het aantal militairen zou onverstandig zijn.
Dan kom ik op de ontwikkeling daarna. De Kamer is daar nauw bij betrokken geweest. Als ik even naar het einde spring, zal de bezetting tijdelijk, voor een paar maanden, zo rond de zomer en rond de verkiezingen, oplopen tot 2000, maar je kunt beter denken aan 1850. De verdeling is als volgt: 1400 voor Task Force Uruzgan, 350 in Kandahar en 100 in Kabul. Waarom is dat zo? Dit is als het ware de keerzijde – het woord schaduwzijde wil ik niet gebruiken – van ons succes. De uitbreiding van de inktvlekken is veel sneller gegaan dan voorzien. De noodzaak om de Afghanen bij te staan ook. Er zijn veel sneller Afghanen binnengestroomd dan voorzien. Ook is het zo – de Kamer weet dat, het is geen nieuws, maar ik zal het even staccato herhalen – dat wij voor het trainen van de Afghaanse politie vijf police mentoring teams inzetten. Dat zijn 44 personen. De inlichtingenorganisatie is versterkt. Hoe vaak hebben wij daar niet over gesproken. Er zijn extra militairen gekomen om de dreiging van IED’s het hoofd te bieden. De logistieke organisatie is versterkt en om de kosten voor het luchttransport te verlagen, is een C130 ingezet op grond waarvan wij minder hoeven in te huren, maar dat betekent wel 40 extra militairen.
Daarnaast – dit zal ik nog even zelfstandig bespreken – zijn de 76 in de brief aangekondigde extra commando’s en mariniers er gekomen die rond de verkiezingen een taak hebben en daarnaast nog andere taken. Ik zal daar zo nog iets meer over zeggen. Bij elkaar gaat het om zo’n 300 militairen meer dan toen wij begonnen. Dan komen wij aan die 1850. Waarom komen wij dan tijdelijk aan 2000? Ten eerste omdat – en ook dat weet de Kamer – het Duits-Nederlandse legerkorps in Kabul het hoofdkwartier van ISAF zal gaan bemannen. Dat hebben wij overigens eerder gedaan, een aantal jaren geleden. Dat gaan wij opnieuw doen. Die 2000 man zijn dus tijdelijk. 1850 is denk ik het getal dat u voor ogen moet houden voor de periode die nu voor ons ligt.
Dan zoom ik nog even in op de 76 commando’s en mariniers. Sommige Kamerleden, waaronder de heer Pechtold, wierpen tot mijn verbazing de vraag op waarom daar geen zelfstandige artikel 100-brief over is geschreven. Zelfs in de standvanzakenbrief wordt erop gewezen dat wij dit eerder hebben gedaan. Laat er geen enkel misverstand over bestaan: deze inzet is gebaseerd op het bekende mandaat dat uitvoerig besproken is in de Kamer. Het stond in de brief die wij aan de hand van het toetsingskader naar de Kamer hebben gestuurd en die in december 2007 zeer uitvoerig is besproken. De rules of engagement zijn niet veranderd. De Kamer heeft vertrouwelijk inzage gekregen in de rules of engagement en daarin heeft de Kamer kunnen lezen dat de taken, waaronder het zogenaamde aangrijpen – ik vind de term uitschakelen overigens iets beter – ook is terug te vinden. Waar moet u dan vooral aan denken? Tactisch gesproken is het leiderschap van de taliban vitaal. Het uitschakelen daarvan is dus even vitaal. Dat is het verjagen, het verstoren en het eventueel arresteren. In een uiterst geval kan ook gedacht worden aan verdergaande militaire inzet.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Het is jammer dat het nu allemaal zo gehaast moet. Ik zou toch graag die getallen die uiteindelijk optellen tot 2000 in een aparte brief willen krijgen. Ik heb mee zitten schrijven, maar ze lopen ook hier en daar door elkaar heen. Ik zou dat graag in een tijdbalk en in getallen willen zien. Ik ben het helemaal eens met hen die zeggen: wij kijken niet op tien of twintig, maar wel op ronde getallen van 25 of 50.
Het tweede is dat de minister nu zegt: aangrijpen is uitschakelen. Uitschakelen is in mijn terminologie dus ook ombrengen. Uitschakelen doe je niet door gevangen te nemen. Uitschakelen doe je door van het leven te beroven. In de oude artikel 100-brief – die ik nu niet voor me heb – stond heel duidelijk dat er, als wij met talibanstrijders in gevecht zouden komen, natuurlijk wel sprake zou zijn van gevechtscontact, maar dat wij niet zelfstandig achter ze aan zouden gaan als daar geen reden voor was. Nu lees ik hier dat het plaatsen van bermbommen een reden kan zijn, of het feit dat talibanleiders opdrachten geven. Ik vind dat zeker voor die 76 inlichtingenmensen – hoezo overigens inlichtingen, ik vind «uitschakelen» dan toch werk voor een heel ander soort commando – een dermate ruime omschrijving, laat ik het voorzichtig zeggen, dat dit voor mij net zoals voor de PvdA-fractie niet in lijn is met de artikel 100-brief. Ik zou van de minister naast een aanvullende brief met getallen ook graag een onderbouwde brief willen krijgen, waarom hij vindt dat dit wel binnen de eerder besproken artikel 100-brief valt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb de cijfers zelf maar eens op een rij gezet, omdat de minister tot twee keer toe geweigerd heeft om de Kamer deze informatie te geven. Ik had in het overleg van 19 oktober 2008 al gevraagd hoeveel staf nu waar zit. Ik heb voorbeelden gegeven van kapiteins die ons duidelijk laten weten dat zij niet buiten de poort komen, terwijl de minister andere dingen schrijft in zijn brief. Misschien is dat beter te beargumenteren. Ook ik zou dus graag van de minister die brief willen hebben.
Voor de duidelijkheid ga ik nog even in op dat «in lijn met». Vanuit Defensie zelf wordt steeds gezegd, ook door de staatssecretaris, dat wij met wervingscampagnes bezig zijn en dat er krapte is. Ik wil van de minister graag weten of de rotaties überhaupt mogelijk zijn. Op welke contracten gaan er mensen weg? Als u zegt: voor bepaalde tijd hebben wij 150 mensen meer, dan is dat niet in lijn met de brieven die ik hier voor me heb en met het rekensommetje dat ik zelf gemaakt heb. Ik weet niet of de minister Chinees rekent of ik, maar een brief van de kant van de minister zou in ieder geval ophelderend zijn. Ik zou die graag willen hebben.
Wat de special forces betreft, sluit ik mij aan bij de heer Pechtold. Ook ik wil daarover opheldering. Als ik het goed heb, functioneren die toch onder een Amerikaanse generaal. Dat is voor mij het verschil. Ik wil graag weten wat ik dan mogelijk zelf niet goed gelezen heb. Daar mag de minister mij zeker op attenderen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik wil die brief ook heel graag hebben. In aanvulling op de vragen van de heer Pechtold en mevrouw Eijsink wil ik ook graag een financiële onderbouwing van wat nu toch 850 extra militairen zijn voor meerdere maanden.
De voorzitter: Als de minister toch al een brief gaat schrijven, is dat misschien wel het makkelijkst.
Minister Van Middelkoop: Het kan nooit zo zijn dat ik de Kamer hiermee verras. Ik kan mij goed voorstellen dat de Kamer behoefte heeft aan een getalsmatig overzicht. Dan is het ook wel goed, denk ik, om dat een beetje in de tijd neer te zetten. Wij praten ten slotte over een operatie waarvoor wij twee jaar de tijd hebben genomen. Ik stel voor dat wij als bijlage in de volgende standvanzakenbrief voor de zomer ...
De voorzitter: Laat mij u even helpen, minister. Ik voel aan de kant van de Kamer heel duidelijk de behoefte om nog voor de volgende voortgangsrapportage juist over de besluiten tot nu toe een brief te krijgen ten aanzien van de aanvulling en van de taken van de Nederlandse militairen.
Minister Van Middelkoop: Wat een gretigheid. Ik ben nu even in gesprek met mevrouw Eijsink. Zij vraagt mij om binnen twee weken een brief met een overzicht op te sturen. Dat zal ik doen.
De voorzitter: Mevrouw Eijsink. U krijgt uw brief.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voor de duidelijkheid: een brief zegt vaak niet zo heel veel. Ik wil even goede afspraken maken met de minister.
De voorzitter: Mevrouw Eijsink, ik stel voor dat wij de tijd nu echt heel nuttig gaan gebruiken, zodat wij ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking nog kunnen horen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Dit was 19 oktober al toegezegd. Het is dus een herhaling van zetten. De minister wint hiermee alleen maar tijd, het spijt me. Ik wil gewoon in die brief uiteengezet hebben hoeveel staf er is op de diverse kampen, want daar zit vaak het probleem, daar krijgen wij klachten over. Hoeveel mensen gaan er echt buiten de poort en doen het werk? Dat is een discussie die al langer loopt binnen de krijgsmacht.
De voorzitter: Uw wens is duidelijk en hij is door de hele Kamer overgenomen. De minister gaat hem uitvoeren.
Minister Van Middelkoop: Ja, met dien verstande dat het voor mij geen probleem is.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voor de betreffende mensen wel.
De voorzitter: De minister rondt zijn beantwoording af.
Minister Van Middelkoop: Het heeft mij verbaasd, zeker van mevrouw Eijsink, maar ook van de heer Pechtold, dat ik dingen moet uitleggen die wij zeer zorgvuldig met elkaar hebben gewisseld in vorige overleggen. Ik heb het nu over de inzet van de commando’s en de mariniers. Er kunnen zich situaties voordoen – ik wil de heer Pechtold best de bladzijdes uit eerdere standvanzakenbrieven en uit de artikel 100-brief melden, waarop het allemaal staat – dat je offensief militaire leiders van de taliban moet aangrijpen. De heer Van Bommel heeft mij anderhalf jaar geleden een keer naar de Kamer gehaald in het vragenuurtje om dit onderwerp te bespreken. Het vervelende woord «dodenlijst» kwam er toen ook aan te pas en ik heb dat, denk ik, adequaat besproken. Dit is helemaal geen nieuws!
De heer Pechtold (D66): Voorzitter.
De voorzitter: Nee, de minister maakt nu eerst dit deel van zijn beantwoording af.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. De minister doet nu net alsof dit geen nieuws is. Dat is het wel. Ik kan mij dat spoeddebat heel goed herinneren. Ik kan mij heel goed herinneren hoe wij bij eerdere debatten hebben gesproken over vuurcontact, in reactie op de andere kant, dan wel over het actief achteraangaan. Als de minister vandaag gewoon zegt dat aangrijpen gelijk is aan uitschakelen, dan snap ik de volgorde in de brief van de minister ook niet. Want wat gaan wij doen? Verkennen, verzamelen, inlichten, aangrijpen en arresteren. Nou, laat ik u zeggen dat het laatstgenoemde, dus arresteren, niet meer nodig is als er eenmaal is aangegrepen. Als de minister nu gewoon in duidelijk Hollands zegt dat hij uitschakelen bedoelt, het opsporen en omleggen van talibanleiders en van degenen die bommen neerleggen in de bermen, dan vind ik dat in het licht van eerdere debatten wel degelijk een opschaling. Dat kan ik misschien billijken, maar dan wil ik daar niet in een voortgangsbrief op pagina 17 het woord «aangrijpen» over lezen. Dan wil ik graag van de minister horen waarom hij niet in een aparte artikel 100-brief de redenen wil benoemen waarom 76 man – het is nogal wat – daar naartoe gaan.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Met verwijzing naar het debatje dat ik daarover in het vragenuurtje had met de heer Van Bommel kan ik duidelijk maken – desgevraagd kan ik de betreffende Handelingen nog aan de heer Pechtold doen toekomen – dat alles wat hierin staat, toen ook besproken is. Ik vind het echt ongehoord dat hier het kabinet, de minister van Defensie, krijgt aangemeten dat hij zijn militairen met opdrachten het veld instuurt, waarover – want dat zegt u, mijnheer Pechtold – wij voordien met de Kamer geen fatsoenlijk debat zouden hebben gevoerd.
De heer Pechtold (D66): Het vragenuurtje is toch geen artikel 100-brief?
De voorzitter: Mijnheer Pechtold, de minister is aan het antwoorden.
Minister Van Middelkoop: Omdat het ook in daaraan voorafgaande artikel 100-brieven opgeschreven is en als mogelijkheid bekend was. De Kamer zelf vraagt altijd inzage in de rules of engagement en die wordt vertrouwelijk gegeven. In de rules of engagement heeft de heer Pechtold, als hij ze gelezen heeft, kunnen zien dat dit tot de mogelijkheden behoort. Het mag waar zijn dat wij er in het begin de capaciteit niet voor hadden om daar gebruik van te maken. Die hebben wij nu wel. Ik zou er toch graag op willen wijzen dat «aangrijpen» van alles kan betekenen. Er is geen enkele primaire ambitie om mensen om het leven te brengen, maar als wij ze kunnen verjagen, als wij ze kunnen arresteren, dan zullen wij dat niet nalaten. Alles gebeurt volgens de regels van het humanitaire oorlogsrecht. Laat niemand hier zeggen dat wij dingen gaan doen die niet eerst aan de Kamer zijn voorgelegd.
De voorzitter: De laatste keer de heer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): Opschalen in toon imponeert mij voor geen meter. In de brief staat op pagina 17 «aangrijpen». De minister noemde dat zojuist «uitschakelen». Het laatste is normaal Nederlands. Dit is geen vragenuurtje waarin wij de minister op initiatief van de Kamer vragen stellen over een eerder geval. Ik weet nog goed wat dat was. Dat is: ga je ze achterna? Ga je de bergen in? Wat doe je dan? Dat was het geval. Nu gaan 76 man – dat zei de minister zojuist hier – daarheen om talibanleiders uit te schakelen en de mensen die bermbommen leggen. Ik vind dat dit niet thuishoort op pagina 17 van een totaaloverzicht waarin de getallen nog ontbreken. Ik vind dat de minister dat helderder aan de Kamer had moeten communiceren. Ik vraag hem om dat alsnog te doen. Ik vraag hem om alsnog te onderbouwen waarom het naar zijn mening past bij de vorige artikel 100-brief en waarom hij een nieuwe brief niet noodzakelijk acht.
De voorzitter: De minister, en daarmee is dit punt dan afgerond.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik peins er niet over. Wat de heer Pechtold in feite aan mij vraagt, is nog eens over te schrijven wat wij eerder hebben opgeschreven en dat mag u een minister van Defensie, zeker bij zo’n onderwerp, niet vragen. Het enige wat nieuw is – er is geen sprake van een verandering van mandaat – is dat wij inlichtingencapaciteit krijgen dat wij capaciteit aan commando’s kunnen inzetten om dit werk te gaan doen. Dat is nu aan de Kamer gemeld. Er is geen sprake van dat wij iets zouden gaan doen wat wij voordien niet zouden mogen doen.
Met de heer Haverkamp heb ik goede hoop dat wij in de Voorjaarsnota uitsluitsel zullen kunnen geven over het tekort van 50 mln. dat wij hebben op de HGIS. Verder kan ik niet gaan, want ik ga er, zoals u weet, niet alleen over.
De heer Haverkamp (CDA): U spreekt op dit moment namens de regering.
Minister Van Middelkoop: Ja, vandaar mijn voorzichtigheid. Ik heb wat meel in de mond.
De heer Brinkman heb ik antwoord gegeven op de vraag waarom er geen extra Amerikaanse grondtroepen in Uruzgan worden ingezet. Mevrouw Eijsink vroeg – of ik moet haar niet goed hebben begrepen – wat het plan tot 2010 is. In zekere zin vindt zij dat in alle standvanzakenbrieven terug. Het borgen van de veiligheid in de inktvlek, opbouw van allerlei capaciteiten bij de Afghaanse overheid – collega Koenders weet daar veel meer van af – het versterken van de ANA en van de politie, met als oogmerk om in 2010 een resultaat te kunnen overdragen aan onze opvolgers waarvan je zegt: kijk, dat staat er, dat hebben wij in vier jaar opgebouwd, daar zijn wij trots op. Ik heb er vertrouwen in dat wij daarin zullen slagen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Dat is mij duidelijk, maar wat als plan A niet werkt en men moet terugvallen op plan B? Wij hebben tot augustus 2010, dus dat is over een jaar.
Minister Van Middelkoop: Er is geen plan A en ook geen plan B. De doelen die wij voor ogen hebben, zijn mevrouw Eijsink bekend. Mevrouw Eijsink kent ook de flexibiliteit die kan worden opgebracht indien nodig. Een deel van die flexibiliteit – dat heb ik zo-even omstandig uitgelegd – bestaat uit de aantallen militairen die wij snel hebben ingestuurd waar dat nodig was. Zo werken wij. Zo kent ook mevrouw Eijsink de Nederlandse krijgsmacht. Ik denk dat mevrouw Eijsink terecht de term «civiliseren» heeft gebruikt toen zij refereerde aan de benadering van de Amerikaanse president. In militaire termen heet dat de «comprehensive approach». De rechtspositie van de commando’s en de mariniers waar wij net over spraken, is dezelfde als die van alle andere militairen. Zij stelde ook nog een vraag over de ethische aspecten van de inzet van UAV’s. De staatssecretaris heeft daarover gesproken, maar dat is niet onmiddellijk relevant voor dit onderwerp, want de UAV’s die wij nu af en toe inzetten en zullen blijven inzetten, bombarderen niet. Die hebben slechts sensorcapaciteit. Alles wat wij doen, gebeurt binnen de regels van het humanitaire oorlogsrecht. Als je voor de langere termijn gaat denken aan Predators met bombardementscapaciteit, dan zijn de ethische vragen net zo relevant als alle andere ethische vragen bij de inzet van wapens.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter.
De voorzitter: Nee, ik wil dat de minister nu zijn beantwoording afmaakt, zodat wij door kunnen naar de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Anders is er voor dat belangrijke onderdeel geen tijd meer.
U bent klaar, minister?
Minister Van Middelkoop: Nog heel even, voorzitter. Ik zal kort zijn. De vraag naar draagvlak onder de militairen is vaker aan de orde geweest. De heer Pechtold zal van mij willen billijken dat ik mij daar niet in ga begeven. Wij zijn niet betrokken bij dit onderzoek en ik wil al helemaal geen methodologische vragen opwerpen. Het is voor het kabinet van groot belang dat er in de Kamer na zeer omstandige debatten een robuust draagvlak is, in elk geval van een Kamermeerderheid, voor deze missie. Dat acht ik in een democratie van vitaal belang. Het laat onverlet dat wij altijd beschikbaar en bereid zijn om het nog eens uit te leggen aan onze militairen waar dat nodig is. Ik moet u wel eerlijk zeggen dat ik mij niet helemaal herken in dat beeld, maar dan maak ik een begin aan de discussie met de NCV en dat wil ik helemaal niet.
De heer Pechtold refereerde aan de aanslag van februari in Tarin Kowt. De hoofdregel is dat bij dit soort aanslagen of bij incidenten in Tarin Kowt de Afghanen zelf een primaire medische verantwoordelijkheid hebben. Er is een militair hospitaal of ziekenhuis, dat met Nederlandse hulp verbeterd is. Daar worden gewonden opgevangen. Op de achterhand kan eventueel de extra capaciteit die wij hebben worden ingezet in ons hospitaal.
Wordt deelname aan de Europese verkiezingen gefaciliteerd? Dat vroeg de heer Pechtold. Vanzelfsprekend. Dit zijn niet onze eerste verkiezingen, want bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2006 liep de eerste tweejaarlijkse periode. Elke commandant krijgt daarvoor instructies en moet ervoor zorgen dat de militairen kunnen stemmen. Het is een zeer legitieme en relevante vraag en dit is het antwoord. Dat was het, voorzitter.
De voorzitter: Dank u zeer. Dan is nu het woord aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Minister Koenders: Voorzitter. Ik wil beginnen met het feit dat de afgelopen Afghanistanconferentie ook voor de ontwikkelingssamenwerking zeer belangrijk is geweest. Er is eigenlijk een nieuw contract op dit terrein gesloten tussen Afghanistan en de internationale gemeenschap. Dat contract zal nog wel moeten worden uitgevoerd. Ik ben het met iedereen eens die zegt: het is goed dat er zo’n conferentie is, maar je moet er wel voor zorgen dat het vervolgens ook gebeurt. Dit contract was echt nodig, omdat niet alles rozengeur een maneschijn is. Anders heb je zo’n vergadering niet nodig.
Wij hebben ook de Afghanen aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Dat geldt voor corruptiebestrijding, voor het toewijzen van schuld aan de internationale gemeenschap, voor verwijten dat er te weinig gecoördineerde hulp was. Dat soort zaken zijn besproken, ook met de Afghaanse autoriteiten, evenals het punt van vetting (het doorlichten) van kandidaten et cetera. Dat is essentieel voor de legitimiteit van de regering. Je ziet dat er spanning was opgebouwd met het oog op de verkiezingen in Afghanistan. Daar staat tegenover – en ik geloof dat dit echt belangrijk is – dat de nieuwe Amerikaanse regering hier leiderschap heeft getoond door echt een andere toon aan te slaan dan de vorige regering. Er is een veel grotere nadruk gekomen op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. Dat is ook de Nederlandse benadering. Het gaat er niet zo zeer om dat wij ons op de borst kloppen. Ik wil alleen wijzen op de relatie tussen opbouwmissie en vechtmissie – die hier eindeloos bediscussieerd is – op de 3D-benadering en op het feit dat het ene echt niet zonder het andere kan, ook niet als het gaat om militaire planning. Ik wijs erop – de minister van Defensie heeft dat ook gedaan – dat bij een aantal van de militaire plannen die de afgelopen periode zijn gemaakt, bijvoorbeeld in Tura Ghar, echt goed gekeken is wat het tribale probleem is dat er ligt, wie er achtergesteld wordt en wat dat zou kunnen betekenen voor de bewegingen van de taliban en wat het betekent voor de ontwikkelingssamenwerking. Daarover hebben wij ook met de Amerikanen gesproken.
Uiteraard is het zo dat zo’n conferentie dat op een gegeven moment postuleert en dat vervolgens anderen het moeten overnemen. Er zijn twee centrale begrippen als het gaat om ontwikkelingssamenwerking, namelijk de centrale verantwoordelijkheid voor de Afghaanse regering – daar is zij dus nu ook aan gehouden, dat wordt geïmplementeerd en er wordt over nagedacht hoe zij dat beter kan doen – en tegelijkertijd die van de VN. Het bureau in Tarin Kowt en de organisatie van de VN hebben nu de taak om de hulp te coördineren en te harmoniseren. Ik werk lang genoeg in de ontwikkelingssamenwerking om te weten dat niemand gecoördineerd wil worden. Daar ligt het grote probleem. Ik beschouw het als een doorbraak dat grote donoren zoals de Amerikanen in ieder geval hebben toegezegd dat zij dat zullen doen. Daar ligt nog best een probleem, omdat zij – ik geloof dat de heer Pechtold het zei – nog kijken naar een benadering per provincie en vanuit de integratie van Afghanistan als geheel.
Ik geloof eerlijk gezegd dat je het beste voor een pragmatische oplossing kunt kiezen. Wij werken ook centraal via de Afghaanse regering. Van onze fondsen wordt 155 mln. nationaal besteed en 95 mln. in Uruzgan. Dat is relatief veel, maar wij doen echt veel meer via de national development strategie, waarvan overigens ook gender een essentieel element is. Wij werken specifiek in Uruzgan, omdat wij daarvan kennis en kunde hebben. In een land dat eigenlijk nooit een centrale regering gekend heeft, in de effectieve zin van het woord, is het belangrijk om decentraal te werken. Ik vind het wel van belang dat wij nu ook de VN en andere partijen aan de gemaakte afspraken houden. Dat is belangrijk. Dat moet gebeuren. Er was sprake van tegenslag in Afghanistan, los van het feit dat het in Uruzgan de afgelopen periode een stuk beter is gegaan, mede door onze benadering, maar soms ook door strategische overwegingen.
Het derde punt – en dat is essentieel voor de ontwikkelingssamenwerking – is de regionale benadering. Wij hebben eerder het initiatief genomen om ook met de Pakistanen daarover te spreken. U weet dat de Nederlandse regering destijds de hulp aan Pakistan gestopt heeft, omdat Musharraf de macht nog verder naar zich toe wilde trekken. Ik denk dat dit een goed besluit is geweest. Het heeft ook geleid tot een grotere legitimatie van onze huidige inspanningen, bij een regering die althans probeert de democratie daar te versterken. Dat zal niet makkelijk zijn, gezien de geschiedenis van Pakistan, maar ik denk wel dat wij daarop moeten inspelen. De heer Van Bommel zegt terecht dat het een middeninkomensland is. Dat klopt. Toch staat het land zeer laag, bijvoorbeeld in de menselijke ontwikkelingsindex. Wij hadden daar een relatie mee. Het ambitieniveau dat wij nu kiezen, is afhankelijk van de stappen die de Pakistaanse regering daadwerkelijk zal nemen voor politieke en economische hervormingen. Dat is ook de kern van het probleem en de andere kant van Afghanistan: die politieke en economische hervormingen zijn er nooit geweest, omdat het land gewoon koloniaal werd bestuurd. De mensen hadden geen rechten. Ik denk dat de armoede en het gebrek aan rechten ook de basis is geweest van het extremisme en de terreur. Wij kunnen pas iets doen als wij weten dat de economische en politieke hervormingen in die grensregio worden versterkt. Daar kunnen wij best katalyserend in werken.
Wij zullen dat op 17 april in Tokyo aan de orde stellen op de bijeenkomst van de Friends of a Democratic Pakistan, waarin het ook gaat om lopende projecten en programma’s. Wij hebben er nu twee van benoemd. Een daarvan zijn de Peace Jirgas. Het grootste punt is natuurlijk om in de grensgebieden de stammen en groeperingen, traditioneel en modern leiderschap – soms loopt het door elkaar – bij elkaar te krijgen. Dat is een positieve ontwikkeling die ook in de VS als zodanig wordt benoemd. Dat vind ik goed, dat vind ik vooruitgang. Wij hebben ook waterprojecten. Dat de verhoudingen tussen Afghanistan en Pakistan zeer moeilijk zijn, heeft ook te maken met een gebrek aan integratie en samenwerking. Vandaar dat wij bijvoorbeeld zeer actief zijn wat de Kabulrivier betreft, om te zien of het tussen Pakistan en Afghanistan kan lukken. Dat kan ook politiek positieve gevolgen hebben, denkt u maar even aan de Europese integratie en de rivier de Rijn. Wij zullen met Pakistan het ambitieniveau nader moeten bepalen op basis van de plannen van de nieuwe regering. Daar zijn een paar positieve aspecten aan te noemen, maar iedereen weet ook dat het een feodaal land is met grote inkomensverschillen, gebrek aan publiek onderwijs, met extremisme, met kernwapens. Wij zullen daar goed naar kijken. Het is van belang om in zo’n land aanwezig te zijn en goed te kijken wat je kunt doen aan ondersteuning gericht op onderwijs, op mensenrechten, goed bestuur, milieu en water.
De basis is gelegd in het nieuwe contract met Afghanistan. Dat was dus ook nodig. Ik wijs erop dat er sinds 21 mei een civiele leiding is van het Provinciaal Reconstructie Team (PRT). Dat model werd besproken met de Amerikanen aan het einde van de maand. Zij hebben ons gevraagd om de lessen die wij trekken uit de ontwikkelingssamenwerking met hen te delen. Zij hebben ook gezegd dat zij ontwikkelingssamenwerking tot de kern van hun bredere strategie willen maken. Ik vind dat winst. Ook in Amerika is er grote steun voor die benadering. Wij zullen dit verder uitwerken op een aantal belangrijke terreinen zoals landbouw en landbouwonderwijs. Daar is inderdaad in de afgelopen periode vrij veel aan gedaan. Ik wijs op het landbouwonderwijs. Mevrouw Verburg heeft daarover vorige week in Kabul mede namens mij een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend. Ik zal u, gezien de tijd, de details besparen, maar het gaat over landbouwonderwijs, van curriculumontwikkeling nationaal tot de specifieke uitwerking in Uruzgan. De heer Voordewind vroeg of het PRT op termijn door ngo’s kan worden overgenomen. Het is natuurlijk de bedoeling dat je op een gegeven moment geen PRT meer nodig hebt. Je ziet nu dat een groot aantal ngo’s aanwezig is en zich ook thuis voelt in dat civiele PRT en daar voor of achter de schermen, actief of passief, formeel of informeel mee samenwerkt. Daar zijn wij ook zeer tevreden over. Dat wil ik eigenlijk maar zo laten. Dat betekent dat wij nu eerst gaan werken onder civiele leiding, al zijn de ngo’s daar zeer nauw bij betrokken op de manier die ik net noemde.
De samenwerking met de United Nations Assistance Mission for Afghanistan (UNAMA), de PRT’s, ngo’s en de Afghaanse autoriteiten loopt verrassend goed, vind ik. Er werd nog wel eens gezegd: er komen daar geen ngo’s. Integendeel, er zijn nu juist erg veel organisaties aanwezig, zo veel zelfs dat zij bijna niet meer te tellen zijn. Dan moet je dus voor versnippering gaan oppassen. Daar zullen wij voor waken. Er is een vraag gesteld over de Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA). U weet dat wij een specifiek subsidiekader hebben ingezet, ook naar aanleiding van verzoeken van mevrouw Ferrier. Ik werp verre van mij dat dit te maken zou hebben met bureaucratie op onze ambassade. Integendeel. Het is helaas nog steeds zo dat er geen formele subsidieaanvraag ligt voor de WEWA bij de economische voorlichtingsdienst. Wij hebben daar nu al een hele tijd op zitten wachten. Het kan zijn dat er ook andere projecten zijn buiten Uruzgan. Dan kan men een beroep doen op het zogenaamde PSI Plus-instrumentarium. Dat vereist weer een andere financiering en kan meer tijd kosten, maar er ligt echt een prachtig subsidiekader dat wij mede op verzoek van de Kamer hebben gemaakt.
Over de regionale benadering meen ik voldoende gezegd te hebben. Dat geldt ook voor de rule of law. Tegen mevrouw Peters zeg ik dat dit ook geldt voor Afghanistan. Ik deel wel haar zorgen daarover. Mede op initiatief van de minister van Buitenlandse Zaken en mijzelf is er in de eindverklaring specifiek het element justice benoemd, omdat het inderdaad een risico zou vormen als de stabiliteit ten koste zou gaan van de mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking, sociale en economische rechten. Dat is essentieel. Ik heb opnieuw met minister Atmar gesproken over die projecten. Het is een tweetal. Hij wil nu eigenlijk dat er inspecteurs-generaal worden ingesteld in elke provincie, zodat bijvoorbeeld corruptiezaken die natuurlijk de bijl aan de wortel zijn van de legitimiteit van de Afghaanse regering, daadwerkelijk kunnen worden opgelost en dat gecontroleerd kan worden of het wordt opgelost. Wij weten immers dat er ook structuren zijn die niet schoon zijn, om het zo maar even te zeggen. Die plannen zijn wij nu aan het uitwerken. Dat duurt even, maar het is ook zo dat de Afghaanse regering veranderingen heeft gezien. Het feit is al genoemd: eindelijk zit er nu een goede minister van Buitenlandse Zaken. Dat was de vorige zeker niet. Met de huidige valt te werken. Wij zullen ook bezien of wij kleinschalige praktische en infrastructurele steun kunnen geven aan het openbaar ministerie in Uruzgan, de rechtbanken, detentiefaciliteiten en de Afghaanse onafhankelijke mensenrechtencommissie. Ik vind het essentieel dat die daar blijft. Tevens wordt gezocht naar manieren om de beveiliging van bijvoorbeeld openbaar aanklagers en rechters te verbeteren. Dat is echt een van de grootste problemen. Soms wordt een zaak niet opgelost, omdat een openbaar aanklager of een rechter wordt gebeld door iemand die zegt: wij zien hier uw moeder of uw zoon of ik weet niet wie lopen. Dat is gewoon intimidatie. Daaraan heeft minister Atmar een heleboel positieve dingen gedaan, vind ik. Op het ogenblik is de politie, die zo corrupt was als maar kan, langzaam maar zeker aan het veranderen. Er zijn 120 agenten gearresteerd. Het fenomeen dat je politiebureaus kunt kopen, is voorbij. Dan zie je dat krachtige leiding van de Afghaanse regering daar een enorm verschil in kan maken, ondersteund door ons.
Ik vind dat het International Centre for Transitional Justice te langzaam werkt. Transitional justice is essentieel. Wij steunen het sinds enige maanden met een bedrag van 2,1 mln. dollar. Daar komt een lobby- en studiecentrum bij. Daar zullen transitional justice activiteiten tot op het hoogste politieke niveau worden uitgevoerd. Wij zullen ook proberen ervoor te zorgen dat er een kantoor met een permanente staf in Kabul komt, zodat dat werk verder komt. Ik kan u daar geen belofte over doen. Ik deel de zorg dat het te langzaam gaat.
Over het Afghaanse Social Outreach Programma hadden wij eveneens zorgen. Men wilde loyaliteit kopen door betaling van districtsbestuurders. Dat is niet helemaal onlogisch in Afghaanse context, maar je loopt natuurlijk het grote risico dat het een concurrent wordt van wat wij willen steunen, namelijk het ministerie van landbouwontwikkeling en regionale ontwikkeling. Daar is inmiddels door minister Popal tegen opgetreden en hij is nu bezig om in vier districten, waaronder Kandahar Stad, dit systeem te wijzigen.
Over drugsbestrijding is denk ik voldoende gezegd. Ik wil er nogmaals op wijzen dat de provinciale gouverneur van Uruzgan inderdaad een provinciaal drugsbestrijdingsplan heeft. Ik geloof dat de heer Haverkamp daarnaar vroeg. Het bestaat uit voorlichting, alternatieve bestaansmogelijkheden en selectieve eradicatie. Ik vind het een enorme vooruitgang dat Richard Holbrooke heeft gezegd: de meest beroerde projecten die ik ooit heb gezien, waren de projecten die de Amerikaanse regering tot nu toe uitvoerde in Afghanistan. Platbranden, je eigen vijanden creëren en niets doen voor die grote groep mensen. Hij gaat dat veranderen. Wij zullen daarover spreken aan het einde van de maand. Ik vind dat vooruitgang. Dat neemt niet weg dat er in Uruzgan heel veel te doen is en dan gaat het inderdaad om alternatieve planten. Die Betuwe waar destijds de heer Boekestijn nog wel eens grapjes over maakte, is nu een centrale component in het beleid in Afghanistan en in de VS. Dat is ontwikkelingssamenwerking en alternatieven creëren die van belang zijn! Het is misschien goed dat sommigen dat ook nog eens een beetje erkennen.
Voorzitter. Dan kom ik te spreken over de positie van vrouwen in Afghanistan. Ik ga niet meer in op de wetgeving. Daarover is voldoende gezegd. Wat daar aan de hand is, is natuurlijk een enorm probleem. Wij proberen dat wel op allerlei manieren positief aan de orde te stellen. Dat doen wij niet alleen via gender- of vrouwenprojecten. The Afghan National Development Strategy geeft in alle sectoren aandacht aan de positie van vrouwen: meisjesonderwijs, het opleiden van onderwijzeressen – wij doen dat nu ook in speciale spoedcursussen voor onderwijzeressen in Uruzgan – een voorkeursbehandeling voor vrouwen in het beurzenprogramma en bij het verlenen van microkredieten – de programma’s daarvan breiden zich nu ook sneller uit in Uruzgan – vroedvrouwenonderwijs en het bouwen van de vrouwenvleugel van het ziekenhuis in Tarin Kowt.
Het werk met betrekking tot goed bestuur, dus de mensen die wij steunen in de districten en de gouverneur in Uruzgan, wordt gefinancierd via de Asia Foundation en dat gaat centraal uit van de bescherming van vrouwen en de betere toegang van vrouwen tot de rechtspraak. Dat wordt niet alleen gedaan in de hoofdstad – dat is eigenlijk ook maar een dorpje, laten wij eerlijk zijn – maar omvat tevens het werken met dorpsoudsten, de rechterlijke macht en het openbaar ministerie, voor zover dat daar iets voorstelt. U kent het programma van het VN Vrouwenfonds UNIFEM. Met het oog op de deelname van vrouwen aan de verkiezingen worden specifieke maatregelen genomen. Dat vind ik essentieel. Die verkiezingen zullen inderdaad een legitiem parlement moeten opleveren. De mobiele registratieteams en het kiezersregistratieproces worden versterkt op een manier die vooral vrouwen ten goede komt. Volgens cijfers van de Afghaanse onafhankelijke kiescommissie is 38% van de in totaal 4,3 miljoen nieuw geregistreerde kiesgerechtigden vrouw. Ik vind het heel positief dat in een van de meest conservatieve provincies, Uruzgan, ongeveer 30 000 vrouwen zich nu al geregistreerd hebben. Er is daar dus een beweging in de richting van meedoen aan de verkiezingen. Dat is belangrijk, want dit gebeurde vroeger nauwelijks.
Voorzitter. Volgens mij heb ik daarmee de meeste vragen van de Kamer beantwoord. Ik zou nog complimenten willen uitspreken voor de heer Brinkman. Ik heb hem zien zitten op de conferentie. Ik zag zelfs dat hij even achter de heer Wilders ging zitten en dacht toen: ach, dat zou je eigenlijk best kunnen omdraaien. Hij zei namelijk iets positiefs over opbouw en ontwikkelingssamenwerking in Afghanistan. Dus ik wil hem daar graag mee complimenteren. Hartelijk dank.
De voorzitter: Bedankt. Dan is er nog ruim tijd voor een heel korte tweede termijn, die zou kunnen bestaan uit één zin per woordvoerder. Ik wil die tijd maar gebruiken.
De heer Haverkamp (CDA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik wil kort nog twee zaken van de regering vernemen. De informatieverstrekking rondom Pakistan is een belangrijke sleutel in dit hele debat. Ik begrijp dat er op 17 april een top plaatsvindt. De EU zou initiatieven ontwikkelen. Hoe worden wij daarvan op de hoogte gehouden? Ook van de gesprekken die de regering voert met de heer Holbrooke over de drugsbestrijding willen wij graag op de hoogte worden gehouden.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik had een heel riedeltje, maar ik zal heel kort zijn. Ik vind het woord «aangrijpen» een heel erg mooi woord en ik zou daarvan beleid willen maken voor de hele Afghanistanmissie. Heel goed.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Oorlog en vrede is een complex vraagstuk. Ook de GroenLinks-fractie betreurt alle slachtoffers. Ik had dat in mijn eerste termijn verzuimd te zeggen, maar wij betreuren alle slachtoffers die aan beide zijden gevallen zijn. Ik had nog een opmerking gemaakt over operation Enduring Freedom. Wordt het niet tijd om het voortbestaan van een parallelle missie in Afghanistan in gesprek met de regering Obama ter discussie te stellen?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik heb twee vragen aan de minister van Defensie. Ik had een aantal vragen gesteld over de recente raketaanval en wil die graag beantwoord zien. Wat kunnen wij zelf tegen zulke aanvallen doen? De minister gaf aan dat er verscherpte maatregelen genomen zouden worden. Mijn tweede vraag betreft de onbemande vliegtuigen, waar wij diverse keren over gesproken hebben. De collega’s Voordewind en Boekestijn hebben meermaals een voorstel ingebracht betreffende de inzet van Predators. Hoor ik de minister nu zeggen dat wij eerst de discussie over de Predators gaan voeren? Ik zou dat graag verduidelijkt willen zien, want de staatssecretaris van Defensie heeft hierover een aantal opmerkingen gemaakt. Dan wil ik van de minister toch weten wat het principiële verschil is tussen het gebruik van een Predator en het inzetten van pantserhouwitsers. Daar wil ik graag een ethische discussie over voeren.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Ik begrijp dat de heer Koenders het jammer vindt dat ik hem geen vraag gesteld heb en dat wij alleen nog maar via de radio met elkaar praten tegenwoordig. Ik zal een opmerking maken. Als je kijkt naar de gelden die de regering Bush besteed heeft aan wederopbouw, dan is dat minstens zo veel als Obama uitgeeft. Het is altijd aardig om even naar de feiten te kijken. De eradicatie van opium is nauwelijks gebeurd in Afghanistan. Dat is één totale mislukking geworden. Ik heb nog twee vragen. Eentje ligt bij de minister van Buitenlandse Zaken en die is erg belangrijk. Gaan onze militairen de stemkantoren in heel Uruzgan beveiligen? Doen wij dat ook in Mirabad en Deraf Shan? Misschien is dat wel een vraag voor de minister van Defensie.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik wil de bewindslieden danken voor de beantwoording en heb nog twee opmerkingen. De eerste betreft de strafbaarheid van het geloofsafval. Misschien is het goed om in het contact met de Afghanen ook nadrukkelijk te wijzen op hun eigen grondwetsartikel dienaangaande. In een eerder gesprek tussen de Kamercommissie en president Karzai kwam naar voren dat de Afghaanse grondwet daar wel ruimte voor geeft, maar dat dit in de praktijk door weerstand bij de lokale bevolking vaak moeilijk te verwezenlijken valt. Daar vraag ik aandacht voor.
Mijn tweede punt is de vraag of er een aanvullende artikel 100-brief nodig is of niet. Ik kan mij vinden in het antwoord van de bewindslieden dat het valt binnen het mandaat, waarin al rekening is gehouden met enige fluctuatie, ook in aantallen, en dat het dus geen wezenlijke verandering is in taken en bevoegdheden. Niettemin vind ik dat er tussen een loutere voortgangsrapportage en een artikel 100-brief nog wel een tussenweg ligt, waarbij van tevoren expliciet wordt aangegeven dat er sprake is van een opvallende verandering. Het staat er nu als nieuw punt duidelijk in, maar de voortgangsrapportage begint met de woorden: «de onderhavige brief gaat in op de ontwikkelingen in de laatste vier maanden» en bij het onderdeeltje «ontwikkelingen in de Nederlandse militaire bijdrage» staat eigenlijk dat er vanaf april, dus in de toekomst, sprake zal zijn van een bepaalde uitbreiding. Misschien is het een tussenweg om dat iets explicieter te vermelden in deze voortgangsbrieven, door het in een inleidende of in een concluderende alinea te vermelden.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden ook voor hun antwoorden. Ik heb het toch goed begrepen dat wij binnen twee weken een brief krijgen waarin tijdpad, getallen van het aantal militairen en de kosten vermeld worden? Die drie dingen wil ik graag binnen twee weken weten.
De voorzitter: Dat hebt u goed begrepen.
De heer Pechtold (D66): Ten tweede ben ik zeer geïnteresseerd in de mening van de PvdA-fractie in tweede termijn, na beantwoording van de regering. Is zij nog steeds met mij van mening dat met name de 76 commando’s niet in lijn zijn met de eerste artikel 100-brief? Tot slot de vraag over de verkiezingen van het Europees Parlement. Mag ik het zo begrijpen dat er gewoon een stemlokaal voor de bijna 2000 militairen komt en dat zij niet de omslachtige procedure hoeven te volgen die van toepassing is op alle andere 700 000 mensen met een Nederlands paspoort in het buitenland? Zij moeten zich voor 22 april inschrijven via een brief met een postzegel, en het kan niet via internet enzovoorts.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Dank aan de ministers voor hun beantwoording. Ik dank met name de minister van Defensie dat er vanuit de CdS wordt gekeken of en zo ja, hoe de bescherming van Kamp Holland verder vorm kan krijgen. Wij horen daar graag nadere berichten over op het moment dat dit tot concrete nieuwe afspraken leidt. Ik had een vraag gesteld over Iran. Nu is er contact geweest met Iran in de marge van de conferentie, heb ik begrepen van de minister van Buitenlandse Zaken. Hoe en op welk forum zal dat contact over de wapeninvoer nu verder plaatsvinden? Ik acht dat toch een belangrijk punt, ook voor de bescherming van onze mensen voor raketten. Misschien kan de minister van Buitenlandse Zaken daar iets over zeggen. Ten slotte ben ik wat de geloofsafval betreft, benieuwd of de minister van Buitenlandse Zaken kan achterhalen of er nu nog lopende zaken zijn voor het gerechtshof waarin er sprake is van geloofsafval en waarin dus ook sprake is van een mogelijke dreiging van de doodstraf. Als de minister daar informatie over kan verstrekken – dat hoeft niet nu te zijn, het kan ook later – dan zou dat heel mooi zijn.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik wil toch mijn ontevredenheid uitspreken over de wijze waarop die 76 commando’s en mariniers worden uitgezonden. Ik vind dat niet in overeenstemming met hoe Kamer en regering het debat voeren over dit belangrijke onderwerp. Het eerdere vragenuur, waar de minister van Defensie naar verwees, kwam juist voort uit grote onvrede aan de kant van mijn fractie. Die onvrede werd gedeeld door de hele Kamer. Ik vind dat deze procedure zo niet kan. Ik roep de minister op om alsnog een brief specifiek over deze uitzending te sturen en die gewoon als een artikel 100-procedure te laten opvatten door de Kamer, zodat wij ook beter kunnen stilstaan bij de taken. Een vragenuur is daarvoor niet geschikt en een korte alinea in de voortgangsrapportage evenmin.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik zeg de heer Haverkamp toe dat wij hem op de hoogte zullen houden van de ontwikkelingen met betrekking tot de Friends of a Democratic Pakistan, wat overigens een groep is, en niet een top. De groep valt uiteen in een politiek deel dat een regionale aanpak voorstaat en in een deel dat zich bezighoudt met ontwikkelingsaspecten. Daar vinden op tal van niveaus gesprekken over plaats. Wij zullen de Kamer uiteraard op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dat terrein. Mevrouw Peters stelde een vraag over het opnemen van contact daarover met de nieuwe regering in de Verenigde Staten. De review geeft aan dat het om te beginnen het doel is, Amerikaanse gevechtseenheden op termijn terug te trekken. Ten tweede is de kern van de nieuwe VS-aanpak assistentie en training van de Afghanen. Ten derde, daar heeft mijn collega van Defensie al eerder over gesproken, verenigt generaal David McKiernan de functies van commander van ISAF en van de VS-Forces in zijn persoon, waardoor betere afstemming plaats kan vinden. Eventueel conflicterende belangen en elementen kunnen daardoor veel beter gedeconflicteerd worden. Uit mijn contacten blijkt ook dat ambassadeur Holbrooke er duidelijk voorstander van is om zo veel mogelijk van de Amerikanen onder te brengen bij ISAF. Als zodanig agenderen is dus niet noodzakelijk, maar we zullen er in het kader van de geïntegreerde aanpak voortdurend overleg over moeten blijven voeren met de Amerikanen.
De heer Boekestijn vroeg hoe het met de stembussen werkt. Daar zal de minister van Defensie op ingaan.
De heren Van der Staaij en Voordewind vroegen specifiek nog een keer aandacht voor het element van geloofsafval in relatie tot de grondwet en tot mogelijke straffen. Laat ik daar helder over zijn. Als wij het hebben over opkomen voor godsdienstvrijheid, wat een essentieel element is van onze mensenrechtenstrategie, dan gaat het niet alleen om het recht, een geloof te belijden, ook al is dat niet het geloof van de mainstream in een bepaald land. Het gaat, ongeacht of het gaat om Nederland, Afghanistan of Turkije, ook om het recht om van geloof te veranderen of helemaal geen geloof aan te hangen. Dat is allemaal onderdeel van de godsdienstvrijheid. Ik beloof de Kamer dat ik specifiek op dat punt zal toezien, mede gelet op de vrijheden die in dat kader in de grondwet geformuleerd zijn. Wij hebben die elementen toentertijd niet voor niets benadrukt tijdens de conferentie in Bonn, waar overleg plaatsvond tussen de internationale gemeenschap en de Afghaanse regering. Wij achten dit van belang. Ik zal de Kamer op de hoogte houden, mochten er ontwikkelingen zijn die ons zorgen baren. ik beloof de Kamer daar ook in bilaterale contacten specifiek bij stil te staan.
Op de vragen over de Europese verkiezingen gaat de minister van Defensie nader in.
De heer Voordewind sprak over Iran. Het onderwerp van wapenhandel is niet gemakkelijk. Ten eerste ontkent Iran wapens naar Afghanistan te smokkelen of te exporteren of de export dan wel smokkel onvoldoende te controleren. Niettemin wordt er in Afghanistan gewoon wapentuig aangetroffen, hoe boos men ook wordt als ik dat zeg. Het zijn gewoon de feiten. Je ziet op een gegeven moment dat wapens die in beslag genomen worden, van Iraanse afkomst zijn. Ik zeg niet dat Iran ze levert. Ik zeg dat zij oorspronkelijk uit Iran afkomstig zijn. In voorkomende contacten praten wij daarover. Ik beschuldig Iran nergens van, voor alle duidelijkheid, maar wij maken ons wel zorgen over alle wapens die wij aantreffen. Ik praat overigens niet dagelijks met Iran, maar wel soms en marge van bepaalde conferenties zoals de Algemene Vergadering van de VN of de Mensenrechtenraad. Er zijn ambtelijke contacten en dan wordt onder andere dit aan de orde gesteld.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Mevrouw Eijsink is teruggekomen op de vraag wat er in het bijzonder door de commandant te doen is na de granaataanval. De dreigingsanalyse is niet echt veranderd. Er is een inschatting gemaakt van de kans dat zoiets kan gebeuren. Twee jaar geleden, toen ik net minister was, is het nog een paar keer gebeurd. Daarna is het heel lang stil gebleven en kwamen die dingen niet binnen. Een maand of twee geleden is het voor het eerst weer gebeurd, en anderhalve week geleden met het fatale resultaat. De analyse op grond waarvan er maatregelen zijn genomen, vanaf het allereerste begin, is niet wezenlijk veranderd. Er is dus ook geen aanleiding voor de commandant om nu een heleboel nieuwe dingen te doen.
Natuurlijk kunnen bepaalde zaken worden aangescherpt. Ik heb zelf een paar maanden geleden nog eens intern gevraagd hoe het precies zit met de bepantsering. Het was goed om de teugels nog eens strak te trekken. Dat is gebeurd. Er is een type maatregel denkbaar – ik moet wat voorzichtig zijn, omdat ik hier ook geen vertrouwelijke informatie mag meedelen – waarbij nog wat zorgvuldiger aandacht wordt besteed aan de bescherming van de open ruimte. Dat is een taak van de commandant. Mevrouw Eijsink is er geweest en weet waar ik het over heb. Concreter kan ik het niet verwoorden en dat is, denk ik, ook niet nodig.
De hoofdlijn is dat wij vanaf het begin al heel veel aan beveiliging hebben gedaan. Dat laat onverlet dat verschrikkelijke gebeurtenissen zoals die van anderhalve week geleden nooit zijn uitgesloten. Over onbemande vliegtuigen (UAV’s) bestaat, denk ik, een misverstand. De capaciteit die wij inzetten, bestaande uit de Sperwers en de commerciële inzet die later volgt, kent geen bewapening. Wat de ethische aspecten betreft, kan ik mij voorstellen dat je je, als er geen piloot in zit, niet nog eens gaat afvragen of je die zomaar kunt bombarderen. Predators, die wij niet hebben, beschikken naast sensorcapaciteit wel over bombardementscapaciteit. Mevrouw Eijsink stelt mij dus een vraag over een verantwoordelijkheid die ik concreet op dit moment niet draag, want die dingen hebben wij niet. Of wij begrijpen elkaar niet goed. Ik zou het jammer vinden als dit blijft liggen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Wij hebben hier herhaaldelijk gesproken over de inzet van Predators, ook met u, minister. Uw eigen staatssecretaris zegt nu: het is een ethische discussie. Ik vraag heel simpel: gaan wij nu een principiële discussie voeren over de inzet van wapens met collatoral damage? Dat is immers wat de staatssecretaris zegt. Gaan wij die discussie dan ook voeren over de inzet van pantserhouwitsers? Wij hebben het over Predators gehad. De collega’s Voordewind en Boekestijn zijn daarover meerdere keren het debat aangegaan. U hebt het nu in een keer over een ethische discussie. Mijn vraag is: bent u dat eens met uw staatssecretaris of niet? Hij opent een ethische discussie hierover in de krant.
Minister Van Middelkoop: In het kader van de Afganistanmissie heb ik nog nooit over Predators gesproken. Had ik er het geld maar voor om die dingen aan te schaffen! Daar is geen sprake van. Zou ik ze wel hebben en zou de Nederlandse krijgsmacht – nu moet u even abstraheren van Afghanistan – Predators of vergelijkbaar materiaal inzetten, met de capaciteit van bombarderen, dan doet zich exact dezelfde ethische discussie voor als je hebt met vliegtuigen die kunnen bombarderen. Dat is het.
De heer Boekestijn kan ik meedelen dat de Nederlandse militairen niet voornemens zijn en ook niet tot taak hebben om kieskantoren te beschermen in Mirabad en Deraf Shan. Sterker nog, zij zullen dat in geheel Uruzgan niet doen. Dat is een verantwoordelijkheid van de Afghanen zelf. Zijn er problemen dan komt er politie of eventueel het Afghaanse leger. Pas daarna kan het een ISAF-verantwoordelijkheid zijn en een Nederlandse.
De heer Van Bommel moet ik teleurstellen. Ik zal geen extra brief sturen over de inzet van de commando’s en de mariniers, omdat ik niet van mening ben dat het kabinet iets heeft gemeld aan de Kamer wat buiten de bestaande mandaten valt. Daar is geen sprake van. Ik wil dus ook dat beeld niet voeden. De heer Van der Staaij had eigenlijk wel een goed punt toen hij opmerkte dat wij ons nu «schuldig maken» aan vooraf informeren. Ja. Als je intern je besluit genomen hebt en je weet dat je ermee bezig bent, dan is het goed om dat te melden. Strikt genomen had ik dat ook achteraf nog kunnen doen, alleen waren dan voor sommigen weer de rapen gaar geweest. Waar het hier om gaat, is dat dit een inzet is, met AIVD-expertise en met extra inlichtingencapaciteit, die binnen het gegeven mandaat valt dat wij vanaf het begin van de operatie met elkaar hebben bediscussieerd.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik blijf met een probleem zitten. Een van de coalitiepartners zegt dat dit niet in lijn is met de artikel 100-brief. Dat moet voor mij duidelijk worden. Of mevrouw Eijsink zegt dat het een verspreking was, of wij gaan – en dat kan, volgens mij, met redelijk grote steun – het kabinet vragen om alsnog met zo’n brief te komen. Die zal ik zeer welwillend lezen, maar in ieder geval lijkt mij dat wij, als dit onduidelijk blijft, het verslag van dit AO op de plenaire agenda moeten hebben.
De voorzitter: Voor deze bijzondere gelegenheid heeft mevrouw Eijsink de behoefte om daar in een zin op te antwoorden. Dan ga ik het debat afronden.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Het was zeker geen verspreking. Ik heb goed geluisterd naar wat de minister van Defensie heeft gezegd en ik neem graag de suggestie over van de heer Van der Staaij dat het niet ergens weggefrommeld hoort op bladzijde 16 onderaan, maar dat het een volgende keer heel duidelijk in de inleiding moet staan van de kwartaalrapportrage. Daardoor is naar mijn mening grote verwarring ontstaan. Bovendien is er nog het artikel in De Volkskrant van afgelopen zaterdag, wat toch niet conform de lijn is die hier in staat. Ik roep de minister op om de Kamer hierover duidelijk te informeren, en dan niet alleen in de kwartaalrapportage, maar daarvoor en niet ergens verborgen. Met deze inzet kan ik op dit moment leven.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik spreek tegen dat wij ergens iets hebben weggefrommeld, maar goed. Ik neem mee dat in de toekomst een nog duidelijkere presentatie tot de mogelijkheden zou kunnen behoren.
Ten slotte moet ik de heer Pechtold meedelen dat Nederlandse militairen die hun stem willen uitbrengen bij de komende verkiezingen voor het Europees Parlement dat schriftelijk kunnen gaan doen. Zij worden daarbij geholpen door de eenheidscommandant.
De heer Pechtold (D66): Er geldt dus geen apart briefje? Er zijn gewoon 2000 stemkaarten aanwezig voor militairen die gemachtigd zijn om te stemmen?
Minister Van Middelkoop: Zoals u ook hier in Nederland schriftelijk uw stem kunt uitbrengen of iemand anders kunt mandateren ...
De heer Pechtold (D66): Nee, ik moet u en uw collega van Buitenlandse Zaken misschien even bijpraten. Er is een ingewikkelde procedure deze keer. Omdat het elektronisch stemmen is stopgezet, moeten mensen vanuit het buitenland nu een brief sturen, postzegel erop, voor 22 april. Brief terug en dan nog kun je het niet elektronisch doen. Er is een stemlokaal – dit zeg ik vanuit de lokale politiek – per ongeveer 2000 stemgerechtigden. Die hebben wij in Afghanistan zitten. Is daar een stemlokaal, ergens in het midden, waar iedereen tussen zeven en negen uur zijn stem kan uitbrengen?
Minister Van Middelkoop: Dat stemlokaal hebben wij niet. Ik denk zelfs, maar nu ga ik improviseren, dat ik daar niet eens over ga, maar dat het een zaak is van Binnenlandse Zaken.
De heer Pechtold (D66): U spreekt met de minister van Binnenlandse Zaken met een mond.
Minister Van Middelkoop: Ik ga niet over verkiezingen. Ik faciliteer mijn werknemers, de militairen, zodat zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht.
De heer Pechtold (D66): Ja, maar ...
De voorzitter: Mijnheer Pechtold, u hebt niet het woord. De minister heeft geantwoord.
De heer Pechtold (D66): Ja, maar dit hangt even. Wij hebben nog een week de tijd en u zou, met de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken het initiatief kunnen nemen om gewoon 2000 stemkaarten daarheen te sturen. U weet wie daar zitten, zeker als u over twee weken de brief klaar hebt. U zou dat gewoon kunnen regelen. Ik ben bloedserieus. Ik vind het goed werkgeverschap dat de drempel zo laag mogelijk wordt gehouden voor mensen die daar op grote afstand zitten, die niet de hele dag tijd hebben om hier ook nog eens aandacht aan te besteden.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. De heer Pechtold heeft best een punt. Ik ben ook nieuwsgierig hoe dit voor onze tijd, voor dit kabinet geregeld was bij de Tweede Kamerverkiezing. Laten wij het zo afspreken: over twee weken gaat een brief naar de Kamer over de aantallen. Ik zal daar een onderwerp bij doen en opschrijven hoe wij een en ander hebben geregeld. Mochten er door de prikkeling van de heer Pechtold verbeteringen kunnen worden aangebracht, dan staat deze minister daar als goed democraat voor open.
– De Kamer wordt uiterlijk 28 april geïnformeerd over het aantal Nederlandse militairen aanwezig in Afghanistan, door middel van een overzicht in de tijd weergegeven, waarbij de kosten en de taken van de militairen worden gespecificeerd. Daaraan wordt toegevoegd informatie over de wijze waarop militairen in Afghanistan hun stem kunnen uitbrengen.
– De minister van Buitenlandse Zaken stuurt in de week van 20 april informatie aan de Kamer over de Friends of a Democratic Pakistan.
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GroenLinks).
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Van Baalen (VVD), voorzitter, Çörüz (CDA), Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Blom (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Griffith (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Irrgang (SP), Knops (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Jacobi (PvdA), Boekestijn (VVD), Brinkman (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Bilder (CDA) en Peters (GroenLinks).
Plv. leden: Lempens (SP), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Van Beek (VVD), Haverkamp (CDA), Ormel (CDA), De Wit (SP), Roefs (PvdA), Wolbert (PvdA), Smeets (PvdA), Arib (PvdA), Blok (VVD), Omtzigt (CDA), Roemer (SP), Jonker (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Samsom (PvdA), Van der Burg (VVD), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Van der Ham (D66), Teeven (VVD), Ouwehand (PvdD), Uitslag (CDA) en Vendrik (GroenLinks).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27925-333.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.