27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 233 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2016

Naar aanleiding van de motie van het lid Schouten c.s. die is ingediend in het VAO arbeidsmarktbeleid van 15 november jl.1 heb ik de heer Jacques Tichelaar bereid gevonden om met partijen in het primair onderwijs in gesprek te gaan over de wijze waarop het vervangingsbeleid uit de cao primair onderwijs kan worden toegepast en te wijzen op de mogelijkheden tot maatwerk die de wet biedt. Op 15 december jl. heb ik de rapportage van de heer Tichelaar ontvangen en ik bied deze hierbij aan uw Kamer aan2.

Zoals de heer Tichelaar in zijn rapportage ook heeft benadrukt zijn partijen in het primair onderwijs zich terdege bewust van de actuele problematiek die op verschillende onderwerpen in de sector speelt.

Voor wat betreft het vervangingsbeleid hebben partijen nu afgesproken om in gezamenlijkheid te willen komen tot een betere voorlichting en naleving van de bij cao reeds gemaakte afspraken. Daarnaast hebben partijen aangegeven om als eerste stap naar een meer structurele oplossing de Minister te willen verzoeken het mogelijk te maken om te komen tot een uitzondering op de ketenbepaling. Een mogelijkheid waar de Wwz overigens al vanaf de inwerkingtreding van deze wet in voorziet.

Gelijktijdig met de rapportage van de heer Tichelaar heb ik van partijen bij de cao primair onderwijs dan ook het verzoek ontvangen om een uitzondering op grond van artikel 7:668a, lid 8, van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor de functie van onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken, indien deze functie wordt verricht op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van ten hoogste 14 kalenderdagen in verband met vervanging van onvoorzien ziekteverzuim en die is ingegaan in de periode van januari tot en met maart van enig kalenderjaar.

Partijen hebben toegelicht dat gedurende januari, februari en maart binnen het primair onderwijs meer ziektevervanging nodig is dan gemiddeld. Het is bestendig gebruik om deze extra hoeveelheid vervangingen wegens het bovengemiddeld onvoorzien ziekteverzuim, uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In de cao Primair Onderwijs was hiervoor ook altijd een uitzondering op de ketenbepaling opgenomen.

Daarnaast hebben partijen toegelicht waarom het vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en van de hiervoor genoemde functie noodzakelijk is om deze functie alleen op een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd uit te voeren.

Het primair onderwijs wordt gekenmerkt door de bijzondere situatie dat in geval van ziekte van een leerkracht altijd een vervanger moet worden ingezet. Het primair onderwijs is daarmee de enige onderwijssector waar ziekte van een leerkracht niet mag leiden tot lesuitval. Voor de bedrijfsvoering in het primair onderwijs is het derhalve noodzakelijk dat een schoolbestuur in geval van ziekte van een leerkracht op tijdelijke basis over een vervanger kan beschikken.

In de CAO Primair Onderwijs 2016–2017 zijn daartoe afspraken gemaakt dat elk bestuur in het bijzonder onderwijs met de personeelsgeleding van de MR afspraken moet maken over het vervangingsbeleid. In dit vervangingsbeleid dient te worden omschreven op welke manier de vervanging wordt georganiseerd en met welke type contracten. Het uitgangspunt daarbij is: de historische vervangingsbehoefte. Met de verschillende in de cao opgenomen contractvormen kunnen schoolbesturen de noodzakelijke vervanging ook grotendeels opvangen.

Echter wanneer zich een periode van een hoger dan gemiddeld ziekteverzuim voordoet – zoals bijvoorbeeld ten tijde van een griepgolf – lijken de in de cao geregelde contractvormen voor vervanging onvoldoende adequaat. Daar moet dan ook extra personeel voor worden aangetrokken dat telkens voor korte duur kan worden ingezet. Gelet op de tijdelijke aard van werkzaamheden die moeten worden verricht, ligt het niet in de rede dat na een aantal tijdelijke contracten een vast contract zal ontstaan, in welke vorm dan ook. Vast staat immers dat de betreffende werkzaamheden zullen komen te vervallen. Het is voor een verantwoorde bedrijfsvoering dan ook noodzakelijk om deze werkzaamheden alleen op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd uit te kunnen voeren.

Nu aan beide voorwaarden genoemd in artikel 7:668a, lid 8, van het BW wordt voldaan, zal ik aan het verzoek gevolg geven.

Ten slotte merk ik op dat hieruit blijkt dat ook voor deze partijen de ketenbepaling in de Wwz mogelijkheden tot afwijking kent als dat noodzakelijk is voor het oplossen van een reëel probleem. Over de wijze waarop een oplossing moet worden gerealiseerd, moet uiteraard wel overeenstemming bestaan tussen betrokken partijen. Partijen in de sector zijn ook het beste in staat om te beoordelen of een verruiming van – of een uitzondering op – de ketenbepaling noodzakelijk is. Het verheugt mij dat partijen in het onderwijs uiteindelijk gezamenlijk tot het inzicht zijn gekomen dat dit hier het geval is.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstuk 29 544, nr. 751.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven