27 923
Werken in het onderwijs

nr. 74
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2009

Tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 29 oktober 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 923, nr. 71) heb ik toegezegd dat ik uw Kamer zou informeren over de resultaten van het gesprek in de Haagse regio. Ik heb dit toegezegd naar aanleiding van het verzoek van de Hogeschool INHolland om 16 lerarenopleidingen in Den Haag te verzorgen. Ik heb daarbij ook toegezegd u te informeren over de uitkomst van de behandeling van het bezwaar van de Hogeschool INHolland tegen mijn afwijzing voor wat betreft 13 van de 16 opleidingen. Met deze brief geef ik u de gevraagde informatie en beschouw ik mijn toezegging aan u als afgedaan.

In november 2007 heeft de Hogeschool INHolland mij verzocht in te stemmen met zijn voornemen om 16 van de door hem in Amsterdam verzorgde opleidingen voor leraren voortgezet onderwijs van de tweedegraad ook in Den Haag als bekostigde opleidingen te verzorgen.

Met mijn brief van 4 maart 2008 met kenmerk HO&S/BL/2008/5703 heb ik de Hogeschool INHolland op de hoogte gesteld van mijn besluit. Dat besluit hield in dat ik heb ingestemd met de plannen voor 3 van de 16 opleidingen. Voor de andere 13 opleidingen heb ik, gelet op artikel 7.17 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs, een negatief besluit moeten nemen. Belangrijke reden daarvoor was de verwachting dat vestiging van die opleidingen in Den Haag zou kunnen leiden tot bovenmatig nadelige effecten voor de benutting van de bestaande capaciteit en infrastructuur in het betreffende onderwijsdomein. Met andere woorden, er werd niet voldaan aan vereiste d uit eerdergenoemde beleidsregel.

Op 17 maart 2008 ontving u mijn antwoorden op vragen van de leden Besselink en Heijnen over het dreigend tekort aan leraren voor het voortgezet onderwijs in Haaglanden. De vragen waren mij gezonden bij brief van 28 februari 2008 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1697). Bij brief van 26 mei 2008 (28 879, nr. 18) heb ik u in aanvulling daarop desgevraagd (uw brief van 8 april 2008 met kenmerk 08-OCW-B-020) nader geïnformeerd over de effecten van de beleidsregel en de macrodoelmatigheidstoets bij het al of niet toekennen van nieuwe lerarenopleidingen of nieuwe vestigingsplaatsen voor bestaande lerarenopleidingen.

De Hogeschool INHolland had intussen bezwaar aangetekend tegen mijn beslissing van 4 maart 2008.

De heer Dekker, wethouder van onderwijs in Den Haag, heeft vervolgens het initiatief genomen voor gesprekken waarin kon worden bezien welke mogelijkheden er zijn om gezamenlijk te voorzien in voldoende leraren voor VO-scholen in de Haagse regio.

Een eerste gesprek is gevoerd op 4 september 2008. Daarbij waren aanwezig de wethouder, vertegenwoordigers van het Haags voortgezet onderwijs, Hogeschool Rotterdam en ambtenaren van mijn departement. In dat gesprek werd duidelijk dat de gemeente Den Haag en het Haags VO een sterke voorkeur hadden voor een fysieke voorziening in Den Haag. Een volledig nevenvestiging vanuit de Hogeschool Rotterdam, achtte die hogeschool op dat moment niet haalbaar. Wel is het mogelijk om, binnen de grenzen van de beleidsregel doelmatigheid, een belangrijk deel van het onderwijs in Den Haag te verzorgen en daartoe verklaarde de Hogeschool Rotterdam zich ook bereid.

Een vervolggesprek heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Doel daarvan was met alle betrokken partijen en los van ieders voorkeuren te bezien welke mogelijkheden er zijn. Bij dat gesprek was ook de Hogeschool INHolland aanwezig. De Hogeschool INHolland had ten behoeve van dat gesprek op verzoek van de wethouder ingestemd met een kort uitstel van behandeling van zijn bezwaar tegen mijn beslissing.

Aan het eind van het gesprek heeft de wethouder moeten constateren dat op dat moment er geen of onvoldoende bereidheid is gebleken om te zoeken naar een gezamenlijke oplossing.

Op 16 december 2008 diende de behandeling van het bezwaar van de Hogeschool INHolland voor de commissie voor de bezwaarschriften. Op 16 februari 2009 heeft de commissie mij haar advies gezonden. De commissie is van mening dat ik op goede gronden tot de slotsom ben gekomen dat het voornemen van de Hogeschool INHolland zou leiden tot een ondoelmatige spreiding van tweedegraads lerarenopleidingen en dat de aanvraag van INHolland op goede gronden is afgewezen. De commissie heeft mij dan ook geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Ik heb dat advies overgenomen en Hogeschool INHolland daarvan in kennis gesteld.

Ik zal nu op heel korte termijn nagaan of betrokkenen het zinvol achten om het gesprek te continueren en te verkennen welke alternatieven aanvaardbaar en op korte termijn realiseerbaar zijn om te voorzien in voldoende docenten voortgezet onderwijs in de Haagse regio.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven