27 920
Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden u hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

13 september 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te wijzigen in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGINGEN IN DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Aan artikel 1.1 worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma drie onderdelen toegevoegd, luidende:

r. accreditatieorgaan: accreditatieorgaan hoger onderwijs als bedoeld in artikel 5a.2;

s. accreditatie: accreditatie als bedoeld in artikel 5a.9;

t. toets nieuwe opleiding: toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.11.

B

In artikel 1.9, eerste en tweede lid, wordt aan het slot van de eerste volzin telkens de punt vervangen door een komma en wordt toegevoegd: voor zover opleidingen zijn geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met positief gevolg hebben ondergaan.

C

In artikel 1.12, eerste lid, wordt aan het slot van de eerste volzin de punt vervangen door een komma en wordt toegevoegd: voor zover deze opleidingen zijn geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met positief gevolg hebben ondergaan.

D

Artikel 1.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Onze minister ziet toe op de uitvoering van het eerste lid. Hij kan onderzoek laten verrichten naar de kwaliteit van de werkzaamheden van de instellingen voor zover het betreft de instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel d.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het instellingsbestuur van een in artikel 1.2, onderdelen a en b, bedoelde instelling draagt er tevens zorg voor dat, zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen, wordt voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de opleidingen. De laatste twee volzinnen van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing. De beoordeling bevat een samenvattend oordeel. Bij de beoordeling worden ten minste de accreditatiekaders, bedoeld in artikel 5a.8, eerste lid, in acht genomen.

E

Na hoofdstuk 5 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 5A. ACCREDITATIE IN HET HOGER ONDERWIJS

Artikel 5a.1. Reikwijdte

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen en de Open Universiteit en op de universiteiten en hogescholen die ingevolge artikel 6.9 zijn aangewezen.

TITEL 1. ACCREDITATIEORGAAN

Artikel 5a.2. Instelling en taken accreditatieorgaan

1. Er is een accreditatieorgaan hoger onderwijs.

2. Onder het accreditatieorgaan ressorteren een accreditatieraad voor het wetenschappelijk onderwijs en een accreditatieraad voor het hoger beroepsonderwijs.

3. Het accreditatieorgaan is belast met activiteiten in het kader van het accrediteren van opleidingen in het hoger onderwijs en het afnemen van de toets nieuwe opleiding in het hoger onderwijs.

4. Bij ministeriële regeling worden de overige werkzaamheden bepaald die het accreditatieorgaan verricht in verband met de voorbereiding van een stelsel van bacheloropleidingen en masteropleidingen in Nederland of het beoordelen van ander onderwijs dan hoger onderwijs.

Artikel 5a.3. Samenstelling accreditatieorgaan

1. Het accreditatieorgaan heeft ten hoogste veertien leden waaronder een voorzitter.

2. Onze minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van het accreditatieorgaan. De leden van het accreditatieorgaan zijn deskundig op het gebied van het hoger onderwijs, de beroepspraktijk van het hoger onderwijs of de kwaliteitszorg. De benoeming van de leden van het accreditatieorgaan geschiedt voor een periode van ten hoogste vijf jaar. Bij de benoeming van de leden van het accreditatieorgaan bepaalt Onze minister wie de voorzitter is van een accreditatieraad. Tevens bepaalt hij in welke accreditatieraad een lid tevens zitting heeft. In het accreditatieorgaan worden geen aan Onze minister ondergeschikte ambtenaren benoemd.

3. Schorsing en ontslag vinden slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

4. Een lid van het accreditatieorgaan vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

5. In het bestuursreglement worden regels vastgesteld omtrent:

a. het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van het lidmaatschap van het accreditatieorgaan, en

b. de wijze van openbaarmaking van nevenfuncties.

6. De inspectie wordt in de gelegenheid gesteld de vergaderingen van het accreditatieorgaan en de accreditatieraden als waarnemer bij te wonen.

Artikel 5a.4. Bezoldiging of schadeloosstelling

1. Aan het lidmaatschap van het accreditatieorgaan is een bezoldiging dan wel een schadeloosstelling verbonden.

2. Onze minister stelt de bezoldiging of de schadeloosstelling vast.

Artikel 5a.5. Bestuursreglement

Het accreditatieorgaan stelt een bestuursreglement vast. Het bestuursreglement en elke wijziging daarvan behoeven de goedkeuring van Onze minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 5a.6. Begroting

1. Het accreditatieorgaan zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze minister de ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar.

2. Indien gedurende een kalenderjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet het accreditatieorgaan daarvan onverwijld mededeling aan Onze minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 5a.7. Jaarverslag

1. Het accreditatieorgaan stelt jaarlijks voor 1 juli een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.

2. Het verslag wordt aan Onze minister gezonden.

TITEL 2. ACCREDITATIE EN TOETS NIEUWE OPLEIDING

Artikel 5a.8. Accreditatiekaders en toetsingskaders

1. Het accreditatieorgaan legt zijn werkwijze voor de accreditatie van opleidingen alsmede de criteria die bij accreditatie worden gehanteerd, vast in afzonderlijke accreditatiekaders voor opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. In de accreditatiekaders wordt tevens bepaald welke gegevens het instellingsbestuur meezendt bij een verzoek om accreditatie.

2. De criteria die bij de accreditatie worden gehanteerd, hebben betrekking op de onderwijsinhoud, het onderwijsproces, de opbrengsten van het onderwijs van de opleiding, voldoende voorzieningen die noodzakelijk zijn om de opleiding te kunnen verzorgen, een adequate methode die bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, wordt gehanteerd, en overige aspecten van het onderwijs die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de kwaliteit van de opleiding.

3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt begrepen onder:

a. de onderwijsinhoud: deze omvat in ieder geval de aard van het onderwijs, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma van de opleiding, de studielast en een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma;

b. het onderwijsproces: dit omvat in ieder geval een voldoende afstemming tussen vormgeving van het onderwijs en de inhoud, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs;

c. de opbrengsten van het onderwijs: deze omvatten in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte eindkwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding in relatie tot de beargumenteerde streefcijfers;

d. de voorzieningen: deze omvatten in ieder geval de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg;

e. de methoden die bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, worden gehanteerd: deze hebben in ieder geval betrekking op de mogelijkheid de opleiding te vergelijken met andere opleidingen en op een internationaal beoordelingskader.

4. Alvorens een accreditatiekader vast te stellen of te wijzigen voert het accreditatieorgaan overleg met vertegenwoordigers van de instellingen en andere betrokkenen.

5. Een accreditatiekader of een wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

6. De accreditatiekaders worden bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.

7. Het accreditatieorgaan legt zijn werkwijze voor de toets nieuwe opleiding alsmede de criteria die worden gehanteerd bij die toets, vast in afzonderlijke toetsingskaders voor opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs en opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. Het eerste en het vierde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5a.9. Accreditatie opleiding

1. Accreditatie wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur.

2. Een aanvraag om accreditatie wordt ten minste een jaar voor de vervaldatum van het vorige accreditatiebesluit of van het besluit waaruit blijkt dat de toets nieuwe opleiding met positief gevolg is ondergaan, bij het accreditatieorgaan ingediend.

3. Het accreditatiebesluit wordt gebaseerd op de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid.

4. Het accreditatieorgaan neemt binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag om accreditatie een besluit. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de dag waarop het vorige accreditatiebesluit vervalt of, indien een opleiding voor de eerste maal wordt geaccrediteerd, met ingang van de dag van bekendmaking van het accreditatiebesluit.

5. De accreditatie vervalt zes jaar na de dag van inwerkingtreding van het accreditatiebesluit.

6. Indien een instellingsbestuur binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, een aanvraag om accreditatie heeft ingediend, is, in afwijking van het vijfde lid, de vervaldatum van de accreditatie verlengd tot het moment dat onherroepelijk op de aanvraag om accreditatie is beslist indien:

a. het accreditatieorgaan de termijn, bedoeld in het vierde lid, heeft overschreden, of

b. op de vervaldatum nog niet onherroepelijk op de aanvraag om accreditatie is beslist.

7. De instelling is het accreditatieorgaan een vergoeding verschuldigd van de kosten van de aanvraag om accreditatie overeenkomstig een door hem vast te stellen tarief.

Artikel 5a.10. Accreditatierapport

1. Het accreditatieorgaan legt de bevindingen naar aanleiding van de beoordeling van de opleiding, bedoeld in artikel 5a.9, derde lid, en het besluit over de accreditatie van de opleiding vast in een accreditatierapport. Het accreditatieorgaan kan in het accreditatierapport overige opmerkingen opnemen over de bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding.

2. Alvorens het accreditatierapport vast te stellen stelt het accreditatieorgaan het instellingsbestuur in de gelegenheid binnen een door het accreditatieorgaan te bepalen termijn zijn zienswijze over het voorgenomen accreditatierapport naar voren te brengen.

3. Het accreditatieorgaan zendt het accreditatierapport na vaststelling onverwijld aan het instellingsbestuur en maakt het rapport tegelijkertijd openbaar.

4. Het accreditatieorgaan verstrekt een afschrift van het accreditatierapport op verzoek. Het accreditatieorgaan vraagt een vergoeding van de kosten voor de afgifte van een afschrift van het accreditatierapport overeenkomstig een door hem vast te stellen tarief.

Artikel 5a.11. Toets nieuwe opleiding

1. Een opleiding die niet is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, kan een toets nieuwe opleiding ondergaan. Indien deze toets positief is, kan het instellingsbestuur die opleiding als nieuwe opleiding laten registreren in dat register.

2. De toets nieuwe opleiding vindt plaats op aanvraag van het instellingsbestuur.

3. Bij de toets nieuwe opleiding wordt in ieder geval rekening gehouden met het door het instellingsbestuur verstrekte document waarin ten minste zijn opgenomen:

a. het opleidingsprogramma en het didactisch concept van de opleiding,

b. het financieel overzicht waarin inzicht wordt verschaft in de uitgaven die voor het tot stand brengen van de opleiding noodzakelijk zijn, en

c. een beschrijving van het voor de opleiding benodigde personeel naar omvang en kwalificatie.

4. Het accreditatieorgaan besluit dat een toets nieuwe opleiding niet positief is, indien uit de gegevens van de betreffende aanvraag blijkt dat de instelling voornemens is een opleiding te verzorgen die geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een opleiding, verzorgd door diezelfde instelling, waaraan accreditatie is onthouden.

5. Het besluit waaruit blijkt dat de toets nieuwe opleiding met positief gevolg is ondergaan, vervalt:

a. indien het instellingsbestuur van een bekostigde instelling de opleiding niet binnen zes maanden heeft laten registreren in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, of

b. in andere gevallen dan als bedoeld in onderdeel a: na zes jaar.

6. De artikelen 5a.9, zevende lid, en 5a.10 zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Tenzij Onze minister voor een opleiding anders besluit, is dit artikel niet van toepassing op opleidingen waarvoor de artikelen 7.31, 7.53 of 7.56 zijn toegepast en die worden verzorgd door bekostigde instellingen.

Artikel 5a.12. Gevolgen verlies accreditatie

1. Indien de accreditatie van een opleiding na het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, vijfde lid, niet opnieuw wordt verleend, draagt de instelling er zorg voor dat aan studenten die voor de opleiding zijn ingeschreven, de gelegenheid wordt geboden deze opleiding te voltooien aan een andere instelling. De instelling stelt de redelijke termijn vast gedurende welke de opleiding wordt voortgezet ten behoeve van studenten voor wie het niet mogelijk is de opleiding aan een andere instelling te voltooien, indien zij die opleiding zonder onderbreking blijven volgen.

2. Het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, vijfde lid, heeft ten aanzien van een bekostigde instelling tot gevolg dat na het verstrijken van de door de instelling vastgestelde termijn, genoemd in het eerste lid, geen aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, dat aan de examens geen getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, is verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, wordt beëindigd.

3. Het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, vijfde lid, heeft ten aanzien van een aangewezen instelling tot gevolg dat na het verstrijken van de door de instelling vastgestelde termijn, genoemd in het eerste lid, aan de examens geen getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, is verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, wordt beëindigd.

4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een opleiding die op grond van artikel 5a.11, eerste lid, als nieuwe opleiding is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en waaraan binnen de termijn, genoemd in artikel 5a.9, vijfde lid, geen accreditatie is verleend.

5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid en indien het belang van het instandhouden van een doelmatig onderwijsaanbod dit vordert, kan Onze minister na het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, vijfde lid, besluiten dat een bekostigde instelling gedurende een door Onze minister vast te stellen termijn aanspraak behoudt op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, dat aan de examens een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, blijft verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, niet wordt beëindigd.

TITEL 3. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5a.13. Goedkeuring tarieven

De tarieven die het accreditatieorgaan op grond van de artikelen 5a.9, zevende lid, en 5a.10, vierde lid vaststelt, behoeven de goedkeuring van Onze minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 5a.14. Inlichtingen

1. Het accreditatieorgaan verstrekt desgevraagd aan Onze minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen.

2. Onze minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 5a.15. Vernietiging van besluiten

1. Onze minister kan een besluit van het accreditatieorgaan vernietigen, indien dit besluit is genomen in strijd met het recht of het algemeen belang.

2. In afwijking van artikel 5a.12, kan Onze minister bij toepassing van het eerste lid bepalen dat een instelling gedurende een door Onze minister te bepalen termijn aanspraak behoudt op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, of dat aan de examens een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, blijft verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, niet wordt beëindigd.

3. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 5a.16. Taakverwaarlozing

1. Indien naar het oordeel van Onze minister het accreditatieorgaan zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het accreditatieorgaan in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

3. Onze minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

F

Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het instellingsbestuur stelt een verslag op van het overleg dat hij met het oog op de toepassing van het eerste lid met andere belanghebbende instellingen heeft gevoerd. Uit het verslag blijkt ten minste dat het overleg voldoende gestalte heeft gekregen.

G

Na artikel 6.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2a. Landelijke geschillencommissie

1. De instellingsbesturen sluiten zich aan bij een landelijke geschillencommissie die op verzoek geschillen behandelt over de deelname aan het overleg, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, alsmede over de inhoud of de organisatie van dat overleg.

2. De geschillencommissie bestaat uit drie leden, waarvan ten minste een voldoet aan de in artikel 48, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie gestelde vereisten voor benoembaarheid tot rechter in een arrondissementsrechtbank en waarvan de voorzitter onafhankelijk is van de overige leden.

3. Bij de samenstelling van de geschillencommissie wordt aan geen van de bij het geschil betrokken partijen een bevoorrechte positie toegekend.

4. De geschillencommissie beslecht een aan haar voorgelegd geschil door het uitbrengen van een bindend advies.

5. Een uitspraak van de geschillencommissie wordt voor de toepassing van afdeling 7.1 van de Algemene Wet bestuursrecht gelijkgesteld met een besluit, genomen in administratief beroep.

6. De geschillencommissie stelt een reglement vast over de wijze waarop een geschil wordt behandeld.

H

De artikelen 6.3 en 6.4 vervallen.

I

Artikel 6.5 komt als volgt te luiden:

Artikel 6.5. Ontneming rechten aan opleidingen

1. Onze minister kan besluiten dat aan een opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.9, eerste en tweede lid, worden ontnomen, indien:

a. de verzorging van die opleiding, gelet op de spreiding en de mate van verscheidenheid van de voorzieningen in het hoger onderwijs, en het profiel van de instelling die de desbetreffende opleiding verzorgt, in redelijkheid niet of niet meer doelmatig kan worden geacht, of

b. niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald over de kwaliteitszorg, de registratie, het onderwijs, de examens, de promoties of de vooropleidingseisen.

2. Bij een besluit tot ontneming van rechten bepaalt Onze minister het tijdstip waarop dat besluit van kracht wordt, zodanig dat de voor de opleiding ingeschreven studenten de opleiding aan dezelfde instelling of aan een andere instelling binnen een redelijke termijn kunnen voltooien.

J

Artikel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van het artikel vervalt: bestaande.

2. Het eerste lid wordt vernummerd tot tweede lid. Het oude tweede lid wordt vernummerd tot eerste lid.

3. In het nieuwe eerste lid wordt «artikel 6.5, eerste lid, onder b» vervangen door: artikel 6.5, eerste lid, onderdeel a.

4. De laatste twee volzinnen van het nieuwe eerste lid vervallen.

5. In het nieuwe tweede lid wordt «artikel 6.5, eerste lid, onder a dan wel c» vervangen door: artikel 6.5, eerste lid, onderdeel b.

K

Artikel 6.8 vervalt.

L

Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van het artikel vervalt: bestaande.

2. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze minister kan besluiten dat aan een opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.12, eerste lid, worden ontnomen, indien niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de kwaliteitszorg, de registratie, het onderwijs, de examens, de promoties of de vooropleidingseisen.

M

Artikel 6.11 vervalt.

N

Artikel 6.13, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met l tot d tot en met m wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. of de opleiding is geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan alsmede de geldigheidsduur daarvan,.

2. Onder verlettering van onderdeel m tot onderdeel o worden twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

m. de door de instelling op grond van artikel 5a.12, eerste lid, tweede volzin, vastgestelde termijn,

n. de door de minister op grond van de artikelen 5a.12, vijfde lid, of 5a.15, tweede lid, vastgestelde termijn,.

O

Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Het instellingsbestuur kan elke opleiding na de accreditatie aanmelden voor registratie. Tevens meldt het instellingsbestuur elke opleiding aan voor registratie die de instelling zal verzorgen, nadat die opleiding de toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan.

2. In het tweede lid wordt de tweede volzin vervangen door: Bij de aanmelding van een geaccrediteerde opleiding, voegt het instellingsbestuur het accreditatierapport, bedoeld in artikel 5a.10, eerste lid. Bij de aanmelding van een opleiding die de toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan, voegt het instellingsbestuur het rapport van de toets nieuwe opleiding en bewijst door middel van een verslag als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, en in voorkomend geval een uitspraak van de geschillencommissie, bedoeld in artikel 6.2a, dat er geen sprake is van een ondoelmatige taakverdeling tussen de instellingen. Bij de aanmelding van een wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 6.13, vierde lid, onderdeel e, voegt het instellingsbestuur schriftelijke bewijsstukken waaruit de juistheid van de overgelegde gegevens blijkt.

3. In het derde en vijfde lid vervalt telkens de zinsnede «en doet de commissie, bedoeld in artikel 6.3, daarvan mededeling».

4. In het vierde lid wordt de tweede volzin vervangen door: Indien het betreft de gegevens, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, stelt de Informatie Beheer Groep de termijn vast binnen de termijn, bedoeld in artikel 5a.11, vijfde lid, onderdeel a. Onverminderd artikel 6.15 weigert de Informatie Beheer Groep registratie in het register uitsluitend, indien de Informatie Beheer Groep de gegevens binnen deze termijn niet of niet volledig heeft ontvangen en indien de herziene indeling naar het oordeel van Onze minister in redelijkheid niet passend geoordeeld kan worden voor de opleiding.

5. In het zesde lid wordt «onder d» vervangen door: onderdeel e.

P

Artikel 6.15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b wordt vervangen door:

b. na het verstrijken van de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste, vierde of vijfde lid, of 5a.15, tweede lid,.

2. In onderdeel d vervalt «, 6.11».

Q

Artikel 6.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 1.9, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 1.9, eerste lid.

2. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

3. In het vierde lid wordt de tweede volzin vervangen door: Artikel 6.14, tweede lid, tweede volzin, is niet van toepassing.

R

Artikel 14.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «Onze minister» ingevoegd: of het accreditatieorgaan.

2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. artikel 5a.9,.

S

Na hoofdstuk 16 wordt een nieuw hoofdstuk toegevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 17. OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN WIJZIGINGSWETTEN

TITEL 1. OVERGANGSRECHT WET VAN ....... HOUDENDE WIJZIGING VAN ONDER MEER DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK IN VERBAND MET DE INVOERING VAN ACCREDITATIE IN HET HOGER ONDERWIJS

Artikel 17.1. Overgangsrecht begroting accreditatieorgaan

In afwijking van artikel 5a.6, eerste lid, bepaalt Onze minister in het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet van .... houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs het tijdstip waarvoor het accreditatieorgaan de ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar zendt.

Artikel 17.2. Overgangsrecht accreditatieplicht in het hoger onderwijs

1. Opleidingen verzorgd door instellingen die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de wet van ....... houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs zijn geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, en waarvan de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, heeft plaatsgevonden in 2001 of 2002, zijn geaccrediteerd tot en met 31 december 2007.

2. Opleidingen verzorgd door instellingen die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de wet van ..... houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs zijn geregistreerd in het Centraal registeropleidingen hoger onderwijs en waarvan de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, heeft plaatsgevonden in 2000, zijn geaccrediteerd tot en met 31 december 2006.

3. Opleidingen verzorgd door instellingen die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de wet van ...... houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs zijn geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en waarop het eerste of tweede lid niet van toepassing is, zijn geaccrediteerd tot en met 31 december 2005.

Artikel 17.3. Aanpassing CROHO

1. Het instellingsbestuur meldt uiterlijk 30 dagen na de dag van inwerkingtreding van de wet van ......... houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met invoering van accreditatie in het hoger onderwijs aan de Informatie Beheer Groep, wanneer de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, van een opleiding voor het laatst heeft plaatsgevonden.

2. De Informatie Beheer Groep maakt de uit artikel 17.2 voortvloeiende wijzigingen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, bekend binnen vier maanden na de dag van inwerkingtreding van de wet van ........ houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met invoering van accreditatie in het hoger onderwijs. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 17.4. Overgangsrecht onderzoek op grond van artikel 1.18, tweede lid

Onderzoek dat wordt verricht naar de kwaliteit van de werkzaamheden van een instelling op grond van artikel 1.18, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van de wet van ........ houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs wordt afgerond met in achtneming van de wet zoals die luidde voor de dag van inwerkingtreding van de eerdergenoemde wet van .........

Artikel 17.5. Overgangsrecht adviescommissie onderwijsaanbod

Verzoeken die voor 1 november 2001 zijn ingediend bij de adviescommissie onderwijsaanbod op grond van artikel 6.3, eerste of tweede lid, van de wet zoals die luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de wet van ........ houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs worden afgehandeld volgens de bepalingen van deze wet zoals die luidden de dag voor de inwerkingtreding van de eerder genoemde wet van ......

Artikel 17.6. Bezwaar en beroep

1. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit op grond van de artikelen 6.3 tot en met 6.6, 6.8 en 6.11 of onderdelen daarvan, dat is genomen voor de datum van inwerkingtreding van de onderdelen F tot en met K van de wet van ........ houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs, blijft het recht zoals het gold voor die datum van toepassing.

2. Ten aanzien van een bezwaarschrift of beroepschrift tegen een besluit op grond van de artikelen 6.3 tot en met 6.6, 6.8, 6.10 en 6.11 of onderdelen daarvan, dat is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de onderdelen F tot en met K van de wet van ........ houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs, blijft het recht zoals het gold voor die datum van toepassing.

Artikel 17.7. Evaluatie accreditatie in het hoger onderwijs

1. Onze minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet van ........ houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van die wet.

2. Onze minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet van ........ houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het accreditatieorgaan.

T

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na hoofdstuk 5 wordt ingevoegd:

HOOFDSTUK 5A. ACCREDITATIE IN HET HOGER ONDERWIIJS

Artikel 5a.1. Reikwijdte

TITEL 1. ACCREDITATIEORGAAN

Artikel 5a.2. Instelling en taken accreditatieorgaan

Artikel 5a.3. Samenstelling accreditatieorgaan

Artikel 5a.4. Bezoldiging of schadeloosstelling

Artikel 5a.5. Bestuursreglement

Artikel 5a.6. Begroting

Artikel 5a.7. Jaarverslag

TITEL 2. ACCREDITATIE EN TOETS NIEUWE OPLEIDING

Artikel 5a.8. Accreditatiekaders en toetsingskaders

Artikel 5a.9. Accreditatie opleiding

Artikel 5a.10. Accreditatierapport

Artikel 5a.11. Toets nieuwe opleiding

Artikel 5a.12. Gevolgen verlies accreditatie

TITEL 3. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5a.13. Goedkeuring tarieven

Artikel 5a.14. Inlichtingen

Artikel 5a.15. Vernietigen van besluiten

Artikel 5a.16. Taakverwaarlozing.

2. De opschrifen van de artikelen 6.3, 6.4, 6.8 en 6.11 worden vervangen door: [vervallen].

3. «Artikel 6.5. Ontneming rechten ten aanzien van bestaande opleidingen» wordt vervangen door: Artikel 6.5. Ontneming rechten aan opleidingen.

4. Na artikel 6.2 wordt ingevoegd: Artikel 6.2a. Landelijke geschillencommissie.

5. In het opschrift van de artikelen 6.6 en 6.10 vervalt: bestaande.

6. Na hoofdstuk 16 wordt ingevoegd:

HOOFDSTUK 17. OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN WIJZIGINGSWETTEN

TITEL 1. OVERGANGSRECHT WET VAN ......... HOUDENDE WIJZIGING VAN ONDER MEER DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK IN VERBAND MET DE INVOERING VAN ACCREDITATIE IN HET HOGER ONDERWIJS

Artikel 17.1. Overgangsrecht begroting accreditatieorgaan

Artikel 17.2. Overgangsrecht accreditatieplicht in het hoger onderwijs

Artikel 17.3. Aanpassing CROHO

Artikel 17.4. Overgangsrecht onderzoek op grond van artikel 1.18, tweede lid

Artikel 17.5. Overgangsrecht adviescommissie onderwijsaanbod

Artikel 17.6. Bezwaar en beroep

Artikel 17.7. Evaluatie accreditatie in het hoger onderwijs.

ARTIKEL II WIJZIGINGEN IN DE WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juni 2001 ingediende voorstel van wet op het onderwijstoezicht (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 783) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel e wordt na «de Wet educatie en beroepsonderwijs,» ingevoegd: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,.

2. In onderdeel k wordt «of deelnemer» vervangen door:, deelnemer, student of extraneus.

B

Voor artikel 10 wordt een artikel 9a ingevoegd, luidende:

Artikel 9a. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde universiteiten, hogescholen en de Open Universiteit en op de universiteiten en hogescholen die krachtens artikel 6.9 van die wet zijn aangewezen.

C

Na hoofdstuk 3 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3A. TOEZICHT HOGER ONDERWIJS

Artikel 14a. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is van toepassing op het accreditatieorgaan, bedoeld in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de in artikel 1.8 van die wet bedoelde universiteiten, hogescholen en de Open Universiteit en op de universiteiten en hogescholen die krachtens artikel 6.9 van die wet zijn aangewezen.

Artikel 14b. Toezicht accreditatie

1. De inspectie houdt toezicht op het accreditatieorgaan, bedoeld in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de accreditatie, bedoeld in de artikel 5a.9 van die wet, en de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 5a.11 van die wet.

2. De inspectie kan Onze Minister voorstellen een voorziening te treffen als bedoeld in artikel 5a.16, indien:

a. is gebleken dat de kwaliteit van de accreditatie en de toets nieuwe opleiding door het accreditatieorgaan onvoldoende is of is geweest, of

b. niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald.

Artikel 14c. Onderzoek hoger onderwijs

1. De inspectie voert de in artikel 3 bedoelde taken uit door onderzoek naar de naleving door instellingen van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 6.5, eerste lid onderdeel b, en 6.10, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

2. De artikelen 10, derde tot en met vijfde lid, en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14d. Incidenteel onderzoek hoger onderwijs

1. Naast het onderzoek, bedoeld in artikel 14c, kan de inspectie incidenteel onderzoek verrichten naar:

a. aspecten van de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs in zijn geheel, en

b. de naleving door instellingen van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 6.5, eerste lid onderdeel b, en 6.10, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

2. De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzetten.

ARTIKEL III WIJZIGINGEN IN DE WHW ALS GEVOLG VAN DE WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juni 2001 ingediende voorstel van wet op het onderwijstoezicht (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 783) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, onder l, wordt «de inspectie, bedoeld in artikel 5.1» vervangen door: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht.

B

In artikel 1.4, vierde lid, wordt «de inspectie, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door: de inspectie.

C

Hoofdstuk 5 vervalt.

D

Artikel 15.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien het instellingsbestuur, het personeel van een instelling of het accreditatieorgaan in strijd handelt met artikel 9 van de Wet op het onderwijstoezicht.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Onze minister kent de rijksbijdrage wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste of tweede lid is vervallen.

E

In de inhoudsopgave vervalt hoofdstuk 5.

ARTIKEL IV WIJZIGING WSF 2000

In de Wet studiefinanciering 2000 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tekst wordt voorzien van de nummeraanduiding eerste lid.

2. In het eerste lid wordt na «bekostigde instelling» toegevoegd: voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 5a.9 van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 5a.11 van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.

3. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste, vierde en vijfde lid, of 5a.15, tweede lid, WHW.

B

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in onderdeel a na «instelling» ingevoegd: , voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 5a.9 van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 5a.11 van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.

2. In het eerste lid wordt in onderdeel c na «aangewezen» ingevoegd: , voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 5a.9 van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 5a.11 van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.

3. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Het eerste lid, onderdelen a en c, is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste en vierde lid, of 5a.15, tweede lid, van de WHW.

ARTIKEL V HERPLAATSING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

De tekst van de Wet op het onderwijstoezicht wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de nummering van de artikelen en hoofdstukken opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen en hoofdstukken met de nieuwe nummering in overeenstemming.

ARTIKEL VI INWERKINGTREDING

1. Deze wet treedt met uitzondering van artikel I onder F tot en met M en de in artikel I onder S ingevoegde artikelen 17.2 en 17.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel I, onder F tot en met M en het in artikel I onder S ingevoegde artikel 17.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

3. Het in artikel I onder S ingevoegde artikel 17.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven