27 923
Werken in het onderwijs

nr. 30
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2006

Op 1 augustus 2006 treden de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO, Staatsblad 2004, 344) en het op die wet gebaseerde Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel (Staatsblad 2005, 460) in werking.

Op weg naar dat moment heb ik diverse malen met u het gesprek gevoerd over bekwaamheidseisen voor leraren die zijn gebaseerd op voorstellen van de stichting beroepskwaliteit leraren en ander personeel (SBL).

Zo voerden we begin 2004 het debat over het wetsvoorstel Wet BIO. Met het oog daarop was de concept-eindversie van het voorstel van SBL ter kennisneming aan uw Kamer gezonden.

Dat voorstel had betrekking op bekwaamheidseisen voor respectievelijk de leraar/docent

– PO (basis-, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs bedoeld in WPO en WEC)

– VO/BVE (praktijkonderwijs, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO), educatie en middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en de eerste drie leerjaren van HAVO en VWO), en

– VHO (voorbereidend hoger onderwijs).

In het debat over het wetsvoorstel is veel aandacht besteed aan de vraag of de voorgestelde bekwaamheidseisen voor de leraar VO/BVE ook voldoende adequaat en herkenbaar zouden zijn voor de leraar in VMBO en MBO dan wel of er mogelijk behoefte zou zijn aan een afzonderlijke (4e) set van bekwaamheidseisen voor die leraar.

Dat debat heeft geleid tot twee acties.

In de eerste plaats heeft SBL op mijn verzoek het toen voorliggende voorstel voor bekwaamheidseisen voor de leraar VO/BVE nader uitgewerkt en toegelicht en vastgesteld dat het aldus bijgestelde voorstel kon rekenen op voldoende draagvlak bij leraren en andere belanghebbenden in beroepsonderwijs en VMBO. In de toelichting op het vervolgens tot stand gekomen Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel is daaraan uitgebreid aandacht besteed.

In de tweede plaats heb ik het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs (LPBO), dat in maart 2005 is geïnstalleerd, verzocht bij voorrang antwoord te geven op de volgende vraag: «Is op den duur een afzonderlijk competentieprofiel gewenst voor de leraar in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) en beroepsonderwijs en welke bekwaamheidseisen zouden bij dat competentieprofiel moeten worden vastgesteld?»

Het LPBO heeft mij vandaag zijn rapport «Competentieprofiel leraar beroepsonderwijs?» aangeboden. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd, bied ik u dat rapport hierbij aan.1

Geen afzonderlijk competentieprofiel en geen afzonderlijke bekwaamheidseisen

Het LPBO komt tot het oordeel dat het niet wenselijk is om een afzonderlijk competentieprofiel voor de leraar (V)MBO te onderscheiden en dat nieuwe bekwaamheidseisen voor die leraar dus niet hoeven te worden vastgesteld.

Het LPBO komt tot dit oordeel op grond van zijn vaststelling dat:

– het huidige profiel van de tweedegraads leraar een adequaat profiel is voor de leraar (V)MBO;

– afzonderlijke bekwaamheidseisen voor het (V)MBO een negatieve uitwerking hebben op de transparantie en robuustheid van de kwalificatiestructuur voor de onderwijsberoepen en op de samenhang binnen deze kwalificatiestructuur;

– het beroepsmatig handelen van leraren zowel in het VMBO als in het MBO, niet wezenlijk verschilt van het beroepsmatig handelen van leraren in het algemeen vormend voortgezet onderwijs;

– de beroepsbeoefenaren binnen het (V)MBO geen behoefte uitspreken aan een afzonderlijk competentieprofiel.

Het LPBO heeft naar mijn mening een gedegen en zorgvuldige werkwijze gehanteerd. Dat heeft geleid tot een goed onderbouwde en consistente redenering. Het LPBO maakt het ook voldoende aannemelijk dat zijn oordeel representatief is voor de opvattingen van het beroepenveld over de wenselijkheid van een afzonderlijk profiel voor de leraar beroepsonderwijs. Vooral de opstelling van de beroepsbeoefenaren in het beroepsonderwijs zelf, is naar mijn mening betekenisvol.

Ik neem het oordeel van het LPBO en de daaronder liggende overwegingen dan ook over. Ik merk daarbij op, ook het LPBO noemt dat punt, dat een brede bekwaamheid ook van belang is voor de beweeglijkheid van de leraar op de onderwijsarbeidsmarkt. Ik zal dan ook geen voorstel doen om het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel op dit punt aan te passen.

Opleiden voor bekwaamheidseisen VO/BVE

Het oordeel van het LPBO impliceert – en het LPBO bevestigt dat – dat degene die wordt opgeleid om te voldoen aan de bekwaamheidseisen VO/BVE in dat hele gebied (praktijkonderwijs, VMBO, educatie en beroepsonderwijs en de eerste drie leerjaren van HAVO en VWO) goed moeten kunnen functioneren.

Dat stelt eisen aan lerarenopleidingen. Opleidingen moeten leiden tot brede benoembaarheid in VO/BVE.

Eerder heeft ook de commissie die de tweedegraads lerarenopleidingen heeft gevisiteerd, zich hierover uitgesproken. De commissie gaf in haar rapport «Samen scholen» (april 2004, deel A pagina 23) aan eraan te hechten dat «lerarenopleidingen studenten opleiden, die over basiskwalificaties voor het hele tweedegraadsgebied beschikken». Op grond van de visitatie kwam zij echter tot de conclusie (deel A, pag 24): dat studenten in het algemeen beter worden voorbereid «op een functie in havo, vwo en in de gemengde en theoretische leerweg, dan op functies in de kaderen basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo, met name in het omgaan met leerlingen met een lwoo-indicatie, en het bve.»

In het vervolg gaat de commissie in haar aanbevelingen in op de keuze die de opleidingen «in dit verband moeten maken tussen het studenten aanleren van brede of juist meer specifieke kwalificaties. De spanning tussen de basiskwalificaties, het voldoen aan de komende bekwaamheidseisen leraar vo/vmbo en de toenemende vraag naar uitstroomprofielen zal volgens de commissie niet opgelost moeten worden door smallere basiskwalificaties, maar door een getuigschrift dat breed in het veld wordt erkend en waarop het uitstroomprofiel zichtbaar wordt. Zo kan een werkgever zien waarvoor de beginnende leraar inzetbaar is en voor welke domeinen hij in het kader van zijn professionele ontwikkeling nog competenties zal moeten verwerven.» (deel A, pag. 29/30).

Wat hebben lerarenopleidingen ondernomen?

Domeincompetenties en Kennisbasis

Lerarenopleidingen hebben de conclusies van de visitatiecommissie ter harte genomen. Mede op basis van het visitatierapport hebben de opleidingen gezamenlijk onder meer het formuleren van domeincompetenties voor lerarenopleidingen ter hand genomen. Bovendien hebben de opleidingen gezamenlijk het project Kennisbasisgestart in samenwerking met SBL en met het aan de Open Universiteit Nederland verbonden Ruud de Moorcentrum. Beoogd resultaat van de Kennisbasis is de beschrijving van relevante vakinhoudelijke, didactische en pedagogische kennis behorend bij competentieprofielen en gerelateerd aan beroepssituaties onderscheiden naar inhoudelijk domein en schooltype of leeftijdsgroep.

De afspraken die de HBO-raad en ik in de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005–2008 hebben vastgelegd over de verbetering van de kwaliteit van de opleidingen sluiten hier naadloos op aan. Zo wordt er onder andere gewerkt aan het HO-niveau van de opleidingen en aan de vertaling van de bekwaamheidseisen voor het beroep in opleidingsgerichte eindtermen.

Domeincompetenties en Kennisbasis kunnen naar mijn oordeel een goed houvast bieden voor het vormgeven van een opleiding gericht op brede bekwaamheid waarin nadrukkelijk ook ruimte is voor profilering en verdieping in samenspraak met scholen en leraren.

Vraaggericht opleiden/uitstroomprofielen

Een aantal opleidingen heeft zich ingespannen profilering en/of verdieping in het opleidingsprogramma meer vraaggericht vorm te geven, bijvoorbeeld door zich nadrukkelijker te profileren als een opleiding die een goede voorbereiding geeft op het (V)MBO en voor een belangrijk deel met en in dat (V)MBO wordt voorbereid en uitgevoerd.

Ik juich die initiatieven toe en heb meermalen aangegeven (onder meer bij de behandeling van de wet BIO) dat opleidingen die voorbereiden op een brede bekwaamheid kunnen werken met uitstroomprofielen waarin studenten bijvoorbeeld hun bekwaamheid op een of meer onderdelen kunnen verdiepen of verbreden, respectievelijk in de praktijk van een deel van het onderwijs (bijvoorbeeld het VMBO) hun (brede) bekwaamheid kunnen verwerven en aantonen. Dergelijke uitstroomprofielen bieden goede mogelijkheden om op verzoek van en samen met scholen de bekwaamheidseisen zodanig aan te vullen en/of te vertalen naar een concreet opleidingsprogramma dat nauw wordt aangesloten bij de behoeften in de regio en bij de wensen van studenten. Ik heb daarbij wel altijd de aantekening gemaakt dat met een dergelijke invulling de opleiding niet mag leiden tot een smallere bekwaamheid (i.c. een niet bestaande bevoegdheid) dan wordt beoogd met de in de regelgeving vastgelegde set van bekwaamheidseisen. Dat heeft ook gevolgen voor de publieke uitingen over de opleiding. Het moet studenten volstrekt duidelijk zijn dat wordt opgeleid voor een brede bekwaamheid, maar dat in die opleiding natuurlijk een nadere profilering mogelijk is.

Om inzicht te krijgen in aard en omvang van initiatieven door lerarenopleidingen die specifiek gericht zijn op het (V)MBO, laat ik hiernaar thans, conform het verzoek van uw Kamer op 25 januari jl. een inventarisatie uitvoeren. Ik wil u uiterlijk aan het eind van het zomerreces 2006 informeren over de uitkomsten van deze inventarisatie.

Ten overvloede wijs ik u erop dat met die inventarisatie geen oordeel mag en kan worden gegeven over de vraag of betreffende opleidingen voldoen aan de eisen van basiskwaliteit om te kunnen leiden tot de brede bevoegdheid voor VO/BVE. Dat oordeel is, in het kader van de accreditatie, immers voorbehouden aan de NVAO.

Hoe verder?

Ik zal het oordeel van het LPBO en mijn in deze brief verwoorde standpunt daarbij zenden aan VO-raad, BVE-raad en HBO-raad en aan de in de ADEF samenwerkende opleidingen voor leraren VO/BVE. Die documenten zullen ook (integraal of via een link) worden geplaatst op de website van OCW.

Met de lerarenopleidingen zal ik in het kader van de beleidsagenda lerarenopleiding 2005–2008 het gesprek voeren over de betekenis van het oordeel van het LPBO en mijn standpunt daarbij voor de praktijk van het opleiden. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten daarvan.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven