Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2012
Op 21 juni 2012 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in
een brief verzocht om een kabinetsreactie op het banenplan primair onderwijs van de
Algemene Onderwijsbond (Aob), dat op 19 juni 2012 is gepresenteerd. De Aob stelt voor
om de € 75 miljoen, die in het Lente-akkoord is bestemd voor professionalisering schoolleiders
en leraren in het hele onderwijs, te besteden aan baanbehoud van boventallig onderwijspersoneel
in het primair onderwijs.
Ik volg de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt nauwgezet. Daarbij neem ik ook
het signaal dat de Aob afgeeft met dit banenplan serieus. Voor het primair onderwijs
geldt dat er in bepaalde regio’s sprake is van krimp. In deze regio’s lopen de leerlingaantallen
terug. Voor scholen betekent minder leerlingen dat zij kritisch naar hun formatie
moeten kijken en dat de kans bestaat dat zij docenten moeten ontslaan. Ik ben echter
niet van plan om via subsidies boventallig personeel voor die regio’s te behouden.
Er zijn namelijk ook nog steeds regio’s waar goed gekwalificeerd personeel nodig is
vanwege een stijging van het aantal leerlingen. Dat zou de tekorten bij de schoolbesturen
in deze regio’s vergroten.
Wel vind ik meer regionale samenwerking wenselijk. Over de mogelijkheden overleg ik
met de fondsen voor participatie en vervanging. Nu al zijn er goede voorbeelden van
regionale samenwerking, zoals het Personeelscluster Oost Nederland (PON) en regionale
vervangingspools bijvoorbeeld in de provincie Limburg. Verder is met terugwerkende
kracht mogelijk gemaakt dat de zogeheten kleinescholentoeslag voor kleine scholen
die fuseren over een langere periode wordt afgebouwd. Daardoor krijgen zij meer tijd
om hun formatie bij te stellen en beter te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen.
Verder blijkt uit de eerste resultaten van de Loopbaanmonitor 20121 dat pas afgestudeerde leraren nog goed aan een baan kunnen komen. Wel duurt het iets
langer. Het aandeel pasafgestudeerde leraren basisonderwijs uit 2011 dat een half
jaar na afstuderen een baan heeft in het onderwijs, is met 78 procent vrijwel gelijk
aan 2010 (toen was het 80 procent). Wel betreft het vaker dan in voorgaande jaren
een tijdelijke en/of vervangingsbaan en zijn er regionale verschillen. In het westen
van het land had 83 procent van de afgestudeerde leraren een half jaar na afstuderen
een baan in het onderwijs, en in het noorden van het land 68 procent.
Onderzoek van SEO2 bevestigt dit beeld. Uit dit recent verschenen onderzoek blijkt ook dat pas afgestudeerde
leraren basisonderwijs in vergelijking met afgestudeerden van andere opleidingen,
relatief gezien vrij snel een baan (op hun niveau) vinden.
Onderzoek van de Inspectie geeft aan hoe belangrijk verdere professionalisering van
schoolleiders en leraren is. Ook uit diverse andere (internationale) onderzoeken blijkt
dat daar nog veel winst valt te behalen.
Overigens heb ik onlangs een brief over de arbeidsmarkt naar Uw Kamer gestuurd. Daarin
heb ik de meest recente macrocijfers over de arbeidsmarktramingen gepresenteerd en
aangegeven nadere analyses naar de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt uit te laten
voeren. Zodra die analyses gereed zijn, informeer ik Uw Kamer daarover.
Met deze brief beschouw ik het verzoek om een kabinetsreactie als afgedaan.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra