Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 27925 nr. 294 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 27925 nr. 294 |
Vastgesteld 6 februari 2008
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Defensie2 hebben op 17 december 2007 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, minister Van Middelkoop van Defensie en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:
– de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 30 november 2007 inzake de Nederlandse bijdrage aan ISAF na 1 augustus 2008 (27 925, nr. 279);
– de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 30 augustus 2007 houdende de mededeling dat het onderzoek ter voorbereiding op een besluit over de Nederlandse bijdrage aan ISAF na 1 augustus 2008 niet voor eind van de zomer zal zijn afgerond (27 925, nr. 270);
– de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 september 2007 inzake de gemaakte afspraken over de duur van de huidige Nederlandse afspraken over de duur van de huidige Nederlandse bijdrage aan ISAF (27 925, nr. 271);
– de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 24 september 2007 inzake de stand van zaken Afghanistan (27 925, nr. 272);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 28 september 2007 inzake de tijdelijke inzet van pelotons in Uruzgan (27 925, nr. 273);
– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 5 oktober 2007 houdende het verslag van zijn werkbezoek aan Pakistan van 7 tot 9 september 2007 (31 200 V, nr. 6);
– de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 20 november 2007 inzake de aanvullende behoefte Bushmaster-patrouillevoertuigen (27 925, nr. 277);
– de brief van de ministers van Defensie, van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 december 2007 houdende de regeringsreactie op het rapport van Amnesty International «Afghanistan: Detainees transferred to torture: ISAF complicity» (27 925, nr. 288).
Van dit overleg brengen de commissies woordelijk verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Van Gennip (CDA): Voorzitter. Nederland is onlosmakelijk verbonden met wat er in de wereld gebeurt en heeft een internationale verantwoordelijkheid voor wat er in de wereld gebeurt. Het CDA onderschrijft de keuze van dit kabinet om uit overtuiging te investeren in de versterking van de internationale samenwerking en rechtsorde. Wij zijn op basis van een VN-mandaat nu actief in Afghanistan, allereerst om het Afghaanse volk te helpen om na decennia van verwoesting hun land weer op te bouwen. Wij zijn ook actief vanuit een welbegrepen eigenbelang. Afghanistan aan de Taliban overlaten, betekent zeer waarschijnlijk een «narcostaat», een instabiele regio en een vrijhaven voor internationale terroristen. Het CDA spreekt zijn grote waardering uit en respect voor de militairen en opbouwwerkers die daar nu onder vaak moeilijke omstandigheden geweldig werk doen. Onze gedachten zijn ook bij de familie en vrienden van de dodelijke slachtoffers en gewonden. Al ruim een jaar zijn wij actief in Uruzgan en wij bereiken er wel degelijk iets. Meisjes gaan weer naar school, wegen worden aangelegd, gezondheidszorg wordt opgezet. Veel Afghanen hebben weer vertrouwen in de toekomst. Afghanistan verdient een langdurige betrokkenheid van de internationale gemeenschap.
De CDA-fractie heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de verlenging van de missie in Uruzgan. Goed dat het kabinet ervoor kiest, als «lead nation» door te gaan, gebruik te maken van onze kennis, contacten op te bouwen en te vechten op onze manier. Goed dat wij voor de volle twee jaar gaan. Zo kunnen wij werkelijk een verschil maken en houden wij rekening met lokale omstandigheden zoals de verkiezingen. Goed dat er vier extra NAVO-landen zich gaan inzetten in Uruzgan, naast Australië en de VS. Goed dat Frankrijk zich committeert met een Operational Monitoring and Liaison Team (OMLT), dat kwalitatief hoogwaardig werk verricht, wat risicovol is, maar broodnodig om het Afghaanse leger op te leiden. Goed dat wij de primaire militaire keten in eigen hand houden. Als wij het doen, moeten wij het goed doen. Dan kunnen wij echt iets betekenen voor het Afghaanse volk. Mijn fractie heeft nog wel een aantal vraagpunten.
In de opbouw ligt de kern van onze aanwezigheid. Daarmee bied je mensen perspectief, geloof in eigen toekomst en verklein je het draagvlak voor de taliban. Tegelijkertijd biedt een goede opbouw ons de beste mogelijkheid om taken over te dragen, namelijk aan de Afghanen zelf. Zij zijn onze derde partner! Een eerste vereiste voor opbouw is veiligheid. Asymmetrische oorlogsvoering door de taliban, gerichte acties op ISAF-militairen en strafexpedities tegen de eigen bevolking vergroten het gevoel van onveiligheid. Wil de regering zonder op de militaire tactiek in te gaan, aangeven wat de militaire strategie van ISAF versus de taliban is? De CDA-fractie onderschrijft juist ook ten aanzien van de taliban de strategie «Winning the hearts and minds», een harde militaire aanpak van de harde kern, een dialoog met de gematigde leiders en het bieden van een ander perspectief voor de meelopers. Veiligheid is een eerste vereiste, dus: opbouw waar het kan, vechten waar het moet. Maar de CDA-fractie vindt dat opbouw meer vaart en diepgang moet krijgen, civieler, met een duidelijk Afghaans gezicht. Ons Provinciaal Reconstructie Team (PRT) moet dus vaker de poort uit met meer civiele opbouwwerkers en Afghanen. De capaciteit bij de Afghaanse ministeries moet worden uitgebreid evenals de capaciteit op onze eigen ambassade. De CDA-fractie vraagt de regering ook om over politie, grote drugshandelaars en het lokale bestuur concrete afspraken met de Afghaanse regering te maken.
Nu ik het over de politie heb, merk ik op dat de opbouw al maanden slecht verloopt. Er zijn nog steeds te weinig agenten. Zij zijn niet of nauwelijks opgeleid, hebben geen materieel en worden slecht en laag betaald. De CDA-fractie verlangt van deze regering een concreet plan van aanpak en concrete afspraken met de Afghaanse regering over het aantal politieagenten dat er per maand bijkomt, hun training en salariëring.
Het plan-Ferrier voor fruitteelt in Uruzgan is van cruciaal belang om kleine boeren een alternatief voor de teelt van papavers te bieden. Mijn fractie spoort het kabinet aan om ruimhartig en proactief alles op alles te zetten om dit idee een kans te geven. Zij verwacht van de minister een meerjarige inzet en de benodigde financiën hiervoor. Het is echter ronduit naïef om te denken dat wij niet parallel aan dit plan de grote drugshandelaars moeten aanpakken. Hierover lezen wij teleurstellend weinig in de brief. Het CDA vindt dat de Afghaanse regering veel meer werk moet maken van de aanpak van drugshandel en vooral van de grote handelaars. Het CDA vindt dat ISAF niet terughoudend moet zijn om de Afghaanse regering te helpen bij het controleren van het transport, de laboratoria en de geldstromen. Ik krijg van deze regering graag de toezegging dat zij een concreet plan van aanpak in samenspraak met de Afghaanse regering opstelt.
Zonder de opbouw van goed bestuur is de toekomst van Afghanistan bleek. Ik krijg graag de bevestiging dat hier de komende twee jaar prioriteit aan wordt verleend, niet alleen door de Afghaanse regering, maar juist ook door de VN en de Europese Unie. De opbouw van Afghanistan is niet een zaak van ISAF alleen. Zij moet ook bovenaan de agenda’s van de VN, de Europese Unie en ngo’s staan. Wil de regering zich ervoor inzetten dat Afghanistan bij de volgende EU-top van regeringsleiders besproken wordt? De grote speler bij opbouw zou de VN moeten zijn. De CDA-fractie vindt dat de VN veel meer een leidende rol moet spelen bij de opbouw, met een zware opvolger voor Keunings, een breed en zwaar mandaat en een volwassen samenwerking met de NAVO. Wanneer gaat het VN-kantoor in Uruzgan echt open? Wij vragen de regering, zich met nadruk in te zetten voor een grotere rol van de VN en de VN hierop te blijven aanspreken.
De ontwikkelingen in Pakistan en Iran zijn van grote invloed op de stabiliteit in Afghanistan. Het CDA steunt de inzet van de regering en de NAVO om in dialoog te blijven met de Pakistaanse autoriteiten. De aanpak van talibanleiders in de grensstreek is daarbij van groot belang, evenals de steun aan opbouwprojecten van ngo’s. Het CDA vraagt de regering om binnen de NAVO in te zetten op een duidelijker gezamenlijke strategie ten aanzien van Pakistan in samenhang met Afghanistan en vraagt van deze minister steun aan de ngo-activiteiten in de grensstreek.
Het CDA staat voor het Nederlands leger. De kracht van onze krijgsmacht moet op peil blijven. Wij vragen heel veel van ons leger indien wij instemmen met verlenging. Wij willen niet dat ons leger uitgewoond wordt. Dat betekent ten eerste dat wij moeten investeren in de kracht van ons leger tijdens de missie en ten tweede dat er geen andere grote inspanningen worden geleverd tijdens of vlak na deze missie. Daarom vraag ik of de minister van Defensie kan garanderen dat de operationele capaciteit en omvang van ons leger in 2010 gelijk zijn aan die in 2006. Zowel de brief als de feitelijke beantwoording van de vragen laat onduidelijkheid bestaan over de kosten, over de financiering en de dekking van overschrijdingen. De CDA-fractie vindt dat bij het besluit tot verlenging van de missie in Uruzgan ook een volledig financieel besluit hoort. Zij wil geen losse financiële eindjes bij de Voorjaarsnota en daarom krijgt zij vandaag van de regering graag de toezegging dat de financiering van alle kosten waaronder die van de gereedmaking, wordt geregeld.
De CDA-fractie vindt dat glashelder moet zijn dat de NAVO verantwoordelijk is voor het vinden van opvolging voor de Nederlandse troepen in Uruzgan na 2010. Dat is niet de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaat Nederland. Die helderheid heeft de secretaris-generaal van de NAVO op 10 december jongstleden gegeven. De beste exit strategie is een goed getraind, professioneel Afghaans leger, dat in volle omvang in alle regio’s actief is. Het Afghaans leger groeit nu sneller dan de OMLT’s aankunnen. Ik zie dus graag een stevige inzet van het kabinet om via de NAVO meer OMLT’s los te krijgen in Uruzgan.
Het toetsingskader verder aflopend, wil ik nog een aantal militaire punten aan de orde stellen. Kunt u bevestigen dat de militairen van de andere NAVO-landen, Frankrijk, Tsjechië, Slovenië en Hongarije, goed ingespeeld zijn op de Nederlandse militairen en dat u geen problemen ziet met de aansturing en samenwerking van ten minste zes landen? Kunt u bevestigen dat de luchtsteun in eigen handen is en dat deze afdoende is? Ook met civiele inhuur blijft er een tekort aan helikopters bestaan. Hoe lost u het probleem van onvoldoende capaciteit voor het transport van personen op?
Wij vragen veel van ons leger en van onze opbouwwerkers als wij instemmen met verlenging van onze aanwezigheid in Uruzgan. Wij kunnen niet in de toekomst kijken, maar wat is de visie van het kabinet over wat wij kunnen bereiken in 2010, qua wederopbouw en qua veiligheid? Wanneer kunnen wij van een succes spreken? Het CDA voelt verantwoordelijkheid voor het Afghaanse volk en wil het niet in de steek laten. Het wil wel duidelijkheid van de regering over de financiën en de inzet om de opbouw civieler te maken, concrete afspraken over politie, drugshandel, goed bestuur en de rol van de Verenigde Naties.
De heer Van Bommel (SP): Ik krijg van de CDA-fractie graag duidelijkheid over de uitspraak dat het de verantwoordelijkheid van de NAVO is om aan het einde van deze missie, dus in 2008, voor opvolging te zorgen. Daarover is nu precies de discussie met de NAVO ontstaan. Nederland is onderdeel van de NAVO en dus medeverantwoordelijk voor de aflossing.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Voor de opvolging van de huidige missie, die dus in de zomer van 2008 afloopt, heeft de NAVO een aantal maanden geleden de duidelijke vraag aan Nederland gesteld of het door wilde gaan in Uruzgan. Die vraag heeft het kabinet, maar ook de CDA-fractie op haar merites beoordeeld. Daarover discussiëren wij vandaag. Wij kunnen er nee op zeggen, als wij willen.
De heer Van Bommel (SP): Mijn vraag ging over het einde van de missie, waarmee het CDA nu lijkt in te stemmen.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Nee, u stelde een vraag over 2008. Ik wil de vraag ook wel beantwoorden met 2010 in gedachten, hoor.
De heer Van Bommel (SP): Ik heb natuurlijk verwezen naar de huidige situatie, waarin de NAVO heeft gesteld dat zij verantwoordelijk is voor de opvolging, maar dat Nederland als lid van de NAVO daarvoor dus medeverantwoordelijk is. U hebt in uw bijdrage gesteld dat aan het einde van de periode die wij ingaan de verantwoordelijkheid bij de NAVO ligt. Ziet u dat ook als Nederlands probleem omdat Nederland lid is van de NAVO?
Mevrouw Van Gennip (CDA): De CDA-fractie vindt dat het de gehele NAVO in 2010 verantwoordelijk is voor het vinden van opvolgers voor Uruzgan na 2010. Tijdens haar bezoek aan de SG van de NAVO op 10 december jongstleden heeft zij dat heel duidelijk gesteld. De SG heeft toen gezegd dat hij er akte van nam en dat hij in de planning van de «force generation», het oproepen van troepen, rekening houdt met het besluit van Nederland om na december 2010 uit Uruzgan te vertrekken.
De heer Pechtold (D66): Ik heb drie vragen van verschillende aard. Ik zal ze zo kort mogelijk stellen. «De PRT’s vaker de poort uit» klinkt als een soort bevel. Waardoor kan dit volgens mevrouw Van Gennip op dit moment niet? Hoe ziet zij dat graag veranderd?
Vindt mevrouw Van Gennip ook dat grote drugshandelaars die dicht op de regering zitten of daar onderdeel van zijn, moeten worden aangepakt?
Mevrouw Van Gennip zei heel prikkelend dat zij tijdens of vlak na deze missie geen andere missie wil. De verkiezingen zijn in mei 2011, als het aan het CDA ligt. Nederland stopt in december 2010 als wij akkoord gaan met deze missie. Zegt u dat er onder dit kabinet geen nieuwe missie meer mag komen?
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik begin met het beantwoorden van de laatste vraag. Ik zei: geen andere grote missie tijdens de missie, omdat mijn fractie vindt dat het Nederlands leger op dit moment zwaar bezet is door wat het in Uruzgan doet.
Ja, ook als grote drugshandelaars dicht tegen het kabinet aan zitten, moeten zij worden aangepakt. Dat hoort bij een rechtsstaat. Ook als zij dicht tegen de taliban aan zitten, moeten zij worden aangepakt. Mijn fractie vindt dat daar veel actiever op moet worden ingezet.
Mijn fractie krijgt signalen dat de PRT’s tegenwoordig minder vaak de poort uitgaan dan zij zouden willen. Ook krijgt zij signalen van de Afghanen dat zij de PRT’s graag vaker zien. Vandaar dat zij het kabinet vraagt om voor de PRT’s de mogelijkheid te scheppen om er vaker uit te gaan. Misschien heeft het met beveiliging te maken, met prioriteit of met de keuze voor plek waar een PRT naar toe wil gaan. Mijn fractie wil hoe dan ook vaker PRT’s in het veld zien, omdat alleen op die manier de opbouw echt civieler kan worden gemaakt.
De heer Wilders (PVV): Mevrouw Van Gennip was vorige week ook bij het gesprek met de secretaris-generaal van de NAVO. Wat vindt zij ervan dat de NAVO noch spontaan, noch op verzoek van Nederland ooit in enige fase heeft gezocht naar een andere lead nation als opvolger? In mijn bijdrage zeg ik nog hoe schandalig ik het vind dat de SG die passage heeft geschrapt.
De Kamer heeft honderd keer aan ongeveer iedereen die er iets over te zeggen heeft, gevraagd om de brief van de vorige Command and Supreme Allied Commander Europe (SACEUR), generaal Jones, waarin hij bevestigt dat de Nederlandse regering zegt: vanaf 2008 zijn jullie verantwoordelijk voor de opvolging. Zij krijgt die alleen maar niet. Waarom accepteert mevrouw Van Gennip dat? Waardoor komt dat volgens haar? Waarom praat zij daar niet over?
Mevrouw Van Gennip (CDA): Het gesprek met de secretaris-generaal van de NAVO hebben wij als zeer nuttig ervaren. Het was een lang, diepgaand gesprek. De SG heeft daarin op alle vragen duidelijk antwoord gegeven. De huidige missie loopt in 2008 af. Ik weet vanwege het internationale ritme niet of het moment al aangebroken was om op grote schaal naar een opvolger te zoeken. Dit kabinet heeft in maart, geloof ik, en public gezegd: wij gaan erover nadenken of en zo ja, hoe wij de missie willen verlengen. Dat is natuurlijk ook een signaal aan de NAVO. Het gaat er op dit moment om dat wij er zelf bij zijn bij wat wij afspreken over de opvolging na 2010 en over de opvolging van deze missie. Daar gaat deze discussie over.
De heer Wilders refereerde aan de brief van de vorige SACEUR. De discussie daarover is in een besloten overleg gevoerd, dus ik vind niet dat wij daar nu en detail over kunnen spreken. In antwoord op zijn andere vragen heb ik al gezegd dat de Tweede Kamer hier nu zit vanwege haar verantwoordelijkheid voor het verloop van de komende missie. Dat is de inzet. Wij zijn er zelf bij en kunnen dus zeggen: 2010 is het einde van deze militaire missie in Uruzgan; NAVO, houd daar rekening mee.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Mevrouw Van Gennip vroeg de regering om een schets van de militaire strategie om de opstandelingen op te pakken. Ik vraag haar om op haar beurt een oordeel te geven over de militaire strategie tot nu toe. Is zij het met mij eens dat de situatie verslechtert vanuit militair veiligheidsoogpunt? Hoe was de strategie volgens haar tot nu toe? Hoe denkt zij daarover?
Mevrouw Van Gennip vroeg om een plan voor het oppakken van drugshandelaars. Zij is zich er wellicht van bewust dat dit niet in het NAVO-mandaat staat. De militairen mogen het meepikken als zij er toch langskomen. Is mevrouw Van Gennip ervoor dat dit wel in het NAVO-mandaat komt te staan, gezien het feit dat deze grote factor de situatie in Afghanistan destabiliseert?
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik denk dat de militaire strategie van de afgelopen twee jaar was: vechten tegen de harde kern van de taliban, vechten tegen opstandelingen en niet alleen via wederopbouw, maar ook via allerlei andere projecten «winning the hearts and minds» van de Afghanen. Ik weet niet of de veiligheidssituatie echt op de manier is verslechterd die u schetst. Ik weet wel dat er steeds meer incidenten tussen de taliban en de ISAF-troepen zijn en tussen de taliban en het Afghaanse leger. Dat komt doordat de ISAF-troepen steeds verder de invloedsfeer van de taliban binnendringen Er zal dus steeds vaker strijd zijn. Mij lijkt de militaire strategie van hard vechten waar nodig, noodzakelijk. Ik vraag deze regering wel om die te combineren met een goede wederopbouw en een veel civieler wederopbouw. Ik weet dat uw partij die ook voorstaat.
Als ISAF-militairen, NAVO-militairen drugshandel op dit moment min of meer toevallig tijdens hun werk tegenkomen, kunnen zij die aanpakken. Dat gebeurt incidenteel dan ook. Er zijn drugshandelaars opgepakt en drugs zijn in beslag genomen. Die worden overgedragen aan de Afghaanse regering. Het CDA vindt dat dit veel meer deel moet uitmaken van de strategie, juist omdat de drugshandel nauw verbonden is met de taliban. Je zult daar dus echt een prioriteit van moeten maken in de ISAF-strategie. Als daardoor het NAVO-mandaat veranderd moet worden, moet dat. Er kan volgens mijn informatie nu wel meer binnen het NAVO-mandaat dan op dit moment gebeurt.
De heer Van Dam (PvdA): Sinds 11 september 2001 heeft de PvdA op één na alle Nederlandse missies in Afghanistan gesteund. De internationale gemeenschap heeft volgens ons de plicht om na het afzetten van het talibanregime ook te zorgen voor stabiliteit en vooruitgang voor de Afghanen. Dat ideaal van internationale solidariteit is steeds de leidraad van mijn partij. Daarnaast heeft zij het realiteitsbesef dat de strijd tegen terreur niet beslecht is met het afzetten van de taliban. Democratie, rechtszekerheid en sociaaleconomisch perspectief zijn de echte wapens in de strijd tegen terreur. Ook toen twee jaar geleden het kabinet na een rommelige en roerige besluitvorming de missie in Uruzgan aan de Kamer voorlegde, besloot mijn fractie na een zorgvuldige afweging om daarmee in te stemmen. De uitrol van ISAF naar het zuiden van Afghanistan was onontbeerlijk voor de stabilisatie en ontwikkeling van het gehele land, juist in het gebied waar de taliban ontstaan is, juist in het gebied waar de ontwikkeling het meest is achtergebleven, juist in het gebied van de Pashtun moet de Afghaanse regering grip krijgen op de situatie. In de afgelopen zestien maanden heeft Nederland van een afstand getuige kunnen zijn van de zwaarste missie die Nederlandse militairen sinds tientallen jaren hebben uitgevoerd. Veel mensen thuis maken zich zorgen over hun broer, zus, vader of moeder, vriend of vriendin, buurman of buurvrouw. Velen van hen vechten in Uruzgan om zichzelf, de bevolking en hun missie te beschermen. Honderden zullen kampen met lichamelijke of geestelijke klachten bij terugkomst. Tientallen raakten gewond en zijn soms voor het leven getekend. Twaalf van hen kwamen niet levend terug. Ook vandaag gaan onze gedachten uit naar hen en naar hun nabestaanden. Al onze militairen verdienen groot respect. Met dank aan hun moed zijn in de afgelopen zestien maanden belangrijke stappen vooruit gezet. Dag in, dag uit is keihard geknokt om de mensen en de missie te beschermen. Mede daardoor zijn belangrijke stappen gezet om een begin te maken met de opbouw van Uruzgan, moeizame stappen, soms kleine stappen, maar wel belangrijke stappen. Honderden kleine projecten zijn uitgevoerd. Tientallen wegen, irrigatiekanalen en waterputten zijn aangelegd. Tienduizenden fruit- en notenbomen zijn geplant. Zaaigoed en meststoffen zijn geleverd. Overal is toegang tot basale gezondheidszorg verleend en er is begonnen met de opbouw van onderwijs. In een gebied dat nog zo’n lange weg te gaan heeft, zijn dit betekenisvolle stappen. Daarom staat mijn fractie welwillend tegenover een nieuwe missie van twee jaar in Uruzgan. Ja, Nederland zou het maar voor twee jaar doen, maar de realiteit is dat er geen opvolger is. De afspraak van de vorige keer met de NAVO heeft kennelijk niet gewerkt. Daarom vindt mijn fractie het verstandig dat Nederland nu eenzijdig zijn inzet begrenst. Ook de steun van Frankrijk, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en mogelijk andere landen helpt ons om die verantwoordelijkheid nog eens te dragen.
Dit brengt ons bij de beoordeling van de artikel 100-brief die de regering de Kamer heeft toegezonden. De regering oogt daarin tevreden, maar ook realistisch. Toch ontbreekt het in onze optiek aan een kritische beschouwing. Niet voor niets werd ook dit weekend bekend dat de Amerikanen en de NAVO de strategie in Afghanistan onder de loep nemen. Dat is natuurlijk niet omdat alles van een leien dakje gaat, integendeel. De veiligheidssituatie is verder verslechterd. De steun voor de regering is afgebrokkeld door corruptie, betrokkenheid van voormalig krijgsheren en een gebrek aan zichtbare resultaten. De steun voor de taliban is gegroeid en het land is in zeer sterke mate economisch afhankelijk van drugshandel. Dit alles is zeer zorgwekkend.
De regering stelt de strategie op een aantal punten te willen bijstellen. Moet de strategieverandering van de regering worden gezien als een antwoord op deze tegenslagen? Eensgezindheid binnen de NAVO hierover is van groot belang. Is die er ook? De aanpassing van de strategie die de regering ons voorlegt, acht mijn fractie verstandig. Er is namelijk geen militaire oplossing in Afghanistan. Duurzame stabiliteit komt alleen tot stand als er een politieke oplossing wordt gevonden en als de bevolking het vooruitzicht op sociaaleconomische vooruitgang heeft. De Afghaanse overheid moet daarom sneller haar gezag opbouwen. Dat vereist versterking van de overheid, van leger en politie, vooruitgang op het gebied van economische opbouw, gezondheidszorg en onderwijs en, waar mogelijk, een stapje terug voor buitenlandse militairen. Mijn fractie vindt dat verstandig, maar de regering maakt het nog te weinig concreet in haar brief aan de Kamer. Wat gaat Nederland concreet doen om een politieke oplossing dichterbij te brengen en om contact tussen de Afghaanse regering en de taliban op alle niveaus te steunen? Gaat de regering echt werk maken van de gewenste Westerse eensgezindheid ten aanzien van Pakistan? De situatie in Pakistan is van grote invloed op Afghanistan. Ook voor de tribale gebieden in Afghanistan geldt dat democratisering en sociaaleconomisch perspectief de effectiefste instrumenten zijn in de strijd tegen extremisme. Wordt bij de Afghaanse regering aangedrongen op verbetering van de verhouding met Pakistan en op oplossing van het grensdispuut? De opbouw van de Afghaanse overheid is van groot belang. Wat gaat Nederland doen op landelijk en provinciaal gebied? Ik zie er weinig van terug, behalve het programma van GTZ en de uitbreiding van het aantal diplomaten in Kabul van vijf naar zeven. Het Afghaanse leger moet worden opgebouwd, zodat de Afghanen zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de veiligheid.
Er is eindelijk een brigade in Uruzgan, beter laat dan nooit. Wat gaat er tijdens de nieuwe missie gebeuren, na 1 augustus 2008? De kabinetsbrief geeft daarover geen helderheid. De lat moet hoog! Een extra brigade lijkt toch geen onhaalbare ambitie, zeker niet als je het perspectief wil hebben dat de Afghanen zelf op een dag de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in Uruzgan in eigen handen kunnen nemen? Ik krijg hierop graag een reactie.
De Afghaanse politie vormt het gezicht van de Afghaanse overheid naar haar burgers. Dat gezicht is momenteel afwezig of onbetrouwbaar. Daar moet in de nieuwe missie verandering in worden gebracht. Voor de opbouw van de Afghaanse politie zijn wij grotendeels afhankelijk van de Amerikanen. Weten wij dan ook zeker dat dit voldoende resultaat oplevert? Komen die 1000 echte politieagenten die al in Uruzgan hadden moeten zijn, echt?
De tweede lijn die de regering met onze goedkeuring kiest, is het civiliseren van de opbouw. «Civiel waar het kan en slechts militair waar nodig» is verstandig. Des te meer verbazing wekt het dat die nog niet concreet is ingevuld. Wanneer wordt de opbouw civiel? Als de omstandigheden niet wijzigen, moet de regering daarvoor toch een concrete datum kunnen noemen? Is civiliseren van de opbouw haalbaar per 1 augustus 2009? Wij zien graag een concrete invulling door de regering.
Hulporganisaties voeren veel projecten buiten de inktvlekken uit. Dat is mooi voor de mensen die daarmee bereikt worden, maar dragen ze bij aan de strategie? Is van die projecten duidelijk dat ze gerelateerd zijn aan de Afghaanse regering? Dragen ze daarom bij aan het draagvlak voor de nieuwe Afghaanse overheid? Ik krijg hierop graag antwoord.
De VN moet ook naar Uruzgan. Dat zeggen wij al twee jaar. De eerste bewegingen zijn nu eindelijk hoopgevend, maar onvoldoende. De regering moet de druk op de VN verder opvoeren. VN-presentie zorgt namelijk voor draagvlak.
De nationale programma’s voor onderwijs en gezondheidszorg die in Uruzgan worden uitgerold, zijn positief. De concreetheid van die plannen en ambities is een voorbeeld voor de hele missie. Alleen als mensen concrete vooruitgang ervaren, zullen zij durven kiezen voor de nieuwe regering en de taliban de rug durven toekeren. Er zou in onze ogen dan ook voor de hele missie een masterplan moeten zijn dat uitgaat van dezelfde concrete ambities. Zo’n plan zou zowel kunnen bijdragen aan draagvlak onder de bevolking van Uruzgan, als aan draagvlak onder de Nederlandse bevolking. De regering wil dat niet, zegt zij in antwoord op de vragen die wij hebben ingediend. Waarom niet?
Ik zou er bij de regering op aan willen dringen, toch een publieksversie van dit masterplan te maken en open te zijn over plannen en voortgang. Het gebrek aan draagvlak in met name de Nederlandse samenleving is namelijk zorgwekkend, niet in de laatste plaats voor de Nederlandse militairen die het zware werk doen en bij thuiskomst niet begrepen worden. Volgens psychologen en psychiaters die betrokken zijn bij de nazorg wordt verwerking van opgelopen trauma’s door veteranen in toenemende mate gefrustreerd doordat veteranen op een muur van onbegrip stuiten.
Een initiatief vanuit de bevolking zoals onlangs met de bumperstickers is genomen, is prachtig, maar daarmee zijn wij er niet. Mijn fractie wil dat u meer geld uittrekt voor nazorg en zorg voor de thuisblijvers. U verwijst daarvoor naar de Defensiebegroting, maar wij hebben al vaker aangegeven dat dat ons niet tevreden stemt. De kosten hadden in de missiebegroting moeten worden opgenomen. Wij willen niet alleen de nazorg voor onze militairen goed regelen, maar ook de zorg voor de thuisblijvers. Ook kinderen van veteranen hebben opvang nodig en dat is tot op heden in geen enkel plan goed opgenomen. Ik krijg hierop graag een reactie.
In de vragenronde hebben wij veel vragen gesteld over de staat van de krijgsmacht. Kan de krijgsmacht het aan? Volgens de regering wel, maar wij willen daar absoluut zeker van zijn. De regering stelt dat er voldoende personeel is, dat dit voldoende getraind en ervaren is en over voldoende materieel beschikt. Toch hoor ik graag nog eens uit de mond van de minister zelf of hij hier volmondig, zonder mitsen of maren, kan aangeven dat de krijgsmacht deze missie aankan.
Tot slot heeft mijn fractie nog een vraag over de financiering van de missie. Volgens de regering is de missie correct en volledig gefinancierd. Dat mag ik hopen. Toch wordt er in de beantwoording naar de Voorjaarsnota verwezen. Dat schept verwarring. Alle voorzienbare kosten horen nu in de begroting te zitten. Wil de regering de mist wegnemen? Is de missie volledig gefinancierd, ja of nee?
Voorzitter. Willem Drees zei bij de oprichting van de PvdA dat wij een partij zijn waarin idealisme en realisme hand in hand gaan. Daar staan wij voor, zeker bij dit besluit. Wij wegen het ideaal van een bijdrage aan de stabiliteit en opbouw van Afghanistan af tegen de realiteit van de krijgsmacht, de lastige situatie ter plekke en de strategie die het kabinet voornemens is, te volgen. Antwoorden op de door ons gestelde vragen zullen mijn fractie uiteindelijk helpen bij het maken van een definitieve afweging. Dat doen wij later deze week.
Mevrouw Peters (GroenLinks): De heer Van Dam bouwt de spanning op. Wij moeten keurig de antwoorden van de regering afwachten voordat de Partij van de Arbeid eindelijk van een besluit zal bevallen. Wie moet hier nu nog voor de gek worden gehouden? De fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid heeft allang met persoonlijke handtekening een brief aan de leden van de partij gestuurd, zeggende dat de fractie het regeringsbesluit steunt. Het antwoord op alle vragen die de heer Van Dam stelt, vindt hij of niet meer belangrijk, hoewel het pertinente vragen zijn die ik ook wel zou willen stellen, of hij speelt een spelletje voor de bühne. Wat is het?
De heer Van Dam (PvdA): Ik geloof niet dat mijn fractie er de afgelopen tijd een geheim van heeft gemaakt dat zij de kern van het besluit dat het kabinet heeft voorgelegd, namelijk een nieuwe inzet voor twee jaar, die op die twee jaar begrensd is, steunt. Zij heeft steeds gezegd dat zij om een definitieve afweging te kunnen maken antwoorden nodig heeft op alle vragen over de staat van de krijgsmacht en over de wijze waarop de strategie wordt ingevuld. Ik heb in mijn termijn gesteld dat mijn fractie welwillend staat tegenover het kabinetsbesluit, maar antwoorden nodig heeft om de knoop definitief te kunnen doorhakken. Die zorgvuldigheid mag van mijn fractie worden verwacht. Ik zou die ook van u verwachten, maar u weet al maanden wat uw standpunt is.
Mevrouw Peters (GroenLinks): De heer Van Dam nodigt de GroenLinksfractie uit om zorgvuldig te zijn, zoals ik de Partij van de Arbeid daartoe heb uitgenodigd. Ik twijfel er echt aan dat zij dat is. Mijn fractie is zorgvuldig. Zij was daarom ook op tijd met haar suggesties en pertinente vragen aan de regering voor het wijzigen van de strategie. U had deze fundamentele vragen een paar weken eerder moeten stellen en niet aan de vooravond, dus als het al te laat is.
De heer Pechtold (D66): Mijn vraag gaat ook over zo’n fundamenteel punt. De heer Van Dam vroeg de regering net wat de NAVO-strategie was. Ik heb diezelfde vraag, maar is het aan de vooravond van een besluit niet raar om na al die jaren de regering nog eens te vragen wat de grotere strategie van de NAVO is, terwijl er ook al 500 schriftelijke vragen zijn gesteld en wij veel briefings hebben gehad? Dit is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag komt neer op het stevig inzetten van de PvdA op die twee jaar. Ik kan mij herinneren dat dit anderhalf jaar geleden voor de PvdA ook gold. Twee jaar was toen ook twee jaar. Komt de heer Van Dam niet enigszins over als een verstokt roker die op 31 december zegt:«volgend jaar stop ik» en niet: «morgen», maar: «volgend jaar stop ik».
De heer Van Dam (PvdA): Dit weekend bereikten ons allen de berichten dat zowel de NAVO als de VS de strategie in Afghanistan nog eens tegen het licht zou houden. Dat zullen zij niet voor niets doen. In de brief van de regering staat ook dat men wenst, de strategie in de nieuwe missie aan te passen. Daar gaat in mijn ogen het debat van vandaag ook over.
Volgens mij zitten wij met zijn allen in hetzelfde schuitje. Volgens mij had de Kamer twee jaar geleden een afspraak met het kabinet en het kabinet een afspraak met de NAVO. Hoe het ook zij, die afspraak heeft niet uitgepakt zoals wij allen dachten dat die zou uitpakken. De realiteit is dat de NAVO niet voor een opvolger heeft gezorgd. Over de verklaringen daarvoor kunnen wij ongetwijfeld nog lang debatteren. Dit is wel de realiteit waarmee wij te maken hebben. Die realiteit stelt ons voor een dilemma en dwingt tot het maken van een afweging. Sta je op je strepen en zeg je: «wij zouden weggaan, dus wij gaan weg», wetende dat wij daarmee de Afghanen in de steek laten en de opbouw en stabilisatie van Uruzgan in de steek laten? Mijn fractie wil dat niet dragen. Aan de andere kant kun je je afvragen of dit betekent dat je dit keer een andere afspraak moet maken. Ik heb geconstateerd dat het kabinet het dit keer op een andere manier in de artikel 100-brief heeft opgenomen. Het heeft gesteld: «Dit keer begrenzen wij de Nederlandse inspanning eenzijdig. Wij maken niet opnieuw een afspraak met de NAVO, maar begrenzen het eenzijdig. Wij kunnen en willen het niet langer doen dan tot 2010.» Dat lijkt mij verstandig.
De heer Pechtold (D66): Daar gaat voornamelijk mijn kritiek naar uit. Die twee jaar lijken wel heilig. Hoe kun je met de wijsheid van de afgelopen tijd en met een secretaris-generaal van de NAVO die kennelijk geen balboekje beheert en zegt wie er aan de beurt is, besluiten er eenzijdig mee te stoppen tegenover alle argumenten die vandaag naar voren zullen worden gebracht in de trant van: wij zijn het verplicht aan de Afghanen, aan de democratie et cetera? Welke van die argumenten is over twee jaar nog valide, indien de NAVO weer niet aan haar plicht heeft voldaan? Bestaat de mogelijkheid tot eenzijdig opzeggen wel? Zo ja, dan hadden wij dat nu ook kunnen doen.
De heer Van Dam (PvdA): Dat hadden wij kunnen doen. De afspraak met de NAVO, waarvan wij allen dachten dat die glashelder was, was om welke reden dan ook kennelijk niet zo glashelder. De NAVO heeft immers niet voor opvolging gezorgd. Vanaf nu heeft de NAVO ruim twee jaar de tijd om ervoor te zorgen dat het wel goed wordt geregeld. Als de NAVO daar, nu het wel glashelder is, niet in slaagt, moeten wij ons ernstig zorgen maken over de toekomst van de ISAF-missie in Afghanistan. Die wordt alleen een succes als alle landen bereid zijn om ook de risico’s in het zware gebied in het zuiden te delen en niet alleen de lasten. Wij zien dat alle landen meedoen, maar zij delen niet allemaal in de risico’s.
De heer Van Bommel (SP): Het is nu wel helder, zegt de heer Van Dam. Ik bestrijd dat. Het is niet helder. De heer Van Dam zegt dat Nederland de inzet eenzijdig heeft begrensd, maar dat is slechts gedeeltelijk waar. De Nederlandse regering stelt in haar brief dat zij geen leidende rol in Uruzgan en ook geen voortzetting van de Task Force Uruzgan meer wenst. Zij wil alleen geen mededeling doen over de vraag of en zo ja, hoe er sprake is van Nederlandse betrokkenheid. Ook militaire betrokkenheid in het zuiden van Afghanistan, ja zelfs in Uruzgan, is volgens deze brief nog mogelijk. Is dat ook het standpunt van de Partij van de Arbeid of zegt die: eind 2010 komt de militaire betrokkenheid in Uruzgan ten einde?
Dat zou helder zijn.
De heer Van Dam (PvdA): Ik heb dat toch echt anders gelezen dan de heer Van Bommel. Ik heb het gelezen zoals hij het in zijn laatste zin samenvatte, namelijk dat Nederland op 1 augustus 2010 zal beginnen aan de terugtrekking uit Uruzgan en dat Nederland op 1 december 2010 die terugtrekking zal hebben afgerond. Ik vond dat daar geen woord Spaans bij zat. Ik vond het ongelooflijk helder.
De heer Van Bommel (SP): Zo is het gelezen door de heer Van Dam, maar ik vraag naar het standpunt van de heer Van Dam.
De voorzitter: Het antwoord is duidelijk.
De heer Van Bommel (SP): De heer Van Dam vertelt hoe hij het gelezen heeft. Dat is een impliciete vraag aan de regering. Mijn vraag gold de heer Van Dam. Is het standpunt van de heer Van Dam: na 1 december 2010 geen Nederlandse militairen in Uruzgan meer, in welke hoedanigheid dan ook?
De heer Van Dam (PvdA): Dit deel van het kabinetsbesluit wordt door mijn fractie volmondig onderschreven. Het staat er zoals het er staat. 1 augustus begint de terugtrekking uit Uruzgan en 1 december is die afgerond. Dat steunt mijn fractie.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik luister met interesse naar de discussie tussen mevrouw Peters en de heer Van Dam over het civieler moeten worden van de opbouw. Volgens mij wordt die wens in deze Kamer breed gedeeld. Zijn de brief die wij hebben ontvangen en de strategie die het kabinet voorstaat, niet bedoeld om de opbouw civieler te maken en om in te zetten op een bredere en snellere en diepgaandere wederopbouw?
De heer Van Dam (PvdA): Het lijkt mij evident dat dat de strategie van het kabinet is. Sterker nog: ik heb die koerswijziging in mijn betoog ook gesteund. Ik vind dat verstandig. Ik zie alleen graag dat die concreet wordt uitgewerkt, zodat wij de regering niet alleen op een richting kunnen afrekenen, maar ook op daden.
De heer Wilders (PVV): Ik vind het echt onbegrijpelijk hoe beide collega’s van de coalitiepartijen, mevrouw Van Gennip van het CDA en de heer Van Dam van de Partij van de Arbeid gewoon heen stappen over het feit dat wij hier nu met die artikel 100-brief zitten en dat het alleen maar gaat over de vraag of wij in 2010 al dan niet weggaan. Hoe vindt de heer Van Dam het dat de NAVO als eerstverantwoordelijke nooit heeft gezocht naar een andere lead nation en dat de NAVO er klaarblijkelijk van uitging, al dan niet dankzij een signaal uit de hoek van het CDA of van de ministers, dat wij de missie toch wel zouden verlengen? Welke conclusie trekt hij daaruit?
De heer Van Dam (PvdA): Die indruk krijg je zeker tijdens gesprekken met NAVO-diplomaten, de secretaris-generaal en Australische diplomaten. Dat wijst er volgens mij op dat de afspraken tussen de Nederlandse regering en de NAVO de vorige keer niet zo glashelder waren als de voormalig minister van Defensie ons de laatste tijd heeft willen doen geloven. Dit is de enige conclusie die wij hieruit kunnen trekken. Aan welke kant onduidelijkheid is gecreëerd, kan ik op grond van de informatie die mij nu bekend is, niet beoordelen, maar dat er onduidelijkheid is, lijkt mij evident.
De heer Van Bommel (SP): Bestudering van de brief van 30 november jongstleden leert dat er niet zo heel veel is veranderd sinds het debat van februari 2006. Toen besloot de Kamer om Nederlandse militairen naar het zuiden van Afghanistan te sturen, een complexe en gevaarlijke missie. Dat wisten wij toen al. Zij heeft aan Nederlandse zijde 12 mensenlevens gekost en anderen ernstig verwond. Ons medeleven gaat uit naar de nabestaanden en de gewonden, maar ook naar de veteranen die soms pas vele jaren na terugkeer de schade van de uitzending ondervinden.
Onze kritiek op de missie mag niet worden verward met kritiek op de mensen die uitvoering geven aan besluiten die hier worden genomen. Het feit dat wij deze missie en de verlenging ervan niet steunen, ontslaat ons niet van de verplichting, dit besluit van de regering te toetsen aan het toetsingskader voor uitzending van militairen en een oordeel te vormen over de missie tot dusverre. Een belangrijke opmerking in het debat van vorig jaar was de opmerking van de minister-president, ik citeer: «Over twee jaar zal de Nederlandse inzet worden overgenomen door andere NAVO-landen.» Wij kunnen de beslissing van 30 november jongstleden dan ook niet anders typeren dan als woordbreuk van de premier. Ook met het besluit, de missie te verlengen tot eind 2010 wordt geen zekerheid gegeven over een einde aan de Nederlandse militaire aanwezigheid. Weliswaar zal de leidende verantwoordelijkheid in Uruzgan dan worden beëindigd, maar de regering wil op dit moment geen uitspraken doen over de vraag hoe Nederland vorm zal geven aan zijn betrokkenheid na deze periode. Waarom wil de regering dat niet? Door dit in het midden te laten, creëert zij precies dezelfde onduidelijkheid als bij het aanvankelijke besluit.
Hoe moeten wij dit conflict nu eigenlijk beschouwen? De oorlog in Afghanistan wordt gevoerd onder de vlag van bestrijding van het internationale terrorisme. Ook de SP-fractie is natuurlijk voorstander van het bestrijden van het internationale terrorisme, maar gelooft niet dat oorlog het juiste antwoord daarop is. Het is ook niet duidelijk wat zes jaar oorlog heeft opgeleverd in die strijd. Is de wereld er veiliger door geworden? De strijd concentreert zich op radicaalislamitische groepen die vanuit het grensgebied van Afghanistan en Pakistan opereren. De taliban is niet alleen hun gastheer, maar ook een inheemse beweging die stoelt op Pathaanse nationalisten oftewel Afghaanse en Pakistaanse Pathanen die in toenemende mate hun eigen strijd uitvechten aan beide zijden van de grens. Hoewel de taliban een relatief jonge beweging is, is zij in de Afghaanse maatschappij, die zich al meer dan honderd jaar verzet tegen iedere buitenlandse militaire interventie in het land, geworteld.
De oorlog van oktober 2001 heeft aan hun regering een einde gemaakt, maar zij zijn niet verslagen. Erger nog: in de afgelopen periode bleek de taliban sterker en beter bewapend dan gedacht, ook door de NAVO en haar secretaris-generaal. De taliban won ook terrein. Nederland ging naar Uruzgan met de gedachte om veiligheid te creëren en opbouw mogelijk te maken, maar is deelnemer geworden aan een Afghaanse oorlog en niet aan een internationaal conflict met terroristen. Deelt de regering de noodzaak om in iedere analyse onderscheid te maken tussen de taliban als Pathaanse nationalistische beweging en de internationale terroristen? Hoe wil het kabinet deze twee groepen uit elkaar drijven? Tot op heden blijft de regering, net als overigens de NAVO, dit onderscheid negeren. Daarmee maakt zij de vijand veel groter dan die is. Zij geeft dat impliciet ook toe met de mededeling dat de Nederlandse militairen niet gericht zijn op het militair verslaan van de taliban, maar op het irrelevant maken ervan. De woorden in het Algemeen Dagblad van NAVO-baas De Hoop Scheffer dat wij in Afghanistan aan de winnende hand zijn, klinken tegen die achtergrond als ordinaire propaganda. Alle deskundigen, ook in Afghanistan zelf, zeggen dat niet militair te winnen is van de taliban. De taliban is deel van het probleem en zal ook deel van de oplossing moeten zijn. Wij vinden het dan ook hoopgevend dat de Afghaanse president Karzai niet alleen verzoening zoekt met de lagere taliban, maar ook aanstuurt en zelfs al begonnen lijkt te zijn met onderhandelingen met hogere talibanleiders. Karzai heeft daar vorige week mededeling van gedaan aan de Britse premier Gordon Brown. Is Nederland daarover ook geïnformeerd?
Vrede in Afghanistan zal niet worden bereikt door de inzet van pantserhouwitsers, mortieren, gevechtshelikopters en F-16’s. Het gebruik ervan zal, net als de inzet van de verraderlijke bermbommen, wel een groot verlies aan mensenlevens en veel verminkingen opleveren. De regering meldt dat het aantal dodelijke slachtoffers van gewelddadigheden in 2007 op 6000 personen wordt geschat. Waarom is de regering niet preciezer over het aantal militaire slachtoffers en het aantal omgekomen opstandelingen en burgers? Over het aantal omgekomen militairen moet toch meer duidelijkheid bestaan.
President Karzai heeft regelmatig geklaagd over het hoge aantal burgerdoden en gemaand dat een Afghaans mensenleven net zo veel waard is als een Westers mensenleven. Daarin heeft hij natuurlijk gelijk. De NAVO heeft afspraken gemaakt om het aantal burgerslachtoffers te beperken. Wat behelzen die afspraken? Is er overigens wel zicht op het in Uruzgan onder burgers en opstandelingen gemaakte aantal slachtoffers? En is het juist dat de oogst van ruim één jaar militair optreden van de Task Force Uruzgan uiteindelijk niet meer dan veertien gevangenen is? Hoeveel drugshandelaars en gewone criminelen bevonden zich er onder die veertien?
De SP heeft steeds gezegd dat wij de dingen gewoon bij de naam moeten noemen. Ook Nederland voert oorlog in het zuiden van Afghanistan. Dat blijkt ook uit de hoogstpersoonlijke getuigenissen, zoals die van kolonel Vermeij in het Reformatorisch Dagblad, die tijdens de operatie Medusa moest beslissen over de – in zijn woorden – «uitschakeling van minstens duizend talibanstrijders» en uit het verslag van de Canadese generaal Fraser van operatie Baaz Tsuka. Daarin zegt hij dat de taliban zich sterk en talrijk genoeg voelde om zich in te graven en een statische oorlog te voeren. Ook operatie-Achilles, de slag om Chora en nu Spin Ghar lijken meer op oorlog dan op iets anders. Het mag volgens het internationale recht dan misschien niet zo heten, maar het komt in de praktijk op hetzelfde neer.
Dit najaar liet generaal Berlijn op een herdenkingsbijeenkomst weten dat de missie voor militairen nooit een opbouwmissie is geweest. Militairen blijken het altijd als oorlog te hebben opgevat. De generaal heeft gelijk. Dit is natuurlijk geen opbouwmissie. Omdat de missie aanvankelijk wel zo is gepresenteerd, blijft de gemiddelde krantenlezer met groot wantrouwen de berichten volgen. Dat is wantrouwen tegen de politiek, in het bijzonder tegen de PvdA, die de missie alleen wilde slikken als die voor opbouwmissie door kon gaan. De SP raadt de regering aan om dingen gewoon bij de naam te noemen. Geef volledige openheid over de ontwikkelingen op het slagveld, over de wapens die worden gebruikt en over de slachtoffers die worden gemaakt. In de brief is sprake van «respectvol en terughoudend optreden» maar de kranten schrijven over Nederlandse F-16’s die al minstens 200 bommen van 500 pond hebben afgeworpen en over de inzet van pantserhouwitsers, ook nu weer bij het zuiveren van de Baluchivallei. Waarom lezen wij dat wel in de krant en niet in berichten van de regering aan de Kamer? De regering laadt hiermee de verdenking op zich dat zij deze oorlog als een schone oorlog wil verkopen.
Een van onze kritiekpunten is dat de veiligheidsmissie ISAF en de Amerikaanse oorlogsactie Enduring Freedom door elkaar heen lopen. Doordat ISAF in noodgevallen bijstand moet krijgen van Enduring Freedomeenheden is dat risico permanent aanwezig. Verder zijn er op de grond ook Amerikaanse militairen van Enduring Freedom actief in ISAF-gebied. Heel Afghanistan is immers ISAF-gebied geworden. Inmiddels lijkt het aantal offensieve acties onder de vlag van ISAF zo talrijk dat ook in termen van militaire inzet het onderscheid tussen beide missies volkomen betekenisloos is geworden. Wat rechtvaardigt volgens de regering nog het onderscheid tussen beide missies? Of bestaat Enduring Freedom louter en alleen nog omdat de Amerikanen in die missie volledig op eigen houtje kunnen opereren? Heeft de Nederlandse regering bovendien zicht op de resultaten van Enduring Freedom? Wij zien ze niet, wij horen ze niet; zijn ze er wel?
Voor de gemiddelde Afghaan zijn al die buitenlandse militairen één pot nat. Het onderscheid tussen ISAF en Enduring Freedom is een politieke kwestie, bestemd voor consumptie in de troepenleverende landen zelf.
De bestrijding van papaverteelt en -handel zullen medebepalend zijn voor de kans van slagen om Afghaans gezag in het zuiden te vestigen. De drugshandel voorziet krijgsheren en opstandelingen immers van geld en wapens. Medewerking van politie en lagere overheden wordt gekocht of afgedwongen. Het probleem wordt niet gevormd door de kleine boeren aan wie alternatieven kunnen worden geboden met saffraanprojecten, noten en fruit. De strijd aangaan met de grote producenten zal neerkomen op een echte oorlog tegen drugs. Uit de brief van de regering wordt niet duidelijk hoe de grote producenten buiten spel gezet moeten worden. Zij zijn niet vatbaar voor de kleinschalige projecten die de internationale gemeenschap in de aanbieding heeft. Voor hen is de drugshandel verknoopt met macht en gebiedsbeheersing. Het is veelzeggend dat de papaverproductie het afgelopen jaar met tientallen procenten is toegenomen en dat die toename vooral in het zuiden te zien is.
De regering schrijft dat wederopbouw een zaak van kleine stappen blijft en dat er van grote sprongen vooruit in de komende periode beperkt sprake zal zijn. Militairen zijn geen ontwikkelingswerkers en veel ontwikkelingswerkers blijven liever uit de buurt van militairen. De gezondheidsorganisatie Health Net is bijvoorbeeld gewend om resultaten te boeken onder politiek zeer ongunstige omstandigheden of misschien wel juist zonder militairen op de achtergrond. Ontwikkelingswerkers die gezien worden als het verlengstuk van militairen, lopen direct gevaar. Dat geldt dus ook voor de provinciale reconstructieteams en hun militaire begeleiding.
Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen ontstaat het volgende beeld. Dit jaar krijgt een zestal Nederlandse organisaties zo’n 25 mln. voor projecten die overigens alleen op papier kunnen worden beoordeeld. Verder worden de rekeningen betaald voor het herstellen van wegen, irrigatiekanalen en huizen. Ten slotte wordt geld uitgetrokken voor werkzaamheden door de Afghaanse ministeries van gezondheidszorg, onderwijs en regionale ontwikkeling. Met al die inspanningen wordt zo’n 50% van de bevolking van Uruzgan bereikt. Die groep bevindt zich hoofdzakelijk in het handjevol bevolkingsconcentraties.
In het gunstigste geval lijken de NAVO-troepen in staat in het zuiden een klein aantal enclaves overeind te houden. De verbindingswegen tussen de grote plaatsen zijn net als het buitengebied onder controle van opstandelingen. De uitgestrektheid van het land en de in verhouding daarmee beperkte aanwezigheid van buitenlandse troepen maken dat de vorige militaire macht, die Afghanistan onder controle probeerde te krijgen, spreekt over een «mission impossible». De NAVO heeft van Afghanistan de lakmoesproef voor haar eigen bestaan gemaakt. Wat heeft de NAVO geleerd van de Russische afgang in Afghanistan?
Niemand wil met de rug naar Afghanistan gaan staan. Veel te lang heeft de wereld zich niets aangetrokken van het lot dat deze te beklagen bevolking heeft getroffen. Het gaat nu om de vraag of die bevolking is geholpen met het doormodderen dat de NAVO voor het zuiden van Afghanistan op het programma heeft staan. De vrijwel voortdurende gevechten tussen buitenlandse troepen en opstandelingen tonen aan dat de NAVO-aanwezigheid in het zuiden het geweld niet bestrijdt, maar aantrekt. Gezien de open grens met Pakistan en de «talibanisering» van delen van dat land is oorlogvoeren tegen de taliban dweilen met de kraan open. Voor elke gedode opstandeling staan er vijftig over de grens klaar. De NAVO krijgt de troepen bovendien nauwelijks bij elkaar en de Nederlandse krijgsmacht kraakt en piept in haar voegen. Dat gaat zelfs zo ver dat er voor operationele kosten moet worden bezuinigd op de catering van militairen op vredeslocaties. Een slechtere werving voor een baan bij de krijgsmacht is nauwelijks denkbaar: De lunchpakketten bij de landmacht worden straks gewoon weer thuis gesmeerd.
Willen wij de Afghanen helpen, dan zullen wij de oorlog tegen de taliban moeten stoppen. Alleen een regionale oplossing met volle betrokkenheid van Pakistan en Iran heeft een kans van slagen. In die landen zitten miljoenen Afghaanse vluchtelingen die bij honderdduizenden de grens over worden gestuurd om terug te keren naar gebieden waar niets is.
Gekozen moet worden voor het leggen van het accent op onderhandelingen met de taliban, gericht op nationale verzoening, amnestie en opname in het politieke proces. Tot het zover is, kan eigenlijk alleen in het noorden en westen geloofwaardige wederopbouw plaatshebben. De SP roept de regering op, deze wezenlijk andere agenda bij de NAVO te bepleiten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik begrijp dat de SP zegt dat er onderhandeld moet worden met de taliban, althans, dat Karzai dat moet doen. De SP stimuleert dat er ook met de hogere taliban wordt onderhandeld, begrijp ik uit het verhaal van de heer Van Bommel. Vindt hij niet dat deze mensen, die volgens het internationaal recht of volgens het Afghaans recht mogelijk oorlogsmisdadigers zijn, veroordeeld moeten worden? Vindt hij niet dat er alleen met de gematigde taliban, die geen oorlogsmisdaden hebben begaan, moet worden onderhandeld?
De heer Van Bommel (SP): Het zal de heer Voordewind wellicht verbazen dat de SP-fractie het eens is met wat de regering over dit onderwerp in haar brief stelt. Onderhandelen met de taliban is een zaak van de Afghaanse regering. De Afghaanse regering geeft zelf aan dat zij ook met de hogere echelons wil onderhandelen. Dat zei zij ook in het overleg met onder anderen Gordon Brown van vorige week. Zij schijnt er zelfs al mee te zijn begonnen. Het was aan haar om dat initiatief te nemen en wij vinden het een verstandig initiatief. Wij volgen dus de lijn die de regering op dit punt in de brief heeft uitgestippeld.
De heer Van Dam (PvdA): Bij de laatste algemene beschouwingen gaf de fractievoorzitter van de SP aan dat de SP niet langer principieel moeite zou hebben met aanwezigheid in Afghanistan, maar dat het alleen nog een geografische kwestie was, namelijk dat de SP niet vindt dat Nederland in het zuiden actief moet zijn, maar in het noorden. Ik hoor u dat nu niet herhalen. U herhaalt het oude verhaal van principiële bezwaren tegen de aanwezigheid in Afghanistan. U herhaalt niet wat uw fractievoorzitter bij de algemene beschouwingen zei. Hoe komt het dat uw fractie niet meer zegt wat zij bij de algemene beschouwingen heeft gezegd?
De heer Van Bommel (SP): Dit misverstand is al eens vaker geuit door de fractie van de PvdA. Onze fractievoorzitter heeft het gehad over de inzet van middelen in het noorden van Afghanistan. Dat standpunt herhalen wij. De inzet van middelen in het noorden en het westen van Afghanistan waar wederopbouw mogelijk is, vindt mijn fractie geloofwaardig. Leest u het maar na. Als de oorlog in Afghanistan doorgaat, vindt zij het niet geloofwaardig om daar mensen voor in te zetten.
De heer Van Dam (PvdA): Mag ik de heer Van Bommel dan een vervolgvraag stellen? Toen wij hier enkele jaren geleden debatteerden over de vraag of Nederlandse militairen een bijdrage moesten leveren aan ISAF in het noorden, was de SP tegen. Nu is het resultaat dat er in het noorden opgebouwd kan worden. De SP vindt het mooi dat dit resultaat is bereikt en wil nu haar middelen wel in het noorden steken. Het is van tweeën een: of je bent bereid om je handen uit de mouwen te steken en verantwoordelijkheid te dragen in een moeilijke situatie, ook als daar militairen bij betrokken zijn, waardoor er na een paar jaar kan worden opgebouwd, of niet. Je kunt niet de vruchten plukken van de zware inspanningen van de Nederlandse militairen, terwijl je er steeds tegen was dat zij die leverden en nu zeggen dat er in het noorden moet worden opgebouwd, terwijl dat niet had gekund als Nederland destijds zijn nek niet had uitgestoken.
De heer Van Bommel (SP): Dat bestrijden wij juist. Wij bestrijden dat er in Afghanistan niets mogelijk zou zijn zonder de inzet van militair geweld. Als wij de redenering van de heer Van Dam aanhingen, zouden wij uiteindelijk nog moeten instemmen met Enduring Freedom, de Amerikaanse oorlog, om ook maar iets in Afghanistan voor elkaar te kunnen krijgen. Nee, ook ontwikkelingsorganisaties zeggen dat zij in veel gevallen liever zonder militaire rugdekking werken dan met militaire rugdekking. Aan de organisaties die daartoe in staat zijn, verlenen wij graag steun.
De heer Van Baalen (VVD): De VVD steunt onze troepen in Afghanistan. Zij doen het zware werk. Zij stellen hun leven en gezondheid in de waagschaal. 12 militairen zijn inmiddels omgekomen en velen zijn teruggekeerd, voor het leven getekend. De VVD-fractie kan dan ook alleen maar instemmen met de verlenging van de missie in Uruzgan met twee jaar indien wij aan elke nabestaande kunnen uitleggen dat het zin heeft gehad, die extra offers te brengen. Cruciaal in onze afweging is dan ook of de situatie in Uruzgan en daarmee in het zuiden en in geheel Afghanistan in 2010 structureel beter is dan in 2008. De VVD wil dat de regering met de hand op het hart aangeeft dat zij ervan overtuigd is dat een verlenging met twee jaar die extra offers waard is. Dat houdt in dat het Afghaanse nationale leger, het ANA, ultimo 2010 en eventueel militair ondersteund door andere bondgenoten dan Nederland, in staat moet zijn om de verantwoordelijkheid voor de veiligheidssituatie van Nederland geheel of gedeeltelijk over te nemen en dat het Afghaanse bestuur beter in staat is dan thans, stabiliteit en ontwikkeling te brengen en dat er meer toekomstperspectief voor de bevolking van Uruzgan bestaat dan thans het geval is. Voordat de regering aan de beantwoording van deze wezensvraag toekomt, dient zij een aantal praktische bezwaren van de VVD-fractie weg te nemen door simpelweg antwoord te geven op de volgende vragen.
Kan de regering garanderen dat indien de kostenramingen in de artikel 100-brief worden overschreden, tegenvallers buiten bezwaar van de Defensiebegroting worden opgevangen? De minister van Financiën heeft afgelopen vrijdag tijdens een gesprek met de minister-president – hij verving premier Balkenende, die in Brussel was – duidelijk gemaakt dat het volstrekt onverantwoord zou zijn dat er onvoldoende financiële middelen voor de verlenging van Uruzgan ter beschikking zouden zijn en dat hij dezelfde regels zou hanteren om tegenvallers op te vangen als zijn voorganger Gerrit Zalm. Dat heeft hij letterlijk gezegd. Voor de VVD betekent dat dat gecrashte helikopters bijvoorbeeld niet voor rekening van Defensie komen. Budgetoverschrijdingen komen dus voor rekening van hetzij HGIS, hetzij de algemene middelen. Voorts vindt de VVD het onbestaanbaar dat Defensie minder kan oefenen vanwege gereedstelling voor Uruzgan. De minister van Financiën moet Defensie financieel in staat stellen om haar reguliere trainingsschema te handhaven.
Over de eindigheid van de Nederlandse militaire presentie in Uruzgan verklaarde de minister-president op 2 februari 2006 in de Kamer, ik citeer hem letterlijk: «Over twee jaar zal de Nederlandse inzet worden overgenomen door andere NAVO-landen. Zo wordt bijgedragen aan de spreiding van lasten over alle bondgenoten.» Wij kunnen concluderen dat dit niet is geschied. De VVD wil nu onomwonden erkenning door de NAVO dat Nederland per december 2010 zich militair uit Uruzgan heeft teruggetrokken. Nederland volgt dus niet zichzelf in Uruzgan op na december 2010. De minister van Buitenlandse Zaken heeft dit afgelopen donderdag schriftelijk aan de secretaris-generaal van de NAVO gemeld. Is die eindigheid van het Nederlandse aanbod door de secretaris-generaal van de NAVO bevestigd?
De VVD is van mening dat Nederland operationele en logistieke risico’s neemt door samen te werken met mogelijk zes bondgenoten binnen de Task Force Uruzgan, te weten Australië met 900 à 1000 soldaten, Frankrijk mogelijk met 50 soldaten, Hongarije mogelijk met 20, Tsjechië mogelijk met 50 of 80, Slowakije mogelijk met 55 en Georgië misschien met 200. Kan de regering garanderen dat deze bondgenoten tot en met eind 2010 de Task Force Uruzgan versterken of is hun bijdrage onzeker? Ik krijg graag per land een antwoord. Zijn landen bereid meer te doen dan hierboven is aangegeven? Dragen deze landen bij aan de robuustheid van de Task Force Uruzgan of zijn zij ons eerder tot een operationele last? Ik druk mij vriendelijk uit. Kunnen zij volgens de NAVO-procedures opereren? Zijn zij het Engels als communicatiemedium meester? Wij zijn erover verheugd dat Nederland geen bijdrage zal leveren aan de reserves van de commandant van het Regionaal Commando Zuid van ISAF. Wie levert zo nodig extra troepen, zoals de afgelopen jaren ook nodig is geweest? Welke bondgenoten zijn daartoe bereid? Als puntje bij paaltje komt, wat heeft Nederland dan nog te bieden?
Beschikken wij altijd over voldoende extractiecapaciteit om onze eigen troepen te evacueren? Beschikken wij over voldoende vuur- en transportsteun? Komen de Franse Mirages ons, indien noodzakelijk, te hulp? Heeft de VS voldoende Apaches en jachtvliegtuigen achter de hand? Kunnen wij altijd een beroep doen op de civiele pool van transporthelikopters en vliegtuigen?
Kan de regering, zoals viceminister-president Bos op de persconferentie van afgelopen vrijdag en de minister van Buitenlandse Zaken tijdens het algemeen overleg over de NAVO op 4 december deden, toezeggen dat niet aan militaire operaties zal worden deelgenomen die drukken op de schaarse Defensiecapaciteiten die voor Uruzgan gereserveerd moeten blijven dan wel die de krijgsmacht uithollen? Voor de VVD-fractie is het duidelijk dat wij onze verplichtingen ten aanzien van EUFOR in Bosnië en UNIFIL in Libanon kunnen nakomen. Hiernaast zijn voor het einde van 2010 maar weinig mogelijkheden.
Kan de regering garanderen dat deelname van onze militairen aan ISAF-operaties in Afghanistan conform de rules of engagement en de geweldsinstructie hen niet in juridische problemen zal brengen?
Is de regering bereid om voor 1 juli 2008 de Kamer schriftelijk te informeren over de mate waarin de bondgenoten inclusief de Afghanen hun toezeggingen op militair gebied en politiegebied zijn nagekomen?
De VVD verzoekt op haar zeven heldere vragen over het toekomstperspectief, de financiën, de eindigheid van de verlenging, de militaire partners in Uruzgan, operaties elders, de rechtspositie van onze militairen en de helderheid over het nakomen van toezeggingen voor 1 juli 2008 om een duidelijk antwoord, zodat de VVD al dan niet – ik herhaal: al dan niet – met verlenging in kan stemmen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Wij kennen de VVD als een zuinige partij, de partij van Zalm. Nu wil de heer Van Baalen harde toezeggingen over de financiën, begrijp ik. Waarom zou hij nu zulke harde eisen stellen als wij nog niet helemaal duidelijk weten welke aandelen derde landen nog kunnen leveren. Het kabinet zegt dat dit mogelijk het geval is. Hierin kan bij de Voorjaarsnota inzicht worden verschaft. Die nota zou nog 20 mln. à 30 mln. kunnen opleveren. Dat is toch het moment om de totale balans op te maken?
De heer Van Baalen (VVD): De VVD mag zuinig zijn, maar is dat niet waar het onze militairen betreft. Als het aandeel van derde landen zo uitpakt dat wij eigenlijk meer van hen terug ontvangen, dan is minister Bos van Financiën voor een dag een gelukkig mens. Dat heb ik al gezegd. Volgens mij is dit alleen niet echt de kern van de zaak. De kern van de zaak is of wij bereid zijn, Defensie te kannibaliseren of dat wij ervoor zorgen dat wordt afgesproken dat eventuele overschrijdingen van het budget door deze missie niet ten laste komen van de Defensiebegroting en dat voor eventueel noodzakelijke vervangingen van materieel dat crasht of kapot gaat, er altijd teruggevallen kan worden op posten buiten de Defensiebegroting, of dat nu Bosgelden, Van Geelgelden of Voordewindgelden zijn.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik ken de VVD als een internationale partij, die, voor zover ik weet, ook altijd bereid is geweest om haar internationale verantwoordelijkheid te nemen. Heeft de VVD ooit een internationale missie niet gesteund? Is de heer Van Baalen het met mij eens dat de NAVO-operatie als een kaartenhuis instort als de Tweede Kamer niet instemt met een verlenging van onze aanwezigheid in Uruzgan? Het zou de Australiërs los laten opereren en wellicht maken de Canadezen dan een andere afweging. Het besluit van Nederland kan dus grote gevolgen voor de toestand in Afghanistan hebben.
De heer Van Baalen (VVD): In de tijd dat mijn huidige buurman, de heer Wilders, nog woordvoerder Buitenlandse Zaken van de VVD was, hebben wij een keer tegen een missie gestemd: de VN-missie naar Liberia. Wij vonden niet dat het sturen van een Nederlandse oorlogsbodem voor de kust van dat land steun verdiende, omdat het eigenlijk weinig tot niets inhield. Men kon vanaf dat oorlogsschip eigenlijk niets doen aan de situatie op de wal. Om nog specifieker te zijn: het zou voor het eerst zijn dat de VVD niet met een NAVO-missie instemde. Dat zou voor de VVD dan ook een heel, heel zwarte dag zijn. Soms heb je zwarte dagen nodig als je niet inziet dat een missie tot iets leidt. Een «mission impossible» steunt de VVD niet.
Mevrouw Van Gennip spreekt ook over de situatie in Afghanistan. Het klopt dat de Australiërs en de Canadezen in de huidige situatie niet blijven als Nederland haar missie niet verlengt. Dat betekent dat het zuiden niet door een militaire macht wordt afgedekt, want daar kunnen de Britten en de Amerikanen niet alleen voor zorgen, ook niet met steun van anderen. Het cement uit het zuiden zou dus weg zijn met alle negatieve consequenties van dien voor alle delen van Afghanistan. Dit hadden andere NAVO-landen zich alleen mogen realiseren. De beste landen, waaronder Nederland, zitten in het zuiden. De Duitsers zitten in het veilige noorden en de Fransen zitten met name in Kabul. Die twee landen zouden een missie in het zuiden aan kunnen. Zij hebben dat echter geweigerd.
De vraag van mevrouw Van Gennip leidt ertoe dat Nederland altijd beschikbaar moet zijn als er vervelende consequenties te vrezen zijn. Ik vind dat dit alleen kan indien de regering de VVD ervan overtuigd dat zij in twee jaar aanzienlijke vooruitgang kan boeken. Dan kunnen u en ik het ook uitleggen aan de nabestaanden van de slachtoffers die inmiddels zijn gevallen.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik greep naar de microfoon toen Frankrijk werd genoemd, want Frankrijk zet zich op dit moment natuurlijk wel degelijk in het zuiden in, namelijk met een zogenaamd OMLT, dat met het Afghaanse leger traint. Dat is een belangrijke inzet. Frankrijk heeft natuurlijk ook luchtcapaciteit naar het zuiden verplaatst. Dat is eveneens een teken. Wij weten niet wat er voor Frankrijk nog meer in de pijplijn zit, maar ik vind dit samen met de duidelijke uitspraken van de regering-Sarkozy een heel duidelijk teken dat Frankrijk zich op dit moment committeert en wellicht voorbereidt op een riskante inzet in het zuiden.
De heer Van Baalen (VVD): Ik hoop dat de minister van Buitenlandse Zaken en misschien ook de minister van Defensie kunnen bevestigen dat Frankrijk na aan het denken is over een grotere inspanning dan zij nu verricht. 50 militairen inzetten voor trainings- en instructiedoeleinden, hoe belangrijk ook, is iets heel anders dan met een compagnie naar het zuiden komen. Dat doen de Fransen en de Duitsers niet. Op dit moment zijn er geen andere toezeggingen, maar ik hoor graag van de regering of de mogelijkheid bestaat dat die in de toekomst wel komen. De NAVO is de VVD veel waard, maar de liefde moet wel van beide kanten komen.
De heer Pechtold (D6): De artikel 100-brief hangt eigenlijk al sinds de zomer boven ons hoofd. Mij staat bij dat de heer Van Baalen in het afgelopen halfjaar steeds twee randvoorwaarden stelde. De VVD hanteerde die als scheidslijn. De ene was financieel van aard. Vindt hij dat er vandaag boter bij de vis moet worden geleverd, zodat morgen een besluit kan worden genomen? Wil hij dat toelichten?
De tweede voorwaarde was pregnanter: er moest een duidelijk en groot derde land zijn. Behalve wanneer ik de voormalige USSR met satellietstaten als één land beschouw – dan kan ik daar nog 20 Hongaren, wat Tsjechen, Slowaken en Georgiërs aan toevoegen, maar zij zijn alle afkomstig uit jonge democratieën, halve democratieën – zie ik zo gauw niet dat een dergelijk groot derde land aanwezig is. Wat zijn de ideeën van de heer Van Baalen daarover?
De heer Van Baalen (VVD): Bij een dergelijk cruciaal besluit dient uitgesloten te zijn dat boekhouders regeren. Boekhouders kunnen niet zeggen dat zij vanwege allerlei spelregeltjes, die de VVD op zichzelf ook heel belangrijk vindt, vandaag geen hom of kuit kunnen geven. Daarom wil ik van de regering horen dat extra kosten de Defensiebegroting niet zullen bezwaren. Zo duidelijk is het. Hoe men het uitwerkt en op welke datum de minister van Financiën dat doet, maakt mij niet uit. Nu moet de toezegging komen. Er zitten hier drie ministers die dat kunnen toezeggen.
Het klopt, er zijn geen derde landen. Ik noemde Duitsland en Frankrijk. Het lijkt erop uit te draaien dat het derde land Afghanistan is. Het lijkt erop uit te draaien dat de verlossende strijdkracht het ANA is, het Afghaanse leger. Daarom wil ik van de regering precies horen hoeveel vertrouwen zij heeft in het Afghaanse leger. De overige landen vormen een lappendeken. Ik wil dan ook de verzekering van de regering dat de lappen goed aan elkaar zijn vastgehecht. Zij moeten gemeenschappelijk kunnen opereren en een gemeenschappelijke taal beheersen. De Amerikanen hebben de Georgiërs toegezegd dat zij volstrekt volgens de NAVO-procedures zullen worden getraind en uitgerust als zij erbij komen. Dat moet allemaal duidelijk opgeschreven staan. Dan nog moet ik morgenochtend – ik neem niet aan dat het grote derde land buiten Afghanistan zich vanmiddag meldt – aan mijn fractie uitleggen of de derde landen een lust vormen, iets waaraan wij iets hebben, of een last. Het is aan de regering om dat duidelijk te maken.
De heer Pechtold (D66): Ik vind het wel een uitvlucht om Afghanistan als derde land te benoemen. Dat lijkt op vragen aan de patiënt om mee te helpen met de operatie.
De heer Van Baalen (VVD): Het helpt vaak wel als de patiënt aan een operatie meewerkt.
De heer Pechtold (D66): Volgens mij spreken wij nog over de operatie zelf en niet over wat er daarna gebeurt. Mag ik de twee grote randvoorwaarden van de heer Van Baalen zo interpreteren dat de toezeggingen van de drie bewindslieden over de financiën vandaag alleen maar harder moeten zijn, aangezien die over het derde land boterzacht zullen zijn?
De heer Van Baalen (VVD): Nu begint collega Pechtold ook al met het uitruilen van van alles. Tegen de regering, die alles uitruilt, loopt hij te hoop door te zeggen dat de ene toezegging harder moet zijn als de andere toezegging boterzacht is, hetgeen nog moet blijken. Ik wil vandaag in politieke zin duidelijkheid hebben over de financiën. De boekhouders werken het maar uit. Hoe zij dat zullen hebben gedaan, hoor ik nog wel eens van de regering.
Ik heb gezegd dat ik het prettig vind als een patiënt meewerkt aan zijn eigen herstel. Dat vind ik ook verstandig. Uiteindelijk zal het ANA, gesteund door dan functionerende politie, het namelijk moeten doen. Ik geef echter ruiterlijk toe dat het derde land dat wij graag wensen te hebben, zich niet heeft gemeld. Dat betekent dat de lappendeken heel stevig moet zijn. Ik wacht het kabinetsstandpunt ter zake af.
De heer Wilders (PVV): Vandaag voeren wij een uitermate belangrijk debat. De PVV-fractie heeft niets tegen internationale missies zoals ISAF of Enduring Freedom. Sterker nog: mijn fractie is een groot voorstandster van de strijd tegen het internationale terrorisme en tegen de barbaarse taliban. Zonder ISAF, zonder OEF, Operation Enduring Freedom, zonder de strijd tegen de Opposing Military Force, de OMF, zoals wij die met een moeilijk woord noemen, zou Afghanistan terugvallen naar de middeleeuwen, dat staat vast. De aanwezigheid van de NAVO en van andere landen is dan ook niet alleen in het belang van Afghanistan, maar ook in dat van de rest van de wereld en van Europa, dus ook van Nederland. Dat staat buiten kijf.
De vraag is wel of Nederland na 1 augustus 2008 nog als lead nation in Uruzgan moet blijven bijdragen aan ISAF. Tijdens het afrondende plenaire debat over de Nederlandse deelname aan ISAF in februari 2006 zei de minister-president tegen de Kamer – sommigen hebben hem ook al geciteerd– letterlijk: «Over twee jaar zal de Nederlandse inzet worden overgenomen door andere NAVO-landen. Zo wordt bijgedragen aan spreiding van de lasten over alle bondgenoten.» Ook de oud-minister van Defensie, de heer Kamp, bevestigt dit op zijn weblog van 3 september van dit jaar. Ik citeer: «Als minister van Defensie heb ik in 2005 zonder omhaal van woorden tegen de politieke en militaire leiding van de NAVO gezegd dat wij voor twee jaar in Zuid-Afghanistan blijven en niet langer.» De gemaakte afspraken, zo zegt de heer Kamp, zijn ten overvloede nog eens schriftelijk bevestigd. Op 25 oktober bevestigde de heer Kamp dit nog eens in het televisieprogramma NOVA. De uitspraken van de minister-president en de oud-minister van Defensie laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Toch zitten wij hier weer. Zijn wij door het kabinet, zijn wij door premier Balkenende voor de gek gehouden, voorgelogen? Wat is er aan de hand? De werkelijkheid van nu strookt niet met de uitspraken van net. Ik wil er gewoon helderheid over hebben. Daar vraag ik de regering om.
Vicepremier Bos sprak onlangs misschien wel voor het eerst in zijn leven wijze woorden. Op zijn weblog van 30 november jongstleden schrijft hij dat hij het eigenlijk onverteerbaar vindt dat de respons van de NAVO om Nederland in Uruzgan bij te staan of te vervangen zo beperkt was. Ik herhaal dat ik het op dit punt met hem eens ben, want er is een schrijnend gebrek aan solidariteit binnen de NAVO. Ik kan het niet anders zeggen. In Afghanistan toont zich dat in twee opzichten. Ten eerste zijn veruit de meeste NAVO-bondgenoten niet bereid, de Nederlandse missie in Uruzgan over te nemen of te verlichten. Voor de paar landen die wel een bijdrage willen leveren, geldt dat het om niet zulke grote aantallen gaat en dat zij bovendien niet echt zullen worden ingezet om gevechtshandelingen te plegen, maar om beveiligings- en opleidingstaken ter hand te nemen. Dit zeg ik overigens zonder daar denigrerend over te willen doen. Ten tweede is de inzet in Afghanistan ook binnen de NAVO erg onevenwichtig. Sommige landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, niet NAVO-lidstaat Australië en zeker ook Nederland, halen de kastanjes in het zuiden of oosten van Afghanistan uit het vuur. Andere landen doen veel minder: Duitsland, Frankrijk, Spanje, Portugal, Griekenland en België, dus allemaal landen, groot en klein, leveren, afgezet tegen de inzet van Nederland, een ondermaatse bijdrage. De secretaris-generaal van de NAVO zei in oktober tijdens de parlementaire NAVO-assemblee in Reykjavik ook dat er naar zijn mening sprake is van onwil van veel lidstaten om te investeren in de vereiste militaire capaciteit in met name het zuiden en oosten van Afghanistan, dus het riskante gebied.
Ik hoor graag van het kabinet of dat de mening van mijn fractie deelt dat binnen de NAVO een gebrek aan solidariteit heerst en de NAVO in crisis verkeert. En wat vindt het van de in mijn ogen smoezen van andere NAVO-lidstaten om niet méér in het zuiden van Afghanistan te doen, zoals die van de Duitse regering en andere. Waarom geeft het kabinet op een van mijn feitelijke vragen het antwoord dat geen enkel NAVO-land zich uit Afghanistan terugtrekt, terwijl er wel landen zijn die dat doen, bijvoorbeeld Portugal. Dat land trekt volgens mij per augustus 2008 90% van haar militairen terug. Zijn er andere landen die dat ook doen?
Nogmaals, mijn fractie doet alles behalve geringschattend over de aanvullende bijdragen van landen als Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Georgië, maar, met alle respect, dit zijn geen lead nations en het zijn ook geen grote bijdragen. De Nederlandse kampementen zullen vanaf augustus 2008 bewaakt worden door Slowakije en Tsjechië. Frankrijk en Hongarije zullen bijdragen aan het opleiden van Afghaanse militairen. Bewaken en opleiden is mooi en zeker ook belangrijk, maar deze landen zullen dus niet meevechten tegen de taliban. En dat kan ik helaas niet solidair noemen.
Veel fracties en met name mijn collega Van Baalen namens de VVD, stellen in hun bijdrage 2010 centraal. Dat lijkt mij terecht. Natuurlijk is het belangrijk om te weten of Nederland Uruzgan dan echt verlaat. De PVV-fractie is alleen nog allesbehalve overtuigd van de noodzaak om in te stemmen met een verlenging van deze missie tot 2010. Mijn fractie vindt ook van belang waarom wij nu, eind 2007, net als twee jaar geleden met een artikel 100-brief over Afghanistan zitten. Ik verwijs nogmaals naar de citaten van de minister-president en van de vorige minister van Defensie. Ik voeg eraan toe dat het een schande is – ik kan er geen andere woorden voor gebruiken – dat de secretaris-generaal van de NAVO, De Hoop Scheffer, de passage uit het conceptverslag van het gesprek van precies een week geleden, dat een deel van deze commissie met hem heeft gevoerd, heeft geschrapt waaruit wij konden opmaken – letterlijk citeren mocht niet – dat de NAVO nooit heeft gezocht naar een andere lead nation in Uruzgan en dat Nederland daar nooit om heeft gevraagd. Dit zijn Noord-Koreaanse toestanden, een secretaris-generaal onwaardig.
De voorzitter: Ik benadruk dat er een openbaar verslag van een vertrouwelijk gesprek is gemaakt. Dit verslag is ter inzage gelegd aan de secretaris-generaal. Wellicht is erin geschrapt, maar wij weten allen dat ook hiervan een verslag wordt gemaakt en dat dat net zo goed aan u wordt voorgelegd alvorens het openbaar wordt gemaakt.
De heer Wilders (PVV): Voorzitter. U moet eerlijk zijn. U moet niet zeggen dat dit gebeurd kan zijn. Ik heb u donderdagavond aan de telefoon gehad. U weet dat dit is gebeurd. Ook uw medewerker heeft gezegd dat dit is gebeurd. Laten wij op zijn minst eerlijk tegen elkaar zijn. De passage is geschrapt. U weet dat en uw medewerker van de commissie weet dat. Ik zeg dat dat Noord-Koreaanse toestanden zijn. Zij horen niet thuis bij een secretaris-generaal. Wat u ervan vindt, moet u weten. Ik spreek namens mijn fractie.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. U maakt zich partij in deze discussie. Daarom ben ik geïnteresseerd in een wat helderder uitspraak. U zei net dat dit gebeurd kon zijn. U laadt daarmee de verdenking op u dat dit onder uw voorzitterschap geaccordeerd is. Ik wil er graag meer over weten, nu u dit zo zegt.
De voorzitter: Mijnheer Pechtold, ik begrijp dat u dat wilt omdat u er niet bij was, maar er is een openbaar verslag van een gesprek met een besloten karakter gemaakt. Vooraf is het conceptverslag conform de met de secretaris-generaal gemaakte afspraken aan hem voorgelegd. De secretaris-generaal heeft daarin bepaalde passages die hij vertrouwelijk vond, geschrapt. Dat is geheel conform de afspraak die wij met elkaar gemaakt hebben. «Wij» zijn degenen die aanwezig waren bij het gesprek.
De heer Pechtold (D66): Dan ben ik eigenlijk alleen maar blij dat ik niet mee ben gegaan; nu kan ik volledig vrijuit vragen. Vindt u dat de stelling van de secretaris-generaal dat hij geen poging heeft gedaan om een opvolger te vinden, vertrouwelijk behandeld moet worden? Vindt u niet dat dit vandaag van groot belang is voor het maken van een normale afweging? De regering heeft altijd gezegd dat het wel het geval is. Wij hebben altijd gezien dat de minister van Buitenlandse Zaken en de minister-president zeiden dat dit ook in samenspraak met de heer De Hoop Scheffer gebeurde. Het lijkt mij zeer relevante informatie dat die al dan niet in beslotenheid verklaart dat dit nooit het geval is geweest.
De voorzitter: Mijnheer Pechtold, ik heb louter procedureel aangegeven wat wij hebben afgesproken. Daar doe ik verder geen inhoudelijke mededeling over.
De heer Wilders (PVV): Dat het gebeurd is, staat in ieder geval vast.
Als je wat ik net zei, combineert met de schimmigheid en de onwil van zowel het kabinet als de vorige SACEUR als de secretaris-generaal zelf om de inmiddels beruchte bevestigingsbrief aan Nederland desnoods vertrouwelijk aan de Kamer te zenden, ontstaat er toch echt een heel kwalijk beeld. Ik doel op de bevestigingsbrief van oud-SACEUR generaal Jones in reactie op de brief van de oud-minister van Defensie dat wij zouden vertrekken uit Uruzgan, die ik net citeerde. Ik mag niet uit besloten overleggen citeren, maar wij hebben het aan iedereen gevraagd met wie wij hebben gesproken. Niemand heeft gezegd, ook niet vorige week maandagavond, dat wij die brief desnoods vertrouwelijk kregen. Waarom is er niet gezocht naar een andere lead nation in Uruzgan als de oud-VVD-minister van Defensie Kamp gelijk heeft dat hij de NAVO in klip en klare taal heeft laten weten dat Nederland in 2008 uit Uruzgan vertrekt? Dat is onbegrijpelijk. Een Nederlandse minister zegt: wij vertrekken uit Uruzgan en de NAVO doet vervolgens niets om een opvolger te vinden. Wat is er dan gebeurd? Waarom is de NAVO er klaarblijkelijk van uitgegaan dat Nederland toch de intentie had om in Uruzgan te blijven? Het is een schimmig verhaal. Ik krijg er geen lekkere smaak van in mijn mond. Laat ik het voorzichtig zeggen. Ik verzoek het kabinet en de minister van Defensie opnieuw om de brief van generaal Jones alsnog, desnoods vertrouwelijk, naar de Kamer te sturen. Dan kan zij er opheldering over krijgen.
Is het kabinet bereid, de missie vanaf augustus 2008 veel verder te beperken dan nu het plan is? Is het kabinet bereid om vanaf augustus 2008 het Nederlandse leger meer te ontlasten en de totale bijdrage van Nederland tot 2010 meer in verhouding te laten staan tot de gemiddelde bijdrage van andere NAVO-landen? Laten wij zeggen dat wij vanaf augustus 2008 geen 1100 mensen, maar maximaal 300 Nederlandse militairen in Uruzgan stationeren, ervan uitgaande dat er een andere, stevige lead nation komt. Laat een ander land, zoals Frankrijk of Duitsland, waar collega Van Baalen over sprak, maar lead nation in Uruzgan worden. Nederland heeft meer dan zijn steentje bijgedragen met de enorme inspanningen die wij met de volledige steun van de PVV-fractie sinds vorig jaar in Uruzgan plegen. Laat de NAVO, die verantwoordelijk is voor«force generation», dat probleem maar oplossen. In dit verband vraag ik het kabinet trouwens ook wat het vindt van de uitlating van de Afghaanse minister van Defensie, de heer Wardak, in onze hoorzitting dat het Afghaanse leger, het ANA, wellicht al voor 2010 in staat is, de Nederlandse taken in Uruzgan over te nemen. Dit is ook interessant met het oog op de invalshoek van collega Van Baalen dat er een groot derde land bij betrokken moet zijn. Hoe reëel is dat?
De strijd tegen het terrorisme gaat niet over geld. Iedere cent die wij tot 2008 in Uruzgan besteden, is terecht en goed besteed. Desalniettemin geldt ook hier dat andere landen met het oog op solidariteit binnen de NAVO verantwoordelijkheid zouden kunnen nemen. Dan kunnen wij de 1 mln. per dag die de missie vanaf 2008 gedurende twee jaar gaat kosten, op veel andere, zinnige manieren besteden.
De Nederlandse militairen doen goed werk in Afghanistan. Ze hebben de OMF bij Chora bevochten en goodwill gekweekt bij de Afghaanse bevolking. Mijn fractie geeft ze daar complimenten voor. Toch moeten er nog veel problemen door de NAVO worden aangepakt. Ik heb daarom een aantal vragen waarop ik graag een duidelijk antwoord van het kabinet krijg. Wat wordt er concreet gedaan aan de toenemende hulp van de Pakistaanse overheid- en inlichtingendienst aan de terroristen, de OMF-krachten, in Afghanistan? Wat wordt er gedaan om de hulp uit Iran te stoppen? Hoe kunnen de NAVO en de Afghanen dergelijke hulp stoppen? Hoe wordt er concreet voor gezorgd dat er binnen afzienbare tijd daadwerkelijk meer en betere Afghaanse militairen en zeker ook politieagenten zijn en er minder bestuurlijke corruptie is? Wat vindt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ervan dat wij tijdens de openbare hoorzitting aan de ontwikkelingsorganisatie Cordaid vroegen hoe het ging met haar bestedingen en zij antwoordde dat met maar liefst 30% van haar ontwikkelingsgelden niet meetbare of slechte resultaten waren geboekt, zeker aangezien het grootste deel van haar budget van 4,3 mln. voor 2007 eigenlijk door u en de Nederlandse belastingbetaler wordt betaald?
Ik rond af waarmee ik begon. De fractie van de Partij voor de Vrijheid is een voorstander van een NAVO-rol in Afghanistan en van de ISAF-missie. Zij ziet het belang van een veilig, stabiel en dus talibanloos Afghanistan, niet alleen voor de Afghanen zelf, maar ook voor de rest van de wereld. Mijn fractie vraagt zich wel hardop af of Nederland zich hiervoor inmiddels niet genoeg heeft ingespannen en het nu in eerste instantie op verantwoordelijkheid van de NAVO de beurt is aan andere landen om in Uruzgan vanaf 2008 de leidende rol van Nederland over te nemen. Haar antwoord daarop is ja, geen leidende rol voor Nederland in Uruzgan na augustus 2008, hooguit een ondersteunende rol met maximaal een paar honderd Nederlandse militairen en dan ook nog alleen als er een andere lead nation in Uruzgan is. Als het kabinet daartoe bereid is, valt er met mijn fractie te praten. Als het kabinet daar niet toe bereid is, wordt het heel erg moeilijk om de steun van mijn fractie voor deze verlenging te krijgen. Ik wacht de antwoorden van de regering met belangstelling af.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb de Handelingen nog maar eens nagekeken van het slotdebat in 2006. Daar heeft de Wilders ongeveer eenzelfde soort inleiding gehouden als hij nu heeft gedaan. Afghanistan zou afglijden naar de middeleeuwen, teruggaan naar het tijdperk van de barbaarse taliban enzovoorts. Dat zette hem zodanig aan dat hij in 2006 besloot, de missie wel te steunen. Ik verwachtte dit keer dat zijn inleiding anders was, gezien zijn bezwaren en zijn in mijn ogen onrealistische voorstel om de missie tot 200–300 man te reduceren. Hoe rijmt de heer Wilders van de fractie van de PVV zijn inleidende woorden over talibanisering en het overnemen van de taliban met zijn onrealistische voorstel om nog maar 200–300 man in te zetten?
De heer Wilders (PVV): Ik heb het antwoord eigenlijk al gegeven. Wij hebben niets tegen de NAVO en de ISAF-missie en de strijd tegen de taliban, maar wij vinden dat een ander land het in eerste instantie als lead nation van Nederland mag overnemen. Wij vinden het schokkend dat de NAVO nooit spontaan of op verzoek van Nederland überhaupt maar heeft gezocht naar een andere lead nation, terwijl dat haar verantwoordelijkheid is. Wij vinden dat wij niet de dorpsgek van de NAVO hoeven te zijn en dat Nederland niet altijd hoeft bij te dragen, terwijl andere grote landen en in militair opzicht zelfs grotere landen zoals Frankrijk en Duitsland het volledig laten afweten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben toch verbaasd, want de heer Wilders begint inderdaad met sterke termen. Zijn eigen gedrevenheid geeft hem die in. Hij weet dat dit kabinet naar een derde land, naar meer partners heeft gezocht, dus zijn voorstel is totaal niet serieus te nemen. Hij voegt geen daden bij zijn inleidende woorden.
De heer Wilders (PVV): Ik heb op deze onzin niet te reageren.
De heer Van Baalen (VVD): De VVD-fractie neemt de PVV-fractie op dit gebied wel serieus, maar brengt graag het volgende onder de aandacht van de heer Wilders. Als je geen lead nation bent, ben je afhankelijk van de lead nation, een ander land. Dan heb je dus je vuursteunketen, je gevechtsvliegtuigen en -helikopters niet in eigen beheer. Je bent dus afhankelijk. Als de PVV op de voorwaarden die de heer Wilders schetst toch wil nadenken over instemming, waarom dan als nummer twee in een coalitie en niet als nummer een?
De heer Wilders (PVV): Ook dat heb ik al vele malen gezegd. Ik vind dat Nederland als lead nation eigenlijk wel genoeg heeft gedaan. De NAVO bestaat uit meer landen dan alleen Nederland. Een groot deel van de NAVO laat het gewoon afweten in het zuiden en het oosten. Waar zijn de Duitsers? Waar zijn de Fransen? Waarom gaan de Portugezen? Waar zijn de Belgen? Waar zijn de Italianen? Waar zijn de grote en kleine landen in het zuiden en het oosten? Ik spreek zonder grote woorden te willen gebruiken van een crisis binnen de NAVO. Er is geen solidariteit. De landen laten het volledig afweten. As er geen andere lead nation komt, trek ik ook mijn aanbod in om er met maximaal 300 militairen mee te doen. Het kabinet zal dat vermoedelijk überhaupt niet omarmen. Ik ben niet gek. Waarom wil ik niet dat Nederland de lead nation blijft? Omdat nu andere landen maar eens het voortouw in Uruzgan moeten nemen en niet veilig in het noorden moeten gaan zitten of in Kosovo, waar het geweldsspectrum totaal anders is, hoe belangrijk dan ook. Nederland heeft er twee jaar gezeten. Het is nu de beurt aan een ander land.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Twee jaar geleden sprak de heer Wilders bij de discussie over de eerste missie van aanpak van terroristen. Hij sprak van verantwoordelijkheid nemen voor de vrijheid van de Afghanen. Hij sprak zijn angst uit dat de taliban het weer voor het zeggen kregen. Ook sprak hij zich uit voor een vrij, stabiel en democratisch Afghanistan. Dat was ook in het belang van Nederland en Europa. Dat sprak mij zeer aan. Ik was dus blij verrast door de inleiding die de heer Wilders net hield. De heer Wilders is toch niet alleen maar tegen een verlenging in deze vorm omdat hij vindt dat Nederland te veel doet en andere landen te weinig? Als de heer Wilders werkelijk meent wat hij vandaag en twee jaar geleden heeft gezegd, kan de heer Wilders er ook voor kiezen, te zeggen: wij doen het nog twee jaar. Wij gaan er twee jaar door, want wij kunnen een verschil maken. Dat doen wij – let wel – met twaalf andere grote landen in het zuiden. De heer Wilders noemt almaar de landen die er niet bij zijn, maar hij noemt Denemarken niet. Dat land is wel actief. Engeland, de VS, Canada, Australië, Hongarije, Tsjechië, Estland en andere kleinere landen zijn dat ook. Nederland is niet het enige NAVO-land dat actief is in het zuiden. Er zijn twaalf landen actief in het riskante zuiden. Nederland kan het best op zich nemen om daar nog twee jaar actief te zijn en om daarna te zeggen: nu is de beurt aan een ander. Als de heer Wilders werkelijk meent wat hij in zijn inleiding heeft gezegd, dan heeft hij ook het lef om dat vandaag te zeggen.
De heer Wilders (PVV): Dat zou ik inderdaad kunnen zeggen, maar dat zeg ik niet. Ik zeg wat ik net heb gezegd. Daar heb ik niets aan toe te voegen.
De heer Van der Staaij (SGP): Klopt mijn herinnering dat de heer Wilders bij het debat in februari 2006 zelf noch in eerste, noch in tweede termijn een punt van die twee jaar heeft gemaakt en dat zowel de minister van Buitenlandse Zaken als de minister van Defensie uitdrukkelijk heeft gezegd: als het langer dan twee jaar gaat duren, komt er een nieuwe artikel 100-brief?
De heer Wilders (PVV): Nee, de minister-president zei in de Kamer in mijn eigen woorden: wij houden ermee op, het is aan andere NAVO-landen. Net heb ik hem letterlijk geciteerd. Oud-minister Kamp van Defensie heeft de woorden van de minister-president bevestigd. Van die woorden ben ik uitgegaan. Ik ben ervan uitgegaan dat er zou worden gezocht naar andere lead nations. Je gaat ervan uit dat de minister-president in de Tweede Kamer niet jokt. Je gaat ervan uit dat hij meent wat hij zegt en dat het signaal overkomt bij de NAVO in Brussel. Dat is blijkbaar niet gebeurd. Ik zeg eerlijk dat ik ontzettend boos ben vanwege het feit dat nu, achteraf, blijkt dat die woorden holle frasen vormden, dat niemand heeft gezocht naar een andere lead nation en dat Nederland weer voor een fait accompli staat. Ik weiger daarin mee te gaan. Ik weiger nu met de rug tegen de muur te staan en te zeggen: omdat niet is gebeurd wat de minister-president ons heeft beloofd, moeten wij maar als lead nation doorgaan. Ik heb dat toen niet gezegd, omdat ik ervan uitging dat dankzij de woorden van de minister-president er serieus zou worden gezocht naar een andere lead nation. Helaas is dat niet gebeurd.
De heer Van der Staaij (SGP): Het was vooral een PvdA-punt. Laten wij wel zijn. De PvdA-fractie heeft een nummer gemaakt van die twee jaar. Twee jaar was twee jaar. De heer Wilders zegt dat hij ervan uitging dat het werd geregeld, maar de PVV heeft noch in de eerste termijn, noch in de tweede termijn, noch bij de plenaire afronding dat punt van die termijn zelfs maar aangeroerd. De PVV heeft genoegen genomen met de vaststelling van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie dat er nog wel eens een nieuwe artikel 100-brief zou komen. Waarom omarmt de heer Wilders nu het PvdA-punt, terwijl het toen helemaal geen belangrijk punt voor hem was?
De heer Wilders (PVV): Ik heb volgens mij nog nooit een PvdA-punt echt omarmd, maar als het een keer moet, gun ik de heer Van der Staaij graag de eer om mij daarop te betrappen. Ook dit is nu niet het geval. Ik zei net al dat ik daar toen geen punt van heb gemaakt omdat ik de minister-president geloofde, die zei dat er een andere lead nation zou komen. Nu blijkt zelfs dat de NAVO voor het moment dat wij vorig jaar of eerder dit jaar de notificatiebrief kregen, dus de brief voor de artikel 100-brief, niet naar een andere lead nation heeft gezocht en dat wij dus gewoon voor de gek zijn gehouden, tenzij het kabinet in zijn eerste termijn met een plausibele verklaring komt.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Waar gaat het nu om? Nederland blijft na augustus 2008 in Uruzgan om te «assisteren bij het brengen van veiligheid en opbouw in Afghanistan». Sommige van de aanwezigen focussen op praktische zaken zoals de termijn van twee jaar die eerst niet maar nu wel twee jaar is, de opvolging, die goed geregeld moet zijn of het aantal troepen dat derde landen moeten leveren. Dat zijn belangrijke en ernstige zaken, maar zij vormen niet de kern van de zaak. Wat is de kern? Dat is de vraag of de missie de afgelopen twee jaar daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de veiligheid en opbouw van Afghanistan en of zij erin zal slagen, dat de komende jaren te doen. Zo ja, dan is die missie de moeite waard, voor mijn part voor vele jaren. Voor de beantwoording van de vragen is het nodig om een analyse te maken van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Bij ontbreken van een fatsoenlijke inhoudelijke veiligheidsanalyse van de kant van de regering ben ik gedwongen om dat zelf te doen.
Het begon zes jaar geleden met 9/11 en de verdrijving van de taliban. Er kwamen VN-resoluties. Meisjes mochten in sommige delen van het land weer naar school, het museum met zijn eeuwenoude kunstschatten kon zijn deuren weer openen en mannen die dat wilden, konden zonder baard de straat op. Een president werd gekozen. Dit was alle reden om dit proces te steunen. Dat hebben wij dan ook gedaan, uit allerlei motieven. Sommigen deden dat, omdat ze de Vliegeraar hadden gelezen, anderen omdat ze vrouwen van de boerka wilden bevrijden, loyaal waren aan de VS of omdat ze vreesden dat de jihad zich naar de eigen achtertuin zou verspreiden. Al deze ongetwijfeld goede bedoelingen ten spijt, is de hoop van de Afghaanse bevolking op meer veiligheid, beter bestuur en meer welvaart zes jaar later in bittere scepsis omgeslagen. Er is niet aan wederopbouw gedaan; de mensen zitten nog steeds zonder elektriciteit. Alleen al in 2007 zijn er meer dan 6000 doden gevallen. Er zijn verder tienduizenden mensen op de vlucht. Wij moeten constateren dat deze dramatische verslechtering is opgetreden na uitbreiding van de activiteiten van de NAVO met in haar kielzog al die verhevigde internationale inspanningen in Afghanistan. De vraag die dan ook beantwoord moet worden, is of de verslechtering komt door die uitbreiding, door de gevolgde strategie, of deels daardoor. Kortom: was de missie de juiste missie?
De taliban en opstandelingen rukken op, ondanks verhalen van de NAVO waaruit het tegendeel blijkt. Grote delen van de bevolking in dat werelddeel zien de buitenlandse troepen met hun gevechtsmissie en hun Amerikaanse aanvoerder natuurlijk als vijand en bezetter, niet als hulpverlener. Dat confronterende wereldbeeld strookt niet met ons zelfbeeld, maar je zapt het niet zomaar weg; die radio en tv-zender staan aan. Loop maar eens rond op de bazaar van Peshawar, loop de campus van de Universiteit van Karachi maar eens binnen. In de tweede plaats grenst Afghanistan aan Pakistan, waar vrij weinig grenswachten en tolpoortjes tussen staan. In Pakistan heeft de taliban vrij spel, rukt op. Dat betekent dat het probleem van de taliban niet goed wordt aangepakt. In Afghanistan vallen zij onder de terreurbestrijding, maar Pakistan is bondgenoot in de oorlog tegen het terrorisme en dus worden daar de taliban en de repressieve militaire repressie van tribale gebieden met rust gelaten. Dit is uit en te na bekend. Natuurlijk is dit een van de oorzaken van het mislukken van de missie tot nu toe.
Nauwkeurige data uit Afghanistan zijn schaars. Uit wat wij hebben, komt een treurig verhaal naar voren. Veldonderzoek van dit najaar wijst erop dat de taliban zijn presentie tot over de helft van het land heeft verspreid. Recent wetenschappelijk onderzoek wijst erop dat anders dan waar de regering vanuit lijkt te gaan, de grootste groep strijders geen setje werkloze hangjongeren is, maar behoort tot een tweede generatie «neo-taliban», goed getraind en vol politieke ideologie. In een VN-analyse wordt ervoor gewaarschuwd dat de veiligheidssituatie voor hulpverleners de afgelopen twee jaar niet meer zomaar riskant is, maar alarmerend is geworden. Iedereen kent de kaartjes die op de voorkant van de Volkskrant stonden. «Ik voel mij zoals toen de burgeroorlog op het punt stond uit te breken», zei Shukria Barakzai, het vrouwelijke Afghaanse parlementslid hier tijdens de hoorzitting. «De taliban zijn weer in Kabul», «Ik voel me niet veilig omdat dezelfde krijgsheren en militieleiders nog steeds de dienst uitmaken die ons al jarenlang terroriseren», zeggen bijna alle Afghanen die ik spreek. De mensen voelen zich niet veilig en uit alle cijfers blijkt ook dat zij dat niet zijn. Er is dus een geweldige kloof in perceptie van de veiligheidssituatie tussen de VN-hulpgemeenschap en Afghanen enerzijds en de regering anderzijds. De veiligheid is «substantieel teruggekeerd» schrijft de regering. Met alle respect, ik begrijp niet hoe zij dat uit haar pen krijgt. Ik heb sterk het gevoel dat de Kamer en de publieke opinie daarmee een rad voor ogen wordt gedraaid. Abstracte wensdromen als werkelijkheid afschilderen is een gevaarlijke methode bij het plannen van militaire missies. Uit het feit dat bij ieder nieuw offensief in het zuiden van Afghanistan steeds hetzelfde terrein op de opstandelingen moeten worden heroverd in plaats van nieuw terrein, blijkt dat er bij de gevolgde strategie iets faliekant is misgegaan. Het was dus niet de juiste missie. Het is ook niet voor niets dat de NAVO nu toegeeft dat ze de strategie kwijt is en op zoek moet naar een nieuwe. Mag ik de regering erop wijzen dat zij ons eigenlijk vraagt om in te stemmen met een missie zonder missie?
De NAVO is daar sinds de afgelopen ministeriële bijeenkomst eigenlijk nogal schokkend eerlijk over geweest. Zij zei dat er geen strategie is en dat er iets drastisch anders moet. Zij heeft alleen nog geen idee hoe het dan wel aan te pakken. De eerste evaluaties moeten daartoe nog worden uitgevoerd. De Nederlandse regering trekt zich daar stoïcijns niets van aan. Die gaat voort met meer van dezelfde missie, met hoogstens hier en daar wat accentverschuivingen. Die worden alleen niet concreet uitgewerkt. Waarom denkt de regering dat daarmee wel gaat lukken wat eerst niet lukte? Is het niet verstandiger, eerst de strategiewijziging van de NAVO af te wachten alvorens bij te tekenen?
Het kabinet-Balkenende II heeft ons twee jaar terug bezworen dat het ging om een veiligheids- en opbouwmissie. Ik hecht eraan, te verklaren dat de GroenLinksfractie daar geen geloof aan hechtte. Vanwege de vermenging met Operation Enduring Freedom en de complexe conflictsituatie in het zuiden vreesde mijn fractie dat opbouw nauwelijks van de grond kon komen en dat de Nederlandse militairen juist werden meegezogen in een escalatie van geweld. Wij moeten nu bitter constateren dat onze vrees terecht was. Is er iets van die opbouw terechtgekomen? Ja, hier en daar zijn een bruggetje en een schooltje gebouwd. Dat is alleen gebeurd dankzij overleg tussen de ambassade en de lokale ngo. Daar is geen militair aan te pas gekomen. Voor het opbouwen van een land heb je ook geen commando’s, maar ingenieurs en hulpverleners nodig. Was het duurzaam? Nee, want het wordt weer omver geworpen. Als je een land wilt stabiliseren, heb je een vredesakkoord nodig, geen overgebleven vijand. Dan heb je de steun van de bevolking nodig, geen moeras van tribale belangen. Dan heb je gezagsdragers nodig die legitimiteit in de ogen van de bevolking genieten, geen betwist overwinnaarsregime of een «puppetregering».
De missie is tussentijds van karakter veranderd. Er is in 2006 een offensieve gevechtscomponent aan toegevoegd en het territorium is uitgebreid naar het zuiden waar de situatie instabiel en gevaarlijk is en de Amerikanen met hun terreuracties werkzaam zijn. Wij hebben daar het oorlogstenue aangetrokken. Wij hebben daar de oorlog deels opgezocht en gemaakt. Opstandelingen strijden er omdat zij de buitenlandse troepen weg willen hebben, vooral de Amerikaanse. Opstandelingen strijden er omdat zij de regering-Karzai niet vertrouwen. Daar zitten namelijk krijgsheren van weleer in. Opstandelingen strijden er omdat zij hun tribale belangen niet vertegenwoordigd zien. Opstandelingen strijden er kortom, omdat de strijd om de verdeling van de macht in Afghanistan nog niet is uitgekookt. De huidige politieke verdeling ontbeert voor grote delen van de bevolking legitimiteit. Wij zullen ons moeten realiseren dat wij als troepen onder leiding van Amerika en als verdedigers van een regering waarvoor nog maar weinig draagvlak bestaat, partij in de Afghaanse opstand zijn geworden. Vanuit die positie zijn wij geen vredestichters die boven de partijen staan en is het onmogelijk om de aangegane strijd te winnen.
Vrede kan niet van buitenaf worden opgelegd, noch duurzaam overleven zonder medewerking van alle machtsfactoren in het veld. Je zult dus een politieke strategie moeten ontwerpen waarin alle actoren zich kunnen vinden. Die zal door een zo neutraal mogelijke, geloofwaardig mogelijke partij moeten worden gefaciliteerd. Dat is in mijn ogen de VN, bij gebrek aan beter zou ik haast zeggen, want de VN was niet krachtig in Afghanistan. De VN heeft ook grote vergissingen gemaakt. Maar iemand moet het doen en de NAVO kan het niet zijn. Die is namelijk niet onpartijdig genoeg en bestaat niet uit diplomaten. De VN moet worden uitgenodigd tot het ontwerpen van een politieke strategie met een stappenplan voor onderhandeling met de opstandelingen, zowel de Afghaanse, als de Pakistaanse. Hun moet een politiek en ontwikkelingsalternatief worden geboden. Het volstaat niet om dit aan de Afghaanse overheid over te laten. Zij is zelf partij in dit conflict. Op dit eigenbelang moet dan ook waarschijnlijk worden ingeleverd. Zij heeft bovendien weinig capaciteit. Ik was als tijdelijk adviseur van de Afghaanse minister van Buitenlandse zaken bijvoorbeeld geschokt toen ik ontdekte dat er op het ministerie nog geen directie veiligheidsbeleid of zelfs maar een directie Pakistan was. Deze onderhandelaars kunnen echt een coachende of assisterende hand gebruiken.
Waarom is de regering zo huiverig om dit pad te betreden? Waarom is zij niet bereid om haar schouders eronder te zetten? Vereist het toetsingskader niet dat zij eerst al het minder gewelddadige beproeft voordat zij tot het gebruik van geweld overgaat? Is zij tot het uiterste gegaan om het minder gewelddadige te onderzoeken?
Ik vermoed dat hier ideologische weerstand meespeelt. Onderhandelen met de taliban betekent immers zoiets als praten met mogelijke terroristen. Dat zou de hele oorlog tegen terrorisme op zijn kop zetten. Nederland neemt moeilijk afstand van een in goed en kwaad verdeelde wereld, ook al komen daar uitwassen bij zoals Guantánamo Bay en de Bagramgevangenis. Daarom is het dus waarschijnlijk dat de regering deze verlenging ook niet heeft aangegrepen om bijvoorbeeld als voorwaarde te stellen dat die gevangenissen gesloten moeten worden. Haar onderhandelingspositie was theoretisch gesproken sterk. Er was toch niemand om Nederland op te volgen, maar ja, Nederland stond te trappelen om te blijven.
Voorzitter. Ik rond af. De regering heeft er in haar brief geen blijk van gegeven, lessen te trekken uit het verleden. De aangekondigde accentverschuivingen zijn vaag en niet concreet. De missie wordt vooral meer van hetzelfde zonder koers en in een moeras. Dat kan geen recept voor succes zijn. Ik vrees dat de NAVO daardoor onderdeel van het probleem en niet van de oplossing wordt. Een missie zonder missie met een trackrecord als deze is een foute missie, tenzij de strategie drastisch wordt veranderd! Doe dat eerst. Zeg tegen de NAVO dat zij dat echt moet doen. Stop de offensieven, stop de vermenging met OEF, betrek Pakistan erbij, bewaak de grens, pak drugshandelaren aan, maak van de Europese politiemissie geen lachertje, stuur veel meer trainers, tuig de VN op en betrek de opstandelingen erbij en kom dan aan de Kamer vragen om een verlenging.
De heer Van Dam (PvdA): De verongelijkte toon die tien minuten lang is aangeslagen, verbaast mij, omdat GroenLinks nog maar kort geleden bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Defensie aan de gehele kamer een document deed toekomen. Dat document spreekt zich niet uit voor vertrek uit Afghanistan, maar voor een alternatieve strategie in Afghanistan. Ik heb dat document goed gelezen. GroenLinks doet er een aantal suggesties voor een strategie van de missie in. Ik noem er een paar. ISAF zou meer gericht moeten zijn op de opbouw van het Afghaanse leger. Dit staat in de nieuwe strategie van de regering. Er zou meer moeten worden geïnvesteerd in ontwikkelingssamenwerking. Dit staat in de nieuwe strategie van de regering. Ngo’s en Afghanen zouden er meer bij moeten worden betrokken. Dit staat in de nieuwe strategie van de regering. Er moet meer worden ingezet op de opbouw van de Afghaanse overheid. Dit staat in de nieuwe strategie van de regering. Er moet worden bijgedragen aan de rechtszekerheid van de Afghanen. Dit staat in de nieuwe strategie van de regering. Er moet meer worden ingezet op diplomatie en praten met de taliban moet nog uit de weg worden gegaan. Dit staat in de nieuwe strategie van de regering. Pakistan moet daarbij worden betrokken. Dit staat in de nieuwe strategie van de regering. GroenLinks heeft zich in de afgelopen jaren als het om missies ging opgesteld als verantwoordelijke partij. Verantwoordelijkheid nemen betekent ook dat je consequent bent. Wat heb je nog meer te eisen als er zo veel van je eisen worden ingewilligd? Vanwaar die verongelijkte toon?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik zou het echt prachtig vinden als ik als woordvoerder Buitenlandse Zaken van GroenLinks tegen de fractie kon zeggen: de regering heeft mij overtuigd, wij kunnen deze missie steunen. Want mijn hart ligt bij Afghanistan. Voor een partij zoals GroenLinks is internationale solidariteit verschrikkelijk belangrijk. Wij hebben daarom ook de moeite genomen, een alternatieve strategie voor Afghanistan te ontwerpen en die aan de regering aan te bieden. Wij zouden maar wat graag die kant op gaan als de regering die kant ook op wilde gaan. U noemt wat punten waar mijn fractie concrete voorstellen voor heeft gedaan. Ik hoor van de regering niets concreets. Zij stipt de punten alleen maar vaag aan. Zij brengt wat accentverschuivingen aan. Ik wil concreet boter bij de vis. Ons lijstje begint met de eis dat Operation Enduring Freedom, dus de oorlog tegen het terrorisme, ophoudt. De offensieve militaire operaties moeten ook ophouden. Als dat gebeurt, kunnen wij inderdaad met elkaar praten. Dan zouden wij maar wat graag een dergelijke missie steunen.
De heer Van Dam (PvdA): Wij kunnen uitgebreid spreken over de OEF, maar doordat de ISAF daar opereert, wordt er voor het overgrote deel van Afghanistan ook gewerkt met een alternatieve strategie. Dat weet mevrouw Peters ook. Begrijp ik goed dat mevrouw Peters zegt dat er met de fractie van GroenLinks te praten valt als de regering een meer concrete invulling geeft aan die alternatieve strategie dan zij in haar brief doet? Dat zou een consequente boodschap zijn. Wij hebben de regering overigens ook gevraagd om een meer concrete invulling aan die strategie te geven.
Mevrouw Peters (GroenLinks): De fractie van GroenLinks praat heel graag mee. Er valt met haar dan ook altijd van gedachten te wisselen. Zij heeft haar ideeën over een geschikte strategie duidelijk uiteengezet en wacht de reactie van de regering af, al heeft zij er een zwaar hoofd in dat de regering daarover dezelfde gedachten heeft. Als de PvdA-fractie gecharmeerd is van onze strategie, is het misschien verstandig om eerst gezamenlijk van gedachten te wisselen met de intentie, uiteindelijk tot een goede motie te komen.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik heb met belangstelling geluisterd naar de woorden van mevrouw Peters over onder andere de veiligheidssituatie. Uiteraard zijn er woordvoerders die daarover een andere opvatting hebben. Mevrouw Peters heeft gezegd dat wij partij zijn geworden in de Afghaanse opstand. Wij zijn inderdaad partij in Afghanistan. Wij zijn daar op uitnodiging van de regering, op basis van een VN-mandaat. Daarmee staan wij aan de zijde van het Afghaanse volk.
Mevrouw Peters heeft gepleit voor een grotere rol voor de VN en voor het voeren van onderhandelingen met de taliban. Volgens mij is daarvan al sprake. Ik heb het document meegenomen dat ook de heer Van Dam bij zich heeft. Daaruit blijkt heel duidelijk dat de GroenLinksfractie eigenlijk in Afghanistan wil doorgaan, al is het met een andere militaire inzet, een grotere rol voor de VN en meer civiele wederopbouw. Wij staan overigens ook achter de twee laatstgenoemde zaken. Ik heb mevrouw Peters ook in eerdere discussies gehoord en ken haar gedachtegang dus een beetje. Zij heeft in Afghanistan gewerkt. Ik vraag mij daarom af of zij nu werkelijk oprecht kan zeggen dat zij tegenstander is van verlenging van de aanwezigheid in Afghanistan? Denkt mevrouw Peters echt dat het Afghaanse volk beter af is als de Nederlandse militairen uit Afghanistan vertrekken en de Australiërs en de Canadezen hetzelfde doen? Als zij diep in haar hart kijkt, dat in Afghanistan ligt, wat wil zij dan?
Mevrouw Peters (GroenLinks): De veronderstelling van mevrouw Van Gennip dat wij automatisch de wil van het Afghaanse volk dienen als wij de Afghaanse regering steunen, is naar mijn oordeel nogal pretentieus. Dan zouden wij immers in Afghanistan niet met een opstand te maken hebben. Er zou dan niet een Afghaans parlement zitting hebben dat van president Karzai af wil. Het grote probleem van de Afghaanse overheid is de legitimiteit. Ik noem corruptie, oorlogsmisdaden en drugshandel. Dat heeft ons als het ware partner gemaakt van een problematische actor aldaar.
Ik wil af van het morele chantageargument dat je, als je geen voorstander van deze missie bent, meteen tegenstander bent van alles in Afghanistan. Deze versie van interventie in Afghanistan met bommen en granaten, die zojuist door de heer Van Bommel is geschetst, is natuurlijk niet de enige manier om het land te helpen. Er zijn duizenden andere manieren om dat te doen. Daaraan geeft de GroenLinksfractie graag steun. De VN en president Karzai willen met de taliban spreken. Zolang dat nog op stapel staat, moeten de offensieven en de luchtbombardementen naar het oordeel van de GroenLinksfractie niet doorgaan. De Afghanen zitten op enorme bedragen te wachten voor de wederopbouw. Daartoe zijn contracten getekend tussen Den Haag en Kabul, dus daarvoor zijn de Afghanen niet afhankelijk van een militaire missie en een PRT. Dergelijke zaken hebben onze steun, maar dat geldt niet voor de militaire variant van de zogenaamde steun aan Afghanistan.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Het Afghaanse parlement en dus ook de regering aldaar zijn op democratische wijze gekozen. Het gaat om de vraag op welke wijze er in Afghanistan daadwerkelijk iets kan worden bereikt. Mevrouw Peters heeft veel punten gemaakt waarvan deze regering zeker 85% heeft overgenomen, misschien zelfs wel 95%. Wat wil mevrouw Peters precies? Gaat zij steeds op zoek naar een nieuw argument om toch maar tegen die missie te zijn, of kiest zij werkelijk voor een structurele oplossing?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Als mevrouw Van Gennip de vraag op deze wijze stelt, geeft zij zelf het antwoord. Natuurlijk ga ik graag op zoek naar een structurele oplossing. Ik heb namens mijn fractie inderdaad een aantal punten uit onze alternatieve strategie genoemd. Het is echter niet juist om te zeggen dat 95% daarvan is ingewilligd. De punten in de brief van de regering zijn niet geconcretiseerd. Graag zou ik willen dat dat gebeurde. Er is bovendien een aantal punten dat voor ons essentieel is, maar waarover de regering niet schrijft of spreekt. Mijn fractie is van mening dat Nederland niet moet doorgaan met de operatie Enduring Freedom en alles wat daarmee te maken heeft. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de uitwassen als Guantánamo Bay. Als Nederland zich daar wel in mengt, zal de situatie in Afghanistan verslechteren.
Een andere vraag is of wij moeten doorgaan met die offensieven. Voor ons is dat een belangrijk breekpunt: wij hebben geen vertrouwen in die militaire strategie en pleiten ervoor om op te houden met de offensieven. In plaats daarvan moeten wij het leger datgene laten doen waarin het goed is, zoals trainen en patrouilleren, en diplomaten aan de onderhandelingstafel laten plaatsnemen. De Nederlandse regering spreekt daar niet over. Zij laat een en ander aan de Afghanen over en brandt de vingers liever niet aan terroristen. Naar het oordeel van de GroenLinksfractie is het onverstandig om voor die strategie te kiezen.
Ik hoop dat de regering op die cruciale punten straks met iets anders komt. Anders is het misschien mogelijk om samen met de CDA-fractie verder te komen en gezamenlijk moties op te stellen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Mijn fractie voelt een grote verantwoordelijkheid bij het bepalen van haar standpunt over het al dan niet overgaan tot verlenging van de missie in Uruzgan. Het gaat om de inzet van onze militairen: zonen, echtgenoten, vaders, soms moeders en dochters. Uit de artikel 100-brief blijkt dat het een risicovolle missie is. Wij betreuren het dat er families en gezinnen zijn die hun vaders of echtgenoten in Afghanistan hebben verloren.
Wij hebben te maken met een land dat al dertig jaar lang in oorlog is. Het staat als vierde op de lijst van de armste landen ter wereld en ging gebukt onder een regime dat niets wilde weten van democratie, mensenrechten en bescherming van minderheden. Meisjes en vrouwen genoten daar geen onderwijs en zij werden niet of slechts in enkele gevallen toegelaten tot de gezondheidszorg. In dat land overlijdt 20% van de kinderen voor het vijfde levensjaar. De gemiddelde levensverwachting is 43 jaar. Voor 31 miljoen inwoners in dat land was de situatie uitzichtloos. Ook de dreiging van nieuwe terroristische aanslagen is voor de fractie van de ChristenUnie een reden om betrokken te zijn en te blijven bij het herstel van de vrede en de veiligheid in Afghanistan. Het stabiliseren van dat land dient direct het Nederlandse veiligheidsbelang.
Wij danken de regering voor de uitvoerige artikel 100-brief, alsmede voor de uitvoerige beantwoording van de schriftelijke vragen. In dit debat gaat het om het maken van een politieke afweging.
Wij zijn het eens met de analyse van de regering van tegen- en meevallers tijdens de huidige missie: de opbouw van het provinciaal en lokaal bestuur is nog onvoldoende, inmiddels is er een derde gouverneur en het grootste deel van de staf is ongeletterd. De veiligheidssituatie binnen de inktvlek is betrekkelijk stabiel, maar aan de randen daarvan stuit de TFU regelmatig op verzet. Dat verzet is in de afgelopen tijd ook toegenomen rondom Deh Rawod.
De fractie van de ChristenUnie is onder de indruk van de projecten ten behoeve van de wederopbouw die in korte tijd zijn opgestart. Zij is verheugd om te vernemen dat minimaal 50% van de bevolking met de Nederlandse wederopbouwactiviteiten wordt bereikt. Alleen al door de QVP zijn 160 000 van de 350 000 mensen bereikt. Uit de brief van de regering blijkt dat in geval van verlenging het accent zal worden verlegd naar meer wederopbouw en training en begeleiding van Afghaanse veiligheidsinstanties. Daarmee stemt mijn fractie volledig in. Zij is er dan ook van overtuigd dat de weerbaarheid tegen de taliban uiteindelijk groter wordt als de Afghanen in staat worden gesteld om zelf de ontwikkeling en de veiligheid ter hand te nemen. Helaas is daarbij tot op de dag van vandaag nog hulp van buiten nodig. Mijn fractie is dan ook van mening dat er ruimte is voor verlenging. Dat neemt niet weg dat zij behoefte heeft aan antwoorden op de volgende vragen.
De regering meent dat de absorptiecapaciteit voor de wederopbouw een beperkende factor is. Hoe wenst zij dat probleem aan te pakken? De Engelsen in Helmand kampen met hetzelfde probleem, maar zij trekken een veel groter bedrag uit voor de wederopbouw, namelijk 625 mln. voor de komende jaren. Ook de Australiërs richten zich meer op de wederopbouw. Nederland heeft in 2007 een bedrag van 25 mln. uitgetrokken voor wederopbouwactiviteiten in Uruzgan. Het moet toch mogelijk zijn om dat bedrag te verhogen?
De fracties van de PvdA, het CDA en de ChristenUnie pleiten ervoor dat er meer OS-deskundigen naar Uruzgan gaan. In antwoord op schriftelijke vragen schrijft de regering dat er aan de ambassade in Kabul op termijn twee diplomaten voor ontwikkelingssamenwerking zullen worden toegevoegd en dat het PRT voornamelijk bestaat uit militairen en een enkele CIMIC-medewerker. Als er problemen zijn met de absorptiecapaciteit, is het belangrijk om niet alleen militaire trainers te sturen maar ook OS-trainers en OS-OMLT’s. Mochten er te weinig hulpverleners van buiten komen, dan moet Nederland mensen opleiden opdat de gezondheidszorg, het onderwijs en de landbouw goed van de grond komen.
Waarom is er gekozen voor de Duitse ontwikkelingsorganisatie GTZ voor opbouwactiviteiten in Uruzgan? Haar belangrijkste specialisme is het bieden van technische assistentie. Waarom zijn niet Nederlandse consultants van bijvoorbeeld de MFO’s ingehuurd? Gaat GTZ onder het Nederlandse PRT werken? Hoe verloopt de afstemming met het Australische PRT of de RTF? Is de regering bereid om meer OS-consultants in te huren dan het genoemde aantal?
Ik roep de regering op, er alles aan te doen om het VN-kantoor in Uruzgan permanent te openen. Dat zou een duidelijk politiek signaal zijn naar de ngo’s die nu nog twijfelen of zij zich in Tarin Kowt zullen vestigen.
Mijn fractie pleit ervoor dat het PRT meer civiel gaat werken. De regering stelt dat het PRT op termijn onder civiele leiding komt te staan. Wanneer zal dat gebeuren en wat zal dan de inzet zijn? Zal er dan civiel en militair sprake zijn van een fiftyfifty verhouding? Er zullen alleen duurzame projecten van de grond komen als OS-deskundigen in voldoende mate bij het Nederlandse PRT betrokken worden. Het PRT van de Australiërs, dat 400 man telt, bestaat wel hoofdzakelijk uit opbouwwerkers. Ook andere landen beschikken al over civiele PRT’s. Ik zeg niet dat de Nederlanders het werk van de Afghanen moeten overnemen, maar er zal sprake moeten zijn van een duidelijke verschuiving om te voldoen aan het gestelde in de brief.
De fractie van de ChristenUnie pleit er verder voor dat de Nederlandse militairen zich meer concentreren op de QVP. Het afgelopen anderhalf jaar hebben zij wat dat betreft immers goede diensten bewezen. De meerwaarde van Defensie is naar het oordeel van de fractie de hulpverlening: de projecten die tot doel hebben om de infrastructuur te herstellen, waaronder de wegen en de irrigatiekanalen. Defensie zou zich ook meer kunnen inzetten met de intentie om de transporten van de ngo’s te beveiligen.
Wij hebben begrepen dat de radiozender Nawa wordt gesteund. Wat zijn de mogelijkheden van dat medium om de burgers verder te informeren over de vorderingen van het PRT in Uruzgan? Overweegt de TFU om ook andere communicatiemiddelen te gebruiken voor het informeren van de burgers over de resultaten van het werk van de Nederlandse militairen en zo het draagvlak voor dat werk onder de bevolking te vergroten?
Zonder de genoemde concrete en substantiële aanvullingen is er in onvoldoende mate sprake van een onderbouwing van de door de regering gewenste accentverschuiving. Wat is haar reactie op de door ons aangedragen punten?
Wij spreken onze waardering uit voor de inzet van de secretaris-generaal van de NAVO om samen met Nederland op zoek te gaan naar derde landen en zijn dankbaar voor de toezeggingen van de betrokken landen. Graag willen wij duidelijkheid over de omvang, de bijdragen en de eenheden. Kan de regering ons verzekeren dat de Australiërs tot 2010 blijven? Hoe groot is de kans dat meer landen zich zullen melden om in Uruzgan een bijdrage te leveren? Op welke wijze kan onze bijdrage daardoor worden verlaagd? Ik doel dan op de financiële meevallers. Wat valt er te zeggen over de Fransen en onze overname als lead nation in 2010? Er is nog steeds onzekerheid over de Georgiërs. Als zij wegvallen, wat zal dan het effect zijn op onze troepen? Wij hebben begrepen dat het om 200 militairen gaat. Op welke wijze zal dat een financiële impact kunnen hebben op onze bijdrage? Wij willen dus meer duidelijkheid over de concrete bijdragen van derde landen.
Wij danken de regering voor het feit dat het een brief aan de NAVO heeft gestuurd waarin staat dat Nederland na 2010 stopt. Wij menen dat na die datum de NAVO weer verantwoordelijk wordt gesteld voor de ISAF-missie in Uruzgan. Nederland zal niet in staat zijn om de missie langer dan het genoemde jaar voort te zetten. Dat zou een te zware belasting zijn voor personeel en materieel. Graag ontvangen wij wat dat betreft een schriftelijke bevestiging van de NAVO.
Wij danken de regering voor het overzicht van alle kosten die met deze missie gemoeid zijn. Wij achten het van cruciaal belang dat de missie in Afghanistan niet ten koste gaat van de instandhouding van de krijgsmacht. Daarom hebben wij samen met de coalitiepartijen een motie ingediend: extra kosten die gekoppeld zijn aan de missie, dienen niet op de begroting van Defensie te drukken. Is dat inmiddels zeker gesteld? Is er rekening mee gehouden dat gereedstelling voor de missie extra kosten met zich brengt? Een en ander moet financieel wel worden afgedekt.
De heer Van Baalen (VVD): Het gaat nu om politiek. Het gaat er dus om dat de heer Voordewind zegt dat de extra kosten die gekoppeld zijn aan de missie vanaf nu niet meer op de begroting van Defensie drukken. Hij hoeft zich geen zorgen te maken over de wijze waarop dat wordt geregeld. Bij de ministeries werken immers boekhouders.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Daarom vraag ik de regering om een garantie te geven, analoog aan de motie van de coalitiepartijen over de missie in Afghanistan.
De heer Van Baalen (VVD): Ik verzoek de heer Voordewind om mijn vreugde niet te bederven. Hij vraagt niet om voorstellen, maar om een garantie. Wat dat betreft, heeft hij mijn steun.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Van die opmerking neem ik met plezier kennis. De heer Van Baalen heeft de motie al gesteund en dat doet hij nu in zekere zin nogmaals.
Valt gereedstelling wel onder de begroting van Defensie en redeployment niet? Wij kunnen ermee leven als daarover bij de voorjaarsnota duidelijkheid komt, omdat wij moeten afwachten wat de concrete bijdragen van derde landen zijn als het de financiële meevallers betreft.
Naar ons oordeel is het niet mogelijk om tot een effectieve grensbewaking te komen zonder dat er iets wordt gedaan aan het grensconflict tussen Pakistan en Afghanistan. Dan is immers niet te voorkomen dat extremisten ongestoord de grens oversteken. Wat zijn de concrete resultaten van het tripartiete overleg tussen de NAVO, Pakistan en Afghanistan over de bewaking van de grens die 2500 kilometer lang is? Wat wordt de inzet van Nederland tijdens de NAVO-top in Boekarest over het opstellen van een politiek-militair plan voor Pakistan en de grens met Afghanistan? Wat zal de NAVO doen om hulp te bieden bij het oplossen van het grensdispuut tussen Afghanistan en Pakistan? Is Nederland bereid om mee te betalen, mogelijk met andere NAVO-landen, om die nachtzichtapparatuur aan te schaffen? De regering gaf in de artikel 100-brief aan dat dit een belangrijk instrument zou kunnen zijn om die grensbewaking te verstevigen.
Ik kom op de zorg voor terugkomers. Het gaat immers om mensen: onze militairen. De fractie van de ChristenUnie vindt het van cruciaal belang dat goed wordt gezorgd voor onze mensen in het veld. Zij hebben recht op alle noodzakelijke bescherming. Ook als onze militairen terugkeren, dient er goed voor hen te worden gezorgd. Defensie beschikt over een uitgebreid nazorgpakket. Dat blijkt onder andere uit de brief van 30 maart 2006. Dat nazorgpakket omvat verschillende contactmomenten en drie briefings. Mijn fractie maakt zich zorgen over de periode na zes maanden, vooral omdat symptomen van bijvoorbeeld de ziekte PTSS zich pas na een langere periode openbaren. Na zes maanden wordt een vragenlijst toegestuurd, maar die wordt slechts door 30% van betrokkenen ingevuld en teruggestuurd. Er worden weliswaar nieuwe maatregelen aangekondigd, maar ik vraag de regering desondanks of er standaard één terugkomgesprek kan worden gepland tussen de zesde en de twaalfde maand na de missie, opdat er goed zicht kan worden verkregen op de situatie van de betreffende militair. Tijdens dat gesprek zou bijvoorbeeld ook de vragenlijst waarover ik zojuist sprak, kunnen worden doorgenomen.
Concluderend: de fractie van de ChristenUnie wil graag een meer uitgebreide concretisering van het accent wederopbouw met meer civiele OS-deskundigen, meer duidelijkheid ten aanzien van toezeggingen over bijdragen van derde landen en de garantie van de NAVO dat de einddatum glashelder is. Vooral een reactie op die drie punten is voor haar van groot belang om een goede eindafweging te maken.
De heer Pechtold (D66): Onlangs heb ik in het programma De Ochtenden gehoord dat de minister van Defensie nooit heeft getwijfeld over verlenging van deze missie. Hoe zit dat bij de fractie van de heer Voordewind?
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Pechtold weet dat Nederland een duaal stelsel kent dat inhoudt dat de fracties hun eigen afwegingen maken. Mijn fractie heeft zich verdiept in de gestelde vragen en de artikel 100-brief goed bestudeerd. Zij heeft altijd gezegd dat zij in principe positief is over verlenging. Dat neemt niet weg dat zij cruciale vragen heeft en dat zij daarop antwoord wil om tot een weloverwogen eindoordeel te komen. Ik heb geprobeerd om dat in mijn bijdrage duidelijk te maken. Dinsdagavond zal mijn fractie bekendmaken tot welk eindoordeel zij is gekomen.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Het afgelopen jaar is het niet gemakkelijk geweest in Uruzgan: de veiligheidssituatie was slechter dan wij hadden gehoopt en die was ook slechter dan onze diensten ons konden voorspellen. Onze militairen zijn echter goed op die missie voorbereid en konden ondanks die slechte veiligheidssituatie belangrijke stappen zetten. Sommigen van hen hebben daarvoor de hoogste prijs betaald. Voor hen kan onze erkentelijkheid niet groot genoeg zijn.
Een nieuwe missie, een nieuw besluit. De fractie van D66 zal deze missie op haar meritus beoordelen.
Wij moeten op zoek naar de beste instrumenten waarmee de Afghanen hun toekomst kunnen vormgeven. De vraag is dus of deze ISAF-missie in Uruzgan het beste instrument is om de Afghanen kansen te bieden op een betere toekomst. Waarom wordt er niet uitgeweken naar andere provincies waar het rustiger is en duurzame opbouw meer kans maakt? Waarom wordt niet gekozen voor het sturen van een meer assertieve vechtmissie om deze provincie te ontwapenen? Het is geen eenvoudige afweging en die dient dan ook zorgvuldig te worden gemaakt. Dat is voor de D66-fractie dan ook de inzet van dit debat.
De Nederlandse beslissing om onder de ISAF in Uruzgan te blijven, kan niet los worden gezien van een internationale visie op Afghanistan. Het is niet voldoende om de verhoudingen in Nederland te wegen. Dat dient ook internationaal te gebeuren. Bovendien is de vraag wat de Afghanen zelf willen. Tijdens de hoorzitting hebben wij tot onze vreugde gehoord dat er wat dat betreft goede ambities zijn. Voor ons is minder duidelijk wat de internationale gemeenschap met Afghanistan voor ogen heeft. Welke zaken worden aangepakt en op welke wijze wordt samengewerkt? Wordt er gewerkt aan een talibanvrij Afghanistan of aan een Afghanistan dat democratisch, centraal wordt geregeerd? Die twee zaken zijn niet per se verenigbaar. Wordt er gewerkt aan een poppyvrij Afghanistan, wordt de papaver uitgeroeid of wordt die vervangen door alternatieven? Houden wij ons bezig met het bouwen van scholen? Mogen de Afghanen zelf bepalen wie er naar die scholen en naar de ziekenhuizen gaan? En wat als vrouwen dat niet mogen? Werken wij aan het tegengaan van corruptie? Werken wij samen met de Warlords, of onderhandelen wij niet met iemand die bloed aan de handen heeft? Onderhandelen wij met de taliban? De internationale gemeenschap geeft geen eenduidig antwoord op al die vragen. Wat zijn de plannen ten aanzien van democratisering en diplomatie ten opzichte van de buurlanden? Hoe ziet de agenda van de internationale gemeenschap voor Afghanistan voor de lange termijn eruit?
De Nederlandse regering legt haar plannen wel voor, maar die zijn niet altijd eenduidig. Het is onwenselijk om een onduidelijke opdracht aan militairen mee te geven. Het begint al bij de voorwaarden voor deze missie. Verschillende partijen hebben die de afgelopen jaren aangepast. De PvdA wilde de vorige keer nog een strenge scheiding tussen de OEF en de ISAF. Op dit moment deinst zij er niet voor terug om het jagen op terroristen als belangrijke motivatie aan te merken.
De heer Van Dam (PvdA): Ik zou graag het citaat horen dat kennelijk van mij is.
De heer Pechtold (D66): Nee, het is van uw politiek leider. Het staat op zijn weblog: «De taliban zijn moordenaars en terroristen. Zij leiden op en zenden uit en daar willen wij iets aan doen.»
De heer Van Dam (PvdA): Dat lijkt mij iets wezenlijk anders dan datgene wat de heer Pechtold zojuist suggereerde, namelijk dat de PvdA het jagen op terroristen steunt op de wijze waarop dat tijdens de OEF gebeurde en gebeurt. Het zou gepast zijn als de heer Pechtold die woorden terugnam.
De heer Pechtold (D66): Dat ben ik niet van plan. De vorige keer werd duidelijk gezegd dat de Nederlandse militairen alleen met de taliban in gevecht zouden gaan op het moment dat zij aanvallen of wanneer dat nodig is. In de afgelopen jaren is langzaam maar zeker de strategie ontstaan die uitgaat van het doel om achter de taliban aan te zitten. Dat is steeds meer een doel op zichzelf geworden. Zoals ik al zei, schreef minister Bos op 30 november jongstleden op zijn weblog dat de taliban moordenaars en terroristen zijn, dat zij opleiden en uitzenden en dat wij daaraan iets willen doen. Dat is een motivatie op zichzelf. Die woorden neem ik dan ook niet terug.
De heer Van Dam (PvdA): De heer Pechtold was in het vorige kabinet minister. Hij weet als geen ander hoe de besluitvorming over Afghanistan toen is verlopen, want hij speelde daarbij een sleutelrol. Destijds zijn er met het kabinet duidelijke afspraken gemaakt over de scheiding tussen de OEF en de ISAF. Dat gebeurde juist vanwege het contraproductieve karakter van de counter terrorismeoperatie binnen de OEF. Die situatie is niet gewijzigd: die scheiding is er nog steeds en aan die afspraken is niets veranderd. De heer Pechtold kan dus niet beweren dat mijn fractie anders denkt over de OEF, want dat doet zij niet.
De heer Pechtold (D66): Het is een grote eer dat de heer Van Dam mij een cruciale rol toedicht. Wij dachten overigens toen dat hij die had.
Ik kan mij de scheiding tussen de OEF en de ISAF duidelijk herinneren, evenals tal van andere randvoorwaarden waaronder die van een nieuwe gouverneur. Inmiddels hebben wij overigens al met de derde te maken. Die scheiding was toen een probleem en in de praktijk is gebleken dat het lastig was om die te handhaven. Ik heb soms moeite om te zien wie wat doet en hoe een en ander los van elkaar moet worden gezien. De «gewone» Afghaan zal dat dus helemaal niet zien.
Meer opbouw is belangrijk. De regering zet nu in op saffraan, terwijl de Amerikanen de velden nog steeds kapot sproeien. Hoe kunnen wij voorkomen dat er voor de bewoners van Uruzgan een schijnveiligheid wordt gecreëerd? Hoe is te voorkomen dat zij daardoor een te zwakke partij voor de taliban en andere Warlords blijken?
De regering zegt dat er meer Afghaanse militairen en agenten komen die bovendien beter zijn opgeleid. Dat zou fantastisch zijn, maar dat is ons al eerder toegezegd. Hoe kunnen wij daarvan zeker zijn? Veel Afghaanse militairen worden door Amerikanen opgeleid. Dat is begrijpelijk gezien de beperkte inzet van andere NAVO-partners, maar dat is voor Nederland wellicht problematisch omdat de OEF daar niet onder een volkenrechtelijk mandaat staat. Sluit de manier van werken of trainen van de OEF aan op de wijze die Nederland voor ogen heeft? Nederland heeft geopolitieke belangen om zich internationaal te manifesteren: een bondgenootschap met de VS waarop een groot deel van zijn handel is gericht en veiligheidsoverwegingen die overigens twee kanten op kunnen werken. De vraag is namelijk of het hier veiliger of onveiliger wordt door troepen te sturen. Die geopolitieke redenen vinden wij niet terug in de artikel 100-brief.
Een veel gehoord argument om in Afghanistan te blijven, is dat weggaan een vorm van kapitaalvernietiging zou zijn. De bewindslieden hebben daarover verschillende opvattingen. Dat blijkt uit uitspraken van minister Bos en minister Van Middelkoop. Graag verneem ik van de regering of kapitaalvernietiging inderdaad één van de argumenten is om de missie te verlengen. Zo ja, hoe gaan wij daarmee dan over twee jaar om?
Internationale solidariteit werkt twee kanten op: de verantwoordelijkheid voor Afghanistan en Uruzgan ligt niet alleen bij Nederland. Toch lijken andere NAVO-partners niet warm te lopen voor de missie. Waarom niet? Zijn daarvoor instrumentele redenen te geven? Beschikken zij niet over voldoende manschappen of munitie, of zijn er redenen van meer inhoudelijke aard? Zijn zij van mening dat deze missie niet haalbaar is, dat die te gevaarlijk is of te diffuus van karakter? Wat is daarover in Noordwijk gezegd?
De premier heeft twee jaar geleden een duidelijke uitspraak gedaan. Ook de PvdA-fractie, die nodig was om tot een overgrote meerderheid te komen, heeft klip en klaar uitgesproken dat Nederland na twee jaar weg zou gaan. Ik vraag de regering en de VVD-fractie wat de huidige toezeggingen waard zijn in het licht van de uitspraken die de vorige keer zijn gedaan.
De vertegenwoordiger van de VN heeft desgevraagd gezegd dat de VN in Uruzgan hun neutraliteit zouden verliezen en dat het te gevaarlijk is om daar aanwezig te zijn. Healthnet heeft gezegd dat hij niet bij of in de inktvlek kan werken omdat medewerkers dan gevaar lopen. De regering wil het PRT-element van de missie vergroten, maar overste Van der Voet heeft in de hoorzitting gezegd dat er ook aan de zijde van Afghanistan een absorptievermogen moet zijn voor al het geld en opbouw. Daarnaast heeft hij ervoor gewaarschuwd dat het doen van te veel investeringen corruptie aantrekt. De Nederlanders willen zich onderscheiden van de Amerikanen door de Dutch Approach. Tijdens de hoorzitting heeft overste Van der Voet echter aangegeven dat niet bekend mag worden wat Nederlandse opbouwprojecten zijn, omdat er dan repercussies volgen. Hoe maakt de plaatselijke bevolking dan kennis met de Nederlanders, anders dan door veiligheidsoperaties? Is er ruimte voor meer opbouw? Zo ja, hoe is dat volgens de regering te rijmen met de toenemende onveiligheid?
Hoe gaat Nederland om met burgerslachtoffers? Wat zijn de rechten van nabestaanden ten aanzien van Nederland? Deze missie vraagt het uiterste van het defensieapparaat. Is er geen discrepantie tussen enerzijds het ambitieniveau en anderzijds de middelen die wij beschikbaar stellen om dat niveau te behalen? Die vraag is te veelomvattend om alleen in de context van de missie Uruzgan te beantwoorden. De realiteit dwingt ons echter om een regelrecht verband te leggen. Het departement kent al jarenlang taakstellingen. Nederland heeft elite eenheden, maar het zet in op het vergroten van het PRT. Welke visie op zijn krijgsmacht ligt daaraan ten grondslag? De militaire vakbonden winden er geen doekjes om. Zij zijn van mening dat de uitzenddruk te hoog is, wijzen op een tekort aan medisch personeel, maken zich zorgen over de uitstroom van ervaren militairen alsmede over de beschikbaarheid van munitie en materieel voor trainingen. Ook maken zij zich zorgen over de juridische positie van individuele militairen in oorlogsgebied. De heer Van den Burg van de AFMP heeft gezegd dat het doel en de haalbaarheid niet in verhouding staan tot de risico’s van de missie. Hoe is het mogelijk dat dergelijke uitgesproken zorgen bij het defensiepersoneel leven?
Alleen op basis van goede informatie is het mogelijk om een afgewogen beslissing te nemen. De Kamer behoort die informatie in de eerste plaats van de regering te krijgen. In het verleden is helaas gebleken dat dat niet altijd gebeurt. De fractie van D66 vindt het lastig om iets te zeggen over de besluitvorming van de minister-president inzake oorlog en militaire steun, omdat er sprake is van een gebrek aan inzicht in besluitvorming over Irak. Zij heeft tijdens de hoorzitting begrepen dat de regering ook het thuisfront niet in voldoende mate informeert. Onder anderen een moeder en commandanten lopen aan tegen de discrepantie tussen beeldvorming en werkelijkheid. Het citaat van de geestelijk verzorger in de reportage van Reporter was wat dat betreft treffend.
Voor de fractie van D66 moet het plan van de internationale gemeenschap voor Afghanistan duidelijk zijn. De Nederlandse bijdrage kan alleen succesvol zijn als er een eenduidig plan is waaraan de gehele internationale gemeenschap met de Afghanen werken. De fractie van D66 wil niet dat alleen Nederland de verantwoordelijkheid draagt voor deze missie. Dat zou immers niet passen bij haar opvatting van bondgenootschap en dat zou evenmin bijdragen aan de veiligheid van Afghaanse burgers op lange termijn. De D66-fractie wil dat de regering eenduidig en duidelijk beargumenteert waarom deze missie met dit mandaat er op die plaats moet komen. Bovendien dient zij aan militairen, thuisblijvers, de Tweede Kamer – zij neemt immers mede verantwoordelijkheid – en de Afghaanse bevolking duidelijk te maken wat het karakter van deze missie is. Dit alles dient gestoeld te zijn op een sluitende visie op de taken en de middelen van de krijgsmacht. De fractie van D66 ziet een goede beantwoording met belangstelling tegemoet.
Mevrouw Van Gennip (CDA): De heer Pechtold heeft zojuist een groot aantal vragen gesteld, ondanks dat de Kamer al 577 vragen heeft gesteld. Hij heeft onder andere gevraagd naar het mandaat en de missie, terwijl de antwoorden in de artikel 100-brief staan. Van de heer Pechtold heb ik echter niet vernomen wat het standpunt is van de D66-fractie. Dat verbaast mij enigszins, want andere fracties hebben in ieder geval een richting aangegeven. Ik heb wat dat betreft niets van de heer Pechtold vernomen, terwijl hij twee jaar geleden een hoofdrol heeft gespeeld in het proces van besluitvorming.
De heer Pechtold (D66): Mij wordt een steeds grotere rol toegedicht. Misschien moeten wij daarover een parlementaire enquête houden, maar niet voordat er een andere is gedaan.
Ik begrijp mevrouw Van Gennip niet. Ik meen dat de fractie van D66 22 van de 577 vragen heeft gesteld. Dat lijkt mij verhoudingsgewijs een goed aantal. Het was mogelijk geweest om vrijdag, na het lezen van die collegebundel, een briefje te sturen met de mededeling dat de D66-fractie voor- of tegenstander van die missie is. Ik heb echter begrepen dat er drie termijnen zijn, dat in eerste termijn de politieke hoofdlijnen worden geschetst, dat in tweede termijn meer gevoelsmatig wordt aangegeven waartoe het zal leiden en dat er in derde termijn een standpunt wordt ingenomen. Morgen overleg ik met mijn fractie en morgenavond vindt de derde termijn met een standpuntbepaling plaats. Ik vind het van groot belang om geen standpunt in te nemen voordat alles is gewisseld. Dat zeg ik met enig historisch besef. Ik heb de 577 vragen gelezen. Voor mij is het cruciaal om te weten wat het bondgenootschap waard is als wij eerst eisen stellen en nu zeggen dat wij liever morgen ophouden, wetende dat dat vanwege de omstandigheden misschien pas volgend jaar mag. Een andere cruciale vraag is wat het grote internationale plan voor Afghanistan inhoudt. Die vraag heeft de PvdA-fractie vandaag ook nog gesteld, terwijl die coalitiepartij de afgelopen weken en dagen met haar neus bij het vuur zat. Als zij dat antwoord niet eens weet, vind ik het terecht dat ook ik die vraag vandaag stel.
Om verwarring te voorkomen, herinner ik mevrouw Van Gennip aan de uitspraak die ik de afgelopen weken diverse malen heb gedaan, namelijk dat de kans klein is dat ik word overtuigd. De afgelopen maanden zijn zaken mijns inziens namelijk eerder ten slechte dan ten goede gekeerd. De derde termijn is dus om te besluiten en mijn fractie is er om mij daarin te sturen.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Het is goed dat de heer Pechtold duidelijkheid heeft gegeven door te zeggen welke richting hij waarschijnlijk opgaat en aan te geven dat hij nog is te overtuigen. Geldt dat alleen voor hem, of voor de fractie van D66 in totaliteit?
De heer Pechtold (D66): Zojuist werd mij een behoorlijk grote rol toegedicht en nu wordt mij weer een enorme rol toebedeeld, terwijl mijn fractie toch redelijk overzichtelijk is. In mijn fractie leg ik het altijd als volgt uit: als het twee tegen één is, telt mijn stem dubbel. De stem van de fractievoorzitter is uiteindelijk bepalend. Wat dat betreft, zou mevrouw Van Gennip met mij dus zaken kunnen doen. Mijn fractie kijkt daar overigens anders tegenaan. Nee, wij hebben de afgelopen maanden niet alleen de hoorzittingen bijgewoond, maar ook met veel mensen gesproken. Wij hebben de vorige besluiten goed bestudeerd en ons afgevraagd wat er indertijd is gebeurd. Ook hebben wij ons afgevraagd hoe wij daar nu tegenaan kijken. Wij beschouwen deze missie als een nieuwe en hebben met die wetenschap de artikel 100-brief gelezen. Het is mij overigens opgevallen dat ook mevrouw Van Gennip over de inhoud van die brief veel vragen heeft gesteld. Zojuist heb ik aangegeven welke richting het op gaat en gezegd dat mijn fractie morgen een definitief besluit neemt. Naar mijn idee zou de fractie over dit soort zaken eenduidig moeten beslissen.
De heer Van Dam (PvdA): Ik heb er begrip voor dat de D66-fractie zegt dat de regering haar vragen eerst moet beantwoorden. Ik neem echter aan dat haar standpuntbepaling deels voortvloeit uit het oordeel over de huidige missie. De vorige keer was er een behoorlijke discrepantie tussen de wijze waarop minister Pechtold en de andere bewindspersonen daarnaar keken en de wijze waarop de D66-fractie dat deed. Wat is de opvatting van de heer Pechtold als hij terugblikt op de wijze waarop de missie zich heeft ontrold? Wie had het toen goed gezien? Wat is het oordeel van de heer Pechtold over de missie tot nu toe?
De heer Pechtold (D66): Bij de PvdA-fractie is kennelijk sprake van wijsheid achteraf. Het is overigens alleen mogelijk om tot een goed inzicht te komen op grond van een parlementair onderzoek. Naar mijn idee is er niet iemand die gelijk heeft gekregen. De twijfels die de bewindslieden van D66 indertijd hadden, waren voor de fractie doorslaggevend om tegen te stemmen. Wat die twijfels betreft, is er het afgelopen jaar naar mijn idee niet veel verbetering opgetreden. Ik hoorde generaal Berlijn kort geleden zeggen dat hij het woord «opbouwmissie» nooit wilde gebruiken. Daarmee zou hij ongelukkig zijn. Indertijd ritselde het echter van de term «opbouwmissie». Sinds Korea is er volgens mij geen slag meer geweest van een aard als die bij Chora. Wij konden dat toen niet voorspellen. Helaas had ik die twijfels toen niet voor niets. Dat wil niet zeggen dat ik achteraf ten opzichte van mijn fractie of mijn handelen van destijds gemakkelijk een conclusie zal trekken.
De heer Van der Staaij (SGP): In februari 2006 heeft de D66-fractie een standpunt ingenomen, voordat er een uitvoerige discussie had plaatsgevonden. Nu zegt de heer Pechtold dat hij eraan hecht om met een standpunt te komen nadat alles is gewisseld. Ik complimenteer hem daarmee, want dat vind ik een enorme vooruitgang.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Mij is nog niet helemaal duidelijk waar de D66-fractie staat. Er is een reeks van vragen gesteld over kapitaalvernietiging, het vertrek, de plannen, de absorptiebeperkingen enzovoorts. Wat zijn de harde voorwaarden voor de fractie van D66? De heer Pechtold heeft gesproken over een NAVO-plan. Is dat de harde voorwaarde? De PVV-fractie is duidelijk geweest. Zij heeft de eis van 300 man gesteld. Dan valt er met haar te praten. De VVD-fractie stelt ook harde garanties. Als daaraan wordt tegemoet gekomen, valt er met haar te praten. De fracties van het CDA en de ChristenUnie pleiten voor meer wederopbouw. Mocht de regering daaraan tegemoetkomen, dan gaan zij door de bocht. Wat is het onderscheidende punt van de fractie van D66?
De heer Pechtold (D66): Ik ben niet van het onsje meer en dan ben ik tevreden. Ik heb om cruciale zaken gevraagd, waaronder een internationaal plan. Ik roep in herinnering dat de PvdA-fractie zojuist exact dezelfde vraag heeft gesteld: wat is het grote plan? Dat zie ik niet en ik verwacht niet dat dat binnen 24 uur in grote lijnen aan ons wordt voorgelegd, al is dat nooit zeker. Vanmiddag heeft minister Koenders immers ook opeens een Duitse partner neergezet. Ik weet niet welke mogelijkheden er nog zijn.
De heer Voordewind heeft in zijn vraag het punt kapitaalvernietiging naar voren gehaald. Minister Van Middelkoop heeft gezegd dat hij zich goed kan vinden in de kwalificatie van de minister-president in juni, namelijk kapitaalvernietiging. Vervolgens heeft minister Bos gezegd dat het een punt is dat, als wij niet uitkijken, al die argumenten over twee jaar nog steeds gelden en dat het niet de bedoeling is om in die fuik terecht te komen. Als wij die argumenten nu accepteren, zou er geen reden zijn om dat over twee jaar niet weer te doen. Dat zou niet verstandig zijn. Die uitspraken staan haaks op elkaar. Het is dan ook terecht dat ik die vraag heb gesteld.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het verbaast mij toch enigszins dat de heer Pechtold met kapitaalvernietiging en het plan van de NAVO komt als ik hem naar de harde voorwaarden vraag. Wat de kapitaalvernietiging betreft, hebben wij begrepen dat alles wat onder de grond zit, zou verdwijnen als wij weggaan. Dat kan voor de fractie van D66 toch niet de trigger zijn om straks ja of nee te zeggen?
De heer Pechtold (D66): Ik verval in herhaling en ben ook verbaasd over de enorme aandacht voor een zorgvuldige procedure die inhoudt dat ik niet in eerste termijn zeg wat het standpunt is. Ik heb gezegd dat het NAVO-bondgenoodschap voor mijn fractie een belangrijke pijler is. Het gaat om samenwerken en vertrouwen en dat, als één van ons wordt aangevallen, de andere lidstaten meteen volgen. Dat principe zou eveneens moeten gelden wanneer de rest van de zaak ook nog moet worden afgehandeld. Daarmee zijn wij nu bezig en het stelt mij enorm teleur dat grote landen niet komen en dat wij met een handje vol voormalig dictatuur en een halve democratie als Georgië opgescheept zitten, evenals met een stelletje vechtjassen uit Nepal. Als dat NAVO-bondgenootschap is, heb ik mijn twijfels. Daarom vraag ik wat Noordwijk ons op dat punt heeft gebracht.
Een ander belangrijk punt is, zoals ik al zei, dat grote internationale plan. Ik vind echt dat dat er moet komen. Afghanistan is nooit centraal vanuit Kabul geregeerd. Het is een restgebied tussen de tsaren en de oude kolonie van Engeland. Er zitten 22 volken tussenin die nooit het gevoel hebben gehad dat er sprake was van een land. Dat hebben wij ervan gemaakt. Willen wij een westerse democratie en een open economie? Wij ontplooien nog steeds tegenstrijdige activiteiten, zoals het sproeien van gif op papaver en het neerzetten van saffraan als alternatief. Daarom heb ik de regering daarover goede vragen gesteld. Samen met de andere woordvoerders, wacht ik op de antwoorden.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het sturen van Nederlandse militairen naar een gevaarlijk gebied, is een ingrijpende beslissing. De regering zegt terecht dat de nieuwe missie complex en risicovol zal zijn en blijven. Het is niet uitgesloten dat er Nederlandse slachtoffers vallen. In de afgelopen tijd zijn er daadwerkelijk Nederlandse militairen om het leven gekomen. Wij denken aan hun nabestaanden en wensen hen kracht toe om dat verlies te dragen.
De beslissing om te stoppen met de missie zou niet minder ingrijpend zijn dan die om daarmee door te gaan. Als wij «nee» zeggen, rust er ook een zware verantwoordelijkheid op onze schouders. Er is sprake van een doordachte missie waarvoor wij indertijd bewust verantwoordelijkheid hebben genomen. Wij hebben dat gedaan voor de toekomst van de Afghanen en voor de bescherming van Nederland tegen internationaal terrorisme. De toonzetting in de artikel 100-brief van twee jaar geleden en die van het debat daarover was realistisch.
Ondanks dat het lastig is om vorderingen te boeken, zijn er hoopvolle ontwikkelingen. Ik noem het optuigen van scholen, het aanleggen van bruggen, het trainen van het Afghaanse leger en het winnen van het vertrouwen van de Afghaanse bevolking. Wat dat betreft, zou weggaan inderdaad een vorm van kapitaalvernietiging zijn. Bovendien zou dan de weg worden opengesteld voor een gruwelijke comeback van de taliban. Ook die morele aspecten zijn onlosmakelijk met deze zaak verbonden. Die kunnen niet worden gewist met de steriele constatering dat de toezegging van twee jaar Nederland in Uruzgan is nagekomen en dat die tijd nu voorbij is. In het perspectief van het voorgaande kunnen wij stellen dat die periode te kort was. Tijdens het debat in februari 2006 heeft mijn fractie zich daarom niet bewust vastgelegd op twee jaar. Zij was tevreden dat er een opening werd geboden om later opnieuw een oordeel uit te spreken over de verblijfsperiode. Als Nederland zich terugtrekt, bestaat het risico dat meer NAVO-landen hun biezen pakken. Het zal dan ook niemand verbazen dat mijn fractie positief staat tegenover de beslissing van de regering om de missie te verlengen met de intentie ook in Uruzgan een veiligheidsbasis te creëren.
Nederland draagt als rijk land een grote verantwoordelijkheid om bij te dragen aan vrede en stabiliteit in landen die deze zaken missen. Wij steunen de substantiële inzet op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, alsmede de inzet van onze militairen die proberen om veiligheid te brengen en te handhaven. Ook de bondgenootschappelijke verplichtingen moeten en willen wij serieus nemen. Het betreft immers een missie die uit internationaalrechtelijk oogpunt breed wordt gesteund.
Om met overtuiging «ja» te zeggen tegen het voorliggende besluit, dient aan enkele voorwaarden te zijn voldaan. Ik noem de belangrijkste. In de eerste plaats moeten wij de garantie hebben dat de verlenging van de missie niet wordt gefrustreerd door een tekort aan middelen en mensen. Het is van belang dat de mogelijkheid bestaat dat onze militairen optimaal worden ondersteund en uitgerust. Het is niet de bedoeling dat defensie na de verlenging van deze missie uitgewoond is.
In de tweede plaats dient er een duidelijk toekomstperspectief te zijn op de overdracht van zoveel mogelijk verantwoordelijkheden en taken naar de Afghanen. Nederland dient er hard aan te werken om zichzelf in Afghanistan overbodig te maken.
In de derde plaats acht mijn fractie het gewenst dat ook andere landen hun schouders onder deze immense en gevaarlijke klus zetten om daarmee onder andere de lasten voor de Nederlandse militairen te verlichten.
De regering kiest voor verlenging van de missie in afgeslankte vorm. Doet zij dat uit nood, dus vanwege de beperkte inzetbaarheid van middelen, of zijn daarvoor inhoudelijke redenen te geven? Vanuit Afghanistan zijn immers ook pleidooien gehouden voor uitbreiding van het aantal NAVO-militairen. Denktanks hebben zelfs gesproken over verdubbeling van het aantal troepen. Dat zou onder andere noodzakelijk zijn omdat de taliban nog niet is verslagen. Het zou triest zijn om te constateren dat de regering gedwongen was om te kiezen voor afslanking, terwijl het uit strategisch oogpunt beter is om een andere keuze te maken.
Het is belangrijk dat onze militairen royale ondersteuning krijgen in de vorm van materieel. Is het noodzakelijk om extra geld beschikbaar te stellen voor het vervangen van het versleten materieel? Als één piloot van een Apache helikopter een foutje maakt, zijn wij het geld al kwijt. Moet er niet geld bij dat niet uit het budget van Defensie komt? Het zou mogelijk moeten zijn om operationele verliezen op te vangen, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de begroting van Defensie. Ik sluit mij aan bij de vragen van de andere woordvoerders op dat punt. Ook wij zijn van mening dat het niet de bedoeling is om de losse eindjes bij de Voorjaarsnota aan elkaar te knopen.
De rechtspositie van de militairen moet glashelder zijn. Is ook bij noodzakelijke offensieve acties goed gewaarborgd dat militairen proportioneel geweld mogen gebruiken?
Wij zijn positief over de beoogde intensivering van de training van Afghaanse politiemensen en militairen. Het doel daarvan is om in 2010 de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in Uruzgan aan de Afghanen over te dragen. De hamvraag is of de ISAF er de komende tijd in slaagt om een overheidsstructuur te creëren die veiligheid kan garanderen. Het antwoord op die vraag is voor ons belangrijker dan dat op de vraag of wij de komende periode snel kunnen scoren op aansprekende projecten. Het is niet zinvol om steeds dezelfde vallei met militaire overmacht schoon te vegen als er niet een Afghaans overheidsapparaat is dat ervoor zorgt dat het gebied wordt beschermd tegen de taliban. Het is alleen mogelijk om die stabiliteit te bereiken als serieus aandacht wordt besteed aan de relatie met Pakistan. De regering erkent dat met nadruk.
Het voortvarend bestrijden van corruptie en het daadwerkelijk aanpakken van drugshandel zijn hard nodig. Het is hoog tijd om het geduldige beleidspapier zonder dralen te vervangen door een goede drugsbestrijdingsmethode.
In de verlengingsperiode zal Nederland naar verwachting de broodnodige steun krijgen van militairen uit Frankrijk, Slowakije, Hongarije, Tsjechië en Georgië. Die is echter gering. Veel meer NAVO-landen zouden de beurs moeten trekken voor deze missie. Een stabiel Afghanistan dient immers ook de veiligheid wereldwijd. Ook mijn fractie vond het gênant dat Nederland als het ware moest leuren om de steun van andere landen te krijgen. Er zou sprake moeten zijn van een gedeelde verantwoordelijkheid van alle NAVO-landen.
De regering kiest voor een verlenging van twee jaar. In augustus 2010 zal de leidende militaire verantwoordelijkheid hoe dan ook worden beëindigd. Op 1 december 2010 moet Nederland uit Afghanistan zijn verdwenen. Duidelijkheid over de duur van de inzet is zeker gewenst, maar dat mag niet ontaarden in rigiditeit en in een louter formalistische opstelling. Er kunnen immers onvoorziene omstandigheden zijn. Het moet dan ook mogelijk zijn om ten aanzien van de genoemde einddata een zekere mate van flexibiliteit te betrachten. Inhoudelijke overwegingen moeten het juiste moment van vertrek uit Afghanistan bepalen in plaats van louter de partijpolitieke stopwatch. In hoeverre is enige flexibiliteit mogelijk? Mochten de Afghanen vóór eind 2010 in staat zijn om de stabiliteit te waarborgen, dan moet het wat mijn fractie betreft mogelijk zijn om eerder af te bouwen. Is het niet beter om te komen tot een soort bandbreedte rond de geplande einddatum? Zo komt er ruimte voor een bescheiden verlenging of inkorting.
De heer Van Baalen (VVD): Het probleem is juist geweest dat de NAVO dacht dat er een grote bandbreedte bestond. De NAVO ging er dus vanuit dat zij de woorden van de Nederlandse minister-president op flexibele wijze kon interpreteren. Minister Kamp heeft gezegd dat onder twee jaar werkelijk twee jaar moest worden verstaan. Ook de PvdA-fractie heeft dat gezegd. Die woorden hoefden volgens de NAVO echter niet heel serieus te worden genomen. Het lijkt mij dan ook beter om nu uit te sluiten dat er een bandbreedte bestaat en te zeggen dat de Nederlandse militairen eind 2010 uit Uruzgan zijn vertrokken. Ik hoop dat de secretaris-generaal van de NAVO dat bevestigt. Dat betekent dat anderen de veiligheid na die tijd moeten garanderen.
De heer Van der Staaij (SGP): Twee jaar geleden werd onder andere door de PvdA-fractie gezegd dat onder twee jaar daadwerkelijk twee jaar moest worden verstaan. Als wij dat op die manier hadden vastgelegd, was het niet mogelijk geweest om te komen tot een inhoudelijke verlenging. Daartoe wordt nu echter wel besloten en dat vinden wij op zichzelf positief. Waarom zouden wij dat op voorhand in alle situaties moeten uitsluiten? Stelt u zich voor dat wij de verantwoordelijkheid aan de Afghanen konden overdragen als wij een paar maanden langer bleven. Zou dat dan niet beter zijn dan allerlei andere landen gedurende een korte periode te laten inspringen met als gevolg dat er een moeizame overdracht plaatsvindt? Inmiddels spreken wij over een periode van vier jaar. Dat is beter. Indertijd vonden wij de periode van twee jaar te kort voor een dergelijke moeilijke en belangrijke missie en die mening zijn wij nog steeds toegedaan. Het lijkt ons niet goed om een en ander in totaliteit aan allerlei andere landen over te dragen.
De heer Van Baalen (VVD): Dan had de regering een open besluit moeten nemen. Het was dan mogelijk geweest om daarmee in te stemmen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Als de regering de Tweede Kamer serieus neemt, zal zij nu duidelijkheid moeten bieden. Indertijd is er namelijk misbruik of gebruik gemaakt van het feit dat men de woorden van de Nederlandse bewindslieden en anderen vrij kon interpreteren. Toen ook de SACEUR tijdens een gesprek vragend keek op het moment dat 2010 als einddatum werd genoemd, was het voor mij genoeg. Wij moeten nu geen zwakke knieën hebben en dus geen openingen bieden. Als wij dat wel doen, zal dat ertoe leiden dat wij het volgende decennium nog steeds actief zijn in Afghanistan.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik vind niet dat er nu sprake is van zwakke knieën. Afgezien van het argument van de draagkracht van de Nederlandse krijgsmacht was er geen reden, ook geen politiek inhoudelijke, om na twee jaar alle militairen naar huis te sturen. Het is veel logischer om na te gaan wat wij in Afghanistan willen bereiken: een veiligheidsbasis en het overdragen van verantwoordelijkheden aan de Afghanen. Op grond van die doelstellingen kunnen wij vaststellen wat een reële periode is. Wij moeten niet zomaar een datum prikken en daaraan vasthouden. Als het op een gegeven moment ontzettend lang blijkt te duren, kunnen wij tot de conclusie komen dat wij in Afghanistan niet altijd de lead nation behoeven te zijn.
De heer Van Bommel (SP): Ik steun de VVD-fractie, want dit is een heel belangrijk onderdeel van het toetsingskader op grond waarvan de Nederlandse militairen worden uitgezonden. Het opnemen van een einddatum daarin is voor het besluit heel belangrijk. De Kamer besluit dan ook altijd voor een bepaalde periode. Als de SGP-fractie pleit voor een flexibele einddatum, is dat een belangrijke wijziging ten opzichte van de bestaande praktijk op het punt van de besluitvorming van de Tweede Kamer. Ik neem aan dat zij dat niet wil. Daarmee zou zij immers een precedent scheppen voor toekomstige missies. Ik verzoek de heer Van der Staaij om bij het voorliggende besluit niet voor die optie te kiezen.
De heer Van der Staaij (SGP): Dat is een duidelijk punt. Wij besluiten altijd over een vaste periode. Daar houd ik mij aan, maar mijn punt is dat er de vorige keer veel discussie plaatsvond, en nu weer, over het besluit dat formeel daarna moet plaatsvinden. De vorige keer heb ik nadrukkelijk gezegd dat wij ons niet aan een bepaalde periode binden, wat inhoudt dat er nooit meer een artikel 100-brief mag komen. Ik erken dat er nu sprake is van andere situatie. Er wordt immers uitgegaan van een periode van vier jaar en er is perspectief op overdracht in 2010. Ik spreek nu over de mogelijkheid die er zou moeten zijn om hierna bijvoorbeeld het besluit te nemen tot verlenging van slechts enkele maanden. Ik constateer dat de fracties van de SP en de VVD daarover een andere opvatting hebben.
De heer Van Bommel (SP): Die constatering is juist. Wij hebben daarover een andere opvatting. Ik beroep mij niet snel op steun van de regering, maar het is een feit dat zij wat dat betreft aan onze zijde staat. Wat vindt de heer Van der Staaij van de positie van de regering? Vraagt hij haar meer dan dat zij de Kamer nu biedt?
De heer Van der Staaij (SGP): Ik merk in ieder geval dat mijn opmerking het vruchtbare effect heeft gehad dat de heer Van Bommel constateert dat de regering over de einddatum heel duidelijk is. In zijn betoog heeft hij nog het tegendeel beweerd. Ik meen dat hij gelijk heeft als hij zegt dat de regering duidelijk is.
Ik veronderstel dat het ondenkbaar is dat Nederland nog een substantiële missie oppakt. Is dat juist? Tot slot dring ik erop aan dat Nederland zich waar mogelijk op herkenbare wijze inzet voor de positie van godsdienstige minderheden in dat land en vraag ik expliciet aandacht voor de positie van de zogenoemde bekeerlingen.
De voorzitter: Ik constateer dat er geen inbreng is van de fractie van de PvdD en het lid Verdonk.
De voorzitter: In eerste termijn van de Kamer heb ik de leden verzocht om te reageren na de inbreng van de diverse leden. Ik verzoek hen nu om te reageren na de inbreng van de ministers, mits er behoefte is aan een zeer prangende interruptie. De ministers krijgen normaal gesproken een derde van de spreektijd van de Kamer, maar zij hebben mij verzocht om iets meer spreektijd. Daarom krijgt iedere minister 15 tot 20 minuten.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng en vragen. Daaruit spreekt een grote politieke betrokkenheid bij de Nederlandse bijdrage aan de ISAF-operatie. Dat doet naar mijn idee recht aan diegenen die deze zware missie uitvoeren.
Afghanistan was in 2001 een mislukte staat die zowel een gevaar vormde voor zichzelf als voor de regio en voor ons. Dat heeft dramatische gevolgen gehad voor mannen, vrouwen en kinderen in Afghanistan, voor ons in Europa en voor de VS.
Terecht hebben met name de leden Van Gennip en Van der Staaij opgemerkt dat er weliswaar moeilijkheden zijn, maar dat de situatie desondanks is verbeterd. Democratische instituties staan en functioneren. Met horten en stoten ontstaat er een nieuw Afghanistan. De meerderheid van de Afghaanse bevolking is, ondanks het zware leven dat zij leidt, positiever gestemd over de toekomst. Laat echter geen misverstand bestaan over het feit dat zelfs een zeer basaal welvaartsniveau nog ver te zoeken is. De hulp en de ondersteuning van de VN, de NAVO, de EU, de ngo’s en bilaterale donoren zullen nog lang nodig zijn. Het werk van de internationale gemeenschap in Afghanistan is niet voltooid. Hetzelfde geldt voor ons werk. Dat werk is ondersteunend van aard. De Afghanen moeten zelf bepalen en beslissen. Dat zal dus op Afghaanse wijze gebeuren. Dat zullen wij moeten accepteren, want er is geen andere werkzame weg.
Ik zie vier hoofdredenen voor een voortgaande betrokkenheid van Nederland bij Afghanistan. De eerste reden is de mensenrechten en de onderliggende waarden. Lees de boeken van Khaled Hosseini: «De kroniek van dertig jaar oorlog; het rampzalige talibanregime.» Wij moeten ons er actief tegen verzetten dat die brute tijden terugkeren. Wij zijn in Afghanistan op uitnodiging van het land zelf. Er is een adequaat volkenrechtelijk mandaat op basis van een resolutie van de VN-Veiligheidsraad.
De tweede reden is solidariteit. Afghanistan is één van de armste landen ter wereld. Als de regering internationale solidariteit serieus neemt, moet daarvan zeker ook sprake zijn in Afghanistan.
De derde reden is veiligheid in Afghanistan die noodzakelijk is voor ontwikkeling. Veiligheid in Afghanistan betekent ook veiligheid voor ons. In Chora hebben Nederlandse militairen gevochten tegen internationale terroristen: Oezbeken, Tsjetsjenen en anderen. In de huidige geglobaliseerde wereld is nationale veiligheid niet meer beperkt tot het eigen grondgebied. Het stabiliseren van Afghanistan om ervoor te zorgen dat dat land niet meer een toevluchtsoord wordt voor extremistische groeperingen, dient rechtstreeks het Nederlandse veiligheidsbelang en de stabiliteit in de regio. Daarnaast is het uiteraard belangrijk dat de internationale gemeenschap in dialoog blijft met Pakistan en Iran en dat die hen wijst op hun verantwoordelijkheden. Later in mijn betoog kom ik daarop terug.
De vierde reden is de geloofwaardigheid. De NAVO is een waardegemeenschap die al bijna zestig jaar bestaat. Sinds het eerste uur zijn wij lid van een bondgenootschap, waarin solidariteit en het beginsel dat verwoord is in artikel 5 de basis vormen. Duidelijk is dat die bondgenootschap zich steeds meer richt op vredeshandhaving en -missies. Wij hebben onze krijgsmacht getransformeerd voor dit soort expeditionaire missies. De 26 NAVO-lidstaten en 15 landen die geen lid zijn, hebben in totaliteit 37 000 troepen naar Afghanistan gestuurd. Er wordt voortdurend gedaan alsof Nederland buitensporig veel bijdraagt aan vredesmissies. Met name de heer Wilders is van mening dat de NAVO in Afghanistan moet blijven voor onze veiligheid in de strijd tegen het terrorisme en om te voorkomen dat Afghanistan terugvalt in het tijdperk van het talibanregime. Hij stelt vervolgens dat niet wij daarvoor moeten zorgen maar anderen. Iedereen moet voor ons zorgen, maar wij hoeven dat niet voor anderen te doen. Als alle lidstaten redeneerden zoals de heer Wilders, waren er niet 37 000 militairen actief in Afghanistan. Hij doet laatdunkend over de bijdragen van bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk. Zij zouden alleen in het veilige noorden zitten. Ik wijs de heer Wilders erop dat er meer Duitse en Franse militairen zijn gesneuveld dan Nederlandse.
De heer Wilders heeft gezegd dat andere landen zich wel terugtrekken en hij heeft Portugal als voorbeeld genoemd. Het is juist dat Portugal 120 mensen terugtrekt uit Kandahar, ter bewaking van het vliegveld. In plaats daarvan zal dat land luchttransport regelen in de vorm van een Herculestoestel, inclusief bemanning en onderhoud. Daarnaast zal het twee OMLT’s leveren, misschien ook in het zuiden. Netto trekt het land zich dus helemaal niet terug.
Naast de continuering van de Australische betrokkenheid, komen er in 2008 ongeveer 250 militairen bij uit Frankrijk, Slowakije, Tsjechië en Hongarije en mogelijk uit Georgië. Het is inderdaad een kleiner aantal dan wij hadden gehoopt, maar het is wel significant. Bovendien is er zicht op meer bijdragen van andere landen in 2009 en 2010. Wij blijven in gesprek met bijvoorbeeld Noorwegen en Duitsland. Ik vind dat er in het algemeen te denigrerend is gesproken over de bijdragen van partners. Minister Van Middelkoop zal ingaan op de militaire inpasbaarheid en de duur van de toezeggingen. Duidelijk is dat Georgië, als het deelneemt, moet voldoen aan de NAVO-eisen, standaarden en procedures. Bovendien moet het dan voldoen aan onze eisen ten aanzien van de mensenrechten en het detentiebeleid. Op verzoek van de heer Van Baalen zal ik de Kamer vóór 1 juli (in de stand van zakenbrief) nader informeren over het nakomen van de toezeggingen van bondgenoten en andere reguliere landen en de toezeggingen van de Afghaanse regering.
De heer Wilders (PVV): Ik zal het proza over het accepteren van hulp van anderen en het niet zelf bieden van hulp laten voor wat het is. Dat hoort er immers bij. Waarom zijn Frankrijk, Duitsland en andere landen niet in voldoende mate in het zuiden vertegenwoordigd? De minister heeft in de artikel 100-brief namens de regering geschreven dat dat teleurstellend is. Maakt de minister het niet veel mooier dan het is en is er in feite niet gewoonweg een gebrek aan solidariteit in de NAVO als het gaat om het zuiden waar risico wordt gelopen?
Minister Verhagen: Als wij spreken over de bijdrage die de NAVO-landen aan de ISAF-operatie leveren, moet ik de heer Wilders erop wijzen dat de stelling dat het elders veiliger is niet staande gehouden kan worden gezien het aantal gesneuvelde militairen van bondgenoten. Als alle 26 landen aan de ISAF-operatie deelnemen en 37 000 man in Afghanistan gelegerd zijn, kan de stelling dat er geen sprake is van solidariteit binnen de NAVO niet worden onderbouwd. Ik heb aangegeven dat de bijdrage van andere landen beperkter is dan wij hadden gehoopt en dat het wenselijk is dat er meer wordt bijgedragen. Ik heb een vergelijking laten maken van het aantal uitgezonden militairen per 10 000 inwoners. Die heeft opgeleverd dat wij wereldwijd op de tiende plaats staan. Grote landen als Frankrijk, de VS, het VK en kleinere landen als Noorwegen en Denemarken staan boven ons op de lijst. Het is juist dat Nederland verhoudingsgewijs meer doet in Afghanistan, maar wereldwijd levert het een bijdrage die past bij een land waar de bevordering van de internationale rechtsorde hoog in het vaandel staat. Nederland neemt niet deel aan de belangrijke NAVO-operatie in Kosovo. Andere landen leveren daaraan wel een forse bijdrage. Als wij spreken over solidariteit binnen de NAVO, moeten wij alle NAVO-operaties in ogenschouw nemen.
De heer Wilders (PVV): Het wordt er niet geloofwaardiger op. Uiteraard is iedere dode van ieder land te betreuren. Ik zal de eerste zijn die dat erkent. Door uit te gaan van de redenering dat een PRT in het noorden met een vergelijkbaar risiconiveau te maken heeft en dat ook een bijdrage van een land daar gelijk is te waarderen met een bijdrage in het zuiden of in het oosten van Afghanistan, is het mogelijk om te zeggen dat er solidariteit is binnen de NAVO. Daarvan is in werkelijkheid echter geen sprake. In het gevaarlijke zuiden is de solidariteit binnen de NAVO zoek en dat is niet alleen vast te stellen op basis van aan het aantal slachtoffers. De minister komt er gewoonweg niet uit en heeft een slap verhaal.
Minister Verhagen: De heer Wilders moet mij geen woorden in de mond leggen. Zijn kwalificaties en taalgebruik komen voor zijn rekening. Hij ontkent dat er sprake is van solidariteit binnen de NAVO, terwijl er 37 000 man in Afghanistan actief zijn. Hij ontkent dat andere landen een grote bijdrage leveren aan andere NAVO-operaties waaraan wij niet deelnemen en komt dus met het halve verhaal.
De regering heeft op 30 november het besluit genomen. Om daartoe te komen, heeft zij uitvoerig overleg gevoerd en heeft zij op een open en eerlijke wijze alle overwegingen bij de besluitvorming betrokken. De heer Van der Staaij heeft benadrukt dat zowel «ja» als «nee» zeggen lastig is. Wij hebben een eigen nationale afweging gemaakt. Wij hebben gesproken met de NAVO, de VN, de EU, de Afghaanse regering en de ngo’s. De minister-president, de vicepremier, de minister van Defensie, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik hebben op alle niveaus overleg gevoerd.
De NAVO was ervan op de hoogte dat de Nederlandse bijdrage per 1 augustus 2008 zou worden beëindigd. De regering heeft de Kamer op 29 juni een kennisgevingsbrief gestuurd met de mededeling dat zij onderzoek deed naar de wenselijkheid en de mogelijkheid om na 1 augustus 2008 een bijdrage te leveren, al dan niet in gewijzigde vorm. Alle opties waren toen open, dus ook een volledige overdracht aan een ander NAVO-lid of aan andere leden. Dat is ook aan de NAVO bekend gemaakt. Tijdens het algemeen overleg op 2 juli heb ik die boodschap duidelijk herhaald. Op basis van haar verantwoordelijkheid, heeft de NAVO de lidstaten benaderd. Medio augustus heeft zij Nederland formeel verzocht om als lead nation in Afghanistan te blijven. De VN en de Afghaanse regering hebben dat eveneens gedaan. Nederland heeft de NAVO duidelijk gemaakt dat het opnieuw leveren van een bijdrage als lead nation één van de opties was. De andere was volledig vertrek uit het land. Tevens is duidelijk gemaakt dat Nederland alleen bereid is om als lead nation te blijven indien het zijn eigen voorwaarden mag stellen. Dat houdt in dat het op zijn manier werkt, dat het de leiding houdt, dat er een reëel perspectief is op verbetering en dat er zichtbare politieke en militaire steun komt van andere partners. De NAVO is op grond van die voorwaarden op zoek gegaan naar landen die een bijdrage willen leveren. Nederland heeft dat overigens zelf ook gedaan, want het wilde het op zijn manier doen. Nederland wil niet de tweede viool spelen als het om levens van Nederlanders gaat. Het wilde iets te zeggen hebben over de strategie en de uitvoering, dus over de 3D-benadering van defensie, diplomatie en duurzame ontwikkelingssamenwerking. Nederland wil zijn mensen en middelen inzetten op een wijze die vertrouwen wekt. Verder wil het invloed hebben op de Afghanisering. Het wenst meer civiele inbreng, het wil rekening houden met de lokale bescheidenheid en gebruikmaken van de lokale mogelijkheden.
Niemand heeft in 2005 gezegd dat het een eenvoudige missie zou worden. Nu is er echter perspectief op duurzame verbetering van de situatie in Uruzgan. Dat is de reden van de regering om te besluiten op verzoek van de NAVO tot 1 augustus 2010 in Uruzgan de lead nation te blijven.
De strategie en de doelstelling van de internationale gemeenschap en Nederland zijn vastgelegd in de resoluties van de VN-Veiligheidsraad: the Afghanistan compact, het ISAF-operatieplan en onze uitwerkingen daarvan. Met name de heer Pechtold heeft gevraagd wat de internationale gemeenschap met Afghanistan voor ogen heeft. In 2008 zal de NAVO een en ander tegen het licht houden, gelet op de ervaringen die wij hebben opgedaan op basis van de afspraken met de Afghaanse regering en de politiek-militaire afspraken. Tijdens de NAVO-top in Boekarest zal een strategisch politiek-militair plan worden aangenomen. De doelstelling van de missie 2006–2008 was het maken van een begin met het brengen van veiligheid in Uruzgan en het leggen van fundamenten voor opbouw in de periode daarna. Wij zullen enerzijds voortbouwen op de successen en anderzijds duidelijk andere accenten leggen: zorgen voor meer veiligheid, meer Afghanisering, het uitdiepen van de werkzaamheden die met de opbouw te maken hebben en het leggen van de nadruk op duurzaamheid. In Boekarest en in het nieuwe Afghanistan compact zullen wij dus aansturen op meer Afghaanse betrokkenheid, van defensie en militair naar civiel en lokalisering tussen provincies, dus niet alleen Kabul. Dat is een proces waaraan wij nu werken en het komend jaar is daarbij cruciaal. Er zal meer aandacht moeten komen voor training en begeleiding van de Afghaanse politie en het Afghaanse leger. Onze inspanning en die van de internationale gemeenschap zullen gaandeweg meer civiel moeten worden. Daarmee gaat ook de 3D-benadering een nieuwe fase in.
Het blijft echter een moeizame zaak, want er is nog weinig kritische massa in Uruzgan. Het blijft een kwestie van twee stappen voorwaarts zetten en soms een stap achterwaarts. Wij zetten echter wel iets neer wat waardevol en relevant is. De kern is dat wij de Afghanen helpen: zij moeten het later zelf kunnen doen. Dat maakt het verschil.
De heer Wilders (PVV): In augustus 2007 heeft de NAVO aan de minister gevraagd of Nederland als lead nation kan blijven. Waarom heeft hij tussentijds niet gevraagd wat de NAVO er achteraf gezien van vindt dat zij in de periode daarvoor nooit op zoek is gegaan naar een andere lead nation?
Minister Verhagen: Toen wij de Kamer de kennismakingsbrief stuurden, hebben wij ook aan de NAVO gemeld dat wat ons betreft alle opties open waren. Daartoe behoorde dus ook de optie van volledige terugtrekking. Wij hebben te kennen gegeven dat de NAVO ook die optie in haar verzoeken moest meenemen. Zij moest bij de benadering van andere NAVO-lidstaten dus niet alleen aandacht besteden aan de mogelijkheid van een gedeeltelijke opvulling, maar ook aan die van volledige overname. De NAVO is niet eerder op zoek gegaan, want Nederland zat toen driekwart jaar in Afghanistan. Het is aan de NAVO om op basis van datgene wat zij van andere lidstaten verneemt op een gegeven moment de stappen te bepalen die nodig zijn voor het voortzetten van de ISAF-operatie na 1 augustus 2008.
De heer Wilders (PVV): Gelet op de uitspraken van de Nederlandse minister-president en die van minister Kamp, had de NAVO moeten weten dat een ander land in augustus 2008 de taak van Nederland zou overnemen. Is de minister het met mij eens dat de NAVO een fout heeft gemaakt doordat zij ondanks die uitspraken niets heeft gedaan om een andere lead nation te vinden? De minister van Buitenlandse Zaken zegt bovendien dat het voor Nederland ook een optie was om te gaan. Geen optie was immers uitgesloten. Ook met het oog daarop had het in de rede gelegen dat de NAVO op zoek ging naar een andere lead nation. Is het niet een omissie van de NAVO dat zij dat niet heeft gedaan?
Minister Verhagen: Ik constateer dat de heer Wilders niet naar mij heeft geluisterd. Ik heb gezegd dat de NAVO wist dat de Nederlandse bijdrage op 1 augustus 2008 zou eindigen. Het is aan de NAVO om te bepalen wanneer zij stappen zet en hoe zij dat doet. De regering heeft zelfstandig een afweging gemaakt. Op grond daarvan heeft zij de Kamer op 29 juni kenbaar gemaakt dat zij nader zou onderzoeken of Nederland na 1 augustus 2008 nog een bijdrage moet leveren en, zo ja, op welke wijze. De regering heeft die afweging gemaakt op basis van de overwegingen waarop ik eerder ben ingegaan. Ik ben dus niet van mening dat het een omissie van de NAVO is geweest. Wij zaten driekwart jaar in Afghanistan. De NAVO wist dat wij zouden vertrekken en bepaalt zelf wanneer zij welke stappen zet. Alle opties lagen voor ons open en met die gedachte in het achterhoofd zijn de verschillende NAVO-lidstaten door SACEUR benaderd.
De voorzitter: Ik stel de Kamerleden voor om aan het eind van het betoog van de minister vragen te stellen.
De heer Van Baalen (VVD): De voorzitter kan niet het een en het ander doen. Hij moet ervoor kiezen om alleen na het betoog van de minister toestemming te geven voor het stellen van vragen, of hij moet alle Kamerleden de gelegenheid geven om te interrumperen.
De voorzitter: Ik heb gezegd dat ik prangende interrupties zal toestaan.
De heer Van Baalen (VVD): Dat is niet duidelijk.
De voorzitter: Ik begrijp nu dat het woord «prangend» verschillend wordt geïnterpreteerd. De leden die zich hebben gemeld kunnen een korte vraag stellen. Vervolgens antwoordt de minister en daarna gaat hij verder met zijn betoog. Aan het eind van het betoog van de minister krijgen de leden de gelegenheid om vragen te stellen.
De heer Van Baalen (VVD): Is het een omissie van de Nederlandse regering geweest om niet vast te houden aan het standpunt dat de Nederlandse militairen in augustus 2008 uit Afghanistan vertrokken zullen zijn? Onderhandelingstechnisch zou dat het meest verstandig zijn geweest, want dan moest het hoofdkwartier van de NAVO iets doen. Als de Nederlandse regering zegt dat alle opties open liggen, trekt de NAVO daaruit uiteraard de conclusie dat de Nederlandse militairen vooralsnog in Afghanistan blijven. Als de minister deze vraag heeft beantwoord, hoeft die discussie wat mij betreft niet nogmaals te worden gevoerd. Wij moeten ons dan immers bezighouden met de verlenging van de periode en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn.
De heer Van Dam (PvdA): Normaal gesproken komt er eerst een internationaal verzoek en vervolgens een notificatiebrief. In dit geval is het omgekeerde gebeurd. Ik neem aan dat de regering redenen had om af te wijken van de afspraak tussen de Kamer en de regering. Ik ga ervan uit dat de regering voorafgaand aan het sturen van de notificatiebrief signalen heeft ontvangen dat het niet realistisch zou zijn om die afspraak na te komen. Anders begrijp ik niet waarom de Kamer een notificatiebrief kreeg met de mededeling dat de regering terug zou komen op dat standpunt en dat alle opties weer open lagen.
De heer Pechtold (D66): De heer Wilders heeft een terecht punt. De minister heeft nog geen antwoord gegeven op de vraag op welk moment de Nederlandse regering welke suggestie heeft gewekt. Voor de zomer, nog voordat er een officieel verzoek was gedaan, is de minister-president in Canada geweest. Ons werd gezegd dat hij daar was in het kader van de kwestie Uruzgan en de verlenging van de termijn voor de Nederlandse militairen. Er werd gesuggereerd dat de Canadezen daar hun rol zouden oppakken. Na het reizend circus voor Europa, zagen wij vluchtbewegingen voor deze missie.
Het is toch mogelijk dat diverse uitlatingen verkeerde gevoelens hebben opgeroepen? Ik roep de slip of the tongue van de minister van Defensie in herinnering. Zojuist schudde hij heftig het hoofd toen ik hem herinnerde aan het Radio 1-interview van 3 december jongstleden. Tijdens dat interview is letterlijk gevraagd of terugtrekken voor hem een reële optie is geweest. Minister Van Middelkoop heeft daarop geantwoord: «Nee, voor mij niet.» De minister van Defensie straalt al het hele jaar uit dat terugtrekken voor hem geen reële optie is. Ik vraag mij af welk beeld daardoor bij partners is ontstaan.
De heer Van Bommel (SP): Als de vraag is wie wat te verwijten valt, zegt de regering terecht dat de NAVO wat dit betreft niets te verwijten is. De vorige regering heeft immers al schimmig gedaan over de kwestie van de verantwoordelijkheid. Minister Bot ging zelf op zoek naar aflossing voor de Nederlandse militairen en heeft daarover met de Noren gesproken. De Nederlandse regering is zelf onduidelijk geweest over de mogelijkheid van verlenging: de minister van Defensie had al aangegeven dat er ten aanzien daarvan een positieve houding was. Welk verwijt maakt de regering zichzelf op dit punt?
Mevrouw Van Gennip (CDA): Het lijkt mij in internationale relaties niet meer dan logisch dat de NAVO nog niet op zoek gaat naar opvolgers als de Nederlandse militairen minder dan een jaar in Afghanistan zijn. Naar mijn idee gaat dat pas spelen, korter dan een jaar voor de einddatum. Laten wij geen irrealistische eisen op tafel leggen. Wij moeten niet verwachten dat er binnen een halfjaar een opvolger is gevonden, terwijl de afspraak is dat de Nederlandse militairen twee jaar in Afghanistan blijven.
De heer Pechtold (D66): Ik maak een opmerking van de orde. De voorzitter heeft gezegd dat er drie woordmeldingen waren. Daaronder viel niet die van mevrouw Van Gennip. Straks komen wij in hetzelfde circus als vorige week terecht. Ik doel op het feit dat mevrouw Van Gennip aan de minister-president vroeg of hij het niet vervelend vond dat hij daar stond. Komt er nu een soort voorhoedeantwoord van de CDA-fractie voor de minister?
De voorzitter: De leden hebben in eerste termijn voldoende tijd gehad. Ik geef de minister het woord om zijn betoog te vervolgen.
Minister Verhagen: De vraag inzake de omissie van de NAVO heb ik al beantwoord. Ik ben het op dat punt met mevrouw Van Gennip eens. Zij heeft mijn woorden namelijk herhaald. Ik zou ook niet weten waarom het een omissie van de regering is geweest. Als ik die mening had, had ik de Kamer niet verzocht om deelname aan de ISAF-operatie in de periode 2008–2010.
In februari is er een nieuwe regering gekomen. Misschien is sommigen dat ontgaan. Die regering diende een eigen afweging te maken. Uiteraard wist zij wat er in de vorige regering was gewisseld en was zij op de hoogte van de besluitvorming. Op grond van haar eigen afweging, heeft de regering de Kamer op 29 juni een brief gestuurd met de mededeling dat de deur voor haar niet definitief dicht was en dat er dus nog allerlei keuzemogelijkheden waren. Zij zei niet bij voorbaat «nee» of «ja», maar onderzocht de mogelijkheid van drie verschillende opties. Ik distantieer mij van de suggestie dat haar onderhandelingspositie daardoor was verslechterd. Het is niet juist dat de minister van Defensie in radio-interviews heeft gezegd dat de Nederlandse militairen hoe dan ook in Uruzgan blijven.
Ik kom terug op het internationale plan voor Afghanistan. Mevrouw Peters heeft teruggegrepen naar haar alternatieve strategie voor Afghanistan. Ik ben overigens van mening dat die strategie ten opzichte van die van de regering aanmerkelijk minder alternatief is dan mevrouw Peters doet voorkomen. De fractie van GroenLinks pleit voor meer wederopbouw, meer Afghanisering van de veiligheidstroepen, afstemming van militaire operaties met de Afghanen, een leidende rol voor de VN bij de wederopbouwcoördinatie en geen verdelging van papaver zonder alternatieve inkomstenbronnen. De regering heeft dezelfde wensen. Ik roep de GroenLinksfractie dan ook op om de missie te steunen. Als zij van mening is dat het bij een puppetregering, een schooltje en een bruggetje blijft, is er geen sprake van een discussie op basis van argumenten.
Met name de heer Van Dam heeft gevraagd naar de invulling van de «d» van diplomatie. Wij willen bovenal de internationale inspanning optimaliseren. Er wordt gesproken over het aanstellen van een krachtige VN-functionaris in Afghanistan voor het verbeteren van de samenhang, de coördinatie en de slagkracht van het internationale optreden. Ik ben daarvan voorstander, mits de Afghanen daardoor worden gesteund en een en ander niet in de plaats komt van of haaks staat op activiteiten die de Afghaanse regering zelf zou moeten doen. Dan zou een en ander namelijk ook haaks staan op de Afghanisering.
Diplomatie is uiteraard ook van invloed op onze verhouding met Iran, Pakistan, Rusland en de Centraal Aziatische republieken. Het gaat om grenzen, economische samenwerking, baten en een regionale aanpak van de drugshandel. Later in mijn betoog kom ik daarop uitvoerig terug.
Diplomatie is voorts invulling van het Afghanistanbeleid van de NAVO en de EU. Mede dankzij Nederland wordt de EU met EUPOL eindelijk actiever op onder andere de terreinen politieondersteuning en -training. In de NAVO-raad heb ik gepleit voor meer afstemming en coördinatie op de terreinen politieondersteuning en -training tussen de EU, de VS en met name voor samenwerking tussen de NAVO en de EU. Dat zal dus ook onderdeel uitmaken van de nieuwe internationale visie op Afghanistan.
Diplomatie vormt ook het uitgangspunt bij de dialoog met president Karzai en zijn ministers over mensenrechten, democratische ontwikkeling, de mediawet, de amnestywetgeving, de rechterlijke macht en de ontplooiing van de vierde ANA Brigade in Uruzgan. De uitrol van de internationale ontwikkelingsprogramma’s vloeit voort uit deze inspanning.
Diplomatie houdt ook in het steunen van president Karzai in zijn streven naar het losweken van de meer politiek gemotiveerde tegenstanders van zijn regering van de onverzoenbare elementen van de taliban die gerelateerd zijn aan Al Qaida. Veel volgelingen van de taliban zijn immers eerder gedreven door vervreemding, manipulatie en opportunisme dan door ideologie en de keuze voor terrorisme. Losweken is dus belangrijk. Dat de Afghaanse regering zich daarmee steeds meer bezighoudt, wordt breed gesteund, onder andere door de Nederlandse regering, ook financieel. Dat gebeurt juist met het oog op die verzoeningsprogramma’s. De Kamer heeft de toespraak van premier Brown op 12 december in herinnering geroepen. Het door hem verwoorde, is in lijn met datgene wat de NAVO in totaliteit voorstaat. Tijdens de NAVO-raad op 7 december heb ik dit punt eveneens aan de orde gesteld en inmiddels is over deze aanpak ook in Edinburgh overeenstemming bereikt tussen de ISAF-landen in het zuiden. Ook minister Van Middelkoop was daarbij aanwezig.
Onder diplomatie vallen eveneens de relaties met het provinciaal bestuur in Uruzgan. Mijn mensen onderhouden betrekkingen met Hamdam met het oog op de bestuursondersteuning om lokaal stappen te kunnen zetten om corruptie tegen te gaan en te komen tot Afghanisering. Minister Koenders zal op die kwestie ingaan.
Goed bestuur en een krachtige aanpak van ontwikkelingen en opbouw zijn absolute voorwaarden voor een duurzame vrede en stabiliteit. Ik ben het met de heer Van Dam eens dat wij moeten waken voor overmilitairisering. Het gaat er niet om dat zoveel mogelijk talibanstrijders worden neergeschoten. Het mandaat van de ISAF-missie is duidelijk: voorwaarden scheppen om goed bestuur en een goede ontwikkeling mogelijk te maken. Slecht bestuur en een gebrek aan ontwikkeling zijn namelijk de belangrijkste factoren voor extremistisch verzet en het verwerven van aanhang voor de taliban.
Nederland levert een forse bijdrage aan de opbouw van de politie door het bieden van training, uitrusting en faciliteiten zoals het politietrainingscentrum. Het opbouwen van een effectieve, betrouwbare politiemacht vergt echter geen maanden maar jaren. De Afghaanse politie heeft ten opzichte van het leger een achterstand van zeker twee tot drie jaar. De toegewezen aantallen voldoen, maar het gaat erom dat die er komen en dat de politiemensen goed getraind en uitgerust zijn. Momenteel zijn er ongeveer 90 «gewone» politiemensen en 650 aanvullende medewerkers. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt voor een sterkte van 300 politiemensen en 1000 medewerkers. Het is belangrijk om de eerdere toezeggingen gestand te doen. Wij hebben daarom de druk op president Karzai opgevoerd. Regelmatig voeren wij overleg met de Afghaanse overheid met als doel om de politie in Uruzgan te versterken. In nauwe samenwerking met de politiecommandant en de Amerikaanse politie teams is ervoor gezorgd dat de betalingsachterstand grotendeels is ingelopen. De politie kon zich vanwege die betalingsachterstand namelijk niet optimaal ontplooien.
In de RAZEB wordt uitvoerig gesproken over onder andere de bijdrage van de EU aan de missie in Afghanistan, alsmede over de afstemming met de bijdragen van de VN en de NAVO. Tevens wordt daar gesproken over de voortgang van de EUPOL-missie. Indien dat follow up verdient, schroom ik niet om die punten te agenderen voor bespreking met de Europese Raad. Het is van belang om eerst in het kader van de NAVO-top in Boekarest op april 2008 duidelijk te formuleren op welke wijze wij omgaan met Afghanistan. Vervolgens bestaat de mogelijkheid om dat onderwerp en de noodzakelijke follow up binnen de EU in juni aan de orde te stellen binnen de Europese Raad.
Verschillende woordvoerders zijn ingegaan op de situatie in Pakistan. De ontwikkelingen in Pakistan zijn onvoorspelbaar en hebben invloed op de missie waaraan Nederland deelneemt. Ik deel de zorgen van veel Kamerleden over Pakistan, de poreuze grensstreek, het extremisme en het niet functioneren van de democratie. De internationale gemeenschap spreekt Pakistan daarop aan, maar het is van belang om wat de kritiek betreft constructief te blijven. De noodtoestand is inmiddels opgeheven. President Musharraf heeft zijn uniform inmiddels uitgetrokken en op 8 januari 2008 vinden waarschijnlijk parlementsverkiezingen plaats. Daaraan nemen ook Bhutto en Sharif deel. Wij hebben er baat bij dat Pakistan zich ontwikkelt tot een duurzame rechtstaat. De regering meent dat het houden van democratische verkiezingen in dat land de beste manier is om de legitimiteit en de effectiviteit van de strijd tegen het extremisme te vergroten. De ontwikkelingen in Pakistan en vooral die in de grensstreek hebben, zoals ik al zei, nadrukkelijk gevolgen voor ontwikkelingen in Afghanistan en in de regio. Het is belangrijk om te erkennen dat Waziristan, Baluchistan en Zuid-Afghanistan geopolitiek gezien één regio vormen. Het is dus niet mogelijk om te doen alsof er een grens is. Grenzen zijn bovendien niet hermetisch af te sluiten. Ik noem een voorbeeld: zelfs 30 000 Britse militairen bleken in Noord-Ierland niet in staat om de grens van 82 kilometer tussen Ierland en Ulster dicht te houden. De Afghaans-Pakistaanse grens is 2500 kilometer lang en die loopt dwars door een leefgebied van een regio. Duidelijk is dat niet alleen militaire inspanning van Pakistan vereist is, maar dat ook andere wegen noodzakelijkerwijs moeten worden bewandeld. Met name de peace jirga’s zijn van groot belang geweest. Sinds die hebben plaatsgevonden, zijn de Afghaans-Pakistaanse betrekkingen beter. Het is eveneens van belang dat de internationale gemeenschap in dialoog blijft met Pakistan en dat zij helpt bij sociaaleconomische ontwikkeling in die grensstreken.
Wij hebben dit besluit genomen in de volle overtuiging dat wij verschil maken. Daarmee bedoel ik te zeggen dat wij verwachten dat de situatie in 2010 aanmerkelijk beter zal zijn dan aan het begin van deze nieuwe missie. Die missie doet er dus toe als het gaat om de vraag of de Afghaanse bevolking er duurzaam beter aan toe is en of zij perspectief heeft op een betere toekomst dan nu het geval is. Als wij daarvan niet overtuigd waren geweest, hadden wij de Tweede Kamer niet gevraagd om in te stemmen met het besluit van de regering. Dan zouden wij onze militairen evenmin vragen om twee jaar extra actief te zijn in een dermate risicovolle missie. De nieuwe Nederlandse missie heeft een duidelijke looptijd. 1 augustus 2010 zal de einddatum zijn. Vanaf dat moment zal worden gestart met terugtrekking van de Task Force Uruzgan en de bedoeling is dat die op 1 december 2010 is afgerond. Met name tegen de heer Van der Staaij zeg ik dat dat onder andere te maken heeft met de noodzaak van voldoende politiek draagvlak in het land voor de uitzending van Nederlandse militairen. Tijdens de NAVO-raad op 7 december 2007 heb ik duidelijkheid gegeven over die tijdslijn en op 12 december heb ik een en ander bevestigd in een brief aan de secretaris-generaal van de NAVO. Laatstgenoemde heeft daarop vanochtend een reactie gestuurd die ik aan de Tweede Kamer zal verstrekken1. Daaruit blijkt duidelijk dat er bij de NAVO op dat punt geen misverstand bestaat over de opstelling van de Nederlandse regering. De secretaris-generaal van de NAVO heeft SACEUR ook opdracht gegeven om rekening te houden met de Nederlandse positie bij de voorbereiding van de force generation. Nederland, Canada en het VK zijn de leidende landen in het zuiden en zij zijn overeengekomen dat de huidige rol van de NAVO in Afghanistan in 2010 aan herziening toe is. Dan wordt er met de nieuwe Afghaanse regering ook een nieuw Afghanistan compact opgesteld. De looptijd van twee jaar sluit dus aan bij die kalender.
De regering is zich bewust van het feit dat het leveren van een bijdrage aan de ISAF-operatie een enorme belasting voor de krijgsmacht betekent. Bij het onderzoek naar de mogelijkheid en de wenselijkheid van het leveren van een bijdrage aan andere missies in onder andere Sudan en Tsjaad worden het behoud van het voortzettingsvermogen en de gereedstelling van de krijgsmacht betrokken. Indien Nederland besluit om een bijdrage te leveren aan andere vredesmissies of crisisbeheersingsoperaties, zal de overweging van belasting en de draagkracht worden gemeld conform de artikel 100-procedure. Tijdens het algemeen overleg heb ik dat aan de Kamer gemeld. De vicepremier heeft dat afgelopen vrijdag in de persconferentie eveneens gedaan. De Kamer kan ervan op aan dat wij namens de regering hebben gesproken.
De heer Pechtold (D66): Ik dank de minister hartelijk voor het openbaar maken van de brief met de aanhef «beste», gevolgd door de voornaam. Mijn ervaring is dat het niet verstandig is om dergelijke brieven openbaar te maken. Nu de minister die brief tussen twee termijnen in zo trots openbaar heeft gemaakt, ben ik benieuwd naar de brief waarvan de minister-president het bestaansrecht niet heeft ontkend maar waarvan hij heeft gezegd dat dat niet zo is. Dat is namelijk een vergelijkbare brief als anderhalf jaar geleden is geschreven. Als het geen probleem is om deze brief openbaar te maken, zie ik geen reden om de briefwisseling van anderhalf jaar geleden zo krampachtig tegen de borst te houden. De minister kon ons ook zelf meedelen wat er in de brief staat.
Minister Verhagen: De heer Van Baalen heeft mij verzocht om de reactie kenbaar te maken van de secretaris-generaal van de NAVO op het standpunt van de Nederlandse regering over de einddatum van de missie. Het lijkt mij dan ook goed om zijn schriftelijke reactie aan de Kamer te overhandigen. Ik zie geen reden om de Kamer die brief te onthouden. Bovendien is de brief niet voorzien van het woord «vertrouwelijk». Het is niet aan mij om vertrouwelijke informatie openbaar te maken, maar voor andere brieven geldt dat ik de afweging maak of ik die aan de Kamer voorleg of niet.
De heer Pechtold (D66): Dat is te gemakkelijk. Oud-minister Kamp heeft gezegd dat er een brief is van anderhalf jaar geleden die exact dezelfde informatie bevat over termijnen als de brief die deze minister zojuist aan ons heeft overhandigd. Wij kunnen niet controleren of die brief van anderhalf jaar geleden een vertrouwelijk karakter heeft. Dat heeft de minister-president ook nooit gezegd. Hij heeft letterlijk tegen mij gezegd dat die brief er is, maar dat de Tweede Kamer die niet krijgt. Het is dan ook uitermate vreemd dat aan de vooravond van een besluit een brief aan ons wordt voorgelegd die bestemd is voor de huidige minister van Buitenlandse Zaken en waarin de secretaris-generaal begint met de woorden: «I have taken note of ...» Volgens mij betekent dat nog steeds dat hij heeft kennisgenomen van de zaak, maar wij zullen dat uitleggen als dat hij daarmee akkoord gaat. Ik herhaal dat ik geen reden meer zie om de brief van anderhalf jaar geleden niet openbaar te maken. Die hebben wij nodig om na te gaan of deze afspraken enig hout snijden. Wat is het verschil tussen die brieven?
Minister Verhagen: Dit is een reactie op mijn brief aan de secretaris-generaal van de NAVO. Het is dan ook aan mij om die brief, al dan niet op verzoek, aan de Kamer te overhandigen. Uit die brief blijkt dat er bij de NAVO geen misverstand kan bestaan over de opstelling en het besluit van de Nederlandse regering.
De brief waarnaar de heer Pechtold vraagt, is er niet een van de secretaris-generaal van de NAVO aan de minister-president of aan de toenmalige minister van Defensie. Het is evenmin een brief van de secretaris-generaal uit het verleden. Het is een interne notawisseling waar het woord «vertrouwelijk» op staat. Ik heb dus niet de mogelijkheid om dat stuk aan de Kamer voor te leggen.
Mevrouw Van Gennip (CDA): De minister heeft gesproken over de politieopbouw. Hij heeft onder andere gezegd dat het er nu om gaat dat eerdere toezeggingen gestand worden gedaan. Wat zijn die toezeggingen en hoe gaat Nederland ervoor zorgen dat daaraan tegemoet wordt gekomen? Op welke afspraken zal Nederland de Afghaanse regering aanspreken?
Wij willen graag dat de situatie in Afghanistan in ieder geval binnen de Europese Raad wordt besproken, dus niet alleen wanneer de NAVO-top daartoe aanleiding geeft. Naar ons oordeel is de situatie in Afghanistan van dermate grote invloed op datgene wat er in Europa gebeurt, alsmede op de inzet van de EU – het maakt niet uit of het politieopbouw betreft of diplomatie – dat regeringsleiders daarover dienen te spreken.
De minister heeft een aantal van mijn vragen niet beantwoord. Ik neem aan dat minister Koenders die zal beantwoorden. Ik doel op mijn vragen over de aanpak van de grote drugshandelaren en de rol van de VN.
Minister Verhagen: Beide laatste vragen zal minister Koenders inderdaad beantwoorden.
Ik heb gezegd dat de overeengekomen sterkte van de «gewone» politie 300 is. Voor de aanvullende politie geldt de afspraak van 1000. Momenteel zijn er respectievelijk 90 en 650. In de uitbreiding moet nog worden voorzien. Wij zullen de Afghaanse regering aan die afspraak houden.
Het is noodzakelijk dat de EUPOL-missie aan impact wint. Met de NAVO zijn afspraken gemaakt over onder andere de informatie-uitwisseling en de coördinatie. Het is van belang dat er afstemming plaatsvindt met de grote inspanningen die de VS op het terrein van training leveren. Het ontbreken van trainingsfaciliteiten mag niet een argument zijn om de afspraken tot het vergroten van het aantal politieagenten niet na te komen. Daarom zijn daarover duidelijke afspraken gemaakt.
Mevrouw Van Gennip vindt dat het aan de orde stellen van de situatie in Afghanistan in de Europese Raad niet afhankelijk moet zijn van de NAVO-top in Boekarest. Het is echter wel essentieel dat dat punt niet van tevoren aan de orde wordt gesteld. Het is immers van groot belang dat de gebalanceerde visie op Afghanistan – het omgaan met Afghanistan, Afghanisering, meer civiel maken en het rekening houden met de lokale verschillen – zich vertaalt in een NAVO-strategie, dus in een politiek-militair strategisch plan. De NAVO-top in Boekarest moet naar mijn mening dus in ieder geval plaatsvinden. Het aan de orde stellen van de situatie in Afghanistan binnen de Europese Raad dient in ieder geval na de NAVO-top te gebeuren.
De heer Van Dam (PvdA): De minister geeft aan dat de oorspronkelijke toezeggingen moeten worden nagekomen: 300 «gewone» politieagenten en 1000 aanvullende politiemedewerkers. In de brief van de regering staat dat de aanvullende politie in de loop van volgend jaar wordt uitgefaseerd en dus verdwijnt. Dat houdt in dat er 1000 politieagenten verdwijnen. Daarvoor dient dan dus iets in de plaats te komen. Ik neem aan dat de «gewone» politie daarvoor in de plaats moet komen. Is dat juist? Zo ja, hoe is te garanderen dat er uiteindelijk voldoende politieagenten zijn als de aanvullende politie daadwerkelijk wordt uitgefaseerd?
Minister Verhagen: De heer Van Dam heeft gelijk: als de auxiliary police wordt uitgefaseerd, zal zij moeten worden vervangen door reguliere politie. Dat betekent dus dat er 1300 reguliere politiefunctionarissen in Uruzgan actief moeten zijn. Dat ben ik met hem eens. De heer Koenders zal nader ingaan op de vraag hoe dat bereikt zal worden, met name wat betreft de activiteiten die Nederland zal kunnen ontplooien, los van de Europese politiemissie, de NAVO-activiteiten en de VS-activiteiten op dat terrein.
De heer Van Baalen (VVD): Ten eerste vraag ik de minister toch nog eventjes om ook hier te bevestigen dat de secretaris-generaal van de NAVO in antwoord op zijn brief en zijn interventie bij de NAR heeft gesteld dat het vertrek van de Nederlandse troepen uit Uruzgan voltooid is op 1 december 2010. Dat staat er. Kan de minister ook bevestigen dat deze brief en zijn eigen brief aan de Supreme Allied Commander Europe ter beschikking wordt gesteld, zodat hij weet dat voor de periode na 1 augustus 2010 geen beroep op Nederland kan worden gedaan om troepen te leveren? Ik zal de vraag over de door minister Verhagen uitgesproken overtuiging dat die twee jaar tot iets extra’s leiden – dus de vraag of het, wanneer wij twee jaar verder zijn, de offers waard is geweest – natuurlijk ook aan zijn collega’s Van Middelkoop en Koenders stellen.
De woorden van de minister over andere operaties interpreteer ik zo dat wij geen operaties aangaan die ten laste gaan van Uruzgan. Uruzgan heeft topprioriteit en daar moet alles voor wijken. Dat is de discussie.
Ik ga ervan uit dat de minister van Defensie nader ingaat op de toezeggingen van landen om een bijdrage te leveren aan de missie die nu verlengd zal worden.
Minister Verhagen: In de brief van de secretaris-generaal van de NAVO staat dat hij deze brief alsmede mijn oorspronkelijke brief zal overhandigen aan en ter kennis zal brengen van SACEUR. Dat betekent dat SACEUR zeer goed op de hoogte is van de Nederlandse positie en weet dat de Nederlandse Taskforce Uruzgan op 1 december 2010 ophoudt te bestaan. Hij zal daarmee dus rekening moeten houden als hij andere troepen zal moeten vragen voor een eventuele voortzetting. Dat staat er zeer expliciet in. De heer Van Baalen heeft dit terecht naar voren gebracht. Er kan op basis hiervan noch bij SACEUR, noch bij de andere NAVO-landen enig misverstand zijn over de positie van de Nederlandse regering.
Dan de vraag over eventuele bijdragen aan andere vredesmissies. Het antwoord daarop is zoals ik dat gegeven heb: dergelijke bijdragen kunnen niet ten koste gaan van het voortzettingsvermogen van datgene waartoe wij deze week hopelijk met uw instemming besluiten en waartoe het kabinet al besloten heeft.
De heer Van Baalen (VVD): Ik hoor graag de minister van Defensie nog spreken over het commitment van andere landen.
De voorzitter: Aan het eind van de termijn van de regering kunt u beoordelen of al uw vragen beantwoord zijn.
Minister Verhagen: Voor de goede orde: ik heb gesteld dat de minister van Defensie met name zal ingaan op de inpasbaarheid en de duur van de toezeggingen van andere landen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): In eerste termijn heb ik aangegeven te vrezen dat dit een missie zonder missie wordt. In de eerste termijn van de minister van Buitenlandse Zaken hoorde ik niet wat die missie moet worden. Er komt een nieuwe politiek-militaire strategie van de NAVO aan. De NAVO heeft als hoofdtaak te zorgen voor veiligheid. Hoe moet die strategie dan komen te luiden? Wat wordt de Nederlandse inzet daarbij? Hoe moet de NAVO hier volgens de minister mee omgaan? Daar krijg ik graag een antwoord op, want al zijn suggesties – meer opbouwen van de politie en meer naar de provincies gaan – horen bij de wederopbouwpoot, de afdeling van minister Koenders. Over de NAVO-poot, de defensiepoot, de militaire en politieke poot wil ik graag van minister Verhagen iets horen: wat moet daar anders en hoe moet dat?
Minister Verhagen: Ik begrijp nog steeds niet goed wat het verschil is tussen de concrete voorstellen van de regering en de concrete voorstellen van GroenLinks in haar zogenaamde alternatieve strategie.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Dat wil ik graag toelichten, als dat de discussie helpt.
Minister Verhagen: Op basis van uw notitie bent u blijkbaar van mening dat u andere voorstellen doet dan de regering in de nota heeft gedaan, maar ik heb die daarin niet kunnen ontdekken. De Afghanisering, het civieler maken van de missie, het inspelen op de lokale verschillen maar ook het gebruikmaken van met name de lokale en provinciale besturen voor het creëren van meer veiligheid en meer perspectief op opbouw zijn ook opdrachten voor de NAVO. Datgene wat al vanaf het begin de doelstelling van ISAF is – namelijk veiligheid waar nodig en opbouw waar mogelijk; met name veiligheid om opbouw mogelijk te maken – is nog steeds de doelstelling van ISAF. Het nieuwe is dat je, rekening houdend met de ontwikkelingen van de afgelopen periode, de strategie op een aantal punten aanpast om die doelstellingen te kunnen realiseren.
Daarmee kom ik bij het antwoord op de vraag van de heer Van Baalen: ben ik ervan overtuigd dat ik over twee jaar – of, vanaf nu redenerend, over drie jaar – kan zeggen dat deze Nederlandse bijdrage alle risico’s voor de Nederlandse militairen waard is geweest? Die vraag beantwoord ik met een volmondig «ja».
De voorzitter: Mevrouw Peters, u kunt in uw tweede termijn de verschillen tussen uw visie en die van de regering aangeven. U kunt één korte aanvullende vraag stellen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik wil inderdaad mijn tweede termijn gebruiken om die verschillen aan te geven, maar daarvoor heb ik een reactie van de regering nodig op de vraag hoe de militaire veiligheidspoot eruit moet zien. Hoe moet bijvoorbeeld worden omgegaan met de collectieve offensieve operaties? Dragen die bij aan die veiligheid of niet? De regering heeft daar nu immers anderhalf jaar ervaring. Is de regering voor een internationaal geleid en gefaciliteerd stappenplan om te bekijken of met de taliban om de tafel gezeten kan worden en of er misschien een politieke herverdeling van de macht moet komen? Dat zijn heel concrete vragen die ik in mijn eerste termijn heb gesteld.
Minister Verhagen: De minister van Defensie zal met name ingaan op de veiligheidsaspecten. De beantwoording van de eerste vraag laat ik dus over aan de minister van Defensie. Wat de taliban betreft, kan ik blijkbaar niet genoeg herhalen wat ik zowel in het door de heer Wilders aangevraagde interpellatiedebat als in eerdere discussies in de Kamer duidelijk heb aangegeven: wij ondersteunen de door Karzai gevolgde strategie van het ten behoeve van verzoening losweken van de meer gematigde elementen binnen de taliban, die meer de politieke doelstellingen binnen de politieke context nastreven en die dus, zoals Brown het zei, geweld afzweren, de grondwet accepteren en binnen de kaders proberen de doelstellingen te bereiken. Daar staan wij voor. Ook datgene wat Brown naar voren heeft gebracht, is echter niets nieuws ten opzichte van de opstelling die de Nederlandse regering al de hele tijd propageert. Ook hij stelt immers heel nadrukkelijk dat geweld moet worden afgezworen en dat binnen het politieke stramien van Afghanistan moet worden geopereerd. Daar steunen wij Karzai in. Dat geldt zowel voor de hogere als voor de lagere niveaus. Wij hebben ook steeds gesteld dat het in het kader van het internationale recht van belang is dat degenen die oorlogsmisdrijven gepleegd hebben, niet onbestraft blijven; dat was een van de redenen waarom wij geïntervenieerd hebben ten aanzien van het oorspronkelijke wetsvoorstel op het punt van de amnestiewetgeving. Binnen die kaders geven wij dus steun aan datgene wat president Karzai op dit punt met betrekking tot de taliban voorstaat.
De voorzitter: Het woord is aan de minister van Defensie voor zijn eerste termijn.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. De Nederlandse politiek is de afgelopen twee jaar vertrouwd geraakt met de werkelijkheid van Uruzgan. Onze kennis van de uitdagingen in die Afghaanse provincie is verdiept. Onze verantwoordelijkheden zijn scherper benoembaar geworden. Dat geldt voor ons als politici, maar evenzeer voor onze militairen. Allereerst wil ik dan ook stilstaan bij de bijzondere inspanning die onze militairen in Uruzgan leveren. Ook veel leden van de Kamer hebben in eerste termijn lof uitgesproken voor de inzet van de militairen; ik waardeer dat zeer. De professionaliteit, inzet en betrokkenheid van de eenheden onder moeilijke omstandigheden roepen bewondering op.
Twaalf Nederlandse militairen hebben het leven gelaten tijdens het uitvoeren van hun missie. Zij hebben hun leven gelaten voor onze gezamenlijke idealen en belangen. Dat moeten wij in gedachten houden bij de behandeling van dit besluit. Mevrouw Van Gennip en eigenlijk ook alle andere sprekers hebben daarop gewezen en hebben hun waardering uitgesproken voor het werk van de militairen. Ik heb het op prijs gesteld dat de heer Van Bommel nadrukkelijk heeft gezegd dat je tegen de missie kunt zijn en toch je waardering kunt uitspreken voor de militairen. Dat heb ik hem eerder horen zeggen en dat heeft hij nu ook gezegd. Hij weet dat ik dat waardeer.
Wat wij de afgelopen anderhalf jaar hebben meegemaakt, moeten wij in gedachten houden bij de behandeling van dit besluit, waarmee wij onze internationale verantwoordelijkheid nemen. Als wij niet hadden besloten om nog twee jaar in Uruzgan te blijven, hadden wij moeten besluiten om weg te gaan en de operatie af te breken. Er is veel energie in die operatie gestoken, er is veel goed gegaan, er is veel bereikt voor de bevolking en de taliban hebben geen kans gezien om een serieuze bedreiging voor onze aanwezigheid te vormen. Het zij gezegd dat de missie een zware last legt op de krijgsmacht. Na de verlenging zullen 17 000 militairen in Uruzgan hebben gediend. Dat geeft aan over welke enorme inspanning en prestatie wij het hebben. Onze krijgsmacht heeft bewezen dat zij dit aankan en zal dat ook bij de komende missie doen. Ik heb er vertrouwen in dat wij eind 2010 met voldoening kunnen terugkijken op de constructieve rol die wij hebben gespeeld en op de wijze waarop de krijgsmacht de missie heeft uitgevoerd.
De missie is tot nu toe zwaar gebleken, zeker het laatste halfjaar. Na een initiële rustige periode zijn wij in de loop van 2007 geconfronteerd met de veiligheidssituatie zoals die in 2005 in – als ik het zo mag zeggen – de eerste artikel 100-brief is voorspeld. Dat zeg ik in het bijzonder tegen de heer Van Dam. De taliban zijn niet verslagen en trachten met veelal kleinere acties – het leggen van bermbommen en het inzetten van zelfmoordenaars – de veiligheid, ook in de inktvlekken, te verstoren. Dat is het antwoord op een vraag van de heer Voordewind.
Eerder dit jaar was er de aanval op Chora, waarover zeer uitvoerig aan de Kamer is gerapporteerd. Die aanval is met succes afgeslagen, maar momenteel is het onrustig in Deh Rawod. Wij moeten derhalve alert blijven. Deze verhoogde aandacht van de taliban voor Uruzgan is ook een teken dat wij hen dwarszitten en dus effect sorteren. Wij hebben nooit de ambitie gehad – de Kamer weet dat – om de volledige provincie onder controle te hebben of om de taliban volledig te verslaan. Daarvoor is het land te groot en te onherbergzaam en is de taliban te diffuus. Juist door ons te concentreren op het creëren van stabiliteit in de dichtbevolkte gebieden door het bestuur te versterken en de bevolking vredesdividend te tonen, kunnen wij de taliban irrelevant maken. Daarvoor moeten wij wel zorgen dat de taliban niet in staat zullen zijn om ons grootschalig aan te pakken. Operaties zoals Spin Ghar in de Baluchivallei zijn daarop gericht.
Wij zien ook het effect op de bevolking. Steeds vaker worden onze militairen gewezen op mogelijke IED’s, de zogenaamde bermbommen die zijn gelegd, en steunt de bevolking onze militairen bij het opsporen van wapenopslagplaatsen. Dat is ook gebeurd tijdens de operatie Spin Ghar. De bevolking weet welke partij zij moet kiezen. Terugkijkend op de missie kunnen wij iedereen recht in de ogen kijken. Destijds, onder het vorige kabinet, is een goed besluit genomen. Daar kunnen wij nu op voortbouwen. Daarbij moeten wij beseffen dat Uruzgan een van de moeilijkste provincies was en is, maar wij zijn in staat gebleken om ons plan voor de operatie uit te voeren, inktvlekken te creëren en een begin te maken, hoe bescheiden ook, met de wederopbouw. Het was en is evident dat dit een lang proces is en dat de taliban het ons de komende tijd nog erg moeilijk zullen trachten te maken, maar het feit dat wij hier vandaag een besluit tot voortgezette deelneming bespreken, toont aan dat wij ons daardoor niet laten afschrikken en dat de pogingen van de taliban om ons te ontmoedigen niet zijn gelukt. De inwoners van Uruzgan kunnen op ons rekenen.
Mevrouw Van Gennip vroeg in dit verband of er sprake zou zijn van een nieuwe militaire strategie tegen de taliban. Staat u mij toe om het woord «militair» te relativeren. Voor alle NAVO- en ISAF-partners geldt gewoon de 3D-benadering. Mevrouw Van Gennip weet, de brief gelezen hebbend, dat het ons streven is om het accent langzaam maar zeker van militair naar civiel te verschuiven.
De heer Van Bommel meende op te merken dat de taliban beter bewapend zijn geworden. Het is maar hoe je het definieert. IED’s en zelfmoordenaars zijn eerder indicaties van onmacht dan van een betere bewapening. Dat neemt niet weg dat de dreigingen hierdoor reëel zijn en soms zeer onaangenaam.
Enigszins in aansluiting op het interruptiedebat van zojuist kan ik mevrouw Peters melden dat de in de vorige artikel 100-brief en ook in deze artikel 100-brief vermelde offensieve acties tegen de«hardcore»-taliban – het is beter om, in vakjargon, te praten over de OMF, de opposing militant forces; dan hebben wij het ook over Tsjetsjenen, Oezbeken en dergelijke – wel degelijk een bijdrage kunnen leveren aan de veiligheid en dus gerechtvaardigd zijn.
De samenstelling van de Nederlandse bijdrage aan ISAF na augustus 2008 is zeer zorgvuldig totstandgekomen. Reeds in juni deelden wij de Kamer mee dat wij de wenselijkheid en mogelijkheid van een bijdrage zouden onderzoeken. Het is nu eind december en er is in de tussentijd een hoop gebeurd. Uiteraard hadden wij een toezegging van de NAVO dat voor opvolging zou worden gezorgd indien Nederland zou vertrekken. Op dit punt had mijn voorganger, Henk Kamp, gelijk met zijn stelling dat Nederland voor twee jaar had getekend en niet langer; dat zeg ik in het bijzonder tegen de heer Wilders. Niemand kan echter heen om de realiteit van een nieuw kabinet, dat nieuwe afwegingen kan maken. Dat lijkt mij volstrekt legitiem. De NAVO heeft, nadat wij de notificatie naar de Kamer hebben gestuurd, ook ons gevraagd of wij bereid zouden zijn om langer te blijven. Daarbij mag ik verwijzen naar alles wat mijn collega minister Verhagen daarover heeft gezegd.
Alles afwegende, inclusief de belasting van de krijgsmacht, hebben wij de bereidheid getoond om te kijken naar een voortgezette deelneming, maar wel in kleinere vorm. De NAVO heeft zich tot het uiterste ingespannen om partners te vinden; daar kom ik later nog op terug. Het is van groot belang dat de bijdrage die Nederland gaat leveren, een significante, veilige en geloofwaardige is. Nederland zal na 1 augustus 2008 een bijdrage blijven leveren aan een Taskforce Uruzgan die bestaat uit een PRT ofwel een Provincial Recontruction Team, een battle group en de noodzakelijke logistieke ondersteuning. Wij behouden de «lead» in Uruzgan, waardoor wij invloed behouden op de wijze van optreden, de operaties, de accenten en de contacten met het lokale bestuur. De taskforce zal op de twee bases in Tarin Kowt en Deh Rawod aanwezig blijven. Tevens zullen er twee Operational Monitoring Liaison Teams worden ingezet voor het ondersteunen van het Afghaanse leger. Dat zijn er twee minder dan nu. Dat is dus een element van het reduceren van onze presentie, maar er komen er drie bij van andere landen, waardoor het totaal toeneemt, zoals een eenvoudige berekening leert. De Air Taskforce, gesitueerd in Kandahar, zal gecontinueerd worden met vijf Apaches en 4 F-16’s en Nederland zal op het huidige niveau vertegenwoordigd blijven in de ISAF-hoofdkwartieren.
Het is de Kamer, in ieder geval de leden van de commissie voor Defensie, bekend dat een van de knelpunten die wij op dat punt af en toe tegenkomen, het op peil houden en trainen van helikopterbemanningen is. Ik kan op dat punt een klein nieuwtje melden. Ik was vorige week donderdagavond en vrijdag in Edinburgh; collega Verhagen sprak daar al over. Mijn collega Robert Gates, de minister van Defensie van de VS, meldde mij daar dat de VS bereid zijn om ons te assisteren bij het opvullen van deze tekorten en bij het opleiden van de Nederlanders. Dat is ook het antwoord op een vraag van mevrouw Van Gennip.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Welke tekorten bedoelt u precies?
Minister Van Middelkoop: Het gaat om de problemen die wij hebben bij het trainen van helikopterbemanningen. Op dat punt hebben wij af en toe een tekort aan capaciteit. Daarover is binnen de militaire leiding aan de Amerikanen gevraagd of er de mogelijkheid was van assistentie. Vorige week hoorde ik van de minister van Defensie van de VS dat die bijstand er komt.
Als algemeen uitgangspunt is gehanteerd – dat is ook echt belangrijk voor de psychologie van de militairen – dat de gehele veiligheidsketen, dus inclusief gevechtshelikopters en jachtvliegtuigen, op een minimumniveau in Nederlandse handen moeten blijven om de veiligheid van de Nederlandse militairen optimaal te waarborgen. «Minimumniveau» wil zeggen: het minimale aantal waarbij continue steun kan worden gegarandeerd. Dat heeft dus niets te maken met kwaliteit. Zo kan met vier F-16’s altijd worden gegarandeerd dat er luchtsteun is. Ook dit is het antwoord op een vraag van mevrouw Van Gennip die mij vroeg of de luchtsteun in eigen handen blijft. Het antwoord is: ja, als het echt nodig is, kunnen wij erover beschikken. Nogmaals: voor de psychologie van de militairen en hun veiligheidsgevoel is dat van groot belang.
De kern van de Nederlandse bijdrage blijft in de nieuwe missie bestaan uit het provinciale reconstructieteam. Het PRT zal vanaf begin 2008 geleidelijk een meer civiele invulling krijgen en zal op termijn – dat is onze wens en ons streven – onder civiele leiding komen te staan.
De omvang van de totale Nederlandse missie in Uruzgan zal in de nieuwe missie kunnen worden teruggebracht van de huidige 1655 militairen naar circa 1350 tot 1450 man, van wie 1000 tot 1100 in Uruzgan. De heer Van der Staaij vroeg waarom die vermindering plaatsvindt. Het antwoord is tweeledig. In de eerste plaats wordt de krijgsmacht minder belast. Dat is echt nodig en daar zal de heer Van der Staaij begrip voor hebben. In de tweede plaats wordt hiermee de solidariteit van NAVO-partners en mogelijkerwijs ook van andere landen om naar het zuiden te komen, geactiveerd en gearticuleerd.
Wij gaan volgend jaar ook weer de commandant leveren voor het zuiden. Zoals de Kamer weet, was dat een tijd geleden generaal Van Loon. Nu is dat generaal Page. Daarna komt er dus weer een Nederlandse generaal. Er is een belangrijk verschil: er zullen geen extra Nederlandse troepen geleverd hoeven te worden bij de Nederlandse commandant gedurende de periode waarin Nederland het commando voert over ISAF RC South. Het Verenigd Koninkrijk heeft namelijk aangegeven de noodzakelijke eenheid hiervoor te zullen blijven leveren, met een dikke streep onder het woord «blijven».
De heer Van Bommel vroeg of het onderscheid tussen ISAF en OEF hetzelfde blijft als onder de huidige missie. Eerlijk gezegd poneerde hij die vraag anders, want hij zei dat het onderscheid volkomen betekenisloos is geworden. Het is geen ironie als ik zeg dat dat voor een deel klopt, maar ik moet daar onmiddellijk bij zeggen dat OEF voor een belangrijk deel gewoon de opleiding is van het Afghaanse leger. Er bestaat wel eens een te eenzijdig beeld van OEF als een Amerikaanse militaire eenheid die op terroristen jaagt. Het belangrijkste is het vele, vele geld – miljarden dollars – dat de Amerikanen via OEF en CSTC-Alpha steken in het Afghaanse leger door dat leger middelen en uitrusting te geven. Dat is van ongelooflijk grote betekenis voor de toekomstige capaciteit van het Afghaanse leger. Voor het overige blijven, als dat nodig is, de vereisten van coördinatie en deconflictie gedurende de missies bestaan. Op dat punt verandert er dus niets.
Nu kom ik bij de bijdragen van de andere partners na 2008, dus aan de nieuwe missie. Zoals gezegd, heeft de NAVO intensief onderzoek gedaan naar mogelijke partners die na augustus 2008 taken of delen van taken van Nederland kunnen overnemen die – ik heb zojuist gewezen op het belang daarvan – onze veiligheidsketen niet aantasten. Daarnaast heeft Nederland zelf ook bilateraal ondersteunend onderzoek gedaan en besprekingen gevoerd. De Australische en Amerikaanse bijdragen worden gecontinueerd op het huidige niveau. Australië is begonnen met 400 man en heeft er nu ongeveer 900 à 1000 in Afghanistan. Een aantal maanden geleden sprak ik nog over Australië als onze «junior partner», maar het woord «junior» moeten wij nu echt laten vallen; het is een meer dan volwaardige partner. De Amerikanen leveren troepen die opereren op de noordelijke basis en die daar een belangrijke bijdrage leveren aan de veiligheid en het inzicht in de situatie in de meer afgelegen gebieden in de provincie.
Over de Australische bijdrage was vorige week of de week daarvoor in Nederland, in de media en volgens mij ook in de Kamer, enige onrust ontstaan naar aanleiding van opmerkingen van de woordvoerder van de Australische regering. Naar aanleiding daarvan heb ik zekerheidshalve mijn nieuwe Australische collega gebeld. Zoals bekend heeft Labour in Australië de verkiezingen gewonnen en is er nu een Labourregering. Die collega, Fitzgibbon, heeft bevestigd wat in eerdere gesprekken met de vorige regering was toegezegd, namelijk dat ook de Australische Labourregering na 2008 gewoon doorgaat met de missie in Uruzgan. Vorige week smaakte ik het genoegen om mijn nieuwe collega in persoon te ontmoeten in Edinburgh. Daar heeft hij dit nog eens bevestigd ten overstaan van de andere bij het zuiden betrokken defensieministers. Dit is het antwoord op een vraag van de heer Voordewind.
Alle inspanningen hebben geleid tot een toegezegde deelname aan de missie in Uruzgan na augustus 2008 van een significant aantal landen. Er zijn toezeggingen gedaan door Frankrijk, Hongarije, Slowakije en Tsjechië voor militaire bijdragen in Uruzgan. Met de heer Van Dam zeg ik dat zij zeer welkom zijn. De heer Van Baalen vroeg of hun komst zeker is. Ja, die is zeker. Met uitzondering van Hongarije, waar de politieke besluitvormingsprocedure nog moet worden voltooid, hebben alle overige landen hun volledige besluitvormingsproces doorlopen. De heer Van Baalen zal begrijpen dat ik ook vertrouwen heb in de toezegging van de Hongaarse regering.
De heer Van Baalen (VVD): Van de Tsjechen.
Minister Van Middelkoop: Die heb ik genoemd. Het gaat om Frankrijk, Hongarije, Slowakije en Tsjechië.
De heer Van Baalen (VVD): Geldt die toezegging voor meer dan zes maanden?
Minister Van Middelkoop: Het commitment is voor zes maanden, maar dat is de manier van werken in dat land. Dat sluit in het geheel niet uit dat het langer wordt, maar dat is de stand van zaken op dit moment.
De Nederlandse regering gaat ervan uit dat deze partners gedurende de volledige looptijd van onze missie aanwezig blijven. Als wij een ander signaal hadden gekregen, had ik dat de Kamer zeker gemeld. Frankrijk, Hongarije en Slowakije zullen een bijdrage leveren aan de OMLT’s ten behoeve van de Afghaanse krijgsmacht. Een deel van deze OMLT-bijdrage is aanvullend naast de taken die Nederland reeds verricht, zoals ik zojuist al zei. Bij elkaar zijn er dus vijf OMLT’s. Mevrouw Van Gennip vroeg of dat genoeg is. Ja, dat is genoeg, want je moet dat relateren aan de hoeveelheid Afghaanse militairen die wij de komende jaren verwachten. Slowakije en Tsjechië zullen de bewaking van de twee Nederlandse kampementen in Tarin Kowt en Deh Rawod overnemen van Nederland. Tot slot wordt overleg gevoerd met Georgië over een mogelijke bijdrage aan de Nederlandse missie. Aangeboden Georgische capaciteiten moeten nog verder militair-technisch worden onderzocht, zoals wij in de artikel 100-brief reeds hebben gemeld, maar in het bijzonder tegen de heer Van Baalen zeg ik dat ik er vertrouwen in heb dat het resultaat positief zal zijn. De heer Voordewind vroeg of er meer te verwachten is. Ik kan dat niet uitsluiten. Dat is geen gratuit antwoord. In de artikel 100-brief wordt gesproken over «diverse nieuwe partners». Het zal heel bescheiden zijn, maar op dat punt durf ik wel te zeggen «wait and see».
Al met al ben ik tevreden met de partners die wij nu hebben gevonden. Ja, net als collega Verhagen, zeg ik dat wij hadden gehoopt op meer, maar er zijn straks meer landen in Uruzgan dan bijvoorbeeld in Helmand en Kandahar. Dat is goed, omdat dat getuigt van solidariteit, waar ook de Kamer om heeft gevraagd. Het is ook goed omdat het, op één land na, NAVO-partners betreft die werken met NAVO-procedures waarmee in NAVO-verband wordt geoefend en opgetreden. Dit is de wijze waarop de NAVO werkt: partners zij aan zij in dezelfde operatie.
Wie dit «een lappendeken» wil noemen, bezigt echt een onverdiende diskwalificatie van het systeem waarop onze alliantie is gebouwd. Dan zou ook de NAVO als zodanig «een lappendeken» zijn. Als dat zo is, dan zij dat zo, maar dan is het een weinigzeggende uitspraak. De NAVO heeft een geïntegreerde militaire structuur. Wij zijn gewend aan elkaar. Het begrip «interoperabiliteit» is een slagwoord binnen de NAVO en dat gaan wij nu met deze landen, met uitzondering van Georgië, toepassen. Wij zijn nog in onderhandeling over de technische invulling van zaken zoals aansturing, nationale verantwoordelijkheden en inbedding. Ik heb daar alle vertrouwen in; wij hebben er ook de tijd voor. Bovendien moeten wij niet vergeten dat het hoofdzakelijk redelijk autonome taken betreft, waarbij de partners voor een groot deel zelfstandig kunnen optreden. Denk bijvoorbeeld aan kampbewapening, maar ook aan de OMLT’s, die zelfstandig met patrouilles van het Afghaanse leger lopen. Een expeditionaire krijgsmacht zoals de Nederlandse is modulair opgebouwd. Juist dat stelt ons in staat om andere bijdragen van andere landen relatief eenvoudig in te passen. De heer Van Baalen vroeg of wij daarbij risico’s lopen. Ik meen van niet.
De heer Van Baalen stelde in dit verband ook een vraag over de extractie. Eerlijk gezegd vind ik dat dit begrip niet helemaal – of misschien zelfs andersom: helemaal niet – past bij dit type operatie. De MIVD acht scenario’s waarbij Nederlanders moeten worden geëvacueerd, «zeer onwaarschijnlijk». Als de heer Van Baalen het hele scenario van Afghanistan, de NAVO en ISAF voor ogen heeft, zal hij begrijpen waarom dit advies zo is gegeven. Mocht het toch gebeuren, dan vallen wij terug op afspraken met de VS en binnen de NAVO. Daar is niets bijzonders aan. Die afspraken zijn al aan de Kamer meegedeeld in de eerste artikel 100-brief van 2005, want zij zijn al eerder gemaakt. Ik voeg daaraan toe dat RC South een eigen reservebataljon heeft dat wordt ingezet bij calamiteiten. Daarnaast heeft Com-ISAF – dan moet u dus aan Kabul denken – een vierde reserve. Tot slot heeft ook de NAVO een strategische reserve, zoals de heer Van Baalen weet. Hij stelde ook een vraag over de luchtsteun door Franse Mirages. Zij zijn volledig geïntegreerd in de NAVO/ISAF-luchtstrijdkrachten, evenzeer als onze F-16’s in Kandahar.
Ik kom nu bij de druk op de krijgsmacht, de core business van de minister van Defensie. De huidige Nederlandse bijdrage is een zware belasting voor de krijgsmacht. Dat zij gezegd, hier tegenover de Kamer en wellicht ook tegenover de militairen en hun familieleden die meeluisteren. Die belasting geldt zowel voor mensen als voor materieel. Zoals gezegd, hebben wij aan het eind van de missie een kwart van al het krijgsmachtpersoneel ingezet. Wij kunnen dat aan, maar wij moeten goed blijven monitoren welke maatregelen wij eventueel moeten nemen; dat kunnen wij ook. Er zijn maatregelen getroffen om de slijtage van het materieel dat in Afghanistan wordt ingezet, te compenseren en om zo nodig eerder vervangingsinvesteringen te doen; de Kamer weet dat. Voor de huidige missie was dit al geregeld via de motie-Van Geel en voor de nieuwe missie zijn de Bosgelden beschikbaar gesteld; zoals u merkt, hebben wij er een andere term aan gegeven. Voor de nieuwe missie wordt 100 mln. toegevoegd aan de Defensiebegroting. Alle additionele kosten van de missie, waaronder toelagen, munitie en transport worden bekostigd vanuit HGIS, 270 mln. per jaar. In deze raming zijn de besparingen als gevolg van bijdragen van deelnemende derde landen – zie de artikel 100-brief; naar verwachting gaat het om een bedrag tussen 15 mln. en 20 mln. – nog niet meegenomen. Er zijn dus enorme bedragen bijgeplust ten gunste van Defensie, hetgeen in de afgelopen decennia als uniek kan worden aangemerkt.
Ik wil heel kort stilstaan bij het onderwerp «gereedstelling». Dat betreft het op peil houden van de operationele, personele en materiële gereedheid in Nederland. Men kan zich voorstellen dat het opwerken van alle eenheden voor Uruzgan een zware druk legt op de beschikbare oefenterreinen, oefenmunitie, voertuigen en helikopters waarmee de reguliere opleidingen worden verzorgd. Dat is het vraagstuk, ik citeer de artikel 100-brief: «dat wij bij de Voorjaarsnota zullen actualiseren».
De heer Van Baalen stelde een toegespitste vraag: wat zullen wij doen in geval van zware operationele verliezen? Ik kan hem melden dat, zoals mijn voorganger in dergelijke gevallen naar de toenmalige minister van Financiën liep – het is een enkele keer gebeurd, maar dan ging het om forse bedragen– ik precies hetzelfde ga doen. Ik kan daaraan toevoegen dat vanaf 2009 op grond van een besluit van het vorige kabinet een structurele voorziening wordt opgebouwd van 25 mln. extra om te voorzien in dit soort eventualiteiten. Dat wordt dus aan de Defensiebegroting toegevoegd. De kosten voor de redeployment van de Taskforce Uruzgan worden globaal geraamd op 115 mln., maar dat is een zeer ruwe schatting. Wij zullen die schatting in de richting van 2010 preciseren. Op dit moment is het nog niet mogelijk om dit met veel details uit te werken.
Al met al ben ik ervan overtuigd dat onze krijgsmacht deze taak aankan. De extra maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen, stellen de krijgsmacht daartoe in staat, onder de garantie dat de instandhouding van de krijgsmacht niet wordt aangetast. Dat was voor mij echt een bottomline. De heer Van Dam stelde zeer expliciet de vraag of de missie volledig gefinancierd is. Ja, de missie is volledig en degelijk gefinancierd.
Dan nog een enkele opmerking over de veiligheidscapaciteiten in Afghanistan zelf van de Afghanen. Het gaat vooral over de politie. Collega Koenders zal dat voor zijn rekening nemen, maar ook daarbij hoort het verhaal van CSTC-Alpha, onderdeel van de Operation Enduring Freedom, waarbinnen men ook aandacht zal geven aan de politieactiviteiten. Ik val echter iedereen bij die zegt dat op dat punt, de basisveiligheidszorg, nog een hele slag moet worden gemaakt. Het is makkelijker om het leger in Afghanistan te professionaliseren en moderniseren dan de politie. Dat geldt niet alleen voor Uruzgan, maar voor het hele zuiden en heel Afghanistan, zoals ik merk in mijn contacten met mijn collega’s.
De heer Pechtold vroeg of er tussen de Amerikanen en ons een verschil is in de wijze van trainen. Nee, het verschil is dat de Amerikanen met hun miljarden dollars vooral voorzien in de uitrusting en het materieel en dat wij vooral voorzien in de training tijdens operaties.
Ik kan wel specifieker ingaan op het Afghaanse nationale leger, het ANA, het belangrijkste deel van de veiligheidstroepen in dat land. Het is belangrijk dat het ANA door de bevolking in het algemeen als de meest betrouwbare overheidsinstelling wordt gezien. Je kunt zeggen: wat een arm land als het die waarneming moet doen, maar het is natuurlijk een compliment voor het ANA. Corruptie en machtsmisbruik komen duidelijk minder voor bij dat leger dan bij de politie of het civiele bestuur. Het ANA is een organisatie die al geruime tijd bestaat, waardoor al een duidelijke structuur aanwezig is. Bovendien heeft het midden- en topkader een ruime ervaring binnen de organisatie. Er bestaat dus al een goede structuur waarop kan worden voortgebouwd. De ontwikkeling van het Afghaanse leger verloopt voorspoedig. Het ziet ernaar uit – dat is echt het resultaat van een majeure inspanning – dat de doelstelling van een ANA van 70 000 man in 2008 gehaald gaat worden. Rekening houdend met de armoede van het land en de voorgeschiedenis, is dat echt een grote prestatie. De ontplooiing van de ANA-brigade in Uruzgan verloopt voorspoedig. Op dit moment zijn bijna 1100 soldaten in Uruzgan gestationeerd. Hiermee komt de volledige ontplooiing van 1450 man in zicht. De heer Van Dam vroeg of dat nog kan toenemen. Ik zeg heel voorzichtig: ja, wellicht. Meer kan ik er niet van zeggen, want dat kan ik niet waarmaken. Naar verwachting zal de brigade begin 2008, dus nog tijdens de lopende missie, haar ontplooiing afronden. Door de komst van deze eenheden kan een sterke impuls gegeven worden aan de inzetbaarheid van de Afghaanse veiligheidsdiensten in Uruzgan.
Over de OMLT’s heb ik al gesproken. In de brief stellen wij dat de Afghaanse veiligheidseenheden aan het einde van onze missie naar verwachting in staat zullen zijn om gedeeltelijk verantwoordelijkheid te dragen voor de veiligheid van Uruzgan. Let wel: dit is een verwachting en niet meer dan dat. Het is sterk afhankelijk van de verdere ontwikkeling van die Afghaanse capaciteiten. Het ANA lijkt op het goede spoor te zijn, maar bij de politie moet dat nog maar blijken. Daar moeten wij nog hard aan werken. De heer Wilders merkte op dat mijn Afghaanse collega, minister van Defensie Wardak, tijdens de hoorzitting opmerkte dat het Afghaanse leger in 2010 taken zou kunnen overnemen. De heer Wilders vroeg hoe reëel dat is. Eerlijk gezegd zou ik daar een stuk voorzichtiger over zijn. In de artikel 100-brief spreken wij zelf over «stapsgewijs overnemen», maar ook dat is een streven. Als er één ding is waaraan ik mij niet schuldig wil maken, is dat het wekken van overdreven verwachtingen. Wij zullen tijdens de missie voortdurend bezien hoe de voortgang verloopt. Hoe dan ook, ik herhaal dat de missie eindigt op 1 augustus 2010 en dat onze militairen van de taskforce eind 2010 thuis zijn.
Tegen de heer Pechtold kan ik nog zeggen dat op al deze verwachtingen de uitspraak is gebaseerd dat er geen sprake hoeft te zijn van kapitaalvernietiging, in tegenstelling tot wat ik in het verlengde van opmerkingen van de minister-president heb uitgesproken over een nu afbreken van de Nederlandse bijdrage. De heer Pechtold heeft goed begrepen dat dit voor mij en het kabinet voor dit moment wezenlijk is, maar hij mag ons dit voorhouden met betrekking tot 2010.
Ik kom bij een paar laatste, kleinere punten, waarna ik kan afronden. Ik wil bij één punt graag zorgvuldig stilstaan, niet alleen omdat de heer Van Dam, de heer Pechtold, mevrouw Peters en de heer Voordewind daarnaar hebben gevraagd, maar vanwege de zaak zelf. Dat betreft de nazorg en het thuisfront. Defensie heeft een zorgplicht voor al het personeel, in het bijzonder voor de uitgezonden militairen. In geval van fysieke en psychische problemen wordt adequate zorg geboden. Over zorg en nazorg hoor ik voortdurend om mij heen – dat vind ik eigenlijk ketterij – dat geld geen rol speelt. Defensie heeft een zorgsysteem dat volledig voldoet aan de civiele standaarden. Zo hoort het ook. Voor de nazorg voor uitgezonden militairen wordt het volgende traject gevolgd: na een uitzending volgt een adaptatieperiode. In het operatiegebied wordt een debriefing gehouden. Aansluitend volgt een debriefing buiten het uitzendgebied. Na zes tot twaalf weken krijgt elke militair een individueel terugkeergesprek om te bezien of de militair de juiste opvang heeft gekregen. Na zes maanden ontvangt de militair en het thuisfront de gestandaardiseerde nazorgvragenlijst om problemen, klachten en aandoeningen naar aanleiding van de uitzending op te sporen. Als de antwoorden daartoe aanleiding geven, wordt de militair telefonisch uitgenodigd voor een nader gesprek en wordt zo nodig hulp aangeboden. Ook kunnen contacten met hulpverleners, al dan niet na signalen van betrokkenen zelf of van mensen uit hun omgeving, aanleiding zijn voor interventies door de oordeelsarts en/of de bedrijfsmaatschappelijk werker. De oordeelsarts zal bij alle – let wel: bij alle – teruggekeerde militairen, in het bijzonder bij militairen die niet gereageerd hebben op de nazorgvragenlijst, bij het eerstvolgende contact navraag doen naar het welbevinden en eventuele gezondheidsklachten die zich tijdens of na de uitzending hebben voorgedaan. Dit kan dus bij een regulier spreekuurcontact zijn, bij een inzetbaarheidsbeoordeling, bij de screening in het kader van de voorbereiding van een volgende missie of bij het geneeskundig onderzoek dat altijd plaatsvindt als de militair de dienst verlaat. Als militairen niet langer actief zijn ten tijde van het verzenden van de nazorgvragenlijst, krijgen zij bij een non-respons de vragenlijst een tweede keer aangeboden, met informatie over de mogelijkheden voor nazorg indien zich op dat moment of later problemen voordoen. Tegen de heer Voordewind zeg ik dat wij het op grond van deze procedure niet nodig vinden om iedereen na zes maanden nog een keer terug te halen. Dat zou heel bewerkelijk zijn.
De heer Van Dam heeft specifiek gevraagd naar de zorg ten aanzien van het thuisfront. Dat is een zelfstandig tweede onderwerp. Hij heeft gelijk: niet alleen de militair zelf, maar ook de familie en vrienden van de militair hebben te maken met de gevolgen van een uitzending. Wij doen daar wel degelijk het nodige aan. Er zijn thuisfrontdagen. Ik ben er zelf een keer geweest. Ik kan het u aanbevelen; het is buitengewoon plezierig om daar te zijn. Dan merk je ook hoe belangrijk het is voor het thuisfront. Zij zijn er voor, tijdens en na de uitzending. Wij steunen de thuisfrontcomités. Ook de familieleden van de militairen krijgen na de uitzending een vragenlijst, waarna wij maatregelen kunnen nemen enzovoorts. Momenteel wordt een regeling overwogen om militairen met jonge kinderen financieel te compenseren voor extra zorgvoorzieningen. De Kamer weet dat; ik verwijs naar de begroting.
In bredere zin vroeg de heer Van Dam naar de kosten van de nazorg. In de begroting zijn de kosten voor veteranen, zorg en nazorg zo duidelijk mogelijk aangegeven. Dit is niet altijd even transparant aan te geven. Zo zijn de diverse gezondheidscentra, het centraal militair hospitaal, de maatschappelijke dienst Defensie, de geestelijke verzorging en het militair revalidatiecentrum deels bezig met zorg en nazorg voor uitgezonden militairen, maar ook met vele andere zaken. Dat maakt het complex om de specifieke kosten van de zorg en nazorg te ontvlechten. Zoals gemeld in antwoord op vragen van de Kamer, worden echter voldoende financiële middelen beschikbaar gesteld om adequate zorg en nazorg te bieden. Zoals de Kamer weet, is de staatssecretaris – wie dat ook mag zijn of worden – altijd beschikbaar om hier met de Kamercommissie voor Defensie over te praten.
Ik wil de begrippen «zorg» en «nazorg» ook in een bredere zin neerzetten. De beste nazorg is een samenleving die erkent dat onze militairen zwaar en goed werk verrichten. De beste nazorg is ook een breed draagvlak in dezelfde samenleving, maar ook hier in het parlement. Mag ik dat zeggen? Dat is ook de beste garantie dat militairen zich gesteund weten.
De heer Van Bommel vroeg of ik een uitsplitsing kan geven van de inmiddels 6000 slachtoffers tijdens de operatie. Dat is heel lastig, zo niet onmogelijk, want waar hebben wij het dan over? In de eerste plaats hebben wij het over heel Afghanistan. In de tweede plaats hebben wij het over de militairen van ISAF, maar natuurlijk ook over de militairen van OEF. Waarschijnlijk is dat alles nog wel bij elkaar te vinden en op te tellen. Het wordt al lastiger als het gaat over de militairen en de politieagenten– zeg maar: de veiligheidsfunctionarissen in brede zin – van de Afghanen zelf. De heer Van Bommel kent het niveau van de administratie daar. Het wordt nog veel lastiger – zie ook de rapportage over Chora – als het gaat om de burgerslachtoffers en het wordt nóg lastiger als het gaat om de taliban. Erkend moet worden dat het een land is waar de administratie zeer bescheiden van kwaliteit is.
Ik zoom in op het probleem van de burgerslachtoffers. Tijdens de huidige missie heeft de commandant van ISAF aanvullende richtlijnen uitgevaardigd om te verzekeren dat alle contingenten de maatregelen tot minimalisatie van het aantal burgerslachtoffers begrijpen en op dezelfde wijze toepassen. Daarnaast onderstreepte hij het belang van respect voor de Afghaanse culturele gevoeligheden bij het uitvoeren van onder andere huiszoekingen. Juist bij zo’n voorbeeld is het interessant dat je Afghaanse militairen zelf aan het werk kunt zetten, wat nu al – en in toenemende mate – gebeurt. Zij hebben immers natuurlijk veel beter dan wij in de gaten waar de culturele gevoeligheden liggen waarmee je rekening moet houden. Ter illustratie: in de periode van januari tot juni 2007 hadden ISAF-troepen meer dan 2500 keer vuurcontact met vijandige troepen. In minder dan 1,5% van deze gevallen vielen burgerslachtoffers. Waar burgerslachtoffers vielen, was in veruit het merendeel van de gevallen sprake van een hinderlaag waarbij ISAF-troepen zich onverwachts moesten verdedigen. De Kamer weet dat het juist daarom zo belangrijk was dat wij bij de laatste operatie Spin Ghar zo goed konden samenwerken met de nieuwe gouverneur Hamdam, in wie wij veel vertrouwen hebben. Hij heeft ervoor gezorgd dat de bevolking vooraf zo goed mogelijk werd geïnformeerd. Hij heeft shura’s gehouden en dat heeft tot gevolg dat wij kunnen rapporteren dat het aantal burgerslachtoffers bij die operatie nihil is gebleven.
Het is een missie met een duidelijk en realistisch doel. Wij weten nu nog beter dan eind 2005 waaraan wij beginnen, of beter gezegd: wat wij voortzetten. Wij hebben immers al een bewogen anderhalf jaar achter de rug. Met «wij» doel ik allereerst op de militairen, maar ook op de politici. Wij weten dat er mogelijkheden en risico’s zijn. Die zijn aanzienlijk, maar het belang van deze missie voor de Afghaanse bevolking, de internationale rechtsorde en onze betrouwbaarheid als bondgenoot wegen zwaar. Ik kijk met vertrouwen uit naar deze nieuwe missie.
De voorzitter: Er zijn al vraagmeldingen van de heren Van Bommel, Voordewind, Van Baalen en Van Dam en mevrouw Van Gennip.
De heer Van Bommel (SP): In de brief, maar ook in de beantwoording zegt de regering uitdrukkelijk dat het bij het aanpakken van de taliban gaat om het irrelevant maken van de taliban. Dat lukt met de door de minister van Defensie geschetste middelen natuurlijk alleen in de bevolkingsconcentraties. Een actie zoals in de Baluchivallei is een heel andere aanpak. In die zin vraag ik de minister of ook dat volgens hem moet worden opgevat als het irrelevant maken van de taliban.
Met betrekking tot het onderscheid tussen ISAF en OEF krijg ik van de minister voor een deel gelijk. Daar zat ik niet op te wachten. Ik zat te wachten op het antwoord op de vraag wat nog het onderscheid tussen beide rechtvaardigt. Of houden de Amerikanen de Operation Enduring Freedom juist graag in stand, zodat zij op eigen houtje buiten de missie van de NAVO kunnen opereren?
Wat de burgerslachtoffers en andere slachtoffers betreft: ik had ook een vraag gesteld over de mensen die gevangen genomen zijn. In een operatie van een heel jaar waren er slechts veertien die nog steeds gevangen zitten. Wat voor gevangenen betreft dat?
Minister Van Middelkoop: Voor de laatste vraag, over de gevangenen, kijk ik even naar collega Verhagen, want die ligt op zijn terrein. Als hij het antwoord kan opzoeken, zal ik de andere twee vragen beantwoorden. Dan is er sprake van een aardige kabinetsarbeidsverdeling.
Ik denk toch dat de heer Van Bommel iets te eenzijdig spreekt over het irrelevant maken, dat hij uitsluitend betrekt op die inktvlek. Het heeft natuurlijk met elkaar te maken. De Baluchivallei is ook van betekenis voor het transport van wapens en überhaupt van talibanstrijders tussen de ene provincie en de andere, van Chora naar Tarin Kowt. Als die vallei door de taliban wordt bevolkt en als de taliban van daaruit kunnen opereren, is dat natuurlijk een bedreiging voor die inktvlek. Daarom is vanuit RC South besloten om steun te geven – denk aan de Gurkha’s – aan de Taskforce Uruzgan om de Baluchivallei schoon te vegen. Dat betekent wel dat je daarmee niet kunt volstaan en dat je daarna moet zorgen voor posten die ons in staat stellen om dat duurzaam te laten zijn. Interessant is nu dat dat juist de taak gaat worden voor de inmiddels aanwezige Afghaanse militairen. Het is dus wel degelijk ook een element van het irrelevant maken van de taliban. Als het goed is – ik moet het bescheiden formuleren, want je hebt ook met tegenslagen te maken – komen de taliban daar niet meer terug en kunnen wij na verloop van tijd ook de Baluchivallei wellicht rekenen tot de inktvlek, wat wij met Chora ook al deden.
De tweede vraag ging over ISAF en OEF. De heer Van Bommel moet er toch tevreden over zijn dat dit kabinet evenals het vorige kabinet hecht aan een heel duidelijke scheiding tussen beide operaties. Ik wil niet ongezegd laten dat onder OEF voortreffelijke dingen gebeuren met betrekking tot het opbouwen van capaciteit van het Afghaanse leger. Dat herhaal ik graag, of de heer Van Bommel dat nou leuk vindt of niet. Op het punt van operaties en acties in het veld is sprake van zowel coördinatie als deconflictie. Wij hebben bij wijze van spreken dus niets met elkaar te maken, behalve in situaties waarin wij elkaar in extremis kunnen bijstaan. De heer Van Bommel zal dat kunnen billijken.
De voorzitter: Het woord is aan de minister van Buitenlandse Zaken voor de beantwoording van de vraag over de gevangenen.
Minister Verhagen: Over de afspraken die wij in het Memorandum of Understanding gemaakt hebben met de Afghaanse overheid, is de Kamer uitvoerig geïnformeerd. Het is echter absoluut niet zo, zoals de heer Van Bommel suggereerde, dat wij slechts een luttel aantal mensen gearresteerd hebben. Nederland plus Australië hebben sinds 1 augustus 2006 87 personen gevangen van wie er op dit moment nog negen vastzitten in Afghaanse gevangenissen. Zij zijn vorige week overigens nog bezocht door de ambassade. Dat zijn absoluut geen drugscriminelen, zoals de heer Van Bommel suggereerde of vroeg. Het zijn personen die verdacht worden van talibanactiviteiten, strijd et cetera, inclusief het maken van burgerslachtoffers. Het mandaat van ISAF richt zich dus juist absoluut niet op het oppakken van criminelen. Dat is geen taak van ISAF. De mensen die gevangen genomen worden door Nederlandse troepen, zijn dus personen die zich schuldig hebben gemaakt aan activiteiten van de taliban met betrekking tot militairen, geweld of het maken van burgerslachtoffers. Daar is het op gericht en dus niet op een Afghaans drugscrimineeltje.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had de minister van Defensie een vraag gesteld over Frankrijk als eventuele lead nation. Zet Nederland daarop in? Is dat ook de wens van Nederland? Dat is immers van de landen die straks aanhaken, het enige land dat daarvoor de capaciteit zou hebben. Kan de minister daar iets over zeggen?
Wat de nazorg betreft: 30% van de mensen vult zo’n evaluatieformulier niet in. De minister schrijft in de brief dat 5% klachten heeft, maar dan weten wij nog niet hoe het gaat met de rest van de mensen die de formulieren niet invullen. Mijn fractie pleit er toch voor om daar serieus naar te kijken en om in die zes tot twaalf maanden die mensen wel te bereiken, ook als het gaat om de niet-actieve militairen.
Ik had ook gesuggereerd om te bezien of wij de nachtzichtapparatuur zouden kunnen bijdragen voor de grensbewaking.
Minister Van Middelkoop: Ik begin met de laatste vraag, over de nachtzichtapparatuur. Het gaat om spullen die nodig zijn in de grensprovincies. Daar zitten wij niet. De relevantie van die vraag aan mijn of ons adres is mij dus niet helemaal duidelijk.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De nachtzichtapparatuur wordt in de artikel 100-brief genoemd als suggestie voor verbetering van de grenscontrole. Mijn vraag aan deze minister is: zijn wij bereid om in NAVO-verband te kijken naar medefinanciering?
Minister Van Middelkoop: Zo geformuleerd kan ik dat alleen maar bevestigen.
De voorzitter: Een korte toevoeging door de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Verhagen: Als er gevraagd wordt om een vergunning voor de export van nachtzichtapparatuur naar Pakistan, geven wij die vergunning, juist vanwege de noodzaak. Daar komen wij in het kader van het wapenexportbeleid op terug. De vraag om daar een financiële bijdrage aan te geven, is op zich niet aan de orde, om de doodeenvoudige reden dat het financiële aspect niet het probleem is. Indien Pakistan nachtzichtapparatuur wil verwerven, gebeurt dat dus in het kader van het normale wapenexportvergunningbeleid. Pakistan kan die apparatuur zelf betalen. Er is dus geen noodzaak om vanuit de NAVO, de lidstaten of de collega voor Ontwikkelingssamenwerking een bijdrage te geven, laat staan dat door collega Bos extra middelen ter beschikking gesteld zouden moeten worden.
Minister Van Middelkoop: De eerste vraag van de heer Voordewind betrof de mogelijkheid dat Frankrijk als lead nation gaat opereren. Ik heb daar geen enkele mededeling over te doen. Ik weet daar ook helemaal niets van. De heer Voordewind moet begrijpen dat ik een heel tevreden man was toen ik hoorde dat Frankrijk overwoog om naar het zuiden te komen met die OMLT’s en toen de minister-president de bevestiging daarvan kreeg van president Sarkozy. Verdere uitspraken kan en mag ik niet doen. Als er op dat punt ooit groen licht komt, hoort de Kamer dat. Dan is dat zichtbaar in Parijs en niet hier.
Wat de nazorg betreft: wij zitten de militairen, om het huiselijk te zeggen, echt achter de vodden. Ook bij een non-respons wordt elk moment daarna weer benut om opnieuw te vragen waarom er niet gereageerd is en om opnieuw de vragen te stellen. Dat duurt tot het moment dat zij de dienst verlaten. Ook dat moment wordt benut om weer alle vragen te stellen. Ik mag ervan uitgaan dat dit primair in het belang van de militairen zelf is, maar daar volstaan wij niet mee. Wij weten hoe het leven af en toe in elkaar zit. Vandaar dat wij hen achter de vodden zitten, omdat het belang van de militairen ons natuurlijk zeer ter harte gaat. Ik denk dat wij een heel forse inspanning verrichten. Als er meer mogelijk is, stel ik voor om dit debat daar niet mee te belasten. Dit onderwerp heeft immers regelmatig de aandacht van de Kamer en de staatssecretaris. Er zijn dus mogelijkheden genoeg. Op dit moment ben ik, ook al hebben wij nog een halfjaar te gaan, ervan overtuigd dat bij het begin van de nieuwe missie de nazorg meer dan voldoende geregeld is. Wij staan echter open voor elke vorm van verbetering, want dit is typisch een onderwerp waarbij de krijgsmacht echt een lerende organisatie is en wil zijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zie dit absoluut niet als een belasting van deze discussie. Het plegen van nazorg voor mensen die in heel moeilijke situaties hebben gezeten, is een wezenlijk onderdeel. Dat geldt met name voor de zorg voor de niet-actieve militairen, die er na zo’n missie dus mee stoppen. Zij raken uit beeld op het moment dat die evaluatieformulieren worden gestuurd. Ik weet dat er daarna een rappelbriefje wordt gestuurd, maar de vraag is natuurlijk waarom mensen niet reageren. Ik kan mij dus voorstellen dat bijvoorbeeld met die niet-actieven nog een telefoongesprek gevoerd gaat worden door Defensie om precies in beeld te krijgen wat er met die mensen aan de hand is.
De voorzitter: Ik herinner u eraan dat u een tweede termijn krijgt, maar de minister kan kort reageren.
Minister Van Middelkoop: Ik ben bereid om de zinvolheid en de bewerkelijkheid van deze suggestie mee te nemen, maar ik voeg daaraan toe dat wij niet het beeld moeten oproepen – dat zou de heer Voordewind ook niet willen – dat wij nu aan de vooravond staan van een nieuwe organisatie van de nazorg. De nazorg is voortreffelijk. Wij praten slechts over het verder perfectioneren. Ik hoop dat wij het op dat punt met elkaar eens zijn, maar op dat punt heeft Defensie een zeer open houding.
De heer Van Baalen (VVD): Of het antwoord van de minister op de vraag van de VVD-fractie deugt van geen kant of wij spreken een verschillende taal en moeten de mist in de communicatie opklaren. Het kan niet zo zijn dat de minister van Defensie over de partners, die ik gewoon «een lappendeken» noem, zegt dat niet valt uit te sluiten dat de Tsjechen ons de hele periode blijven vergezellen. Nee, ik vind dat de minister dan moet zeggen dat hij ervan overtuigd is dat zij dat zullen doen, maar dat hij in verband met hun nationale besluitvormingsprocedures hier natuurlijk niet klip en klaar een garantie kan neerleggen. Het gaat om de overtuiging van dit kabinet. Dat geldt ook voor de Hongaren. Het gaat om de overtuiging die de minister van Defensie heeft overgehouden aan zijn contacten en niet om het feit dat het «niet valt uit te sluiten». Ik wil daar dus precies antwoord op krijgen, zoals ik heb aangegeven.
Ik wil ook de overtuiging hebben dat het niet voor niets zal zijn dat er slachtoffers vallen en mensen getekend zullen terugkeren – daar kunnen wij de klok immers op gelijk zetten – en dat wij over drie jaar vanaf nu dus verder zijn dan nu. Dat wil ik uitgesproken horen.
Minister Van Middelkoop: Wat bedoelt u met «verder zijn dan nu»?
De heer Van Baalen (VVD): Twee jaar extra betekent dodelijke slachtoffers en mensen die invalide thuiskomen. U bent minister van Defensie en zult samen met ons – want wij nemen het besluit en stemmen er al of niet mee in– de ouders en familieleden in de ogen moeten kunnen kijken en tegen hen kunnen zeggen dat het van waarde is geweest omdat de Afghanen verder zijn dan zij in augustus 2008 zonder verlenging van de missie zouden zijn geweest. Dat is een overtuiging. Dat is geen garantie die u kunt neerleggen, maar wel een overtuiging die u moet hebben.
Het laatste punt betreft de financiën. Ook ondergetekende heeft namens de VVD geluisterd naar wat minister Bos van Financiën vrijdag zowel in de persconferentie als op de televisie heeft gezegd. Nogmaals, ik wil het politieke commitment. Ik begrijp best dat er een Voorjaarsnota, een Najaarsnota en al dat soort dingen zijn, maar ik wil het politieke commitment dat, als kosten uit de hand lopen, Defensie niet het gelag betaalt. Dat is een gewoon commitment, hoe u dat ook regelt. Er zijn «Voordewindgelden» voor de slijtage, maar als het tegenvalt, wil ik dat Defensie uiteindelijk niet het gelag betaalt. Dat geldt voor een aantal gebieden. De minister van Buitenlandse Zaken heeft klip en klaar aangegeven dat de HGIS-posten nominaal en onvoorzien beschikbaar zijn als zaken binnen de HGIS tegenvallen.
De voorzitter: Mijnheer Van Baalen, u zit niet in uw tweede termijn.
De heer Van Baalen (VVD): Doet u mij nou een plezier door, als het echt belangrijk wordt, niet te trachten om de klok stil te zetten of juist te laten lopen.
Ik wil van de minister gewoon het commitment dat deze regering zegt: inderdaad, wij zullen ervoor zorgen dat al die problemen niet op de Defensiebegroting worden afgewenteld. Dan neem ik het woord van de minister serieus.
Op die drie punten wil ik de overtuiging van de minister proeven.
Minister Van Middelkoop: Ik waardeer de stelligheid waarmee de heer Van Baalen spreekt. Ik probeer dat te evenaren, maar ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Hij mag dat echter zo doen. Wat de Tsjechen betreft: ik ben ervan overtuigd – ik ontleen dat aan een mededeling van de Tsjechische regering – dat de Tsjechische regering ons voor een jaar zal bijstaan. Waarom niet meer? Dat heeft simpelweg te maken met de begrotingssystematiek van dat land, maar de heer Van Baalen zal begrijpen dat wij de Tsjechen duidelijk hebben gemaakt dat wij voor twee jaar hebben getekend en dat wij hopen dat die begrotingssystematiek in het jaar daarna op een vergelijkbare wijze werkt. Ik heb hier te respecteren wat daar de begrotingssystematiek is, maar er is getekend en ik heb de overtuiging dat het goed gaat vooréén jaar.
De vraag over de slachtoffers is ook mij zeer aangelegen. Bij mijn eerste optreden in deze Kamer als minister van Defensie over Afghanistan heb ik nadrukkelijk stilgestaan bij de betekenis en de context van het overlijden van de eerste gesneuvelde militair, Cor Strik. Ik weet niet of de heer Van Baalen erbij was; ik denk het wel, vermoedelijk zelfs als voorzitter. Ik heb toen nadrukkelijk gesteld dat het onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is om de betekenis van het sneuvelen van militairen te benoemen en uit te spreken in termen van de doelstellingen van de missie. De heer Van Baalen mag mij dit voorhouden, maar dat is aan het adres van deze minister zeer welgedaan. Wij moeten altijd uitleggen waarom wij daar zijn. Nogmaals, dat is onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. De heer Van Baalen raakt mij op dit punt in zeer positieve zin. Ik denk dat wij op dit punt op dezelfde lijn zitten.
Wat de gereedstelling betreft, citeer ik de artikel 100-brief. Daar staat op bladzijde 38: «Bij de komende Voorjaarsnota zal een actualisatie worden uitgevoerd om te bezien of deze financiële onderbouwing geheel afdoende is, mede op basis van de verdere uitwerking van de missie, inclusief de vraagstukken die samenhangen met de gereedstelling.» Dat is een passage waarover ik zeer tevreden ben, omdat zij nog voordat de tweede missie tot ontplooiing komt, een moment markeert waarop het totale financiële plaatje nog een keer wordt gewogen. Dat is ook in mijn belang. In de artikel 100-brief staat ook – de heer Van Baalen zal dat gelezen hebben – dat de instandhouding van de krijgsmacht bij dit soort missies moet zijn gegarandeerd. Dat is voor mij de bottomline; dat weet de heer Van Baalen van mij. Op grond van de financiering die wij nu met elkaar hebben geregeld, met een zeer coöperatieve minister van Financiën en een zeer coöperatieve minister van Buitenlandse Zaken – die primair verantwoordelijk is voor HGIS – heb ik zojuist tegen de heer Van Dam kunnen zeggen: ja, de missie is adequaat en degelijk gefinancierd. Waarom dan toch dit punt van die gereedstelling? Dat is als het ware het laatste eindje. In alle eerlijkheid zij gezegd dat wij, lopende het jaar, bij het nadenken over de verlengde missie voor het eerst in de geschiedenis van de expeditionaire krijgsmacht van Nederland deze kostensoort zijn gaan identificeren. Dat heeft te maken met de omvang en het gewicht van de missie. Er doen zich problemen voor die voor het eerst als zelfstandige financiële problemen kunnen worden geïdentificeerd. De minister van Financiën heeft dat erkend. Vandaar dat het onderwerp met zoveel woorden wordt vermeld in de artikel 100-brief. Dezelfde minister van Financiën laaft zich dagelijks aan de wijsheden van zijn voorganger, de heer Zalm. Dat zal de heer Van Baalen aanspreken. Tot die wijsheden behoort dat je lopende het jaar niet zomaar een greep kunt doen in de schatkist. Vandaar dat, met respectering van de begrotingsregel, in deze brief moest komen te staan dat een en ander bij de Voorjaarsnota opnieuw zal worden bezien oftewel zal worden geactualiseerd. Ik vind dat voortreffelijk.
De heer Van Baalen (VVD): Ik heb de heer Zalm gebeld en gevraagd om mij nou maar eens te adviseren. Toen zei hij dat er, indien de minister van Defensie ervan overtuigd is dat de minister van Financiën en de minister van Buitenlandse Zaken ervoor zullen zorgen dat de Defensiecapaciteit niet aan waarde inboet en dat Defensie zichzelf dus niet hoeft op te eten, altijd een regeling zal komen en dat dit ook in de lijn is waarover hij met Kamp heeft gesproken. Ik bespeur nu dat de minister ervan overtuigd is dat zijn collega’s ervoor zullen zorgen dat Defensie niet het gelag betaalt. Dat is een politiek iets; daar kunt u gewoon «ja» op zeggen.
Ik neem de minister van Defensie absoluut zeer serieus als hij zegt dat hij begaan is met de slachtoffers. Daarom vroeg ik hem of die twee extra jaren een wezenlijke bijdrage leveren aan Uruzgan en Afghanistan. De minister heeft met overtuiging «ja» gezegd. Dan zullen wij, indien mijn fractie kan instemmen, mensen gezamenlijk in de ogen moeten kunnen kijken. Daar zal ik niet voor weglopen.
De minister is ervan overtuigd dat onze bondgenoten, de derde landen of hoe wij die landen ook noemen, er binnen hun nationale besluitvormingsprocedures en hun budgettaire beperkingen alles aan zullen doen om tot het einde van de missie bij ons te blijven. Dat is een overtuiging. Daar kan ik hem niet aan ophangen, maar dat is wel een overtuiging. Zo heb ik het begrepen. Als de minister daar «ja» op zegt, is dat duidelijk.
Minister Van Middelkoop: Wat het laatste betreft: zeker. Wat het middelste punt betreft, dank ik de heer Van Baalen voor zijn woorden. Nogmaals, wij zijn met elkaar gehouden om de betekenis voortdurend te benadrukken. Wat de gereedstelling betreft: deze minister is daar voor het eerst met zoveel woorden tegenaan gelopen. Dat deed zich dus nog niet voor bij mijn voorganger. Ik heb het over het als zelfstandige kostenpost identificeren van gereedstelling. Nogmaals, ik kan hier niet meer stelligheid uitstralen dan waartoe het kabinet en de minister van Financiën mij permitteren. Wij zijn immers gebonden aan de begrotingsregels. In de artikel 100-brief staat echter dat de instandhouding van de krijgsmacht niet mag worden aangetast door een lopende operatie. Dat wil de heer Van Baalen horen en dat hoort hij van mij. Daar teken ik voor. In de artikel 100-brief staat ook dat wij met elkaar – de heer Bos, ik en anderen, de heer Verhagen niet uitgezonderd – het oplossen van het probleem zullen meewegen bij de Voorjaarsnota. Dan vraag ik de heer Van Baalen, die net als ik het respect voor begrotingsregels zal hooghouden, om dat rustig af te wachten. Nogmaals, mijn bottomline, die ik al een halfjaar uitstraal, is dat de krijgsmacht niet mag worden aangetast door lopende operaties. Nog beter geformuleerd: operaties moeten zelfstandig worden gefinancierd. Ik heb het afgelopen jaar samen met minister Bos al heel veel weten te bereiken. Denk aan de Van Geelgelden, de Bosgelden enzovoorts. Ik denk dus dat wij dat kunnen waarmaken.
De heer Van Baalen (VVD): Wij wachten niet rustig af. Daar zitten wij niet voor, zeker niet als mannen en vrouwen worden uitgezonden. Ik beschouw dat dus als een politiek financieel commitment van het gehele kabinet.
De heer Van Dam (PvdA): Op de nazorg kom ik in tweede termijn terug; dat lijkt mij een geschikt onderwerp voor de tweede termijn. Ik heb nu twee concrete vragen, ten eerste over de civilisering van het PRT. De minister heeft eigenlijk de artikel 100-brief voorgelezen. Ik ben hem daarvoor erkentelijk, zeker voor alle mensen die meeluisteren en de brief niet hebben gelezen. Mijn vraag was echter natuurlijk niet wat er in de artikel 100-brief stond. De formulering in de artikel 100-brief vind ik namelijk niet bepaald concreet. Wij delen de ambitie dat het PRT geciviliseerd moet worden. De minister zegt dat wij dat vanaf 2008 geleidelijk gaan doen, zodat er op termijn een civiele leiding komt. Ik neem aan dat het de ambitie is om tijdens de nieuwe missie het PRT van een civiele leiding te voorzien. Zo ja, wat is daarvoor het streefmoment? Ik begrijp dat omstandigheden in Afghanistan kunnen wijzigen. Wij hebben de afgelopen anderhalf jaar kunnen zien dat bijna niets gaat zoals gepland. Daar heb ik begrip voor, maar wat is het streefmoment om het PRT te civiliseren en van een civiele leiding te voorzien?
De tweede vraag gaat over het Afghaanse leger. De minister geeft aan dat hij niets kan zeggen over een verdere groei van het Afghaanse leger. Men bouwt nu op, zelfs tot boven de afgesproken 1200, naar 1450 en zelfs nog verder. Ik begrijp dat de minister, gelet op de ervaringen met afspraken met president Karzai hierover, geen keiharde nieuwe toezeggingen kan doen, maar ik neem aan dat het wel de ambitie is om in de nieuwe missie een verdere groei van het Afghaanse leger in Uruzgan te realiseren. Dat hoor ik graag van de minister. En hoe ziet die ambitie er dan uit? Waar moeten wij, als het aan deze minister ligt, in 2010 staan? Ook op dit punt begrijpen wij dat de omstandigheden het verhaal gaandeweg altijd kunnen veranderen, maar wat is volgens de minister de ambitie?
Minister Van Middelkoop: De eerste vraag betreft de overgang van het PRT naar een civiele leiding. Het leeuwendeel van het antwoord zal gegeven worden door collega Koenders, zoals de heer Van Dam zal begrijpen. Er zijn op dit moment elders in Uruzgan al PRT’s waarvan de kern inderdaad civiel is. Het is echt onze ambitie om dat de komende tijd te doen. De beantwoording van de vragen hoe dat gaat en wanneer dat mogelijk is, laat ik graag aan de heer Koenders over. Ik vraag de heer Van Dam om toch vooral die vernieuwingsslag te waarderen. De vraag «wanneer?» is daar toch echt ondergeschikt aan. Ik vind het al heel wat dat wij durven te schrijven dat wij in de komende missie die omslag zullen maken, omdat dat natuurlijk van groot belang is, ook voor het aantrekken van ngo’s enzovoorts. Mijn collega Koenders kan daar echter meer over vertellen.
De tweede vraag ging over de verdere groei van het ANA. De heer Van Dam sprak enigszins ironisch over de ervaringen met afspraken met president Karzai. Mag ik het één keer opnemen voor de president van dat land? Ik vind het niet niets dat er binnen een jaar vanaf ongeveer niets nu een eenheid bestaat van ongeveer 1000 Afghaanse militairen en dat wij het vertrouwen hebben dat dat er over een paar maanden 1450 zijn. Hoelang doen wij in dit land af en toe niet over veranderingsprocessen, terwijl dit natuurlijk voor dat land van majeure betekenis en omvang is? Ik vind het niet gering wat er gedaan wordt, temeer omdat ons aanvankelijk een aantal van ongeveer 1200 man was toegezegd. Dat worden er nu 1450. Dat is ongeveer de behoeftestelling van de Afghaanse zelfstandige overheid met betrekking tot Uruzgan. De heer Van Dam kan dat ongeveer afmeten aan het totaal van 70 000 militairen, waar president Karzai naar streeft voor geheel Afghanistan. Valt er meer te willen? Zeker, maar ik durf geen uitspraken te doen – en zeker geen kritische uitspraak tegenover de Afghaanse overheid – in de zin dat men meer moet doen. Ik ben de Afghaanse overheid zeer erkentelijk dat die beloften binnenkort, nog binnen de lopende missie, worden waargemaakt, te weten een volledige brigade – natuurlijk moet die brigade nog getraind worden – van meer dan 1250 man, namelijk van 1450 man.
De heer Van Dam (PvdA): Op het punt van het civiliseren van het PRT komt de heer Koenders terug; dat laat ik nu dus liggen. Wat de groei van het Afghaanse leger betreft: in de artikel 100-brief geeft de regering duidelijk aan wat er geboden is, namelijk ervoor zorgen dat de Afghanen zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun eigen veiligheid, gecombineerd met opbouw. Bij het begin van de nieuwe missie op 1 augustus 2008 zijn er 1450 of misschien nog iets meer Afghaanse militairen in Uruzgan. Mag ik de woorden van de minister zo begrijpen dat hij met mij zegt dat de ambitie is om tijdens de nieuwe missie, dus na 1 augustus 2008, een verdere groei te bewerkstelligen, zodat er op 1 augustus 2010 daadwerkelijk perspectief is op eigen verantwoordelijkheid van het Afghaanse leger?
Minister Van Middelkoop: Ik heb er niet zoveel moeite mee om die ambitie te formuleren, maar in tegenstelling tot de ingestelde brigade van dit moment– die rust op beloften van de Afghaanse overheid, te weten de Afghaanse president – heb ik een dergelijke toezegging niet voor een verdere groei. Ik weet niet of u dat aan de orde hebt gesteld bij mijn collega Wardak. Alles wat er extra komt, is meegenomen; laat ik er echter niet al te gratuit over praten, want dat ga ik dan doen. Ik houd het niet voor onmogelijk dat wij in komende contacten, zeker in het begin van de nieuwe missie, dit punt opvoeren bij de Afghaanse president. Zoals de heer Van Dam zei, streven wij ernaar – dat is een heel belangrijke ambitie en daar mag hij mij op wijzen – dat de Afghanen na verloop van tijd zelf verantwoordelijkheid gaan dragen voor hun veiligheid, wat overigens normaal is in een land. Dat moet hij dan wel verbreden tot de politie, die de basisveiligheid moet gaan leveren. Ik verwijs graag naar wat de heer Koenders daarover heeft te zeggen, want voor de termijn waarover wij nu praten, is het veel belangrijker om daaraan te werken dan aan het Afghaanse leger. Wij hebben het afgelopen jaar ook geleerd – dat geldt niet alleen voor ons, maar voor alle provincies – dat de basisveiligheid, juist als het gaat om het vasthouden van de hearts and minds van de mensen, door de politie moet worden geleverd en dat wij op dat punt met elkaar nog schromelijk tekortschieten.
De heer Van Dam (PvdA): Ik zou het tot slot net zo scherp willen stellen als de heer Van Baalen zojuist deed. De minister zegt dat hij het niet voor onmogelijk houdt dat het punt van de verdere groei van het Afghaanse leger in toekomstige contacten met de Afghaanse regering aan de orde zal worden gesteld. Ik zou dat graag willen interpreteren als: de minister gaat die verdere groei van het Afghaanse leger in toekomstige contacten met de Afghaanse regering aan de orde stellen. «Ik houd het niet voor onmogelijk» vind ik wat mager. Als de minister zegt dat dit punt aan de orde zal worden gesteld, neem ik genoegen met dat antwoord.
Minister Van Middelkoop: Het kost mij geen moeite om de heer Van Dam toe te zeggen dat wij bij het begin van de nieuwe missie – anders geformuleerd: bij de voltooiing van de brigade; die moet immers eerst geregeld zijn, maar ik vertrouw erop dat dat in het voorjaar het geval zal zijn – bij de Afghaanse overheid, de president en mijn collega Wardak het onderwerp van verdere uitbreiding van de Afghaanse militaire eenheden zullen aankaarten, gegeven de behoeftestelling die natuurlijk door de Afghanen zelf moet worden geformuleerd. Er is immers meer dan alleen Uruzgan. Dat vind ik prima; die toezegging wil ik graag doen.
Mevrouw Van Gennip: Eerst even over de kracht van ons leger. Daarover ging een van mijn vragen. Zojuist zei de minister in een discussie met de heer Van Baalen dat de zin met een open einde op pagina 38 over de Voorjaarsnota zo geïnterpreteerd mag worden dat er een politiek commitment bestaat dat eventuele overschrijdingen en gereedstelling betaald zullen worden en dat Defensie daar niet het gelag voor zal betalen. Mijn vraag heeft daar natuurlijk mee te maken: kan de minister garanderen dat de operationele capaciteit en de omvang van ons leger in 2010 gelijk zijn aan die in 2006? Daar hoort dus niet alleen Uruzgan bij. Daar horen ook juist de gereedstelling en bijvoorbeeld andere bijdragen bij. Wij zijn nu bijvoorbeeld ook in Libanon. Dat moet ook allemaal kunnen. Mijn vraag is dus expliciet: is de situatie in 2006 gelijk aan de situatie in 2010, ja of nee?
Mijn tweede vraag gaat over de OMLT’s en sluit aan bij wat de heer Van Dam zojuist zei. Wij hebben een bepaalde ambitie – die gaat de minister delen met de Afghaanse regering – over het aantal ANA-soldaten in Uruzgan. Mijn vraag over de OMLT’s was niet hoeveel het er nu zijn, maar of het er genoeg zijn om het leger van de Afghanen in Uruzgan voldoende op te leiden. Hebben wij niet een «kip en een ei»-probleem in de zin dat er minder ANA komt omdat wij te weinig OMLT’s hebben? In de hoorzitting is immers gezegd dat wij te weinig OMLT’s kunnen leveren. Dat «kip en ei»-probleem moeten wij doorbreken.
De derde vraag is een heel bijzondere. Wat de helikopters betreft, heeft de minister volgens mij antwoord gegeven op een andere vraag dan de door mij gestelde vraag. Daarmee heeft hij een probleem aan de orde gesteld waarvoor hij een oplossing heeft genoemd. Dat ging over de training van helikopterpiloten. Ons was dat probleem nog niet bekend. Het is goed dat wij dat nu weten en dat de minister daar een oplossing voor heeft, maar dan moet hij hier wel even aangeven wat dat probleem precies is en welke invloed dat heeft op de operaties in Uruzgan en de verlenging van deze missie. Dat hoort immers natuurlijk bij ons toetsingskader. Dus: is er voldoende personeel bij de helikopters en lost de minister op deze manier inderdaad het trainingsprobleem op?
Ik wil natuurlijk ook graag antwoord op mijn oorspronkelijke vraag. Die staat ook bij de feitelijke vragen, bij de nummers 485 en 492. Dat is een zeer serieuze vraag, want bij die feitelijke vragen stelt de minister dat er ook met civiele inhuur een tekort is aan transportcapaciteit voor personen, dus voor militairen, en dat hij dat de komende maanden gaat oplossen. Dat zou betekenen dat die oplossing er nu nog niet is. Ik wil graag van de minister weten hoe het daarmee staat. Ook dat hoort bij het toetsingskader. En hoe denkt de minister dit de komende maanden, voor 1 augustus 2008, op te lossen?
Minister Van Middelkoop: Ik weet mij eraan gehouden om zeer zorgvuldig te zijn. Dat geldt trouwens voor alles, maar zeker als het gaat om de formulering over de Voorjaarsnota. Mevrouw Van Gennip leest de desbetreffende zinsnede zo dat eventueel geïdentificeerde gelden voor gereedstelling betaald zullen worden. Die interpretatie kan ik zo niet voor mijn rekening nemen. Wij schrijven hier niet de Voorjaarsnota. Daar moet ik open in zijn: ik ben niet de minister van Financiën die hier en nu toezeggingen kan doen. In de brief staat dat daar naast het algemene financiële plaatje bij de Voorjaarsnota in zal worden voorzien.
De tweede vraag van mevrouw Van Gennip was: betekent dit voor de wat langere termijn dat de operationele capaciteit op niveau zal blijven? Ja, als wij in de brief formuleren dat de instandhouding van de krijgsmacht op niveau zal blijven, is het antwoord op die vraag «ja», met dien verstande– want het is een complex vraagstuk – dat dit ook te maken heeft met het uithoudingsvermogen, in de meest ruime zin van het woord, van mensen, niet alleen van de militairen maar ook van het thuisfront. Ook om die reden vind ik een termijn van twee jaar wel prettig. Het is niet zo dat militairen afhaken, maar het thuisfront zegt op een gegeven moment: je gaat wel vaak weg. Dat is ook een deel van de capaciteit van de Nederlandse krijgsmacht. Als ik het over de belasting van de krijgsmacht heb, hoort dat er dus nadrukkelijk bij.
Zijn er genoeg OMLT’s? Er zijn grote tekorten als het gaat over geheel Afghanistan. De Amerikanen roepen dat met grote regelmaat en wijzen ook op het niveau van de training. Voor Uruzgan zijn er voldoende OMLT’s; dat is een deel van de trots van dit kabinet, met verwijzing naar de partners die wij hebben gevonden. Als je het koppelt aan de ANA-capaciteit, hebben wij aan vijf OMLT’s voldoende. Voor Uruzgan is dat dus goed geregeld.
Wat de helikoptertraining betreft: ik weet bijna zeker dat dit knelpuntje al gemeld was aan de Kamer. Vermoedelijk is het ook bij de Defensiebegroting aan de orde geweest, maar dat doet er niet zoveel toe. Medio volgend jaar zou een acuut probleem zichtbaar worden met betrekking tot de training van helikopterbemanningen. Daarin voorzien de Amerikanen, zoals eerder gemeld. Tot mijn voldoening kan ik dus constateren dat zich op dat punt geen problemen zullen voordoen bij het begin van de verlengde missie of de nieuwe missie. Voor het algemene deel van de helikopterproblematiek – denk aan de transportcapaciteit van de Amerikanen– heb ik niet zoveel toe te voegen aan de artikel 100-brief en artikel 31 van het gedrukte stuk. In alle eerlijkheid: het blijft passen en meten. Er komt nog een C-130 van de Portugezen, die ons wellicht behulpzaam kan zijn. Transportcapaciteiten vormen echter een algemeen probleem binnen de NAVO en ook binnen de EU. Met passen en meten slagen wij erin. Ik kan er ook nog op wijzen dat de Amerikaanse transportcapaciteit die in die zin wordt teruggetrokken dat die niet meer onder ISAF actief zal zijn, nog wel fysiek aanwezig zal blijven in Uruzgan maar dan onder OEF. Desgevraagd door dezelfde commandant – in dit geval generaal McNeill, de commandant van ISAF – kan die capaciteit een functie blijven vervullen binnen ISAF. Wij hadden het liever anders gezien. Zoals bekend hebben wij daar bij de Amerikanen om gevraagd. Ik moet, wat de Amerikanen betreft, in bescheiden mate tevreden zijn omdat de capaciteit niet helemaal is teruggehaald uit Afghanistan en dus aanwezig blijft. Het zij echter erkend dat het passen en meten blijft, zoals ikzelf aan den lijve heb ondervonden toen ik er niet in slaagde om van Kabul naar Tarin Kowt te komen. Dat was echter de schuld van het kabinet, dat twee dagen voor die reis het programma veranderde.
Mevrouw Van Gennip (CDA): De kernvraag is natuurlijk of ons leger in 2010 hetzelfde kan als wat het in 2006 kon. Dat is al weken de inzet. Het antwoord van de minister op die vraag was niet eenduidig. Ik vraag hem dus of hij er echt van overtuigd is dat in 2010 de operationele capaciteit en de omvang van ons leger, inclusief alles wat wij buiten Uruzgan doen, dezelfde zijn als in 2006. Ik zeg daarbij dat dit voor mijn fractie een zeer aangelegen vraag is.
Minister Van Middelkoop: Die overtuiging heb ik.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Punt.
Minister Van Middelkoop: Nee, ik kan daar nog aan toevoegen dat natuurlijk op dit punt capaciteiten een verdieping en versterking krijgen door het leereffect van de aanwezigheid daar. De Nederlandse krijgsmacht leert heel veel bij dit soort operaties. Deze tweede operatie bouwt voort op de lopende. Als ik «ja» zeg, zeg ik dat dus met een zekere verdieping, omdat wij ongelooflijk veel kennis hebben opgedaan in de periode waar mevrouw Van Gennip naar vraagt.
De heer Van Baalen (VVD): Met andere woorden: 2010 is 2006 of zelfs beter. Ik ga ervan uit dat u dat ook met uw politieke overtuiging zegt en dat wij u daaraan mogen houden. Als 2010 minder is dan 2006 omdat de minister van Financiën toch even een andere prioriteit had, ga ik ervan uit dat deze minister die verantwoordelijkheid niet wenst te dragen.
Minister Van Middelkoop: Ik heb de vraag al beantwoord met «ja». Er is geen reden om het zo te dramatiseren. Het is natuurlijk ook een buitengewoon complex vraagstuk. Ik heb bijvoorbeeld gewezen op het component van het thuisfront. Dat is een reële factor en die kunnen wij niet helemaal reduceren tot een heel simpele benadering. Ja, de ambitie en het commitment zijn er. Anders had in de brief niet die voor mij fundamentele zin gestaan dat de instandhouding van de krijgsmacht gegarandeerd moet zijn.
De heer Van Bommel (SP): Het wordt hier steeds doller, want nu is het aan het eind van de rit minimaal hetzelfde of nog beter, terwijl er een missie begonnen wordt die complex en gevaarlijk is, terwijl de verliezen groter zijn dan waar u zelf op gerekend had. U geeft zelf op pagina 34 van de brief toe dat allerlei toezeggingen, bijvoorbeeld aan de NATO Response Force voor het team, moeten worden ingetrokken, maar in antwoord op de vraag of de krijgsmacht in stand moet worden gehouden op minimaal hetzelfde niveau, zegt u heel gemakkelijk «ja». Gelden worden geregeld bij de Voorjaarsnota. Als er dan nog een schepje bovenop komt zodat het aan het eind van de rit minimaal hetzelfde maar mogelijk zelfs beter moet zijn, beschikt u over een glazen bol. U zegt dus dat de krijgsmacht minimaal hetzelfde kan of mogelijk zelfs nog meer. Dat doet u allemaal met droge ogen. Dat is toch niet geloofwaardig?
De voorzitter: En dan nu mevrouw Van Gennip en de heer Van der Staaij over hetzelfde punt.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Het is goed dat de minister dit met deze overtuiging uitspreekt. Ik neem ook aan dat de minister namens het hele kabinet spreekt. Als zich problemen voordoen tijdens de rit, zullen die dus door het hele kabinet opgelost worden.
De heer Van der Staaij (SGP): Aansluitend op wat de collega’s van het CDA en de VVD hebben gezegd: is de minister niet met ons van mening dat het, juist gelet op het zware beroep en de bezuinigingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, extra nauw luistert dat door zo’n belangrijke missie geen nieuwe gaten bij Defensie zouden moeten vallen? Dat is toch ook de politieke achtergrond waarom dit zo breed en stevig wordt ingezet?
Minister Van Middelkoop: Als de heer Van der Staaij praat over de bezuinigingen in de afgelopen jaren, praat hij over de vorige kabinetsperiode. Dat is nu wezenlijk anders.
Tegen de heer Van Bommel, die veel dingen bij elkaar fietste, zeg ik dat deze missie goed gefinancierd is. Het elementje «gereedstelling» is daar maar een heel klein onderdeeltje van. Het gaat om enorme bedragen die Nederland bereid is uit te trekken voor het voortzetten van de operatie in Uruzgan. Dat is niet niets. Wij geven inderdaad de garantie dat een krijgsmacht die op pad wordt gestuurd, qua capaciteiten niet wordt aangetast. Dat doe ik namens het kabinet. Die staatsrechtelijke wijsheid wil ik nog wel een keer expliciteren; dat is vanzelfsprekend. Dat vindt u ook terug in de financieringsmodaliteiten in de artikel 100-brief, met die kleine uitzondering van de Voorjaarsnota en de gereedstelling, maar daar hebben wij al het nodige over gezegd. Mooier kan ik het niet maken. Hier zit een tevreden minister van Defensie als het gaat om de wijze waarop wij deze missie hebben gefinancierd. Nogmaals, anders had in de brief niet kunnen staan dat de instandhouding is gegarandeerd. Dat is de zin waarop ik ook de komende jaren hoop te kunnen voortbouwen.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter, ik word rechtstreeks aangesproken.
De voorzitter: De minister is aan het beantwoorden. Ik verzoek u om even uw mond te houden.
De heer Van Bommel (SP): Het staat er niet. Er staat dat het niet mag leiden tot onoverkomelijke problemen voor de instandhouding. Dat is iets heel anders dan wat de minister hier suggereert. Het staat er gewoon niet.
De voorzitter: De minister gaat over zijn antwoorden.
Minister Van Middelkoop: Wij moeten natuurlijk niet aan «letterknechterij» gaan doen. De krijgsmacht is een complexe organisatie, maar de basispositie is dat de krijgsmacht op het punt van de instandhouding een garantie kent en dus niet aangetast zal worden door het werk dat wij doen in Uruzgan. Mooier kan ik het niet maken.
De voorzitter: Dank u wel. Ik geef het woord aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng op het terrein van opbouw en ontwikkelingssamenwerking. Sinds 2001, na jaren van Russische bezetting, burgeroorlog en de talibanoverheersing van vooral de vrouwen van Afghanistan, proberen wij de beste weg te vinden om de Afghanen te helpen zichzelf te helpen en van de op vier na armste staat ter wereld weer een min of meer functionerende staat te helpen maken. Dat is niet makkelijk en is ook niet altijd makkelijk gebleken. Het gaat hierbij niet om de politiek van de goede bedoelingen, maar wel zeker om een strategie. Daarbij moet gezegd worden dat die strategie ook is gebaseerd op welbegrepen eigenbelang.
Uit de vragen spreekt over het algemeen steun voor de richting waarin die strategie zich ontwikkelt en ook actief door ons gestuurd wordt. Die strategie bestaat eigenlijk uit drie componenten, ten eerste meer ondersteuning van beter bestuur voor de mensen in Uruzgan en breder in Afghanistan. Die ondersteuning van beter bestuur is een cruciaal onderdeel van de opbouw. Mevrouw Van Gennip heeft daar een aantal dingen over gezegd: er moet meer vaart komen in de opbouw en in die opbouw ligt de kern. Ik kom daar straks op terug, maar het is inderdaad waar dat die opbouw van beter bestuur eigenlijk de politieke exitstrategie is voor ontwikkelingssamenwerking. De tweede component is de uitrol van nationale ontwikkelingsprogramma’s, zodat er veel meer zichtbare resultaten komen voor mensen op het terrein van hun gezondheid, scholing en werkgelegenheid, maar dan wel door de Afghanen van diverse origines zelf vormgegeven. Die tweede component hadden wij ook makkelijker kunnen doen, maar de essentie van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is dat wij het vooral doen volgens een geëigende strategie van Afghanisering. Vele woordvoerders hebben gewezen op de derde component, een missie met een civieler gezicht. Dat past overigens binnen de door ons gewenste ontwikkeling van de 3D-benadering, die ook onderdeel is van de discussie binnen de NAVO richting Boekarest. De ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken hebben daarover gesproken. Ook in de richting van mevrouw Peters zeg ik dat dat element dus onderdeel is van een grotere strategie.
Geen van de woordvoerders twijfelt aan de moeilijke omstandigheden waaronder wij werken in Uruzgan, ook al zijn er wel forse verschillen in verwachtingspatronen en de inschatting van onze effectiviteit. Bij opbouw staat onze 3D-benadering centraal. Ik blijf dat essentieel vinden. Nog steeds kan er niet gesproken worden van een opbouw- of een vechtmissie. Het gaat hier ook niet om een illusievolle beschavingsmissie of een tweede Vietnam in een volstrekt andere context, zoals ik vanmorgen in de krant las. Het gaat om een stabilisatiemissie en ondersteuningsmissie, gericht op overdracht. De data zijn duidelijk door de vorige ministers aangegeven.
Opbouw is duwen en trekken en soms resultaten boeken. Ook in de richting van mevrouw Peters zeg ik dat de Pathanen daar natuurlijk bij horen. Daar gaat het nou juist om. Het gaat erom, op basis van een VN-resolutie en het verzoek van de Afghaanse regering de Afghanen, ook de Afghanen in het zuiden, in staat te stellen om zelf keuzes te maken. Een uitsluitend militaire oplossing is er niet. Binnen deze geïntegreerde benadering is het mijn verantwoordelijkheid om de mensen in Afghanistan en meer specifiek in Uruzgan door middel van ontwikkeling en beter bestuur een direct belang in hun eigen toekomst te helpen geven. Daar werken wij keihard aan en daar werken ontwikkelingswerkers keihard aan, met alle complexiteit van tribale en traditionele tegenstellingen van dien. Er is overigens niet één Pathaanse beweging. Het gaat hier om shura’s van diverse pluimages, waar ook de Nederlandse militairen en ontwikkelingswerkers mee werken, met alle verschillen van mening die daarbij aan de orde komen.
In 2006 was het ambitieniveau ten aanzien van de opbouw op dit terrein uiterst bescheiden. Ik herinner mij dat nog heel goed. Wij spraken slechts over een impuls voor wederopbouw en dat blijft zo, maar wij hebben eerlijk gezegd meer bereikt dan ik had verwacht. Dat is positief, vooral voor de Afghanen zelf. Er zijn inderdaad betekenisvolle resultaten, zoals de heer Van Dam zei.
Leidend voor de Afghaanse overheid en de internationale partners is hierbij het Afghanistan Compact. Daar is eerder iets over gezegd. Dat geldt tot 2010 en dat wordt hervormd. Er komt een nieuwe vorm van strategie, waarin vooral stabilisering, ontwikkeling en opbouw van de staat een veel grotere aandacht krijgen. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat het Afghaanse gezicht in onze missie planmatig wordt versterkt: het leger, de politie, de opbouw en het bestuur. Juist Nederland zoekt daarom maximale aansluiting bij Afghanistan en de Afghaanse structuren. In die zin is het nodig om de politiek-civiele kant van de missie te versterken. Dat was ook de boodschap van deze brief. Ik denk dat dit alom door onze NAVO-partners wordt erkend. Onze benadering is juist eerder overgenomen door anderen dan dat dat niet het geval is.
Die inspanningen werpen ook de eerste vruchten af. Ik ga ze, gelet op de tijd, niet allemaal herhalen. In Afghanistan als geheel laat de kindersterfte een fors dalende trend zien. Vaccinatieprogramma’s zijn succesvol en het aantal schoolgaande kinderen is toegenomen van 900 000 naar ruim 6 miljoen, onder wie 2,5 miljoen meisjes, het hoogste aantal in de geschiedenis van Afghanistan.
Ik zal echter niet ontkennen dat er enorme regionale verschillen zijn. In Oost- en Zuid-Afghanistan is het duurzame vredesdividend wat mij betreft nog veel te beperkt. Dat geldt dus ook voor Uruzgan. De millenniumontwikkelingsdoelen zijn nog ver weg, zeker voor vrouwen en meisjes. Kinder- en moedersterfte zijn veel te hoog. Minder dan 5% van de bevolking kan lezen en schrijven. Van de vrouwen is 97% analfabeet en van de mannen 94%. In zo’n provincie zijn wij aan het opbouwen. De realiteit is dat de opbouw praktisch bij nul moet beginnen onder moeilijke omstandigheden: een fluctuerende veiligheidssituatie, nauwelijks lokaal beschikbare capaciteit, een overheid die nog onvoldoende effectief is en tientallen jaren kaalslag door geweld en conflict, waardoor de ontwikkeling onder volkomen rustige omstandigheden al razend moeilijk zou zijn. Ik wijs daarbij ook op de buitengewoon ingewikkelde tribale situatie, inclusief de moeilijke en dominante positie van de Popolzai en hun relatie met de regering in Kabul. De heer Pechtold heeft gelijk: er is geen geschiedenis van een centraal bestuur zoals wij die in andere ontwikkelingslanden kennen.
Ik denk dat wij een verschil kunnen uitmaken in Uruzgan. In de beantwoording van de Kamervragen is daar zeer gedetailleerd op ingegaan. Dat zal ik hier niet doen. Er is een toename van de handelsactiviteiten. Veel nationale programma’s bereiken Uruzgan. Vrijwel overal in de provincie is er enige toegang tot basisvoorzieningen en basisgezondheidsvoorzieningen. Dat moet niet worden onderschat. Voor de Afghaanse bevolking daar is dat een verschil van leven en dood. Ik ben er diep van overtuigd dat dat zonder enige militaire aanwezigheid niet mogelijk was geweest. Ik heb gehoord dat daar enige discussie over is. Natuurlijk kunnen veel niet-gouvernementele organisaties ook zonder militairen werken in de provincie, veel ook – zoals dat heet – «under the radar». Er zijn echter natuurlijk ook veel organisaties die vooral duurzamer werk kunnen uitvoeren binnen de veiligheidszone die wij kennen, waar meer dan 40% van de bevolking woont. Daar kun je beginnen met nieuw bestuur, met opbouw die ook duurzaam kan zijn. Dat betekent dat veiligheid en ontwikkeling direct aan elkaar verbonden zijn. Ik denk eigenlijk dat alle niet-gouvernementele organisaties waarmee wij werken – er is een uitbreiding van drie tot negen – ons juist daarom hebben gevraagd om als militaire missie te blijven.
Ik heb volgens mij in de beantwoording van de Kamer dus duidelijk gemaakt wat de resultaten zijn geweest van de opbouwactiviteiten; daar zal ik u nu dus niet mee vermoeien. Ik heb de Kamer naar aanleiding van de motie-Ferrier ook geschreven dat op een aantal punten doorbraken zijn gekomen, ook in de afgelopen weken. Dat blijkt ook vanuit de redengeving waarom wij daar nu wat langer blijven. Wij hebben natuurlijk contacten opgebouwd met diverse tribale structuren en de bevolking. Langzaam maar zeker wordt er vertrouwen gewekt. Ik kan de opmerking van mevrouw Peters dat de meerderheid van de bevolking onze troepen daar weg zou willen hebben, dan ook niet plaatsen. Ik heb geen enkele opiniepeiling gezien die daar ook maar enigszins bij in de buurt komt.
Je ziet juist dat op basis van de committering zowel de GTZ als de FAO voorstellen heeft ingediend, zodat zij zo spoedig mogelijk in Uruzgan aan de slag kunnen. Het gaat maar liefst om een extra investering van 34 mln. boven de 28 mln. die wij gecommitteerd hadden. Dat is vrij veel geld op een bevolkingsaantal van 300 000. Ik heb al eerder gezegd dat het probleem bij ontwikkelingssamenwerking hier niet zozeer is dat wij niet meer geld zouden willen uitgeven. Het gaat erom dat het verantwoord wordt gebruikt op basis van Afghanisering van de programma’s en capaciteit. Ik ben dus blij dat de GTZ nu ten aanzien van drie elementen een belangrijke doorbraak wil laten plaatsvinden, ten eerste ten aanzien van bestuursverbetering. Ik denk dat dat essentieel is. Wij hebben een nieuwe gouverneur, maar het is ook van belang dat hij kan werken met mensen die expertise en kennis hebben van landbouw en infrastructuur en dat hij ook in de districten beter kan worden geadviseerd. Het is belangrijk dat de GTZ dat doet. De heer Voordewind vroeg waarom dat gebeurt door een Duitse organisatie. Dat vind ik juist heel aardig. Er is door deze minister enorm geïnvesteerd op het terrein van donorcoördinatie. Nu krijgen wij andere mensen naar Uruzgan en nu is er een organisatie die een enorme bijdrage heeft geleverd, bijvoorbeeld in andere provincies van Afghanistan, met een programma dat zij ook gaat uitvoeren in Uruzgan, namelijk alternatieven voor de teelt van papaver. In de provincie Narangar is de papaverteelt met bijna 50% tot 60% verminderd via die aanpak. Het gaat dus ook om de competentie van deze organisatie op het terrein van de versterking van het bestuur, een alternatieve ontwikkeling en de vermarkting van producten. Zij is nu ook bezig met het bouwen van infrastructuur en wegen. Ik denk dus dat de versterking van die opbouw vandaag een belangrijke impuls heeft gekregen. Ik was vanmorgen ook bij een bijeenkomst van het VNO-NCW – ik weet dat mevrouw Ferrier daar ook was – waar het Nederlandse bedrijfsleven een belangrijke impuls heeft gegeven aan de samenwerking in Uruzgan.
Ik zeg daar direct bij dat dit geen «rozengeur en maneschijn»-verhaal is. Ik heb zojuist laten zien wat de situatie in Uruzgan is. Er is een complexe veiligheidssituatie. Het is uitermate lastig om snel grote vooruitgang te boeken. Het is geen rozengeur en maneschijn, maar het is beslist ook niet gitzwart. Er zijn een aantal belangrijke vooruitgangmomenten te constateren voor de bevolking, maar de provincie is door een gebrek aan veiligheid en infrastructuur geïsoleerd, hetgeen de economische groeimogelijkheden beperkt. De overheid in Uruzgan heeft gebrek aan capaciteit en legitimiteit; daar werken wij nu dus aan.
Wij zijn het eigenlijk met de Kamer eens dat tijdens de nieuwe missie drie elementen centraal zullen staan. Je zou dat een herijking kunnen noemen of, zoals mevrouw Peters het noemde, de noodzaak van een nieuwe strategie. Ten eerste gaat het om meer nadruk op de ondersteuning van het bestuur, ten tweede om meer nadruk op de uitrol van ontwikkelingsprogramma’s en ten derde om meer nadruk op civilisering van de missie. Ten aanzien van de ondersteuning van het bestuur heb ik in de beantwoording van de vragen uitgebreid voorbeelden gegeven met betrekking tot het nieuwe programma van de president, Independent Directorate for Local Government, dat vooral door Nederland wordt ondersteund. Ik heb gewezen op de activiteiten van de GTZ en op het feit dat het bezoek van de minister-president en mijzelf aan president Karzai heeft opgeleverd dat een speciaal kabinetsteam nu geïntegreerd werkt aan de opbouw van Uruzgan. Daarin zit bijvoorbeeld de minister van Onderwijs, die hier net geweest is, maar ook de minister van Rurale Ontwikkeling. Ook de uitrol van nationale ontwikkelingsprogramma’s vind ik essentieel. Die zijn er op het terrein van de gezondheidszorg, onderwijs en rurale ontwikkeling, bijvoorbeeld op het terrein van microkrediet. Er is een gesubsidieerde pilot met betrekking tot saffraanteelt. Ik heb er zojuist al op gewezen dat de GTZ ook op het terrein van rurale ontwikkeling veel doet. Dat geldt ook voor de FAO, die inmiddels actief is in Uruzgan, overigens als onderdeel van de VN. Er wordt dus eigenlijk implementatiecapaciteit ingevoerd in Uruzgan. Tegelijkertijd wordt aan de opbouw gewerkt. Ik heb de Kamer afgelopen vrijdag ook een uitgebreide brief geschreven naar aanleiding van de motie-Ferrier.
Ik kom nu op een punt dat bijna alle fracties naar voren hebben gebracht, namelijk het belang van het civiel maken van de missie en de stand van zaken op dat punt. Zoals wij gezegd hebben, moet de politieke strategie meer gericht zijn op het civieler maken van de missies: mensenrechten, corruptiebestrijding en schoner bestuur. Ik ben het met mevrouw Peters eens dat dat geen eenvoudige zaak is, maar op alle fronten zijn de Nederlandse regering en de samenwerkende ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking in RC South, maar ook breder in Afghanistan daarop gericht. Op het punt van het civieler maken van de missie denk ik dat er in de volgende missieperiode een belangrijk moment kan komen om dat mogelijk te maken. Ik zou daar een aantal opmerkingen over willen maken.
Er behoort planmatig toegewerkt te worden naar het civiel maken van het PRT op basis van een aantal ingrediënten die wij als Nederland overigens al hadden: de zogenaamde civil assessment en de mogelijkheden om via onze twee kanalen – quick visibility programs en uitrol van nationale programma’s – meer body te geven aan de opbouw in Uruzgan. Canada en het Verenigd Koninkrijk doen dit ook, hoewel het in de praktijk niet zoveel verschil uitmaakt, omdat ook daar de veiligheidssituatie zal bepalen in hoeverre ook buiten de poort kan worden geopereerd. Met de drie bewindslieden van Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking hebben wij nu afspraken gemaakt over een dedicated force protection voor de civiele medewerkers en de civiele leiding van de missie. Dat betekent dat er meer mogelijkheden zullen komen voor civiele medewerkers om bij te dragen aan de ontwikkeling van Uruzgan. Ik wijs er overigens op dat dit niet betekent dat al onze civiele medewerkers, de functioneel specialisten of de medewerkers van wie wij het aantal willen uitbreiden in Tarin Kowt – dat vind ik immers wel van belang – zelf constant overal moeten zijn. Wij werken natuurlijk constant samen met anderen, de niet-gouvernementele organisaties, departementen van het bestuur van Uruzgan en het bedrijfsleven. In die zin zou je kunnen zeggen dat daar het multipliereffect in zit. Het is dus wel van belang dat, als wij het PRT verder civiel maken, dit goed begrepen wordt. Met de inspanning van de huidige adviseurs – dat is dus maar een klein aantal – bereiken wij op dit ogenblik 160 000 mensen.
Wat betekent dit verder? Ten eerste zal het wederopbouwprogramma leidend moeten zijn voor de PRT-inzet, ook voor de inzet van de militaire missieteams binnen het PRT. Ik denk dat dat een belangrijk element is dat wij het volgende jaar vorm kunnen geven. Ten tweede is het van belang dat de PRT-leiding op een nader te bepalen moment in civiele handen komt en dat de civiele staf in het PRT – politieke adviseurs, OS-adviseurs, tribale adviseurs, functioneel specialisten, tolken en semipermanente consultants– op voldoende sterkte wordt gebracht; daar vroeg de heer Voordewind naar. Ik heb in mijn ministerie opdracht gegeven om dat aantal uit te breiden. Ik vind het moeilijk om nu een precieze richtdatum aan te geven. De heer Van Dam heeft gewezen op 1 augustus 2009. Ik zou dat in ieder geval wel een inspanningsverplichting van de regering willen noemen. Ik ben dus zeer bereid om op die datum in te zetten. Het kan niet helemaal een resultaatverplichting zijn, omdat het uiteraard mede afhankelijk is van de veiligheidspolitieke situatie in Uruzgan, maar de regering is erop gericht om de civiele overgang op 1 augustus 2009 mogelijk te maken. Zolang de civielen zich niet vrij in het gebied kunnen bewegen zonder militaire bescherming, zal een militaire component in het PRT voor bescherming van civielen, bijvoorbeeld door het gebruikmaken van Bushmasters, nodig blijven, evenals ondersteuning door de Taskforce Uruzgan. Als wij toewerken naar die datum van 1 augustus 2009, is het belangrijk dat er een goed overdrachtsproces is van de militaire leiding naar de gedeelde leiding en dat dan een substantieel programma door externen kan worden uitgevoerd. Ik heb zojuist aangegeven op welke wijze de Nederlandse regering de strategie heeft uitgestippeld om dat te versterken en mogelijk te maken. Tegen de heer Voordewind zeg ik overigens dat de GTZ niet onder het Nederlandse PRT gaat werken, maar haar activiteiten zelfstandig in de provincie zal ontplooien. Uiteraard zal de civilian representative zorgen voor de noodzakelijke afstemming en coördinatie.
Over de rol van de VN zijn al enkele zaken gemeld. De VN zijn niet helemaal afwezig in Uruzgan, maar volgens de Nederlandse regering is het niet voldoende. Wij willen dat kantoor graag hebben. Er is wel een speciale vertegenwoordiger die zich bezighoudt met de VN-activiteiten. Ook moet beseft worden dat duizend mensen van de VN werken in het hele zuiden van Afghanistan, ook in Uruzgan. Er is bijvoorbeeld een kantoor van het World Food Programme als onderdeel van de VN. De FAO is op instigatie van Nederland nu begonnen in Uruzgan. Je ziet dus langzaam maar zeker een uitbreiding van de activiteiten van de VN. Ook het UNDP is daarbij betrokken. Er is ook nog het UNODC, het antidrugsprogramma van de VN. Er wordt door deze organisaties gewerkt aan verbetering van de veiligheid en infrastructuur in Uruzgan, samen met het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken. Unicef wordt op basis van de Memorandum of Understanding die wij met de Afghaanse minister van Onderwijs hebben gesloten, betrokken bij de ondersteuning van het Afghaanse onderwijs.
Naar aanleiding van de vragen van mevrouw Van Gennip over de hulpinspanning van de internationale gemeenschap kan ik de cijfers ook schriftelijk geven, maar het is belangrijk om te weten dat de EU voor de periode 2007–2010 610 mln. heeft gecommitteerd aan Afghanistan. Dat is geen gering bedrag. Het Verenigd Koninkrijk heeft van 2002 tot 2007 643 mln. en voor de komende drie jaar nog eens 643 mln. uitgegeven. Canada is bezig met uitbreiding van de ontwikkelingssamenwerking. Dat geldt ook voor Australië. Ik wijs er overigens op dat Australië slechts één civiele persoon in het PRT heeft, in tegenstelling tot wat hier in de Kamer werd gezegd. De VS geven meer dan 4 mld. uit aan wederopbouwactiviteiten. Het is dus zeker niet zo dat Nederland daar als enige actief is. Integendeel, wij zijn zeer actief zowel in Afghanistan als geheel via het LOTFA en het ARTF – die multi-donor trust funds zijn bekend – als specifiek in Uruzgan. Wij zijn dat aan het uitbreiden binnen de mogelijkheden en beperkingen die die provincie geeft. Ik zeg overigens tegen de heer Wilders dat de regering niet kan terugleiden op feiten dat 30% van de projecten geen enkel succes zou hebben, zoals gemeld zou zijn door Cordaid. Dat wordt ook niet door de regering onderschreven; wij hebben dat nagetrokken. Monitoring van projecten vindt grotendeels plaats door beoordeling van de rapportages die de uitvoerende organisaties indienen bij de civiele staf van het PRT. Dat gaat soms op een ingewikkelde wijze. Vooral bij mensen die verder weg en in gevaarlijkere gebieden werken, gaat het ook met foto’s, vingerafdrukken en dergelijke. Dat is een moeilijke situatie die wij normaliter niet kennen. Dat is echt een situatie in conflictgebieden en fragiele gebieden, maar wij kunnen dit percentage niet terugbrengen op enig realiteitsgehalte.
Nu kom ik op het punt van de drugsbestrijding, waarnaar diverse fracties hebben gevraagd. De Afghaanse regering en de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, streven naar een gebalanceerde aanpak van de papaverteelt in Afghanistan. Het is primair de Afghaanse overheid die de verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van dat beleid; de internationale gemeenschap ondersteunt waar mogelijk. Bij de implementatie brengen partners altijd wel weer verschillende accenten aan. De Nederlandse aanpak wordt zeer assertief naar voren gebracht. Onze positie op dat punt is bekend. Het gaat ten eerste om informatie. Er moet beschikbaarheid zijn van alternatieve inkomstenbronnen, mede in het kader van een bredere rurale ontwikkelingsstrategie. Ik ben het zeer met mevrouw Van Gennip eens dat er veel meer nadruk moet liggen op interdictie. Dat wil zeggen: op alle maatregelen die zijn gericht op effectief afdwingen van het verbod op papaverteelt en de handel in opium. Daarover zijn wij in gesprek met de NAVO. Er moet geen sprake zijn van eradicatie in isolement. Voorwaarden zoals in het vorige seizoen gesteld bij eradicatie, blijven dus van kracht: tribaal gebalanceerd, in gebieden waar grote landeigenaren actief zijn en waar boeren toegang hebben tot alternatieve inkomstenbronnen en de eradicatie moet door de Afghanen worden geleid. Als niet aan die voorwaarden wordt voldaan, zal Nederland daar geen medewerking aan verlenen. Wij zijn ook tegenstander van sproeien. Mij is overigens bekend geworden dat dat, in ieder geval voor het vanuit de lucht sproeien, ook voor de VS geldt. Hierover is een forse discussie. De gouverneur van Uruzgan riep op tot vrijwillige eradicatie in ruil voor graan en kunstmest. Ook hij ziet dus het belang van het niet op een geïsoleerde manier doen aan drugsbestrijding. Tijdens een veldbijeenkomst is in totaal 140 hectare geïdentificeerd waarop geen papaver verbouwd zal worden. Iedereen zal erkennen dat dit een gigantisch probleem is. Wij moeten daaraan werken, maar dan wel op de meest effectieve en belangrijke manier.
Nederland zal overleggen met de Afghaanse en internationale partners over meer inzet op interdictie; dat zeg ik nogmaals tegen mevrouw Van Gennip. Nederland heeft inmiddels een bijdrage van 1 mln. geleverd aan de bouw van een «counter-narcotics»-politiekantoor in Uruzgan. Onderzocht zal worden in hoeverre het ISAF-mandaat een grotere rol van ISAF-troepen op het terrein van interdictie toelaat, zodat wij inderdaad eerder naar de handelaren gaan, de mensen die daar bij de taliban of ook aan de andere kant, als onderdeel van de Afghaanse autoriteiten, bij betrokken zijn. Dan gaat het om het inzetten van buitenlandse en binnenlandse expertise, het inwinnen en analyseren van informatie op het gebied van «counter-narcotics» en een betere coördinatie.
Terecht zien vele woordvoerders de opbouw van een effectieve Afghaanse politiemacht die het vertrouwen geniet van de lokale bevolking, als essentieel voor stabiliteit en duurzame wederopbouw. Dat hiervan nog geen sprake is, is de grootste zorg van de Nederlandse regering. Immers, essentieel voor het gevoel van veiligheid van Afghaanse burgers is, dat zij het gevoel hebben dat recht wordt gedaan bij conflicten en dat er geen sprake is van wetteloosheid. De Nederlandse regering is zeer actief bij de opbouw van het justitiële apparaat, bij het beëindigen van de straffeloosheid en bij het respecteren van mensenrechten. Ik voel mij daar sterk bij betrokken.
De politie loopt evenwel helaas nog achter bij wat wij hadden gewild. Het opbouwen van zo’n politiemacht is geen eenvoudige zaak. Zeker in Uruzgan is er op dit terrein nog veel werk te verrichten, zowel kwantitatief als kwalitatief. Daarom financieren wij uit het Stabiliteitsfonds de bouw en het herstel van om te beginnen politiecheckpoints en de levering van basisuitrusting voor leger en politie. Ook hebben wij 4,2 mln. gecommitteerd voor de bouw van een politietrainingscentrum in Uruzgan. Dat komt er in 2008. Om dezelfde reden hebben wij in 2006 en 2007dit jaar 10 mln. bijgedragen aan het Law and Order Trustfund Afghanistan waaruit onder andere de politiesalarissen worden betaald, wat gebeurt via het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken. Ook werken wij daarom nauw samen met de politiecommandant en met de door de Verenigde Staten gefinancierde police mentoring teams en betaalteams, om te verzekeren dat de salarissen daadwerkelijk de mensen in het veld bereiken. In die zin doet Nederland niet anders dan bijvoorbeeld Canada. In goede samenwerking zijn op deze manier de afgelopen weken de achterstanden bij de betaling van politiesalarissen grotendeels ingelopen. Wij werken dus met de Afghaanse autoriteiten samen. Dat is de enige manier om beklijvend in Afghanistan bezig te zijn. Wij hebben daarbij overigens een goede indruk gekregen van de nieuwe politiecommandant in Uruzgan, de heer Gul. Dat is niet onbelangrijk, want politiecommandanten spelen een centrale rol. In het verleden was er sprake van veel corruptie op dit terrein. Dit is een belangrijke vooruitgang. Daarover ben ik zeer positief.
De politietraining wordt door diverse partners gegeven. De minister van Defensie heeft al gesproken over de rol van de Verenigde Staten daarbij. Ook is EUPOL genoemd, dat naar verwachting in maart 2008 volledig operationeel zal zijn. Nederland heeft aan EUPOL in Uruzgan drie manschappen van de Koninklijke marechaussee beschikbaar gesteld om komend jaar trainingsactiviteiten in de provincie te implementeren.
Er is gevraagd naar de relatie tussen militaire presentie en ngo’s. Ik heb al aangegeven dat de militaire paraplu essentieel is voor de opbouw. Wij kennen de complexe samenhang tussen veiligheid, opbouw en diplomatie. Wij hebben als regering vanavond geprobeerd deze facetten in een zo samenhangend mogelijke strategie aan uw Kamer voor te leggen. Wij hebben elkaar daar gewoon nodig. Ik ben zeer positief over de toeneming van het aantal in Afghanistan, en Uruzgan in het bijzonder, werkzame ngo’s. Afghanistan kent traditioneel zeer sterke ngo’s. Het heeft jarenlang geleden onder de bekende moeilijke omstandigheden en in die tijd heeft zich een vrij sterke organisatiecultuur ontwikkeld. Nederland werkt met opzet met die ngo’s samen. Vaak doen deze mensen onder zeer moeilijke omstandigheden hun werk. Sommigen kiezen ervoor om hun werk precies te coördineren met de militairen. Anderen doen dat minder. Ik vind dat geen probleem. Het gaat om de effectiviteit. Ngo’s en militairen hebben elk hun eigen mandaat, rol en positie ten opzichte van de lokale bevolking. Het is van belang, dit gegeven te respecteren. Wel is het noodzakelijk dat zij elkaar kunnen vinden voor afstemming van activiteiten, teneinde elkaar waar mogelijk te versterken bij de uitvoering van die activiteiten. Dat gebeurt regelmatig.
Wij hebben een Afghanistanplatform. In dat kader komen vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken, Defensie en ngo’s periodiek samen. Het is een van de mogelijkheden om de noodzakelijk informatie met elkaar uit te wisselen. Dat overleg verloopt naar tevredenheid en het is goed om dat híér te voeren. Het kabinet is verheugd dat de nieuw ngo GTZ er onderdeel van kan worden. Wij hopen dat dit een versterking van de missies zal betekenen. De ngo’s zijn in die zin vaak onderdeel van een strategie. De Nederlandse ngo’s werken op verschillende manieren in Uruzgan aan de opbouw. Ze doen aan snelle en zichtbare projecten die de stabiliteit ten goede komen, omdat de lokale bevolking op korte termijn verbetering ziet en zelf betrokken is bij de opbouw. De quick visibility van deze projecten betekent niet dat het slechte projecten zijn. Deze projecten passen bij de situatie waarin het conflict zich bevindt. Wij hopen langzamerhand een stap verder te komen op dat fundament. Je leert de mensen kennen, je leert de shura’s kennen en je leert het fundament te versterken. Vandaar dat het zo belangrijk is dat wij hier vanwege Ontwikkelingssamenwerking kunnen doorgaan. Dat helpt de duurzame ontwikkeling verder.
Na zestien maanden zijn wij wat verder dan verwacht. Het is wel heel moeilijk. Er is meer gebeurd dan verwacht. Wij hebben nu 25 mln. aan contracten uitstaan. Basic human health packages zijn uitgegeven. Er zijn honderd gezondheidsposten opgezet waardoor mensen weer injecties kunnen krijgen, kinderen kunnen worden ingeënt en ook ingewikkelde ingrepen mogelijk zijn in het regionale ziekenhuis. Wij werken aan alternatieven voor drugs en voor saffraan. Wij werken aan juridische samenwerking. Er is duidelijk sprake van voortgang. Gezien het stuk dat mevrouw Peters heeft geschreven, richt ik mij nu met name tot haar om te proberen haar te overtuigen. Eerlijk gezegd, zou ik niet weten wat wij anders, concreter en beter kunnen doen om op dit moment de ontwikkelingsstrategie in Uruzgan verder te bevorderen. Mocht dat wel mogelijk zijn, dan houd ik mij zeer aanbevolen voor suggesties in concrete zin.
De heer Van Baalen (VVD): Voorzitter. De regering heeft schriftelijk geantwoord op commissievragen. Een van die vragen betrof het voorstel van het Nederlandse Instituut voor Meerpartijen Democratie om aan de drie d’s (defence, diplomacy and development) een vierde d toe te voegen, namelijk die van democracy. De vraag was of dit voorstel serieus wordt bestudeerd en of de regering bereid is om met het NIMD samen een project in Afghanistan uit te voeren. De minister heeft daarop redelijk procedureel gereageerd met de mededeling dat het voorstel wordt bestudeerd. Heeft de minister de intentie om er samen met het NIMD uit te komen als het een goed voorstel is?
Minister Koenders: Die intentie heb ik.
De heer Van Bommel (SP): De minister meldt dat het uit de lucht besproeien van opiumvelden volgens de Amerikanen niet meer aan de orde is, maar de New York Times van gisteren bericht dat de Amerikaanse ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie uitdrukkelijk aan president Karzaï hebben verzocht om nog wel sproeien vanaf de grond toe te staan. Klopt het bericht van de minister dat uit de lucht besproeien niet meer aan de orde is? Kan de Nederlandse regering zich wel vinden in het van de grond af besproeien van drugsvelden?
Minister Koenders: Het antwoord op de eerste vraag is: ja. Anders had ik het niet zo gezegd. Het antwoord op de tweede vraag is: nee. Wij zijn ook tegen sproeien op de grond.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik had graag gezien dat de minister het plan-Ferrier steviger had omarmd. Gaat GTZ de motie-Ferrier gedeeltelijk uitvoeren? Zijn er geen Nederlandse ngo’s die dat goed kunnen doen?
Goed dat de minister aangeeft dat de missie civieler gaat worden. Betekent dit ook uitbreiding van de capaciteit van de ambassade?
Ik heb gehoord dat de minister naar de drugsbestrijding kijkt, maar niet dat het een prioriteit is, juist vanwege de verbinding met de taliban. Is hij voornemens een concreet plan van aanpak af te spreken met de Afghaanse regering? Hij noemde die niet, wel de internationale organisaties. Ik neem aan dat wij de uitkomsten van het door hem genoemde onderzoek zo snel mogelijk krijgen.
De minister gaf aan dat de Verenigde Naties niet afwezig zijn in Uruzgan, maar onze inzet is juist een verbreding van de rol van de VN aldaar. Staat hij daar achter? Zo ja, kaart hij dat keer op keer bij de VN aan? De opening van het kantoor in Uruzgan is er natuurlijk een onderdeel van.
Ik heb nog geen antwoord gehoord op mijn vraag over de grensgebieden in Pakistan. Ik wil weten hoe wij daar niet alleen talibanleiders oppakken, maar ook de bevolking via ngo’s helpen met opbouw.
Minister Koenders: Ik heb zelden een motie zo omarmd als de motie-Ferrier. Ik heb dat volgens mij ook heel duidelijk gezegd en begrijp dan ook niet hoe mevrouw Van Gennip tot haar opmerking komt. Ik heb vrijdagavond nog een uitgebreide brief aan de Kamer geschreven over de vraag in hoeverre wij in Uruzgan, en breder in Afghanistan als geheel, kunnen bereiken dat er een duurzaam alternatief komt voor landbouwers om hun producten te vermarkten. Ik ben er groot voorstander van. Wij hebben er vanmorgen over gesproken met het Nederlandse bedrijfsleven. In de brief heb ik gemeld hoe het saffraanproject wordt geëvalueerd. Op basis van de evaluatieresultaten moeten wij verdergaan. Het GTZ-programma was al veel eerder aan de orde, omdat ik al contacten met GTZ had. Ik denk dat het alleen maar goed is dat ook andere buitenlandse organisaties zich in Uruzgan nestelen en er zeer actief zijn. Met mijn Duitse collega, mevrouw Wieczorek-Zeul, heb ik uitgebreid het belang van donorcoördinatie onderstreept. Ik vind het ongelooflijk belangrijk – en heb mij daar ook zeer voor ingezet – dat wij veel meer gezamenlijk met andere landen doen, bijvoorbeeld nu met Canada waarmee wij microkredietprogramma’s in Uruzgan doen. GTZ is een organisatie van grote statuur die op deze drie terreinen zeer goed is, eigenlijk een van de beste die je kunt krijgen. Ik ben er zeer tevreden over dat het de afgelopen dagen is gelukt om met de Duitse regering en GTZ rond te komen. Het gaat om een investering van 33 mln. de komende drie jaar; een investering die essentieel is op het terrein van rurale ontwikkeling, zowel voor het vermarkten van producten en het bouwen van wegen als ter ondersteuning van het bestuur.
Wij zijn bezig met versterking van de capaciteit op de ambassade in Kaboel. In januari wordt de capaciteit met twee mensen uitgebreid. Wij zullen dat ook doen in Tarin Kowt waar het gaat om civiele krachten en ontwikkelingswerkers. Ik heb al gezegd dat wij in het licht van het civiel maken van de missie in de loop van 2009 zullen bekijken of er mensen bij moeten komen, hetzij van ons eigen ministerie, hetzij extern geworven.
Wat de drugsstrategie betreft, is inderdaad de kern niet zozeer onze discussie met internationale organisaties als wel de Afghaanse drugsstrategie. Dat is een strategie die uit een groot aantal componenten bestaat. Wij hebben steeds gezegd dat je die niet afzonderlijk kunt bekijken. Het vergt een comprehensive approach. Naar mijn indruk onderschrijft de Kamer heden die benadering. Wij willen er op deze manier mee omgaan. Inderdaad zijn wij tegelijkertijd – en ik kan verwijzen naar mijn collega van Defensie – besprekingen begonnen om meer aandacht te besteden aan het onderdeel dat volgens ons te weinig aandacht krijgt bij de drugsbestrijding: de interdictie. Er zijn discussies in de NAVO gaande over de mogelijkheden om drugshandelaren, zowel bij de taliban als bij de autoriteiten en anderen, veel harder aan te pakken. Want het zijn niet de kleine boeren die het geld verdienen met de papaverteelt, maar de grote jongens die de grote velden hebben en de producten via Iran en Pakistan weten te smokkelen.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft reeds een aantal opmerkingen gemaakt over de situatie in Pakistan. Dat Nederland de ontwikkelingssamenwerking met Pakistan heeft opgeschort, heeft ons veel sympathie in dat land zelf opgeleverd, zoals uit allerlei berichten blijkt die erover zijn verschenen. Tegelijkertijd hebben wij gezegd dat het van groot belang is om nu te kijken naar de stappen die in Pakistan worden gezet om tot vrije en eerlijke verkiezingen te komen. Ik ben in september in Pakistan geweest en ook in de FATA. Er is eigenlijk een spiegelbeeldige situatie. In de grensgebieden tussen Pakistan en Afghanistan is het probleem hetzelfde. Er opereren kleine extremistische groeperingen, die niet de gehele bevolking representeren. Het gevoel bestaat dat een deel van de bevolking achtergelaten is en geen politieke stem heeft. Ook is er de noodzaak om tot verzoening te komen en ook tot voornamelijk politieke en sociale rechten. Ik neem aan dat mevrouw Van Gennip met een aantal andere Kamerleden in de FATA is geweest. Het is een regio die eigenlijk nog koloniaal wordt beheerd. De bevolking wordt ter plekke nog volgens het oude koloniale model geregistreerd. De essentie van vrije en eerlijke verkiezingen is dat de enige legitieme manier wordt gecreëerd om in die gebieden tegen extremisme op te treden. Vandaar dat de Nederlandse regering vooral de nadruk heeft gelegd op politieke en sociale rechten in die gebieden. Dat zal uiteraard ook naar voren worden gebracht in onze contacten met de Pakistaanse regering.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik probeer een beetje te volgen wat wij precies doen aan quick visibility projecten en wederopbouwactiviteiten, maar het duizelt mij nu een beetje. Ik verzoek de minister om de Kamer in een korte brief te informeren over wat precies de doelstelling is van het PRT, wat de ngo’s aan wederopbouwactiviteiten doen en wat er de komende tweeënhalf jaar gebeurt aan quick visibility projecten. Dat zou meer duidelijkheid opleveren voor mij en mijn fractie.
Dank voor het meer civiel worden van de PRT’s. Ik vraag mij af hoeveel OS-deskundigen aan die teams worden toegevoegd en hoe de verhouding daarin gaat worden. Moeten PRT’s niet op een gegeven moment overbodig worden doordat de ngo’s hun werk overnemen? Dan zijn er waarschijnlijk alleen nog de quick visibility projecten waarbij Defensie wel betrokken kan zijn, inclusief de beveiliging van de transporten van de ngo’s. De professionals van de ngo’s kunnen dan het werk doen.
In eerste termijn heb ik gevraagd of wij Radio Nawa ook inzetten om burgers te informeren over de wederopbouwprogramma’s die wij daar uitvoeren. Wij geven geld voor dat radiostation. In hoeverre kunnen wij sturen dat die informatie via dat radiostation wordt verspreid?
Minister Koenders: Ik ben zeer gecharmeerd van de vragen en van de steun die ik krijg van de fractie van de ChristenUnie, maar ik weet niet hoe ik het nog duidelijker kan opschrijven dan is gebeurd in de beantwoording van vraag nr. 62. In zes pagina’s geef ik en detail aan wat wij doen aan quick visibility projecten, waar en wanneer, wat er is afgerond, wie betaalt, wat de committering is voor de jaren x, y en z. Ik was eigenlijk niet van plan om een nieuwe brief aan de Kamer te sturen en verwijs naar de pagina’s 29 t/m 37 van de lijst met antwoorden op vragen van de commissies (27 925, nr. 287). Er staat zelfs in of een veldonderzoek is afgerond, of er al een conceptrapport is, waar precies wegen zijn aangelegd, hoeveel er in een basic health package zit, wat er precies is gedaan aan ondersteuning van gemeenschapsactiviteiten, wat precies langetermijnwederopbouw is. Ik vraag de heer Voordewind dan ook om daar nog eens naar te kijken.
In het licht van een nieuwe strategie, gericht op versterking van de politiekciviele kant van deze missie, is het volgens mij belangrijk dat de Nederlandse regering stelt, bereid te zijn ook het PRT civiel te maken. De heer Voordewind heeft gelijk dat dit op termijn betekent dat zo’n PRT niet meer nodig is en dat het werk dan in principe alleen door ngo’s kan worden gedaan. Dat is ook de doelstelling. Ook Ontwikkelingssamenwerking heeft een exitstrategie nodig. Die zal hierin moeten bestaan dat het bestuur in Uruzgan samen met niet-gouvernementele organisaties op redelijk bevredigende wijze voor de gehele bevolking van de provincie in staat is om vorm te geven aan basisveiligheid, basisvoorzieningen en een begin van structurele wederopbouw. Wij moeten daar niet eeuwig blijven. Wij zitten daar niet als bezettingsleger noch als bezettingsmacht van ontwikkelingswerkers. Wij zijn er om die stap met de bevolking van Uruzgan mee te maken. Dat wil de bevolking ook graag en dat is ingewikkeld genoeg. Ik vind het een vooruitlopen op de feiten om ons al irrelevant te verklaren nog voordat de taliban irrelevant is geworden. Uiteraard is dat wel wat wij willen.
Wij hebben inderdaad het initiatief genomen om Radio Nawa te steunen. De mensen daar zien geen kranten, maar luisteren wel naar de radio. Die is in hele grote delen van die «lege» provincie Uruzgan te beluisteren en blijkt een goed kanaal te zijn voor het Afghaanse bestuur en de Provincial Development Councils, waarmee het PRT over wederopbouw spreekt. Er wordt ook informatie op de radio gegeven over de shura’s, bijvoorbeeld nu de nieuwe gouverneur Hamdam is aangetreden. Radio Nawa kan goed worden gebruikt voor de functies die de heer Voordewind nuttig vindt. Ik ondersteun dat graag.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Uiteraard heb ik de beantwoording van de vragen gelezen. Het gaat mij erom dat er allerlei actoren in Uruzgan bezig zijn. Ik hoor net dat de Canadezen ook microkredieten gaan afgeven. Wat het Australische PRT gaat doen, weet ik niet precies. Kunnen wij niet een lijstje krijgen met actoren en daarachter de projecten en de planning daarvan?
Minister Koenders: Met alle respect, ik blijf erbij dat ook het microkredietprogramma in de beantwoording van vraag 62 zit en dat alle activiteiten die de Nederlandse overheid bekend zijn in dat overzicht staan.
De heer Wilders (PVV): Dank voor het antwoord over Cordaid, maar de heer Grotenhuis van Cordaid heeft echt tijdens de hoorzitting gezegd dat men 150 mln. per jaar in Afghanistan besteedt, dat 30% slecht besteed blijkt en dat de overheid 65% betaalt. Ik geloof de minister natuurlijk op zijn woord als hij zegt dat hij die uitspraak niet kan valideren, maar het is wel de baas van deze club die dat hier heeft verteld. Het gaat om veel geld, ook veel belastinggeld. Ik verzoek de minister om met deze door hem betaalde organisatie, en misschien ook andere organisaties die daar werken, om de tafel te gaan zitten en ons daarna te informeren over wat daadwerkelijk het geval is.
Minister Koenders: Ik ben daar graag toe bereid. Ik denk dat het belangrijk is. Ik heb ook wel eens in de discussie over fragiele staten aangegeven dat je om überhaupt iets te kunnen doen in dit soort situaties relatief meer risico neemt dan in situaties die stabiel zijn. Dat neemt niet weg dat belasting- en ontwikkelingsgeld altijd goed moet worden uitgegeven. Wij hebben het zojuist door mij genoemde platform. Ik ben graag bereid om dit nader met de heer Grotenhuis te onderzoeken.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Het Compact is leidend, zegt de minister. Ik ben benieuwd naar twee belangrijke ingrediënten uit het Compact en uit de artikel 100-brief, namelijk de verkiezingen en de ontwapening. De ontwapening wordt uitgesteld. Hoe verhoudt zich dat tot de veiligheidsstrategie? Je zou zeggen: minder wapens, meer veiligheid. Waarom is dat uitstellen dan toch een goed idee? In de artikel 100-brief worden de verkiezingen gedefinieerd als een cruciaal momentum om resultaten te bereiken. Hoe zit dat dan? Wat verwacht de minister van de Kieswet? Wie gaat het betalen? Wat kan hij voor de verkiezingen bereiken dat hij niet erna kan bereiken?
De minister noemde de ARTF- en LOTFA-bijdragen. Eigenlijk hebben wij als Kamer niet zoveel aan de vermelding van absolute bijdragen van de verschillende landen. Ik wil graag weten of al die bijdragen bij elkaar opgeteld genoeg zijn om het budget van die fondsen te dekken. LOTFA schrijft deze week dat het een financieel probleem heeft. LOTFA is nu juist het fonds dat al die politiesalarissen moet betalen, niet alleen de paar politieagenten die er zijn, maar ook al die extra mensen die voor Uruzgan moeten worden opgeleid tot politieagent.
Ontzettend interessant dat force protection mogelijk wordt voor meer civiel personeel. Geldt die bescherming ook voor langskomende civiele gasten, zoals een saffraanboer? Kan zo’n boer langskomen en bescherming en vervoer krijgen om te doen wat hij moet doen?
De ideeën van de minister voor uitbouw van development klinken ontzettend interessant. Ik denk dat dit de richting is die het opmoet en ik zal er in mijn tweede termijn dieper op ingaan. Nu is mijn vraag wat de minister nog nodig heeft van die d van defence. Ik suggereer niet dat de d van defence helemaal niet meer nodig is, maar ik wil wel weten op welke manier de minister die wil invullen in de nieuwe politiek-militaire strategie waarnaar de NAVO op zoek is. Horen daar vanuit zijn developmentperspectief die grote collectieve offensieven bij? Of denkt hij meer aan een soortgelijke strategie als hij nu voor de tribale gebieden in Pakistan uitstippelt? Dat vind ik een interessante strategie. De minister zegt ...
De voorzitter: Mevrouw Peters, uw vraag is duidelijk. Dit is geen termijn.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik kom tot mijn vraag. In de FATA in Pakistan is eenzelfde vorm van extremisme. De enige manier om dat aan te pakken is volgens de minister politiek en sociaaleconomisch. Ik hoor hem niet de d van defence noemen. De vraag is waarom hij voor Pakistan een andere aanpak kiest dan voor Afghanistan.
Minister Koenders: Zoals mevrouw Peters weet, is het ontwapeningsprogramma voor Afghanistan opgezet met als doel ontwapening en ontmanteling van illegale groepen. Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat dit onvoldoende resultaat heeft gehad. Vandaar dat men spreekt van onveilige gebieden in Afghanistan, los van het talibanprobleem. Ik vind dat ook een groot risico. De belangrijkste oorzaken van deze situatie zijn het gebrek aan capaciteit bij de Afghaanse overheid, de gebrekkige uitvoering en de verslechterde veiligheidssituaties. Conform het Afghanistan Compact moest het voor elkaar zijn in 2010. Dat is verschoven naar 2011. Het is nog wel een essentieel onderdeel van de strategie die uitgaat van een benadering per district, waarbij de focus in eerste instantie zal liggen op negentien districten waar groeperingen relatief eenvoudig kunnen worden ontwapend en ontbonden. Die districten bevinden zich vooral in het relatief veilige noorden en oosten van het land. De eerste resultaten van die benadering zijn redelijk positief. In het zuiden is militaire presentie van belang om het te kunnen doen. Daar zijn dus ISAF-troepen nodig.
Het ARTF heeft een recordaantal donoren. Nog niet alle fondsen kunnen worden besteed vanwege capaciteitsgebrek bij de Afghaanse overheid. Er is dus geen noodzaak om hier verder te financieren. Van een tekort bij LOTFA is ons niets bekend. Als het LOTFA ons erover zou benaderen, zouden wij ernaar kijken, uitgaande van het belang dat wij hechten aan een goed politieapparaat.
Volgens mij zijn er goede afspraken met de collega’s van Defensie gemaakt over meer nadruk op force protection voor civiele personen en belangen. Mevrouw Peters vroeg of langskomende civiele gasten die bescherming ook krijgen. Dat is nogal breed geformuleerd. Ik denk dat ik daarover dan nog eens een goed gesprek zou moeten hebben met de minister van Defensie en de commandant van de strijdkrachten. Op zich zal het niet uitgesloten zijn. Het gaat erom dat in extremis mensen worden geholpen, dus ook niet-gouvernementele organisaties. Omdat Defensie voorwaarden wil creëren voor opbouw zullen hierover gesprekken mogelijk zijn.
Wat de laatste vraag van mevrouw Peters betreft het volgende. Volgens mij is de kern van wat wij als regering voorstellen een geïntegreerde strategie van politieke rechten voor mensen die zich nu buitengesloten voelen. Het gaat er nu juist, bijvoorbeeld in Uruzgan, om mensen bij het bestuur te betrekken. Wij zijn ons goed bewust van het feit dat vele Pathanen zich onvoldoende gerepresenteerd voelen in Kaboel. Dat is een essentieel punt. Vandaar de manier waarop straks de verkiezingen vormgegeven worden en de manier waarop een outreach plaatsvindt in de richting van de mensen die niet voor de taliban kiezen, maar zich juist als Pathanen betrokken willen weten bij het bestuur. Die brugfunctie is voor ons essentieel. Het is een combinatie van het opbouwen van politieke en sociale rechten en van militaire activiteiten. Ik blijf erbij dat dit de essentie is van de strategie die de Nederlandse regering uw Kamer voorlegt.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Eén vervolgvraag, voorzitter. Als de minister voor Ontwikkelingssamenwerking zegt dat het extremisme in Pakistan en Afghanistan vergelijkbaar is, moet hij eigenlijk zeggen dat er in Pakistan ook een militaire invasie nodig is dan wel dat er in Afghanistan geen militaire invasie nodig was.
Minister Koenders: Ik weet niet wat mevrouw Peters bedoelt met «een invasie». Er is helemaal geen sprake van een invasie in Afghanistan. Wij zijn daar op verzoek van de Verenigde Naties en de Afghaanse autoriteiten. Ik ken niet een dergelijk verzoek van de Pakistaanse autoriteiten.
De voorzitter: Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn.
Na de schorsing volgt een korte tweede termijn van de Kamer van twee minuten per fractie en een zeer korte beantwoording door de regering. Het debat wordt morgen voortgezet in de plenaire zaal.
Ik wijs eenieder erop dat dit een artikel 100-debat is, dat in drie termijnen wordt gevoerd. De derde termijn wordt morgenavond plenair gehouden. Daarin krijgt u, leden van de Kamer, ruim de gelegenheid om uw politieke afweging te maken. Ik stel daarom voor om deze tweede ronde te gebruiken voor een eventuele nadere vraag dan wel voor het nemen van een voorschot op wat u morgen wilt gaan zeggen. U krijgt daarvoor, zoals ik al heb gezegd, twee minuten per fractie.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Voorzitter. Dank aan de drie bewindspersonen voor de uitgebreide beantwoording. Inzake het toetsingskader heb ik nog twee vragen op militair gebied. Graag krijg ik de toezegging van de minister van Defensie dat hij ons de komende maanden nauwlettend op de hoogte houdt van hoe de samenwerking met andere NAVO-partners uitpakt, in het bijzonder als daar bijvoorbeeld Georgië bijkomt.
Het antwoord over de transportcapaciteit van helikopters voor personen is niet duidelijk. Het antwoord op de schriftelijk ingediende vragen was dat ook niet. Daarin staat wel dat het de komende maanden wordt geregeld. Graag ook hierover duidelijkheid de komende tijd, want het moet echt zijn geregeld voor 1 augustus 2008.
De discussie over de kracht van ons leger is voor mijn fractie een zeer aangelegen discussie. De operationele capaciteit en de omvang van het leger mogen niet worden aangetast. Het politieke commitment dat hiervoor zal worden gezorgd, heb ik de minister van Defensie namens het gehele kabinet horen uitspreken. Dat betekent dat er een oplossing komt voor tegenvallers en extra kosten, zodat de kracht van het leger in 2010 gelijk zal zijn aan die in 2006. Met minder neemt mijn fractie geen genoegen.
Goed dat het kabinet kiest voor een meer civiele opbouw. Ik ben blij met de inspanningen van de verschillende ministers op dit dossier. Heel goed dat het kabinet de inspanningsverplichting op zich neemt om ervoor te zorgen dat er op 1 augustus 2009 sprake is van een civiele leidende rol in het PRT. Ook goed dat het kabinet politie als prioriteit ziet en er hard aan werkt. Wij willen wel graag duidelijkheid over de resultaten versus de ambities inzake civiele opbouw. Het is eveneens goed dat het kabinet het aanpakken van grote drugshandelaren ziet als prioriteit en ermee aan de slag gaat. Ook van de voortgang op dat punt willen wij graag op de hoogte worden gehouden.
Mijn vraag of het kabinet het ermee eens is dat het mandaat van de VN zwaarder moet worden en dat de opvolger van Königs een zwaargewicht moet zijn, is nog niet beantwoord.
Graag zien wij dat Afghanistan op de Europese top in juni met de regeringsleiders wordt besproken, mede naar aanleiding van de uitkomsten van de NAVO-top in Boekarest.
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over hoe wij ngo’s in de grensstreken van Pakistan ondersteunen.
Fijn dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de motie-Ferrier zo ruimhartig omarmt.
Vandaag is wederom zeer duidelijk gemaakt dat de NAVO zal zorgen voor opvolging van de Nederlandse troepen in 2010. Het is ook goed dat de minister van Defensie heeft gezegd dat de OMLT’s niet voor een kip-of-eiprobleem zullen zorgen bij de groei van het Afghaanse leger.
Ons politieke oordeel zullen wij morgen in de derde termijn geven, na de finale afweging ’s ochtends in de fractie.
De heer Van Dam (PvdA): Dank aan de regering voor de uitgebreide beantwoording en voor de toezeggingen die zijn gedaan. Ook na deze beantwoording is evident dat er geen militaire oplossing is voor de situatie in Afghanistan, maar dat militaire inzet voorlopig onontbeerlijk is. Die inzet is alleen verantwoord bij een goede politieke strategie en een goede ontwikkelingsstrategie. Het antwoord van de regering geeft wat dat betreft vertrouwen. Hopelijk wordt er in NAVO-verband ook overeenstemming over bereikt. Wij zullen daarover verder spreken in het kader van de NAVO-top in Boekarest.
Dank voor de antwoorden over Pakistan en dank voor de antwoorden over het ondersteunen van het leggen van contacten tussen de Afghaanse overheid en de taliban in alle geledingen, zoals de minister van Buitenlandse Zaken zei. Is het mogelijk dat wij voortaan in het periodieke overzicht dat wij krijgen van de voortgang in Afghanistan ook worden geïnformeerd over de resultaten die in dat verband zijn bereikt? Ik begrijp dat een deel van die inspanningen in het geheim plaatsvindt, zoals de Afghaanse minister van Defensie, de heer Wardak, heeft aangegeven, maar voor zover dat mogelijk is, willen wij worden geïnformeerd over resultaten die worden geboekt in de contacten met gematigde taliban.
Dank ook voor de toezegging van de minister van Defensie om te blijven aansturen op verdere opbouw van het Afghaanse leger, ook in Uruzgan. Dank aan de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn toezeggingen over de opbouw van de Afghaanse politie. Deze twee punten zijn voor mijn fractie van groot belang voor de ontwikkelingsstrategie in Uruzgan. Tevens ben ik blij met het antwoord van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over het concreet maken van het streven naar civilisering. De richting was al goed, maar ik heb in eerste termijn al aangegeven dat mijn fractie dit kabinet graag afrekent op daden. Civilisering van het PRT is zeer belangrijk. Wij zullen monitoren hoe dat gaat en daarop in de komende jaren regelmatig terugkomen.
Ik heb van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking volgens mij geen antwoord gehad op mijn vraag over de wenselijkheid van een openbaar masterplan. Dat lijkt mij gewenst in het kader van de missie, zodat wij helder met elkaar kunnen communiceren over de structuur die relevant is voor de missie. Ik heb ook aangegeven dat de communicatie over deze missie beter moet. Het gebrek aan draagvlak in de Nederlandse samenleving heeft voor een deel te maken met ontoereikende communicatie. Betere communicatie kan ook van groot belang zijn voor onze militairen die te vaak in Nederland scepsis ontmoeten, zoals ik in eerste termijn al zei.
Ik was niet tevreden met de beantwoording door de minister van Defensie van de vraag over de nazorg. Eigenlijk heeft de minister van Defensie gezegd: bespreekt u dat met mijn staatssecretaris; wij hebben het allemaal in de begroting geregeld. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Voordewind: het hoort echt hier thuis. In de begroting van de missies zijn alle kosten uitgeschreven, behalve die van nazorg. Dat is een verkeerd signaal. De nazorgkosten horen in de missiebegroting. Wij kunnen dus op basis van het antwoord niet zeggen dat wij ervan overtuigd zijn dat de honderden mensen die de komende jaren met lichamelijke of psychische klachten te kampen zullen hebben, kunnen rekenen op de juiste hulp. Kan de minister van Defensie voordat het plenaire debat over de missie begint, uiteenzetten waar het geld in de begroting zit waarmee de juiste hulp kan worden geregeld voor de 17 000 veteranen over wie wij het hebben en waarmee in opvang en ondersteuning van hun thuisfront wordt voorzien?
In antwoord op mijn vraag over de financiering van deze missie zei de minister klip en klaar: deze missie is volledig en degelijk gefinancierd. Aan die uitspraak zullen wij hem houden. Die uitspraak houdt in dat er geen onvoorzienbare kosten meer uit de hoge hoed zullen komen in de komende maanden. Meevallers en tegenvallers kunnen altijd voorkomen, maar de verwerking daarvan verloopt via de gebruikelijke procedure. De minister heeft daarvan gezegd: het voortzettingsvermogen van Defensie is gegarandeerd. Dat is een politiek commitment en ook daaraan zullen wij deze minister houden.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De regering heeft de propaganda van de secretaris-generaal van de NAVO niet overgenomen, en daar ben ik blij om. Uitspraken als «wij zijn aan de winnende hand» worden niet door de Nederlandse regering onderschreven. Die spreekt liever over het irrelevant maken van de taliban en schrijft in de brief dat het niet primair gaat om het behalen van een militaire overwinning op de taliban. Dat lijkt mij een stuk verstandiger, maar dat laat onverlet dat onze bezwaren tegen deze missie overeind zijn gebleven. Ik zal deze nu niet herhalen. Morgenavond wordt de derde termijn van dit debat gehouden.
Enkele vragen zijn tot ontevredenheid van mijn fractie beantwoord, enkele niet volledig en ook enkele helemaal niet.
De vraag over het aantal gevangenen heb ik ook gesteld om te komen tot een beoordeling van de inzet van militairen. Ik veronderstelde in mijn eerste termijn dat het ging om veertien gevangenen, omdat in de regeringsreactie op het rapport van Amnesty International stond dat van de 87 gearresteerden er nog veertien gevangen zaten in Kaboel. Nu blijken het er slechts negen te zijn. Is die «oogst» van een jaar lang militaire inzet niet zeer mager? Wij hebben het immers over de strijd tegen het internationale terrorisme. De minister heeft in zijn bijdrage benadrukt dat het daarom gaat.
Wij horen heel weinig van de regering over Pakistan. De oplossing kan alleen maar een regionale zijn. Eigenlijk moeten wij zeggen dat de federale overheid afwezig is in de betreffende gebieden van Pakistan; en wij weten waarom. Daar ligt een groot probleem vanwege de open grens en de trainingskampen én het volledig ontbreken van enige bevoegdheid van de internationale gemeenschap om er iets te doen. Ik zeg helemaal niet dat er een invasie moet plaatshebben. Ik zeg wel dat er een groot probleem ligt. Ik herhaal wat ik in eerste termijn zei: met die open grenzen blijft het dweilen met de kraan open.
Ik heb vragen gesteld over het onderscheid tussen de operatie Enduring Freedom en ISAF, omdat ik wil weten wat de resultaten zijn van Enduring Freedom. Ik doel niet op het opleiden van Afghaanse militairen, wat in het kader van die missie is gebeurd. Ik doel op de resultaten van de Amerikaans geleide oorlog onder Enduring Freedom. Er is natuurlijk sprake van een juridisch onderscheid, maar als er op de grond dingen gebeuren die eigenlijk gewoon onder ISAF zouden kunnen gebeuren, zoals het opleiden van Afghaanse militairen, dan is het de vraag waarom dat onderscheid er überhaupt nog is. Deze politieke vraag die ik aan de regering heb gesteld, is niet beantwoord.
Wat het voortzettingsvermogen van Defensie betreft, heb ik uit de brief geciteerd. Daarin staat: De missie mag niet leiden tot onoverkomelijke problemen bij de instandhouding van de krijgsmacht. Dank je de koekoek! Als het wel zo was, zouden wij de Nederlandse krijgsmacht aan het opeten zijn met deze missie. Het voortzetten ervan betekent wel, zo wordt gesteld, dat enkele toegezegde bijdragen voor de NATO Response Force moeten worden teruggetrokken. Dat betekent dan toch dat wij de geplande vermogens van de Nederlandse krijgsmacht wel degelijk al aan het aanspreken zijn? Collega Van Baalen heeft natuurlijk helemaal gelijk als hij dan dringend op zoek gaat naar zekerheid in de Voorjaarsnota dan wel in de vorm van reserves, HGIS-gelden of wat dan ook. Desondanks staat er op pagina 35 van de brief dat Defensie maatregelen zal nemen teneinde de krijgsmacht op het huidige niveau te kunnen laten opereren. Dat betekent dat de bal toch weer bij Defensie ligt. Ik verzoek de minister duidelijkheid te geven op dat punt.
Wat de rol van de VN betreft, is het natuurlijk al te gemakkelijk om maar weer te verwijzen naar het Wereldvoedselprogramma, naar de ontwikkelingsorganisatie UNDP of de drugsbestrijding. Dat zijn uitvoerende VN-organisaties. Het gaat natuurlijk om meer politieke leiding van de Verenigde Naties in het politieke proces in Afghanistan. Graag krijg ik een antwoord op dat punt.
De heer Van Baalen (VVD): Voorzitter. Het is van groot belang dat de ministers namens de regering er ten volle van overtuigd zijn dat twee extra jaren in Uruzgan goed zijn voor de situatie aldaar, dus voor de Afghanen. Dat betekent dat als er door onze militairen offers moeten worden gebracht– en dat is gemakkelijk gezegd vanuit deze stoel – deze gerechtvaardigd zijn. Die duidelijke overtuiging en uitspraak zijn voor de VVD-fractie het belangrijkste winstpunt van deze avond.
Er is ook duidelijkheid gekomen over de eindigheid van de missie. Er is gesproken over de partners en het is duidelijk dat de regering er ten volle van overtuigd is dat ze het met die partners, en eventuele extra partners, aankan. Er is duidelijk gemaakt dat operaties naast Uruzgan niet mogen leiden tot extra druk op Uruzgan.
Alleen over het financiële aspect is ondanks de vele woorden die er zijn gesproken onduidelijkheid blijven bestaan. Mevrouw Van Gennip sprak er al over namens de CDA-fractie. De heer Van Dam deed hetzelfde namens de PvdA-fractie en de heer Voordewind namens de fractie van de ChristenUnie. De VVD-fractie wil dan ook nu klip en klaar van de minister van Defensie horen dat hij de volledige politieke verantwoordelijkheid neemt dat de operaties in Uruzgan niet leiden tot het inboeten aan operationele capaciteit van de krijgsmacht. Hij wordt dan gedekt door de uitspraken die minister Bos in het openbaar heeft gedaan, maar ik vraag de minister om dit volmondig uit te spreken.
De heer Van Bommel (SP): Hoe moeten wij dit zien in het licht van de opmerkingen die in de brief zijn gemaakt over de NATO Response Force?
De heer Van Baalen (VVD): Het is natuurlijk aan de regering om uit te spreken in hoeverre nog aan de verplichtingen wordt voldaan, maar waar de NAVO ons niet heeft afgelost, mag de Nederlandse regering bekijken in hoeverre zij aan de NRF een bepaalde capaciteit onttrekt. Want, nogmaals, de liefde moet van twee kanten komen. De NAVO heeft een verantwoordelijkheid op dit gebied die niet is waargemaakt. Het is dus aan de Nederlandse regering om te bepalen of zij de bondgenootschappelijke verplichtingen binnen NRF (en ook binnen de European Union Battle Groups) kan nakomen. En dan geloof ik de regering op haar woord, zoals dat hoort.
De heer Pechtold (D66): Ik heb net even de ontwikkeling van de financiën zitten bekijken. Omdat het in de artikel 100-brief anders staat, zoals de heer Van Bommel al zei, heb ik er behoefte aan dat de regering ons dit schriftelijk voor morgenavond bevestigt. Want anders hebben wij over een jaar of anderhalf aan de ene kant een verslag van een tweede termijn en aan de andere kant een artikel 100-brief met een duidelijk andere tekst op dit punt. Omdat ik dit zelf ook een belangrijke voorwaarde acht, is volgens mij de enige mogelijkheid dat ons dit morgen schriftelijk wordt bevestigd.
De heer Van Baalen (VVD): Als het wordt uitgesproken, zoals ik dat net heb voorgesteld, dan staat het op schrift, want er wordt een woordelijk verslag van dit debat gemaakt. Wij hebben nu een overleg met de regering over verduidelijking van de artikel 100-brief en van uitspraken die op de televisie of in kranten zijn gedaan. Als minister Van Middelkoop de uitspraak doet die ik hem heb voorgelegd, dan geldt dat voor mij als even goed als wanneer die op schrift zou zijn vastgelegd. Nogmaals, het is aan hem en zijn collega’s om te beoordelen of zij een schriftelijke bevestiging willen geven.
De heer Wilders (PVV): Het was echt indrukwekkend om te zien hoe de minister van Defensie ongeveer tien minuten lang door de knieën ging, daartoe uitgenodigd door collega Van Baalen, en als een volleerde buikspreekpop zo ongeveer alles nazei wat de heer Van Baalen hem opdroeg te zeggen. Het zal zeker ook wel goed komen wat die financiën betreft. Het deed mij wel even denken aan het eerste besluit om naar Uruzgan te gaan toen, destijds nog collega, Koenders enorm veel stroop om de mond werd gesmeerd en iedereen hem namens de regering vertelde dat het vooral een opbouwmissie zou worden en geen vechtmissie. Wij weten hoe al die toezeggingen in de praktijk zijn uitgepakt. Ik wens de heer Van Baalen dan ook veel succes.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft de beste antwoorden gegeven en wel op mijn vragen over Cordaid. Ik dank hem daarvoor. Daartegenover staat dat de minister van Buitenlandse Zaken de meest teleurstellende antwoorden heeft gegeven. Hij vindt het zo te zien gelukkig leuk dat ik dit zeg, maar het is heel serieus. Hij geeft niet echt een helder antwoord op de vraag waarom er geen andere NAVO-landen voor Uruzgan zijn gevonden. Hij draait en is heel mistig over hoe het komt dat er geen andere NAVO-lead nation is gekomen. De minister-president heeft vorig jaar in februari nog gezegd dat andere NAVO-landen het zouden overnemen. De minister van Buitenlandse Zaken zegt nu: ja, maar in februari was er een nieuw kabinet. En: in augustus hebben wij het toch aan de Kamer verteld. Het is allemaal schimmig en belooft weinig goeds voor de toekomst.
Ik heb geprobeerd een serieus voorstel te doen, al is de minister het niet met mij eens. Ik heb in eerste termijn gevraagd of het geen optie zou zijn om er, maar dan niet als lead nation, met maximaal driehonderd man naartoe te gaan en om te proberen de NAVO te bewegen een andere lead nation aan te wijzen. Ik kan mij voorstellen dat het niet zijn eerste optie is, maar mijn voorstel verdient volgens mij wel een serieus antwoord. Die beleefdheid heeft de minister niet opgebracht.
Al met al zullen ook wij pas morgen onze definitieve conclusie trekken, maar wat onze steun betreft ziet het er niet erg positief uit voor dit kabinet.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. De minister van Buitenlandse Zaken kan zich natuurlijk wel voorstellen dat wij als GroenLinksfractie zeer verheugd zijn dat de Nederlandse regering nu zegt aan alle GroenLinkselementen van de alternatieve strategie tegemoet te zijn gekomen. Ik wil dan natuurlijk van de minister van Buitenlandse Zaken horen hoe hij de politieke steun aan de Operation Enduring Freedom gaat intrekken en hoe hij gaat bewerkstelligen dat de terroristenjacht in het kader van Operation Enduring Freedom ophoudt. Als hij dat niet precies wil doen, kan hij ons dan wel uitleggen wat de terroristenjacht van OEF nog aan nuttigs oplevert?
Kan de minister aangeven hoe hij de collectieve militaire offensieven gaat staken en gaat omzetten in een defensieve presentie en opleidingspresentie? Als hij daartoe niet geheel bereid is, kan hij dan aangeven welk nut de d van defence in de geïntegreerde benadering oplevert? Dat heb ik van geen der bewindslieden gehoord. De zogenaamde inktvlek was geen succes. Het veroveren van nieuw terrein met offensieven was ook geen succes, want het terrein wordt steeds verloren en moet dan weer heroverd worden.
Ik ben ook heel benieuwd naar hoe de Nederlandse inzet zal zijn wanneer de minister gaat pleiten voor een VN-rol bij het opstellen van het stappenplan voor de onderhandelingen met de taliban. Want dat moet toch echt wel meer zijn dan een Gordon Brownplan, dat eigenlijk geen midden kent tussen overgeven, gevangennemen en doodmaken. Onderhandelen betekent een vredesakkoord ambiëren op een niet-gewelddadige manier. Dat betekent dat er iets van de politiekemachtkoek zal moeten worden verdeeld.
Mijn vraag over Pakistan was een serieuze. Hoe kun je daar het extremisme aanpakken dat zoveel kenmerken vertoont van het extremisme dat je in Afghanistan wilt bestrijden? Is daar defence voor nodig? Of volstaat het om daar in te zetten op diplomacy and development? Hoe pak je die grenzen en die kampen aan als je dat niet doet via een invasie, een offensief of internationale militaire inmenging? Het is een serieus probleem. Ik ben ervan overtuigd dat het kabinet onderkent dat het een probleem is, maar ik heb nog te weinig gehoord over hoe het dit probleem wil aanpakken.
De heer Van Dam (PvdA): Om ervoor te zorgen dat een en ander scherp is voor het debat van morgen wil ik nog een vraag stellen. Als ik het goed beluister, zegt GroenLinks nu: van de zestien punten in onze alternatieve strategie resteren er voor het debat van morgen nog twee, namelijk de rol van Operation Enduring Freedom en de rol die offensieve acties spelen. De fractie zal op basis daarvan uiteindelijk haar afweging maken. Volgens mij liggen de regering en GroenLinks niet zo ver uit elkaar wat de taliban en Pakistan betreft. Heb ik gelijk dat er van de zestien punten twee resteren?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Als het standpunt van de Partij van de Arbeid en dat van GroenLinks niet zo verschillen wat de taliban en Pakistan betreft, dan noteer ik dat graag en incasseer ik dat morgen graag. Als dat het geval is, resteren er inderdaad nog twee breekpunten. Er zijn evenwel meer verschillen. Daarop kan ik morgen uitgebreider ingaan, maar OEF en de collectieve offensieven zijn inderdaad breekpunten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ook ik dank de ministers, met name de minister van Defensie, voor de heldere uiteenzetting over deze missie en de financiën. De minister van Defensie heeft duidelijk gezegd dat de instandhouding van de krijgsmacht niet in gevaar mag komen. Dat vindt mijn fractie een goede insteek. Wij hebben er alle vertrouwen in dat dit in de Voorjaarsnota goed zal worden geregeld.
De heer Van Baalen (VVD): De heer Voordewind spreekt het vertrouwen uit dat het allemaal goed wordt geregeld. Ik neem aan dat dit voor hem betekent dat het goed wordt geregeld buiten bezwaar van de Defensiebegroting en dat hij is vergeten dat te zeggen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is inderdaad wat ik bedoelde.
Waarom ziet de minister de kosten van de nazorg niet als gerelateerd zijnde aan de missie zelf?
Dank voor de brief van de secretaris-generaal van de NAVO in antwoord op de brief van de minister van Buitenlandse Zaken. Die geeft onze fractie genoeg duidelijkheid over het feit dat de NAVO nu al op de hoogte is van ons vertrek in 2010.
Overigens dank voor de toezegging dat zal worden gekeken naar het staartje van de nazorg aan teruggekeerde militairen en het verhogen van de respondentie op die vragenlijst. Het gaat mij erom dat men goed zicht krijgt op de problemen die eventueel ontstaan bij terugkerende militairen, met name bij de niet-actieven die wij daarna niet goed in beeld houden. Ik wacht de resultaten af die de minister over zal leggen.
Goed dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft toegezegd dat er in het kader van de wederopbouw meer OS-deskundigen worden toegevoegd aan ons PRT. Wanneer gaat dat precies gebeuren en om hoeveel mensen gaat het? Waarom gaan de mensen van ons PRT op dit moment zo weinig de poort uit? Wij ondersteunen het voorstel van de fractie van de Partij van de Arbeid om tot een masterplan te komen voor de wederopbouw. Ik wil dat gekoppeld zien aan het eerder door mij verzochte overzicht van wederopbouwactiviteiten, inclusief de actoren. In de antwoordenlijst wordt inderdaad precies opgesomd welke resultaten er tot nu toe zijn bereikt. Echter, het gaat er mij en waarschijnlijk ook de fractie van de Partij van de Arbeid om, voor de nu gereserveerde 25 mln. en 34 mln. een overzicht te krijgen van wie de komende tweeënhalf jaar wat gaat doen en voor welk bedrag.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik dank de drie bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording, al moet ik zeggen dat ik er wel een wisselend beeld aan heb overgehouden. Ik was verreweg het meest tevreden met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking die met veel enthousiasme en zeer gedetailleerd zijn plannen beschreef. Mij bekroop daarbij wel de vraag waarom dat niet allemaal kan gebeuren in het noorden van Afghanistan. Ik heb het idee dat hij daar in twee jaar veel meer zou kunnen doen dan in Uruzgan.
Ik was er destijds bij toen het plan-Ferrier in de vorm van een mooi amendement met dekking erbij werd ingediend. Het is omgezet in een motie. Ook vanavond blijkt weer dat dit plan als een hete aardappel door de coalitie gaat. Dat maakt het er allemaal niet concreter op.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik ben blij om te horen dat de heer Pechtold het kennelijk een goed plan vindt. Wij hebben er een uitgebreide discussie over gehad. Hij rept nu van een hete aardappel. Dat is wat anders dan het omarmen van het plan, wat hij eerst deed. Is hij nog steeds enthousiast over het idee dat in het plan is neergelegd om te zorgen voor alternatieve fruitteelt in Afghanistan, met name Uruzgan?
De heer Pechtold (D66): Mevrouw Van Gennip, nu krijgt u toch een antwoord. Sterker nog, het amendement dat uw fractie had ingediend, heb ik overgenomen, omdat u in tweede termijn te laf was om het vast te houden, omdat het van de PvdA-fractie niet mocht. Weet u nog? Mevrouw Gill’ard kwam terug en zei: dat mag niet. Toen kwam er zo’n flauwig motietje. Dus ik heb het omarmd. U moet nog zien dat u die hete aardappel door dat saffraanveld heen krijgt!
De voorzitter: Mijnheer Pechtold, vervolgt u uw betoog maar.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik heb hier in mijn tekst staan: ik heb met verbazing het stukje theater gezien dat de minister van Defensie met de woordvoerder van de VVD heeft opgevoerd. Ik had elke keer het idee dat de bal in het doel lag en dan verplaatste de minister het doel weer waardoor de heer Van Baalen weer een briefje moest sturen richting de coalitie over wat er echt moest worden gezegd. Ik begrijp het nu goed: in 2010 is de situatie niet slechter dan die in 2006 was, inclusief de nazorg. Ik zou die er maar gewoon bij pakken, dan hebben wij dat punt ook binnen. Ik blijf erbij dat het beter op papier kan worden gezet, omdat ik strijdigheid zie tussen wat in de artikel 100-brief staat en wat hier vanavond is gezegd. Ik kan het mij nog herinneren, zo’n premier die in een debat zei: twee jaar is twee jaar. Dat staat zwart op wit, maar wat koop je daar na anderhalf jaar voor? Ik zie het dus liever op papier met een handtekening eronder.
Ik heb vijf reacties van militaire bonden opgetekend over uitzenddruk, medisch personeel, uitstroom van ervaren militairen en ga zo maar door. Het stelt mij teleur dat de minister van Defensie daarop geen reactie heeft gegeven. Ik vind het belangrijk tegenover die mensen die misschien meeluisteren, dat de minister zich daarover uitspreekt. De bonden hebben op de hoorzitting hier nogal stevige reacties gegeven.
Met de minister van Buitenlandse Zaken blijf ik een probleem houden over dat integrale plan. Ik heb echt gevraagd waar wij als internationale gemeenschap mee bezig zijn in Afghanistan. Als antwoord kreeg ik: de NAVO komt in april 2008, de EU gaat in de RAZEB aan de slag en dan gaan wij ook nog met OEF bezig en met de Verenigde Naties. Waar komen die vier samen? Mijn voornaamste vraag is waar het totaalplan is waar ik alleen al deze vier partners in belangrijke mate aan zou kunnen houden.
Het derde land blijft een moeilijk punt. Afghanistan vind ik een vondst, maar niet een waarmee ik blij ben. Ik heb Wardak al een paar keer horen zeggen dat hij met die mannen komt, maar ik geloof dat hij dat aan iedere delegatie belooft die langskomt.
De brief van De Hoop Scheffer is duidelijk. Even doorkauwend op die keiharde datum waaraan naar ik merk de coalitiepartijen en alle andere partijen vasthouden, stel ik vast dat alle argumenten die wij nu bij elkaar weten te krijgen om langer te blijven natuurlijk wegvallen op het moment dat je met z’n allen vastzit aan zo’n harde datum, want als er dan niemand komt, betekent dat uiteindelijk wel een vernietiging van het werk van de jaren daarvoor. Ik vind het onverstandig om van zo’n keiharde datum uit te gaan, maar daaruit mag men niet opmaken dat ik zeg: gooi die brief maar weg.
Voorzitter. Uiteindelijk zal het in de derde termijn van dit debat voor mijn fractie aankomen op vertrouwen. Vertrouwen in de slagingskans die wij hier vanavond met ons allen inschatten. Voor een deel is dat gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen tijd en voor een deel op de antwoorden op de vele vragen die met steun van de medewerkers van drie ministeries in korte tijd zijn gegeven. Mijn waardering zal in ieder geval daarvoor blijvend zijn. Dat geldt ook voor mijn waardering voor de mensen die in het veld de afgelopen tijd stevig werk hebben verricht. Uiteindelijk zullen wij morgen in de fractie de vraag bespreken of wij vertrouwen hebben in wat hier vanavond is gewisseld.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Allereerst dank ik de bewindslieden voor de beantwoording. Het is een lang debat geweest. Heel veel nieuws heb ik eerlijk gezegd niet gehoord. Dat wordt nog wel eens gebruikt als een negatief oordeel, maar in dit geval wil ik er een compliment aan verbinden voor de gedegenheid van de voorbereiding. Na een uitvoerige artikel 100-brief, een voorgeschiedenis in de vorm van een besluit dat al in het verleden is genomen om met deze missie te beginnen, met alle voorbereidingen die erbij horen, en een vraag- en antwoordronde van 181 bladzijden, is gebleken dat de belangrijkste vragen al waren beantwoord in de aanloop naar dit debat. Ik ben daar eerlijk gezegd blij om. Onze inzet was om een verheldering te krijgen van een aantal belangrijke randvoorwaarden, onder andere ten aanzien van de financiën, waarover in de artikel 100-brief en de beantwoordingsbrief nog enkele onduidelijkheden bij ons bestonden. Ik heb vanavond met hoofdletters genoteerd: de missie is volledig en degelijk gefinancierd. Wij zullen het kabinet eraan houden dat reële extra kosten, of die nu uit slijtage of uit operationele verliezen voortvloeien, geen extra aanslag op het Defensiebudget zullen vormen. Er mag dus geen sprake zijn van gemiezemuis die deze missie en de inzet van de militairen onwaardig is. Ik sluit mij aan bij de vragen over de specificatie van de kosten van nazorg bij deze missie en bij de vraag van collega Van Baalen aan de minister om een aanscherping namens het kabinet.
Wij waarderen de stevige inzet op de Afghanisering van de veiligheidsstructuur in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin waar het gaat om leger en politie. In het bijzonder de inzet voor de politie blijft van belang, omdat de politie de achilleshiel is van de veiligheidsstructuur.
De voorzitter: Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer. Ik verzoek de ministers kort te antwoorden op de vragen die er zijn gesteld, rekening houdend met het plenaire debat dat morgen wordt gehouden.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Tweede Kamer voor hun reactie in tweede termijn en voor de resterende vragen die aan mij zijn gesteld.
Mevrouw Van Gennip, de heer Van Bommel en met name de heer Pechtold vroegen specifiek naar de coördinatie van de verschillende activiteiten van VN, EU en NAVO. Mevrouw Van Gennip vroeg hoe de Nederlandse regering aankijkt tegen een zwaardere coördinator in de plaats van de huidige vertegenwoordiger van de VN, de heer Königs. Het is duidelijk dat Nederland ook in de discussies met zijn partners heeft gepleit voor een zwaardere coördinerende rol van de VN. Ik heb dat om te beginnen gedaan in de uitvoerige discussie die voorafgaande aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York is gevoerd tussen alle partijen die erbij betrokken zijn, inclusief Afghanistan. In de afgelopen NAVO-Raad is ook het element van een zwaardere persoon als coördinator naar voren gekomen. Het is duidelijk dat inmiddels alle NAVO-partners pleiten voor een zwaardere coördinerende rol van de VN. Daarom is de secretaris-generaal van de Verenigde Naties opgeroepen om een zware VN-vertegenwoordiger in Afghanistan te benoemen. Ik heb al gemeld dat wij als Nederland voorstander zijn van de aanstelling van een zeer zware VN-coördinator om de samenhang en de slagkracht van het internationale optreden te verbeteren. Ik heb ook gezegd dat dit de verantwoordelijkheid van de Afghaanse regering onverlet laat. Iets anders zou haaks staan op ons streven naar Afghanisering.
Daarnaast telt dat de VN en hun organisaties dagelijks in Uruzgan actief zijn bij de praktijk van de wederopbouw. De heer Koenders is daarop specifiek ingegaan. In Veiligheidsraadresolutie 1776 van 19 september 2007 wordt gesteld dat op het punt van de onderlinge politieke dialoog en de rule of law de inspanningen zijn gericht op de synergie tussen de VN en ISAF.
De meest concrete vraag van de heer Pechtold was eigenlijk waar die coördinatie samenkomt. Ik heb de NAVO, RAZEB, Boekarest en de VN genoemd. Omdat vaak dezelfde partijen aan tafel zitten, zijn dat de fasen waarin je eigenlijk stappen zet in de richting van de zwaardere coördinerende rol van de Verenigde Naties. Het is absoluut de bedoeling dat dit op de NAVO-top in Boekarest kristalliseert op basis van het militair en politiek strategische plan. In de tussentijd is er sprake van coördinatie door de Joint Coordination and Monitoring Board, waarin de VN, de Europese Unie, de NAVO, de VS, Rusland, China, Afghanistan et cetera zitting hebben. Over hoe het specifiek voor het zuiden moet worden vertaald, overleggen wij op ministerieel niveau met alle landen die in het zuiden actief zijn, zoals Canada, het Verenigd Koninkrijk, Australië, Estland en Roemenië.
Wij zijn van mening, mede op basis van wat wij met uw Kamer hebben besproken, dat het noodzakelijk is om de strategie te vernieuwen, met name wat de rol betreft van de NAVO in relatie tot de andere organisaties. Voor die vernieuwing hebben wij de NAVO-top in Boekarest uitgekozen. Er wordt gewerkt aan het Afghanistan Compact, het totaal aan afspraken van de internationale gemeenschap met de Afghaanse regering. Ik ben het eens met de leden die hebben gesteld dat wij meer initiatieven moeten ontplooien voor de vernieuwing van het Afghanistan Compact, dat omvat wat wij met ons allen willen en doen.
De heer Van Bommel is specifiek ingegaan op de kwestie van de gevangenen. Dat hij het succes van de missie afmeet aan het aantal mensen dat nu nog in een Afghaanse gevangenis zit (9 van de aangehouden 87), is een redenering die ik niet volg. Wij meten het succes van de Nederlandse politie ook niet af aan het aantal mensen dat uiteindelijk veroordeeld in de Nederlandse gevangenissen zit. Het is een onzinnige vergelijking. Criminelen horen in Afghanistan te worden opgepakt door de Afghaanse politie. ISAF is betrokken bij de aanhouding van strijders of vermeende strijders. De minister van Defensie is zeer uitvoerig ingegaan op de activiteiten van ISAF inzake de veiligheid in Afghanistan. De heer Van Bommel kan het succes van het geheel van de activiteiten van ISAF niet afmeten aan het aantal mensen dat uiteindelijk in het gevang is gekomen op basis van een arrestatie door Nederlandse militairen die deelnemen aan ISAF.
De heer Van Bommel (SP): Wij krijgen een voorstel voorgelegd tot verlenging van de uitzending van Nederlandse militairen met zeer zware wapens naar Afghanistan. Het is een flink opgetuigde missie. Er wordt gesproken over offensieve operaties. Er wordt grootschalig militair geweld ingezet. Op vragen daarover krijgen wij van de regering niet te horen hoeveel opstandelingen er zijn gedood noch hoeveel burgerslachtoffers er zijn gemaakt. Het enige concrete antwoord dat wij krijgen, is dat er zegge en schrijve negen mensen na een jaar nog in de gevangenis zitten. Dat vind ik een heel mager resultaat voor een jaar militaire inzet. Ik mag daar dan toch wel een opmerking over maken?
Minister Verhagen: Ik ga ervan uit dat de Kamer haar oordeel baseert op het totaal aan informatie die de Nederlandse regering verstrekt, ook over lopende operaties. In de verslaglegging over bijvoorbeeld Chora is uitvoerig ingegaan op het punt van de slachtoffers. Het is bovendien naar mijn mening niet de primaire taak van de Nederlandse militairen om na een gevecht te gaan tellen hoeveel slachtoffers er zijn gevallen of hoeveel militaire tegenstanders er zijn gesneuveld. Mocht de heer Van Bommel dat willen vragen van de Nederlandse militairen, dan zal ik aan zijn verzoek geen gehoor geven. Als hij zijn instemming met voortzetting van de missie hieraan verbindt, dan is dat een jammerlijke zaak, omdat ik er geen positief antwoord op kan geven.
De heer Wilders was teleurgesteld over het antwoord. Daarover ben ik weer teleurgesteld, omdat ik wel serieus ben ingegaan op de redenen waarom wij ervoor hebben gekozen als Nederland lead nation te blijven. Wij kunnen dan meer invloed hebben op de wijze waarop gevangenen worden overgedragen en op de wijze waarop mensenrechten worden gerespecteerd. Wij kunnen de Afghaanse regering eerder aanspreken op hoe ze omgaat met allerlei aspecten, bijvoorbeeld de mediawetgeving en de amnestiewetgeving. Wij kunnen een veel grotere invloed uitoefenen op de totstandkoming van het Afghanistan Compact. Ik heb al gezegd dat wij niet de tweede viool willen spelen bij de veiligheid van de Nederlandse militairen en de wijze waarop zij opereren. Wij willen kunnen bepalen onder welke voorwaarden en hoe zij opereren. Juist om daarop invloed te kunnen blijven hebben, hebben wij ervoor gekozen om als lead nation mee te doen. Denemarken is met ruim 600 man actief in Helmand, maar heeft minder invloed op hoe ISAF in Helmand opereert of op de afspraken van het Verenigd Koninkrijk met de Afghanen en dergelijke. Zo’n situatie willen wij niet. Vandaar dat ik er teleurgesteld over ben dat de heer Wilders mijn antwoord daarover teleurstellend vond.
Wat het zoeken naar een andere partner betreft, heb ik gemeld dat wij in februari zijn aangetreden als kabinet. Dat is niet vaag, maar heel concreet. In onze eerste correspondentie met de Tweede Kamer over Afghanistan, de brief van 23 maart, hebben wij drieën uw Kamer al geschreven dat wij nader zouden bekijken of en, zo ja, hoe Nederland na augustus 2008 zou blijven bijdragen aan ISAF. Wij hebben uw Kamer dat gemeld naar aanleiding van het bezoek dat wij gedrieën aan Afghanistan hadden gebracht. Op 29 juni volgde de formele kennisgevingsbrief, met de toevoeging: al dan niet in gewijzigde vorm. Dit kabinet heeft dus van het begin af aan duidelijk gemaakt dat het een eigen afweging wilde maken. Die eigen keuze is in alle transparantie geschied. Alle opties lagen daarbij open, zoals wij uw Kamer hebben gemeld.
De heer Van Dam of de heer Van Bommel stelde dat het de omgekeerde volgorde is geweest: een kennisgevingsbrief voordat er een formeel schriftelijk verzoek van de NAVO kwam. Dat is gebeurd, omdat wij op basis van onze eigen afweging die optie hebben willen openhouden. Dat is niet vaag. Dat is in alle transparantie met uw Kamer op verschillende tijdstippen gewisseld.
De heer Wilders (PVV): Het is in ieder geval niet logisch. De minister heeft in eerste termijn gezegd dat alle opties open waren en dat dit ook de mogelijkheid inhield dat Nederland niet als lead nation zou gaan, want daarover is pas in augustus gecommuniceerd. Op het moment dat alle opties open waren, zou het toch logisch zijn geweest om te zoeken naar een andere lead nation voor het geval dat de Nederlandse regering later niet zou besluiten dat Nederland als lead nation zou gaan fungeren?
Minister Verhagen: Ik heb gezegd, dat wij na de kennismakingsbrief klip en klaar aan de NAVO hebben gemeld dat voor ons alle opties open lagen. Dat betekende dus: weggaan, doorgaan in de huidige vorm of doorgaan in gewijzigde vorm. In augustus is door de NAVO formeel aan ons verzocht om als lead nation te blijven. Wij hebben toen gesteld: wij willen die optie bekijken, maar onder een aantal voorwaarden. Die waren: er moet sprake zijn van duidelijke solidariteit van andere landen om ook in Uruzgan actief te zijn en wij moeten het überhaupt wel militair kunnen. Met andere woorden, het voortzettingsvermogen moet gegarandeerd zijn. Dat betekent dat enkele zaken in ieder geval door andere landen moeten worden overgenomen. Ook is gesteld dat onze bereidheid om die optie te bezien geenszins inhield dat de NAVO ervan kon uitgaan dat wij zouden blijven en dat het dus nog steeds mogelijk was dat wij ons geheel zouden terugtrekken. Daar is geen woord Spaans bij geweest. Dat was niet vaag, maar buitengewoon helder. Dat is verschillende keren met de NAVO gecommuniceerd.
De heer Wilders (PVV): Ik geloof wat de minister allemaal zegt, maar het is geen antwoord op mijn vraag. Hij maakt mijn vraag alleen maar pregnanter. Als het allemaal zo open was, dan had de NAVO er dus van uit kunnen gaan dat er een kans was dat Nederland geen lead nation zou zijn en dan had de NAVO dus naar een andere lead nation moeten zoeken. Op die vraag geeft de minister steeds geen antwoord.
Minister Verhagen: De NAVO heeft deze zomer alle lidstaten gevraagd of ze troepen wilden leveren voor Uruzgan, omdat ISAF na 1 augustus 2008 moet worden voortgezet. De NAVO heeft dus duidelijk geworven. Een aantal landen heeft op die oproep gereageerd. Wij hebben pas gereageerd nadat bekend was wat de andere landen hadden gezegd. Ik kan er niet meer van maken. Het spijt mij als de heer Wilders daar niet tevreden mee is.
Mevrouw Peters heeft specifiek gevraagd naar de volgens haar resterende twee punten: OEF en collectieve offensieven. Duidelijk is dat wat wij voorstaan deelname aan ISAF is en niet deelname aan OEF. Bovendien is er, zoals niet alleen in de artikel 100-brief, maar ook in de schriftelijke antwoorden staat, een duidelijke scheiding tussen OEF en ISAF. Die zekerheid hebben wij, inclusief de eisen die wij er eerder aan hebben gesteld op het punt van geconflicteerde, afstemmen en coördineren. Als mevrouw Peters desondanks eist dat ik mij politiek distantieer van OEF, dan is zij niet bezig met voorwaarden te stellen voor de participatie aan ISAF, maar dan zoekt zij een argument om niet deel te nemen. Dat is jammer, maar ik kan er niet meer van maken.
Datzelfde geldt voor collectieve offensieve of defensieve acties. De minister van Defensie heeft heel helder aangegeven dat alles wat wij hebben gedaan gericht is op een bijdrage aan het vergroten van de veiligheid in Uruzgan, opdat ontwikkeling mogelijk wordt, opdat wij perspectief kunnen bieden aan de mensen in Afghanistan, opdat wij kunnen verhinderen dat zij weer worden onderdrukt en vertrapt door de taliban, opdat de veiligheid van de Afghanen, maar ook onze eigen veiligheid kan worden gerealiseerd. Dat is de doel van de acties. Het doel is niet om maar offensief te zijn.
Mevrouw Peters eiste in haar laatste opmerking over de taliban niet dat wij kijken naar de mogelijkheid van verzoening. Dat dit moet gebeuren, daarover zijn wij het eens. Zij stelde wel dat onderhandelingen met de taliban ertoe moeten leiden dat de taliban een deel van macht krijgen. Mogen de Afghanen daar zelf over gaan?
Mevrouw Peters (GroenLinks): In het kader van OEF verwijt de minister mij dat ik coûte que coûte een mogelijkheid zoek om afstand te nemen van de uitzending. Dat is geen kwestie van goede trouw. Ik neem aan dat de minister ook vindt dat kritiek op OEF het regeringsbeleid betreft en dat ik niets anders zeg dan dat OEF uitwassen kent waarmee Nederland grote problemen heeft. Geen afstand daarvan nemen, betekent eigenlijk het in stand houden ervan. Doordat de minister niet aantoont waarvoor het antiterreurgedeelte van OEF nuttig is, maakt hij niet duidelijk waarom hij er geen afstand van zou kunnen nemen.
Minister Verhagen: Ik heb gezegd: als mevrouw Peters dat eist, dan zoekt zij een argument. Immers, de kwestie van wel of niet deelnemen aan ISAF staat los van OEF, omdat de operaties gescheiden zijn. Mevrouw Peters heeft kritiek op OEF en wil niet dat ISAF iets doet voor OEF. Wij hebben zeker gesteld dat die vermenging niet kan plaatsvinden. Juist vanwege de maatregelen die wij hebben genomen, hoeft zij niet bang te zijn dat ISAF verwordt tot een onderdeel van OEF. Dat is wat ik bedoel. Ik heb geen kritiek op OEF. Ik zou er wel bezwaar tegen hebben als de operaties vermengd zouden raken, omdat ik geen besluit neem tot uitzending van Nederlandse militairen voor OEF.
De laatste opmerking van de heer Pechtold raakte mij. Hij zei namelijk dat de beslissing van de D66-fractie over Nederlandse participatie afhangt van het antwoord op de vraag of de fractie erop kan vertrouwen dat er een kans van slagen is. Die vraag is inderdaad essentieel. Ik hoop uiteraard dat wij het vertrouwen van de D66-fractie kunnen verkrijgen; niet alleen omdat wij een aantal veranderingen in de missie doorvoeren, maar ook omdat ik volmondig «ja» heb geantwoord op de vraag van de heer Van Baalen of ik ervan overtuigd ben dat de Nederlandse bijdrage ertoe leidt dat over twee jaar de Afghanen het beter hebben dan nu het geval is en dat de Nederlandse bijdrage verschil maakt.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inhoudelijke en constructieve behandeling van onze artikel 100-brief. Mevrouw Van Gennip heeft een vraag gesteld over de verdere samenwerking met Georgië. Hierover en over bijvoorbeeld de samenwerking met Tsjechië op de wat langere termijn, zullen wij de Kamer informeren via de zogenaamde stand van zakenbrieven, want wij moeten ons goed realiseren dat wij de komende tijd met nog heel wat nieuwe zaken te maken krijgen.
Wat de helikoptercapaciteit betreft, herhaal ik wat ik in eerste termijn heb gezegd, namelijk dat het af en toe passen en meten is. Wij hebben een eigen capaciteit van drie Chinooks en zes Cougars die afwisselend worden ingezet. Australië komt met twee extra Chinooks. In de artikel 100-brief staat al dat de bridging capability van de Amerikanen in Kandahar blijft, zij het niet meer onder ISAF, maar onder OEF. Er komt ook nog een versterking van het transport door Roemenië en Portugal met elk een C130 oftewel een Hercules. Aan het einde van de vorige kabinetsperiode zijn zes Chinooks besteld die vanaf 2009 zullen worden geleverd. Dat is dus nog relevant voor deze operatie. Het blijft voorlopig passen en meten, maar gelukkig is er dus ook goed nieuws te melden, zoals ik bij dezen heb gedaan.
Mevrouw Van Gennip (CDA): In het antwoord op vraag 485 staat dat die helikopters nog beschikbaar moeten worden gesteld. Kan de minister ons voordat de missie begint melden of dat daadwerkelijk is gebeurd? Wij willen zeker weten dat het straks niet ook passen en meten is.
Minister Van Middelkoop: Dat lijkt mij een uitstekend onderwerp voor de stand van zakenbrieven. Wij hebben al eerder vastgesteld dat dit een belangrijke zaak is. Dat is in dit debat herhaald.
De heer Van Dam en ik hebben elkaar, naar ik meen, gevonden inzake de mogelijkheid van een verdere versterking van de ANA. Wij zullen erover rapporteren als er nieuws te melden valt. Ik heb de inzet eerder duidelijk gemaakt.
Hij is als eerste opnieuw begonnen over de nazorg. Ik zit er een beetje mee in mijn maag. Ons systeem van nazorg behoort tot de allerbeste nazorgsystemen van de wereld. Ik heb er moeite mee om precies te begrijpen wat de toegevoegde wensen van de Kamer zijn. Er is door mijn mensen meegeluisterd. Kunnen wij afspreken dat ik een en ander op papier zet en dat dit uw Kamer morgen aan het eind van de middag bereikt? Het is een ingewikkelde materie, ook organisatorisch gezien. Ik wil daar niet over improviseren. Maar nogmaals, wij hebben een uitstekend nazorgsysteem. Deze minister staat evenwel open voor eventuele verbeteringen. Wellicht is dit het goede moment daarvoor. Ik hoop dat wij elkaar op deze wijze kunnen vinden. Waar nodig kan deze zaak wellicht in de derde termijn worden afgehecht.
Ik heb overigens goed geluisterd naar de waarderende en instemmende woorden van de heer Van Dam over de financiering.
De heer Van Bommel sprak over ISAF en OEF. Zo-even is collega Verhagen in reactie op vragen van mevrouw Peters al zeer uitvoerig ingegaan op de relatie tussen ISAF en OEF. Wij weten een aantal dingen van OEF niet, omdat wij nu eenmaal twee gescheiden werelden hebben gecreëerd, mede op verzoek van de Kamer en met name van de fractie van de heer Van Bommel. De Amerikanen hebben dat overigens altijd heel goed begrepen. Wij kunnen ons heel goed vinden in deze waar nodig gescheiden werelden, met de restrictie van de deconflictie enzovoorts.
Het doet mij goed dat ook de heer Van Bommel zoveel zorgen heeft over de instandhouding van de krijgsmacht. Dank daarvoor. Ik denk dat ik zijn zorg over de NRF enigszins kan wegnemen. Hier is sprake van een welbegrepen keuze. Er is overleg over geweest met de NAVO. Die heeft de keuze begrepen en is ermee akkoord. Wij doen nu iets minder. De NAVO is overigens bezig met enige herziening van het NRF-concept. Het besluit van Nederland past bij die afslanking.
Ik waardeer zeer de staccatobenadering van de heer Van Baalen van wat voor hem heel belangrijk is: een goede rechtvaardiging en het aan eenieder kunnen uitleggen van de ratio van deze missie. Op dat punt hebben wij elkaar gevonden. Hij heeft goed begrepen dat de eindigheid voor het kabinet een harde zaak is. Het is echt op 1 december 2010 afgelopen. In the end is het gewoon een kwestie van politieke wil. Die is volkomen duidelijk verwoord, onder andere in de artikel 100-brief. Wij zijn erop af te rekenen en moeten bij uw Kamer langs als wij wat anders willen.
Ik heb goed begrepen dat de heer Van Baalen de partners accepteert die wij hebben gevonden. Ik beloof hem dat wij het praktisch gaan regelen en dat de Kamer daarover wordt gerapporteerd, zoals ik eerder aan mevrouw Van Gennip heb gemeld. De Kamer kan dus de vinger aan de pols houden.
Op de vraag of er extra druk zal komen op de andere operaties is het antwoord: nee, met de aantekening dat wij op dit moment in Bosnië actief zijn en in Libanon. Wij concentreren ons op deze missie, maar dat laat onverlet dat er daarnaast andere, kleinere missies mogelijk zijn.
De heer Van Baalen heeft gezegd dat deze missie niet mag leiden tot het inboeten aan operationele capaciteit van de krijgsmacht. Mevrouw Van Gennip heeft dit op eenzelfde manier gezegd. Ik beaam dit volmondig. Daarover mag geen misverstand bestaan. Ik ben er verantwoordelijk voor. Omdat ik wil dat die belofte kan worden waargemaakt, zullen wij telkenmale actualiseren.
Ik moet de heer Pechtold teleurstellen: ik heb echt geen theaterspelletje gespeeld met de heer Van Baalen. Ik kom sowieso uit een wereld waarin aan theater een lage culturele waarde werd toegekend, maar dat terzijde. Met de heer Van Baalen speel je geen spelletjes, zeker niet bij zo’n belangrijk onderwerp. Dat is te riskant.
Evenals collega Verhagen heb ik goed geluisterd naar de laatste woorden van de heer Pechtold die ook bij mij een zekere verwachting hebben gewekt. Ik kan de heer Van der Staaij en de heer Pechtold op dit punt aan elkaar koppelen. De heer Van der Staaij zei volkomen terecht dat hij weinig nieuws had gehoord. Dat was in zekere zin een compliment. Onze ambtenaren hebben zich de vorige week drie slagen in de rondte gewerkt om 577 vragen te beantwoorden. Ten slotte is de waarheid niet in meer details te vinden, maar moet je een afweging maken in een zeer complexe zaak. Het is dan inderdaad een zaak van vertrouwen. Wij hebben ons uiterste best gedaan om dat vertrouwen, ook van de heer Pechtold, te winnen. Ik hoop dat hij morgen in zijn fractie een zodanig verslag van dit overleg kan uitbrengen dat wij worden verblijd met een positief bericht bij de eindstemming.
De opmerking van de heer Van der Staaij ...
De heer Pechtold (D66): Hoe tekenend is het dat de minister nu voor de tweede keer niet ingaat op mijn vraag om een reactie te geven op de uitspraken van de bonden?
Minister Van Middelkoop: Naar mijn volle overtuiging zijn de zorgen van de bonden, die ik ken en serieus neem en die ook mij hebben begeleid in de afgelopen maanden toewerkend naar de artikel 100-brief, weggenomen door de verdere opzet van deze operatie en de wijze van financieren ervan. Het antwoord vindt de heer Pechtold in wat ik zo-even aan het adres van de heer Van Baalen heb gezegd. Ik ken de bonden voldoende om erop te vertrouwen dat ze constructief de verdere ontplooiing zullen volgen.
De opmerking van de heer Van der Staaij dat hij waardering had voor de gedegen voorbereiding geef ik graag door aan onze ambtenaren die, zoals gezegd, keihard hebben moeten werken om dit debat mogelijk te maken.
Minister Koenders: Voorzitter. Ik ga graag in op de vragen die nog aan mij zijn gesteld over opbouw en ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw Van Gennip heeft twee punten inzake de drugsproblematiek aangeroerd: de interdictie en de rapportage daarover enerzijds en de samenwerking in geval van eradicatie anderzijds. Ik heb al gezegd dat wij in lijn met haar voorstellen meer aandacht zullen geven aan interdictie en dat wij in gesprek zijn met ISAF over wat binnen het mandaat nodig is voor de aanpak van handelaren en transport. Wij praten met partners over de inzet van expertise op eradicatie in Uruzgan en wij steunen de bouw van een kantoor van de Afghanistan Counter Narcotics Police in Uruzgan. Wij zijn ten zeerste bereid, de Kamer daarvan op de hoogte te houden. Dat geldt ook voor wat ik heb gezegd over de Nederlandse voorwaarden voor medewerking aan eradicatie. Wij brengen deze Nederlandse positie fors naar buiten.
Over Pakistan en de hulp ben ik kennelijk in eerste termijn niet zo duidelijk geweest als ik dacht. Ik wijs mevrouw Peters erop dat het hier niet gaat om militaire assistentie. De regering van Pakistan vraagt daar ook niet om. Die is zelf actief bezig in het grensgebied met Afghanistan. Er is discussie over of de Pakistaanse regering vaak te laat of juist geregeld overtrokken heeft gereageerd. Aangezien er geen verzoek voor is gedaan, is er geen sprake van een militaire component. Ik heb al gezegd dat tijdens mijn bezoek aan Pakistan juist het belang naar voren is gebracht van de vredesjirga’s. Dat was een aardige en interessante doorbraak zowel door het contact met opposing military forces als op het terrein van de grensbewaking, waarvoor niet alleen militaire maatregelen en nachtzichtkijkers nodig zijn, maar ook medewerking van de lokale groeperingen. Uiteraard hebben wij toen wij in Pakistan waren ook met onze collega’s daar gesproken over de FATA’s. Alle gelijkgezinde donoren vonden dat te vroeg, omdat er duidelijkheid dient te zijn over de politieke rechten en een eventueel ander bestuur in de FATA’s. Zoals bekend, heeft de Nederlandse regering de ontwikkelingssamenwerking met Pakistan opgeschort, met uitzondering van ngo’s die werkzaam zijn op het terrein van democratisering en mensenrechten. Binnenkort worden de verkiezingen gehouden. Daarna kunnen wij bepalen of bepaalde projecten mogelijk zijn. Uiteraard is het belangrijk dat het ook hier gaat om een combinatie van opbouw en politieke rechten en om projecten ter bestendiging daarvan.
Mevrouw Van Gennip (CDA): Het ging natuurlijk niet zozeer om de directe OS-hulp, maar om de ondersteuning van de ngo’s in de grensregio.
Minister Koenders: Daaraan doen wij op het ogenblik niet. Daarmee wachten wij tot na de verkiezingen. Dan zullen wij een nader standpunt bepalen.
Ik beaam dat civilisering van het PRT zeer belangrijk is, zoals de heer Van Dam heeft gezegd. In het licht van de situatie in Afghanistan acht ik het risicovol om te spreken over een masterplan. Het gebruik van dit woord heeft enigszins een ultieme maakbaarheidsgedachte in zich. Zover wil ik niet gaan. Ik begrijp wel wat hij bedoelt. Hij wil gewoon dat er een concrete strategie komt op het terrein van bestuur, opbouw en civiele samenwerking. Wij zijn graag bereid om daaraan mee te werken. Het lijkt mij het beste om in de brieven met updates over deze missie weer te geven hoe het gaat met het civieler maken van de missie, wat op 1 september 2009 moet zijn afgerond.
De heer Pechtold heeft gevraagd waarom wij niet naar het noorden gaan. De meeste hulp van de Nederlandse regering gaat naar Afghanistan als geheel. Waarschijnlijk slaat het meeste daarvan in het noorden neer. Wij hebben ook in Baghlan hulp gegeven. De ngo’s en de civiele staf konden en kunnen zich daar zonder moeite bewegen. In de regio’s waar het moeilijker ligt, kunnen de mensen niet lang wachten op bijvoorbeeld de basisgezondheidszorg of onderdelen van de opbouw. Ik wil daar graag doorgaan.
Naar ik meen, hebben wij vanavond in alle eerlijkheid naar voren gebracht wat naar onze inschatting wel mogelijk is en wat niet. De heer Pechtold is er in het verleden zelf ook altijd eerlijk over geweest, ook naar aanleiding van de reis die hij heeft gemaakt naar Uruzgan. Ik denk dat deze missie, zeker wat de opbouwelementen ervan betreft, absoluut kans van slagen heeft. Alle moeilijkheden ten spijt, is het tot nu toe beter gegaan dan wij nog maar zestien maanden geleden hadden verwacht. Het is geen rozengeur en maneschijn, maar het is wel boven verwachting gegaan. Ik ben er diep van overtuigd dat het voor de Afghanen, voor de internationale gemeenschap en voor onze veiligheid duidelijk negatief zou zijn als wij er nu zouden vertrekken.
De voorzitter: Hiermee zijn wij na negen uur algemeen overleg gekomen aan het einde van de tweede termijn.
De derde termijn wordt morgen gehouden in de vorm van een plenaire afhandeling. De minister van Defensie zal de Kamer uiterlijk morgenmiddag nader informeren over nazorgaspecten.
Ik dank de ministers voor de beantwoording. Ik dank de ambtenaren voor de begeleiding van de ministers. Ik dank het publiek voor de betoonde belangstelling.
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA),Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Haverkamp (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Vendrik (GroenLinks), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Van Baalen (VVD), voorzitter, Ferrier (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Griffith (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Jacobi (PvdA), Boekestijn (VVD), Brinkman (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks) en Thieme (PvdD).
Plv. leden: Lempens (SP), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Van Beek (VVD), Ormel (CDA), Jonker (CDA), De Wit (SP), Jan de Vries (CDA), Roefs (PvdA), Wolbert (PvdA), Smeets (PvdA), Arib (PvdA), Blok (VVD), Roemer (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Samsom (PvdA), Van der Burg (VVD), Wilders (PVV), Wiegman -van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Van der Ham (D66), Omtzigt (CDA), Teeven (VVD), Heerts (PvdA) en Ouwehand (PvdD).
Brief van de secretaris-generaal van de NAVO van 17 december 2007 ligt ter inzage bij het Centraal Informatiepunt (CIP) van de Tweede Kamer.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27925-294.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.