nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2008
Bij brief van 1 juli jl. (08-OCW-B-045) verzocht u mij te reageren
op de ontwikkelingen rond de ondertekening van het definitieve Convenant LeerKracht
van Nederland.
Gistermiddag heb ik met de werkgevers en werknemers van de sectoren primair
en voortgezet onderwijs het definitieve Convenant Leerkracht van Nederland
ondertekenend. Dit is een zeer mooi resultaat. Helaas hebben de sectoren middelbaar
en hoger beroepsonderwijs op het laatste moment laten weten nog niet tot ondertekening
van het definitieve convenant over te kunnen gaan.
Op 16 april 2008 heb ik met de sociale partners in het PO, VO, MBO
en HBO een onderhandelaarsakkoord bereikt over het convenant LeerKracht van
Nederland (Kamerstuk 27 923, nr. 53). In het Algemeen Overleg op
12 juni jl. heeft uw commissie over dit akkoord gesproken en heb ik u
kunnen melden dat de achterbanraadpleging over het onderhandelaarsakkoord
door alle partijen positief is afgerond. De achterbannen waren akkoord met
omzetting van het onderhandelaarsakkoord in een definitief akkoord.
In het convenant hebben we afgesproken dat een deel van de afspraken zijn
beslag moet krijgen in de decentrale cao’s. In de sectoren PO en VO
zijn hierover afspraken tussen sociale partners gemaakt. Ik moet constateren
dat het overleg van sociale partners in het MBO en HBO daarover nog niet tot
het gewenste resultaat heeft geleid.
De MBO Raad heeft mij bij brief d.d. 1 juli 2008 om uitstel gevraagd,
om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld overeenstemming te bereiken
met de vakorganisaties. Ik vertrouw erop dat zij daartoe in staat zullen zijn.
De HBO-raad heeft mij op 1 juli 2008 schriftelijk gemeld dat zij
constateert dat op basis van de uitkomsten van een evaluatie van de functieordening de uitgangssituatie in het actieplan niet overeenkomt met de werkelijkheid.
Ze stelt daarom niet in staat te zijn binnen het beschikbare financiële
kader tot afspraken met de bonden te komen. De inhoud van dit onderzoek is
mij nog niet bekend. Daarbij teken ik aan, dat de in het actieplan en onderhandelaarsakkoord
opgenomen uitgangspunten voor de huidige functiemix zijn gebaseerd op gegevens
uit de salarisadministraties. Dit is bij de partners bekend en er kan naar
mijn mening dan ook geen sprake zijn van een gewijzigde uitgangssituatie.
Ik verwacht dan ook dat de sociale partners in het HBO opnieuw rond de tafel
gaan om binnen het beschikbare budget en op basis van de in het onderhandelaarsakkoord
gemaakte afspraken tot een oplossing te komen, zodat ook de middelen voor
het HBO bij de leraren in het hoger beroepsonderwijs terecht kunnen komen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk