Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2011
In het algemeen overleg over leraren van 20 januari jongstleden heb ik toegezegd een tweetal vragen van het lid Dijsselbloem
over de Inspectie van het Onderwijs nog voorafgaand aan het algemeen overleg over het Jaarwerkplan 2011 van de Inspectie schriftelijk
te beantwoorden. Daarnaast is door de leden Beertema en Biskop gevraagd naar een reactie op signalen dat de cijfers op de
website www.bevoegd.nl niet kloppen. Met deze brief beantwoord ik deze vragen.
De heer Dijsselbloem heeft gevraagd naar de werkwijze van de inspectie ten aanzien van het toezicht op het leraarschap en
naar de rol van de inspectie in het toezicht op de lerarenopleidingen.
Het toezicht op het leraarschap wordt met de voorgenomen wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) ook aan de Inspectie
van het Onderwijs opgedragen. De bestaande toezichtkaders PO/VO en BVE van de inspectie zijn gericht op de kwaliteit van het
onderwijs. Zij worden uitgebreid met specifieke indicatoren en aandachtspunten gericht op het leraarschap. Daarnaast komen
er modules die – afhankelijk van de situatie op een school óf van de vraagstelling van de inspectie – ingezet worden.
Het toezicht doet geen uitspraken over individuele personen. Hoewel het toezicht wordt uitgevoerd door naar afzonderlijke
leraren te kijken (bijvoorbeeld bij lesobservaties), is het doel van het toezicht om oordelen te geven en te rapporteren op
schoolniveau en in het verlengde daarvan op stelselniveau. Zie ook de betreffende passage in de Memorie van toelichting van
de WOT: «...dat de inspectie alleen een oordeel geeft over de kwaliteit van het leraarschap in het algemeen en zich niet uitspreekt
over individuele leraren ...».
De voorgenomen wijziging in de WOT spreekt in art. 11, lid 2c over «... de kwaliteit van het onderwijs ... daaronder begrepen
de kwaliteit van het onderwijspersoneel». In de omschrijving van de toezichttaak van de inspectie in het wetsvoorstel blijft
de kwaliteit van het onderwijs centraal staan, en wordt de kwaliteit van het onderwijspersoneel daar expliciet toe gerekend.
Dit impliceert dat het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het onderwijspersoneel geen geheel nieuwe taak is voor
de inspectie, maar veeleer een expliciete uitbreiding van een bestaande taak: het beoordelen (én bevorderen) van de kwaliteit
van het onderwijs. Het toezicht op de kwaliteit van het onderwijspersoneel vormt dus een onderdeel van het toezicht van de
inspectie op de kwaliteit van het onderwijs. Onvoldoende kwaliteit van het onderwijspersoneel zal op zichzelf geen reden zijn
om bijvoorbeeld het toezicht te intensiveren of andere specifieke maatregelen te treffen. Als sprake is van onvoldoende onderwijskwaliteit
en deze veroorzaakt wordt door (onder andere) onvoldoende kwaliteit van het onderwijspersoneel dan zal het bevoegd gezag in
een plan van aanpak moeten aangeven hoe het van plan is de onvoldoende kwaliteit van het lerarencorps te verbeteren.
In het reguliere toezicht beschouwt de inspectie de lerarenopleidingen als alle andere opleidingen. Dat wil zeggen dat op
drie manieren toezicht aan de orde is:
a. thematisch op stelselniveau;
b. incidenteel onderzoek als de situatie daar om vraagt, en
c. via toezicht op accreditatie zoals die door de NVAO wordt uitgevoerd.
Hierbij zijn de WOT en de naleving van WHW eerste aangrijpingspunt. Daarnaast gaat de inspectie in op verzoeken van het ministerie
van OCW. Zo wordt bijvoorbeeld de Monitor Beleidsagenda Krachtig Meesterschap uitgevoerd naar de implementatie van de gelijknamige
beleidsnota. Qua insteek en uitvoering ligt dit onderzoek het dichtst aan tegen het boven onder a. genoemde thematisch onderzoek.
Verschillende scholen hebben inderdaad bij OCW hun bedenkingen geuit over de betrouwbaarheid van de bevoegdheidsgegevens op
de website www.bevoegd.nl. Het berekenen van de bevoegdheidscijfers is een complexe aangelegenheid. Om administratieve lasten
bij scholen te voorkomen worden allerlei reguliere bestanden aan elkaar gekoppeld. N.a.v. van de bedenkingen van deze scholen
heeft OCW de onderzoeksmethode doorgelicht. Het blijkt dat deze methode foutgevoelig is door de complexiteit en omvang van
de verschillende bestanden. De cijfers blijken een kleine foutmarge te bevatten die op sectoraal niveau te verwaarlozen is,
maar op schoolniveau incidenteel tot vervormde cijfers leidt. Het corrigeren van de cijfers zou voor scholen tot extra administratieve
lasten leiden. Om die reden overweeg ik niet langer bevoegdheidscijfers op schoolniveau te publiceren en de site te beperken
tot sectorale gegevens. Bevoegdheid blijft echter een belangrijk aandachtspunt: in de komende periode ga ik in gesprek met
de sector zelf (VO-Raad) en de inspectie om te bezien of de sector hier via de horizontale verantwoording zelf verantwoordelijkheid
voor kan nemen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra