27 920
Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs

nr. 108
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 4 februari 2002

Op 4 december jl. is de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel betreffende de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (in het vervolg kortweg aangeduid als onderwijsnummer) afgerond.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heb ik toegezegd u regelmatig te zullen informeren over de stand van zaken met betrekking tot de invoering van het onderwijsnummer. Deze brief bevat een eerste bericht over de voortgang. Verder ga ik in op enkele andere aan (de invoering van) het onderwijsnummer gelieerde vraagstukken, die in de besprekingen in de Tweede of Eerste Kamer aan de orde zijn geweest en waarvan ik heb toegezegd daar later op terug te zullen komen. Deze brief bevat ook mijn reactie op de door de griffier van de vaste commissie voor OCenW van de Tweede Kamer aan mij voorgelegde vraag over kinderen die administratief «zoek» zijn.

Samengevat komen de volgende onderwerpen aan de orde:

1. De voortgang van de invoering van het onderwijsnummer;

2. De bescherming van persoonsgegevens in schooladministraties;

3. De bescherming van persoonsgegevens in RMC-registraties;

4. Faciliteitenregeling;

5. Leerlingen en studenten zonder sofi-nummer;

6. Kinderen die administratief «zoek» zijn;

7. Kinderen die (nog) geen verblijfsvergunning hebben.

1. De voortgang van de invoering van het onderwijsnummer

Projectorganisatie

Ten behoeve van de invoering van het onderwijsnummer is eind 2000 een project gestart waarin onderdelen van mijn departement (beleidsdirecties en Cfi) en de IB-Groep samenwerken. Na de voorbereidende werkzaamheden is medio 2001 gekozen voor een aanpak waarbij gewerkt wordt op basis van halfjaarlijkse opdrachten aan de IB-Groep, aan Cfi en aan de betrokken beleidsdirectie(s). De IB-Groep en Cfi zijn verantwoordelijk voor het aanpassen van de eigen geautomatiseerde systemen, procedures en organisatie. De beleidsdirecties zijn bestuurlijk verantwoordelijk voor de invoering van het onderwijsnummer in de onderwijsinstellingen.

Belangrijke onderdelen van de halfjaarlijkse opdrachten aan de opdrachtnemers zijn de planning en het budget voor het betreffende halfjaar. Een extern bureau (Het Expertisecentrum) voert in mijn opdracht tweemaandelijks een contra-expertise uit op de activiteiten die in het kader van het project worden uitgevoerd.

Invoeringsvolgorde

In 2002 wordt gestart met de invoering van het onderwijsnummer in het voortgezet onderwijs. Op dit moment voeren IB-Groep en Cfi elk een uitvoeringstoets uit om te kunnen beoordelen of het mogelijk is het onderwijsnummer in de bve-sector en in het hoger onderwijs in 2003 gelijktijdig in te voeren. Het voornemen is om in ieder geval in 2003 te starten met de invoering van het onderwijsnummer in de bve-sector.

In verband met de omvang van het veld en met het oog op de inspanningen die op administratief gebied nog door deze scholen geleverd moeten worden, zal het onderwijsnummer als laatste, in 2004, in het Primair Onderwijs worden ingevoerd.

De invoering in het voortgezet onderwijs

Begin 2002 heb ik op basis van de planningen van de opdrachtnemers (IB-Groep, Cfi en de beleidsdirectie Voortgezet Onderwijs) geconstateerd dat in 2002 kan worden gestart met de invoering van het onderwijsnummer in het voortgezet onderwijs. Dit heeft er toe geleid dat de wet per 8 februari 2002 voor het voortgezet onderwijs in werking zal treden voor zover het betreft het opnemen van de sofi-nummers in de schooladministratie.

Gegeven de startdatum (8 februari) volgt uit de wet globaal het volgende verloop van het invoeringstraject, dat nader ingevuld moet worden:

• 8 februari 2002: de belastingdienst stuurt 8 februari het sofi-nummer aan alle ouders van kinderen in de leeftijdscategorie van 10 tot en met 17 jaar;

• 8 februari – 8 juni 2002: de ouders/leerlingen leveren het sofi-nummer in bij de vo-school;

• 2 – 16 oktober 2002: de vo-scholen leveren het sofi-nummer en de aanvullende gegevens van de leerlingen die op 1 oktober 2002 zijn ingeschreven aan de IB-Groep. Het Basisregister onderwijs (BRON) wordt door IB-Groep gevuld;

• 31 december 2002: de IB-Groep geeft uiterlijk op deze datum aan de vo-scholen de sofi-nummers dan wel de onderwijsnummers door van de leerlingen die op 1 oktober 2002 waren ingeschreven, maar waarvan op dat moment geen sofi-nummer bekend was.

De uiteindelijke doelstelling is om de registratie van het onderwijsnummer met ingang van 1 oktober 2003 zodanig op orde te hebben dat het onderwijsnummer daadwerkelijk kan worden gebruikt voor de berekening van de bekostiging voor het schooljaar 2004–2005 van de vo-scholen.

Op basis van het wettelijk bepaalde invoeringstraject is met vertegenwoordigers van het onderwijsveld (voortgezet onderwijs) overlegd over de nadere invulling van het traject. Met het veld ben ik van mening dat een zorgvuldige en goed voorbereide invoering de hoogste prioriteit heeft. Naar aanleiding van de beoogde zorgvuldigheid breng ik een tweetal punten onder uw aandacht:

• In het totale invoeringstraject zijn momenten voorzien waarop moet worden beoordeeld of de uitvoering van de planning het mogelijk maakt de volgende stap te zetten in het invoeringstraject. Eén van die momenten is bijvoorbeeld gekoppeld aan een in de zomer van dit jaar (2002) uit te voeren pilot waarin de electronische uitwisseling van gegevens tussen een aantal vo-scholen en de IB-Groep wordt getest. Mede op basis van de uitkomsten van die pilot zal door mij een besluit worden genomen over de start van de gegevensuitwisseling tussen vo-scholen en IB-Groep met ingang van 2 oktober 2002 (vast te stellen bij koninklijk besluit).

• Een belangrijke voorwaarde voor een goede invoering van het onderwijsnummer is dat de scholen de eigen leerlingenadministratie op orde hebben. Dit betekent dat de administratiepakketten zodanig zijn aangepast en dat de leerlingengegevens, inclusief het onderwijsnummer daarin zodanig zijn geregistreerd dat een succesvolle gegevensuitwisseling mogelijk is. Door de vertegenwoordigers van de vo-scholen is aangegeven dat extra ondersteuning bij de eerste levering van gegevens vanaf 2 oktober 2002 gewenst is en dat de termijn van 2 weken die hiervoor in de wet is voorzien, naar thans blijkt te kort is. Om de gewenste zorgvuldigheid tijdens de invoering ook in de praktijk tot uitdrukking te brengen, wil ik in het invoeringsjaar de scholen de gelegenheid geven de gegevens aan de IB-Groep te leveren vanaf 2 oktober tot aan eind december 2002, in plaats van de in de wet vastgelegde periode van 2 tot 16 oktober 2002. Ik heb de Eerste Kamer hierover tijdens de behandeling van het wetsvoorstel reeds geïnformeerd.

• Deze gang van zaken heeft geen consequenties, want de eerste gegevenslevering wordt nog niet gebruikt voor de berekening van de bekostiging van de scholen. De eerste levering heeft tot doel om het nieuwe proces van gegevensuitwisseling te testen (schaduwdraaien). Indien dit succesvol is kan het besluit worden genomen om de gegevenslevering vanaf 1 oktober 2003 daadwerkelijk als grondslag voor de bekostiging van de scholen te gebruiken.

Een en ander heeft geleid tot een invoeringstraject voor het voortgezet onderwijs, dat is besproken met de organisaties die de scholen voor voortgezet onderwijs vertegenwoordigen. Onderstaand een globale weergave van het invoeringstraject.

Vanaf 4 december 2001

Het invoeringstraject gaat gepaard met een uitgebreid voorlichtingstraject, dat onmiddellijk na de goedkeuring van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer op 4 december jl. van start is gegaan. Onderdelen van de voorlichting zijn onder andere de organisatie van ongeveer dertig regionale voorlichtingsbijeenkomsten voor de scholen, een website, de regelmatige publicatie van nieuwsbrieven en de instelling van een telefonische helpdesk.

Februari – juni 2002:

• Aanpassen van de administratiepakketten. Met de pakketleveranciers zijn afspraken gemaakt over het aanpassen van de administratiepakketten ten behoeve van de registratie van het onderwijsnummer.

• De scholen verzamelen in deze periode de sofi-nummers.

• De voortgang van de voorbereidingen binnen de scholen, dat wil zeggen aanpassing van administratiesystemen en zo nodig het op orde brengen van de administratie, wordt vanaf februari 2002 intensief gemonitord, om zo tijdig aanvullende maatregelen te kunnen nemen als dat nodig mocht zijn.

• De IB-Groep en CfI passen hun geautomatiseerde systemen en organisaties aan

• Publicatie van een faciliteitenregeling in maart 2002 ten behoeve van de scholen (zie ook punt 4 van deze brief).

Juni – oktober 2002:

• Ter voorbereiding van de eerste levering vanaf 2 oktober 2002 wordt een pilot georganiseerd, die bedoeld is om de werking van de systemen, procedures, etc. in een aantal «echte schoolsituaties» in samenhang te testen. De uitkomsten van deze pilot zullen, samen met informatie uit de monitor betreffende het vo-veld, leiden tot een «go/go later» beslissing ten aanzien van de levering van gegevens door de vo-scholen aan de IB-Groep vanaf 2 oktober 2002.

• Vanaf juni 2002 worden de aangepaste schooladministratiepakketten aan de scholen geleverd en kunnen de scholen aanvangen met het invoeren van de sofi-nummers in de schooladministratie.

Oktober – december 2002:

Het gefaseerd leveren van de gegevens door scholen aan de IB-Groep (groepen van scholen leveren achtereenvolgens aan de IB-Groep). Hierbij worden de scholen begeleid door de IB-Groep en de leveranciers van schooladministratie pakketten.

Om te voorkomen dat eventuele kinderziektes bij de invoering en toepassing van het onderwijsnummer gevolgen hebben voor de bekostiging van de scholen, worden de oude en nieuwe wijze van gegevensuitwisseling naast elkaar gedraaid. Daarbij wordt de nieuwe, electronische vorm van gegevensuitwisseling beproefd. Tegelijkertijd wordt ervaring opgedaan met het elektronisch doorgeven van de leerlingengegevens tussen scholen, IB-Groep en Cfi.

Aan het einde van deze periode vindt de toekenning plaats van onderwijsnummers door de IB-Groep aan leerlingen die geen sofinummer hebben.

December 2002 – oktober 2003:

Daar waar dat nodig is, worden scholen verder ondersteund om de eigen administratie en de uitwisseling met de IB-Groep te optimaliseren.

Vanaf januari 2003:

Bij CfI worden de uitkomsten van het huidige telproces vergeleken met de uitkomsten van het verzamelproces van de onderwijsnummers.

Vanaf oktober 2003:

Verzamelen van bekostigingsgegevens enkel op basis van het persoonsgebonden nummer.

2. De bescherming van persoonsgegevens in schooladministraties

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is afgesproken dat ik zal pogen met de besturenorganisaties, BVE-raad, HBO-raad en VSNU een convenant te sluiten over de bescherming van persoonsgegevens in de school of instelling. Mocht binnen 2 jaar geen convenant tot stand zijn gekomen dan zal de indiening van een wetsvoorstel worden bevorderd waarin de bescherming van de persoonsgegevens in de school of instelling nader wordt geregeld.

In aanvulling op het voorgaande nog het volgende. In de wetsontwerpen die momenteel in voorbereiding zijn over de modernisering van de medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs zal worden voorgesteld een instemmingsrecht voor ouders en leerlingen op te nemen inzake besluiten van het bevoegd gezag over een regeling omtrent de registratie van de leerlingen van de school of hun ouders.

3. De bescherming van persoonsgegevens in RMC-registraties

Eveneens naar aanleiding van vragen van de Eerste Kamer heb ik de VNG bereid gevonden samen met het ministerie van OCenW een modelreglement voor de bescherming van RMC-registraties op te stellen.

Dit reglement kan voortborduren op een reeds bestaand raamwerk voor een RMC-privacy-reglement. OCenW en VNG zullen de centrumgemeenten adviseren dit modelreglement in te voeren. In het reglement wordt -binnen de grenzen van de wet- tenminste opgenomen wie onder welke omstandigheden toegang heeft tot welk soort persoonsgegevens en wat ermee gedaan mag worden.

In de nog op te stellen ministeriële RMC-regeling (art. 8.3.2 en 8.3.3, RMC-wet) zal in ieder geval een bewaartermijn van de persoonsgegevens opgenomen worden.

De VNG heeft laten weten in staat te zijn vóór 1 oktober 2002-dus ruimschoots vóór het daadwerkelijk gebruik van het sofi-nummer voor de RMC-registraties – in samenwerking met OCenW het opstellen van een modelreglement af te ronden.

4. Faciliteitenregeling

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers heb ik toegezegd aandacht te hebben voor de aanloopkosten van de invoering van het onderwijsnummer bij de scholen voor voortgezet onderwijs.

Inmiddels is in dat kader onderzoek verricht naar de kosten en opbrengsten bij de vo-scholen. Daaruit is naar voren gekomen dat scholen zeker aanloopkosten zullen moeten maken. Dit komt onder andere omdat er in het eerste jaar van de invoering zowel op de tot nu toe gebruikelijke wijze gegevens over ingeschreven leerlingen moeten worden aangeleverd aan het ministerie, als op individueel leerlingenniveau met behulp van het onderwijsnummer. Voor de aanlevering op individueel leerlingenniveau dienen de sofi-nummers van de leerlingen te worden opgevraagd en geregistreerd. Verder moeten de scholen er voor zorgen dat ze in staat zijn met ingang van 2 oktober 2002 leerlinggegevens met de IB-Groep uit te wisselen. Deze gegevens moeten vóór die tijd volgens de juiste definities, formaten en coderingen in de leerlingenadministraties zijn geregistreerd. Dit vergt aanpassing van de administratiepakketten.

De uitkomst van het onderzoek is besproken met organisaties voor bestuur en management in het voortgezet onderwijs. Dit heeft geleid tot overeenstemming. Gelet op de onderzoeksuitkomsten ontvangen de vo-scholen een bedrag van € 900 per school en € 5 per leerling als bijdrage in de aanloopkosten. De bijdrage zal in de maand april 2002 aan de scholen worden overgemaakt.

5. Leerlingen en studenten zonder sofi-nummer

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik toegezegd nader aan te geven hoe de herkenbaarheid van het onderwijsnummer voor leerlingen die niet over een sofi-nummer beschikken beperkt kan worden. Ik heb de Eerste Kamer hierover in mijn brief van 31 augustus 2001 reeds geïnformeerd.

In het geval dat een leerling of student niet beschikt over een sofi-nummer dan krijgt de school van de IB-Groep voor die leerling of student een onderwijsnummer. Dat nummer heeft de volgende kenmerken:

1. Het onderwijsnummer is op het oog niet te onderscheiden van een sofi-nummer (en bestaat derhalve uit 9 cijfers en begint nooit met een 9);

2. Systeemtechnisch is wel een onderscheid aanwezig;

3. Het onderwijsnummer voldoet nooit aan een sofi-nummerproef (de zgn. 11-proef);

4. Het onderwijsnummer voldoet altijd aan een andere nummerproef.

Dit betekent dat de aard van een persoonsgebonden nummer (sofi-nummer of onderwijsnummer) niet visueel maar wel rekenkundig is vast te stellen.

6. Kinderen die administratief «zoek» zijn

Door de griffier van de vaste commissie voor OCenW van de Tweede Kamer is mij namens de commissie de vraag voorgelegd of het mogelijk is dat de IB-Groep ten behoeve van leerplicht ambtenaren regelmatig lijsten maakt van leerlingen die wel in Nederland verblijven, maar niet naar school gaan. Technisch is dit te zijner tijd inderdaad mogelijk, maar de wet op het persoonsgebonden nummer in het onderwijs staat dit gebruik niet toe. In de wet is immers het gebruik van het nummer strikt gelimiteerd tot in de wet genoemde instanties en voor de daarin genoemde taken. Om het bedoelde gebruik mogelijk te maken is dus wetswijziging nodig. Ik ben bereid om te zijner tijd, als de wet ook in het primair onderwijs is ingevoerd, hierover met de Kamer van gedachten te wisselen.

7. Kinderen die (nog) geen verblijfsvergunning hebben

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer heb ik toegezegd te bezien of ik langs enige weg te weten kan komen of er door de invoering van het persoonsgebonden nummer negatieve effecten kunnen worden verwacht ten aanzien van de onderwijsdeelname van minderjarige illegalen.

In dit verband is het in april 2001 verschenen rapport «Evaluatie van de Koppelingswet» (B&A Groep) relevant. Aan dit rapport ontleen ik het volgende citaat:

«Zo zijn hier onrechtmatig verblijvende ouders niet snel geneigd om een kind formeel op een school aan te melden. De vrees bij deze ouders bestaat dat het hierdoor makkelijker voor de Vreemdelingendienst wordt om hen op te sporen. Ook zien sommige scholen daarom af van registratie van kinderen van hier onrechtmatig verblijvende ouders.»

Bovenstaand resultaat van onderzoek toont aan dat het door een aantal leden van de Tweede Kamer gevreesde negatieve effect zich nu reeds in de praktijk voordoet. Zoals ik reeds tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer veronderstelde, heeft nadere bestudering geen methode opgeleverd, die het mogelijk maakt te monitoren welk effect de invoering van het onderwijsnummer heeft op het gedrag van hier illegaal verblijvende ouders of van scholen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven