B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 augustus
2001 en het nader rapport d.d. 5 september 2001, aangeboden aan de Koningin
door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad
van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 29 juni 2001, no.01.003156, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad
van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie
van toelichting houdende vervanging van paragraaf 17 van de Waterstaatswet
1900 door algemene regels inzake voorbereiding op en optreden bij gevaar voor
waterstaatswerken (Modernisering waterstaatswetgeving betreffende gevaar voor
waterstaatswerken).
Met het wetsvoorstel wordt beoogd verplichtingen en bevoegdheden van beheerders
van waterstaatswerken vast te leggen in het belang van de voorbereiding op
en het optreden tijdens omstandigheden waarin de veiligheid van waterstaatswerken
in gevaar is of dreigt te komen. Het is de bedoeling daartoe een meer overzichtelijke
en uniforme, maar ook een meer geintegreerde regeling tot stand te brengen.
De nu nog in verschillende wetten voorkomende bepalingen aangaande waterstaatscalamiteiten
worden bijeengebracht in een nieuwe paragraaf 17 van de Waterstaatswet
1900.
De Raad van State heeft waardering voor het wetsvoorstel en beperkt zich
tot twee opmerkingen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 29 juni
2001, nr.01.003156, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 20 augustus 2001, nr. W09.01.0286/V bied ik U hierbij
aan.
De Raad van State heeft waardering voor het wetsvoorstel en beperkt zich
tot een tweetal opmerkingen.
1. Volgens de Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 (pagina 23)
zal er duidelijkheid moeten bestaan over de kwaliteit en de capaciteit van
de bijdrage die door afzonderlijke disciplines wordt geleverd. Ook zal de
kwaliteit van de rampenbestrijding moeten worden bewaakt. Het komt in de praktijk
aan op deskundigheid en de bereidheid om waar nodig gebruik te maken van deskundigheid
van anderen, zonder dat dit leidt tot competentieproblemen.
Nu het wetsvoorstel en de beleidsnota naar het oordeel van de Raad sterk
bestuurlijk zijn geïnspireerd dreigt eenzijdigheid als de noodzakelijke
operationele uitvoering – het feitelijk optreden in de praktijk –
onderbelicht blijft. Omdat dit laatste het geval is adviseert
de Raad in de memorie van toelichting nader aandacht te besteden aan de uitvoering.
1. Met de Raad ben ik met van mening dat het bij rampen- en calamiteitenbestrijding
uiteindelijk aankomt op een adequate operationele uitvoering. In de memorie
van toelichting komt deze opvatting ook reeds op tal van plaatsen tot uitdrukking.
Het advies van de Raad heeft op dit punt geleid tot een aanvulling waarbij
nogmaals in algemene zin is benadrukt dat bij de invulling van de bestuurlijke
bevoegdheid en de bestuurlijke verplichtingen duidelijk moet worden dat deze
ten dienste staan van de juiste noodzakelijke operationele uitvoering ten
tijde van een calamiteit (paragraaf 2 van het algemene gedeelte van de
memorie van toelichting).
2. Het voorgestelde artikel 69, tweede lid, Waterstaatswet 1900 regelt
de afstemming tussen de plannen op grond van de Wet rampen en zware ongevallen
en het calamiteitenplan krachtens dit wetsvoorstel. De afstemming van (de
uitoefening van de) betrokken bevoegdheden wordt evenwel niet in het wetsvoorstel
geregeld, maar beschreven in de memorie van toelichting (paragraaf I.6). De
Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving heeft op 25 september 2000
geadviseerd dat ondermeer nader aangegeven moet worden in welke situaties
zich samenloop van de bevoegdheden van beheerder en burgemeester kan voordoen
en op welke wijze die bevoegdheden dan op elkaar moeten worden afgestemd.
Daarnaast achtte de Staatscommissie meer duidelijkheid gewenst over de vraag
in welke situatie de burgemeester een bevel zal kunnen of moeten geven aan
een beheerder.
De Raad adviseert in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 te bepalen
dat de afstemming van deze bevoegdheden dient te worden geregeld in het calamiteitenplan.
2. De Raad adviseert in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 te bepalen
dat de afstemming van bevoegdheden (van die van de burgemeester op die van
de beheerder) dient te worden geregeld in het calamiteitenplan. Indien de
Raad hiermee zou bedoelen te zeggen dat de bevoegdheidsverdeling tussen de
burgemeester en de beheerder zelve nader in het calamiteitenplan uitgeschreven
zou moeten worden, kan ik hem daarin niet volgen. Het is immers de wet die
de reikwijdte van de bevoegdheid afbakent; is sprake van een ramp in de zin
van de Wet rampen en zware ongevallen, dan is de burgemeester bevoegd. Is
sprake van een waterstaatkundige calamiteit – nog niet zijnde een ramp –
dan is de beheerder bevoegd. Nadere uitwerkingen in een plan kunnen hieraan
niet aan- of afdoen. Indien de Raad heeft bedoeld te zeggen dat de beheerder
in het calamiteitenplan de burgemeester nader inzicht zou kunnen geven in
de wijze en het tijdstip van uitoefening van de bevoegdheid, gegeven in artikel
72, eerste lid, dan kan ik hem daarin volgen. Het kan in de praktijk verhelderend
werken indien in artikel 69 expliciet wordt voorgeschreven dat in het calamiteitenplan
een beschrijving opgenomen dient te zijn van het moment en de wijze van het
door de beheerder informeren van burgemeester en wethouders van de gemeente
waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen. In die zin is artikel 69, eerste
lid, aangepast.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries