nr. 293
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN DEFENSIE EN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2008
Referte het verzoek van de vaste commissie voor Defensie van 24 januari
2008 (uw kenmerk 208-030) gaat u hierbij toe de regeringsreactie op het besluit
van de Canadese regering om de overdracht van gevangenen aan de Afghaanse
regering tijdelijk op te schorten.
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
Op 23 januari 2008 heeft de Canadese regering ISAF-partners geïnformeerd
dat ze tijdelijk de overdracht aan de Afghaanse autoriteiten heeft opgeschort
van door Canadese troepen gemaakte gevangen personen. De Canadese regering
benadrukt dat het hier om een tijdelijk «operationeel besluit»
gaat naar aanleiding van een vermoedelijk geval van mishandeling van één
van de aan de Afghaanse autoriteiten overgedragen gevangenen in Kandahar.
Canada wil de overdracht hervatten zodra het vertrouwen is hersteld in de
gang van zaken in de gevangenis in Kandahar.
Zoals ook gesteld in de regeringsreactie van 30 november 2007 (kamerstuk
27 925, nr. 288) op het rapport van Amnesty International «Afghanistan:
Detainees transferred to torture: ISAF complicity», ziet de Nederlandse
regering geen aanleiding een moratorium in te stellen op de overdracht van
door Nederland gemaakte gevangenen aan de Afghaanse autoriteiten. Afghanistan
is een soevereine staat en draagt zelf verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving
op zijn grondgebied. Dat wil en kan de internationale gemeenschap niet overnemen.
Geen van de 40 landen met troepen in Afghanistan heeft gesteld het Canadese
voorbeeld te zullen volgen.
Nederland heeft in november 2005 een Memorandum of
Understanding (MoU) getekend met de Afghaanse regering waarin afspraken
zijn gemaakt inzake de behandeling van gevangenen conform internationale standaarden.
Over de werking van dit MoU is de Kamer meermalen schriftelijk geïnformeerd,
meest recentelijk in de artikel 100 brief van 30 november 2007 (kamerstuk
27 925 nr. 279). In dit MoU zijn ondermeer afspraken vastgelegd
over de overdracht van gevangenen aan de Afghaanse autoriteiten en het volgen
van deze gevangenen door de Afghan Independent Human Rights
Commission (AIHRC), het Internationale Rode Kruis, de VN en de Nederlandse
ambassade. Tevens is afgesproken dat geen overdracht van gevangenen aan derde
landen plaatsvindt zonder schriftelijke toestemming van de Nederlandse autoriteiten,
en dat de doodstraf niet ten uitvoering kan worden gelegd aan door Nederlandse
troepen overgedragen personen. De regering constateert dat Amnesty International
in zijn rapport onderkent dat de procedurele afspraken in de Britse en Nederlandse
MoU’s beter lijken te functioneren dan die van sommige andere landen.
Nederland en Australië hebben samen in totaal 104 personen gevangen
genomen sinds 1 augustus 2006. De meerderheid is kort na gevangenneming
weer vrijgelaten. Op dit moment bevinden zich zeven door Nederland overgedragen
gevangen in Afghaanse hechtenis in Kaboel, en elf in Tarin Kowt. Noch het
Internationale Rode Kruis noch de AIHRC of het Nederlands ambassadepersoneel
ondervindt beperkingen bij het bezoeken van deze personen. Er zijn daarbij
geen ernstige misstanden geconstateerd en de schaarse individuele klachten
worden systematisch onderzocht en met de Afghaanse overheid besproken. Navraag
leert dat Canada geen problemen heeft gehad met de overgedragen gevangenen
in Kabul. De Canadese zorg richt zich momenteel specifiek op de gevangenis
in Kandahar.
Samen met de andere landen die bilaterale overeenkomsten met de Afghaanse
autoriteiten hebben afgesloten, blijft Nederland regelmatig aandacht vragen
voor mensenrechten en de situatie van gevangenen. De regering zal over dit
onderwerp in permanente dialoog blijven met de Afghaanse autoriteiten en zal
daarbij druk op de Afghaanse regering blijven uitoefenen om het Afghaanse
detentiesysteem te hervormen en te verbeteren.