nr. 49
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 januari 2008
Als reactie op uw brief van 20 december 2007 (07-OCW-B-078) bericht
ik u hierbij over mijn voornemens betreffende de monitoring van de doelstellingen
en resultaten van het Actieplan LeerKracht van Nederland.
Vorm en frequentie
Ik ben voornemens een halfjaarcyclus te hanteren bij het rapporteren.
Hierbij is er sprake van een tussenrapportage in het voorjaar en een jaarrapportage
welke is geïntegreerd in de Nota Werken in het Onderwijs (bij begroting).
Halfjaarlijkse voortgangsrapportages bieden goede mogelijkheden tot tijdige
interventie als onvoldoende resultaten (dreigen te) worden geboekt. Ik zal
in de Nota Werken in het Onderwijs 2009 (te verschijnen in september 2008)
de nulmeting opnemen. Daarnaast zal een aantal langerlopende onderzoeken met
als oogmerk effectmeting worden opgestart, daarbij kunnen ook moeilijker meetbare
beleidsdoeleinden, zoals het versterken van de positie van de medezeggenschap
en de leraar, aan de orde komen (zie ook de laatste alinea).
Inhoud
Het actieplan voorziet in beleidsmaatregelen op het terrein van arbeidsvoorwaarden,
scholing/professionalisering en opleiding van leerkrachten en op bepaalde
punten ook voor ondersteunend personeel (conciërges) en schoolleiders.
Convenanten met prestatieafspraken zullen worden afgesloten per sector. De
invulling hiervan is pas op een later moment bekend. Dat kan betekenen dat
er nog indicatoren zullen worden toegevoegd.
Op het terrein van beloning komen in ieder
geval de volgende indicatoren aan bod:
– de functiemix (in betaalde schalen en periodieken); de doorstroom
van academici naar schalen LC en LD (de laatste in een lagere frequentie);
– de toekenning van periodieken (onthouden, halve, enkele en dubbele
periodieken);
– de toekenning van de regionale toeslag aan docenten (in relatie
tot het beschikbare budget);
– de toekenning van de bindingstoeslagen (idem);
– de toekenning van overige toeslagen (functionering en arbeidsmarkt);
– de inkorting van de carrièrelijn.
Op het terrein van de kwaliteit van het personeel
worden in ieder geval de volgende beleidsindicatoren opgenomen:
– (on)bevoegheid van docenten. Dit is een intensief traject waarbij
gegevens uit verschillende bronnen moeten worden verzameld (eens per jaar).
Tevens wordt momenteel gekeken of het mogelijk is om ook de duur van de onbevoegdheid
in kaart te brengen;
– scholingsinspanning t.b.v. leerkrachten door scholen (scholingsbudget
scholen);
– benutting van het scholingsfonds (wie neemt deel, welke opleiding,
alsook de uitputting);
– ontwikkeling van gezamenlijke eindtermen door de lerarenopleidingen;
– deelname aan het register (mogelijk naar achtergrondkenmerken);
– ziekteverzuim (ook jaarlijks in verband met omvang van de administratieve
last) naar leeftijd en geslacht;
– arbeidsdeelname oudere leerkrachten;
– instroom vanuit «zij-instroom» en een «stille-reserve-regeling».
Op het terrein van het kwantitatieve beleidsdoel «voldoende
leraren» worden de volgende indicatoren opgenomen:
– vacaturecijfers (naar regio, personeelscategorie en periodiek
clustering van vakken);
– instroom vanuit «zij-instroom» en een «stille-reserve-regeling»;
– uitstroom naar andere sectoren (1x per jaar);
– instroom vanuit de opleidingen (1x per jaar); beroepsrendement;
– instroom en uitval in de lerarenopleidingen, ook t.g.v. de reken-
en taaltoets;
– aandeel allochtone leerkrachten;
– gevolgen invoering vrijwillige ophoging normjaartaak naar een
equivalent van de 40-urige werkweek (o.a. te meten aan de ontwikkeling van
de deeltijdfactor, het aandeel dat fulltime gaat werken en het aandeel lesuren
onderscheiden naar starters en oudere leraren);
– ontwikkeling van het gebruik van combinatiefuncties en de conciërge-regeling;
– instroom en rendement van kopopleiding.
Voor al deze indicatoren geldt dat naast de stand ook de ontwikkeling
wordt weergegeven. Telkenmale zal ook worden aangegeven in hoeverre de realisatie
in lijn is met het nog af te spreken pad om de streefcijfers te behalen.
Ten slotte
Naast de hier genoemde monitoring zal in samenspraak met het CPB en een
aantal externe deskundigen op het terrein van effectmeting en de (onderwijs)arbeidsmarkt
een aantal onderzoeken worden opgezet om de effecten van het beleid in kaart
te brengen. Hierbij zal het in ieder geval gaan over het effect van de maatregelen
op onderwijsprestaties (kwaliteit), bijdrage aan terugdringen tekort (ook
regionaal), werkdruk en tevredenheid. Bij de effectmetingen zal rekening gehouden
worden met verschillen in achtergrondkenmerken van leraren, scholen en/of
leerlingen. Mogelijk zal uit overleg met CPB en andere deskundigen blijken
dat er behoefte is aan extra data.
Ik zal zoveel mogelijk van de bovenstaande cijfers op instellingsniveau
aan de instellingen zelf ter beschikking stellen1,
ten behoeve van de administratieve lastenvermindering en horizontale verantwoording
(hetgeen de werknemersgeleding in de medezeggenschapsraden beter in staat
zal stellen hun rol in het proces te vervullen). In de halfjaarlijkse rapportages
zal specifieke aandacht worden besteed aan besturen/instellingen die opvallend
afwijken van het – nog af te spreken – ontwikkelingspad (in positieve,
maar ook in negatieve zin).
Hiermee beschouw ik mijn toezegging inzake de resultaatafspraken en indicatoren
t.b.v. het Actieplan LeerKracht van Nederland als afgedaan.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk