27 923
Werken in het onderwijs

nr. 42
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 augustus 2007

Tijdens het algemeen debat van 5 oktober 2006 (30 800 VIII/27 923, nr. 72) heeft mijn ambtsvoorganger minister Van der Hoeven toegezegd een voorstel, gedaan door het toenmalig lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de heer Jungbluth, met de universiteiten te bespreken. Het voorstel betreft het aanbieden van een universitaire masteropleiding tot specialistische leraar basisonderwijs op het terrein van achterstanden. Het zou goed zijn aan te sluiten bij het, ten tijde van de toezegging nog te verschijnen, rapport van het Landelijk platform beroepen in het onderwijs (LPBO) over de behoefte aan educatieve masters.

Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

Bij brief van 1 februari 2007 heeft u inmiddels het bedoelde rapport van het LPBO, getiteld «Educatieve masteropleiding (27 923, nr. 38). Beeld van een behoefte» ontvangen. In dit rapport gaf het LPBO aan dat er in het scholenveld behoefte bestaat aan een educatieve masteropleiding op hbo-niveau met een generiek inhoudelijk (met een sterke focus op innovatie en schoolontwikkeling) en een specifiek didactisch (duale opzet met een sterke relevantie voor de leraar en de school) profiel. Het rapport laat zich niet uit over de behoefte aan masters op wo-niveau. Inmiddels wordt in navolging van dit rapport met de HBO-raad bezien hoe de ontwikkeling van een dergelijke educatieve master door de hogescholen ter hand kan worden genomen. Zoals in de brief van 1 februari jl. is aangegeven, zijn voor dergelijke hbo-masters uit de «enveloppe lerarenbeleid»middelen beschikbaar.

Bij de door de heer Jungbluth voorgestane opleiding op (master-)niveau ging het om een «multidisciplinaire universitaire opleiding voor basisschoolleraren in het kansenbeleid».

Hierover zijn in aansluiting op het bovengenoemde advies van het LPBO ambtelijke gesprekken gevoerd met Prof. T. Wubbels, voorzitter van het disciplineoverleg onderwijskunde en de heer F. Rokebrand, voorzitter van het Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs, op voorstel van respectievelijk de Interdisciplinaire Commissie Lerarenopleiding van de VSNU en de HBO-raad.

Daarbij is vooral gesproken vanuit het doel van de voorgestane opleiding, te weten verbetering van de ontwikkelingskansen van leerlingen in achterstandssituaties via de professionele ontwikkeling van leerkrachten.

Belangrijke uitkomst van deze overleggen is dat de deelnemers wel mogelijkheden zien voor gerichte nascholing op universitair niveau, maar dat zij een formele masteropleiding, gezien de behoeften van de doelgroep: een gerichte opleiding voor leerkrachten op basisscholen in achterstandssituaties, niet zozeer beschouwen als middel om het doel te bereiken. In plaats daarvan wordt meer verwacht van cursussen die de deelnemers (wetenschappelijk) verantwoorde state of het art-inzichten bijbrengen op gebieden als: didactiek van rekenen/wiskunde; tweede taalverwerving; interculturele pedagogiek; relatie schoolsituatie/thuissituatie; orthopedagogische aspecten waaronder diagnostiek en behandeling van leer- en gedragsproblemen; begrijpend lezen en tweetaligheid; voor- en vroegschoolse educatie, verlengde schooldag, schakel- en kopklassen.

Deelname aan dergelijke cursussen zou ook kunnen leiden tot certificaten die desgewenst vrijstelling opleveren voor een deel van de bestaande universitaire (pre)master trajecten pedagogiek en/of onderwijskunde.

Naar aanleiding van de resultaten van deze verkenning is mijn conclusie dat versterking van leerkrachten in achterstandssituaties aandacht zou moeten krijgen via de voorgestelde vormen van (wetenschappelijke) nascholing.

Ik stel mij voor dat de regionale samenwerkingsverbanden van universitaire en hbo-lerarenopleidingen met scholen voor basis-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs die in het kader van de Beleidsagenda lerarenopleiding 2005–2008 zijn opgericht, een goed platform bieden. Hierin wordt gericht bezien welke vraag naar nascholing er is vanuit de leerkrachten en scholen die te maken hebben met achterstandssituaties en op welke wijze daaraan zo goed mogelijk kan worden voldaan.

De middelen die vanaf vorig jaar extra zijn toegekend voor professionalisering – via het convenant professionalisering structureel € 100 miljoen op jaarbasis – kunnen daarbij een goede ondersteuning bieden.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven