27 917
Wijziging van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 403) ten behoeve van verlenging van de gewenningsregeling, alsmede wijziging van de wet van 2 april 1998 (Stb. 228) ten behoeve van vaststelling van een nieuwe vijfjarige periode voor de programma's van eisen basisonderwijs

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 1 november 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende voorstel van wet en daarbij behorende memorie van toelichting. Niettemin hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen. Met de Raad van State vragen deze leden zich af of de verlenging van de gewenningsregeling met maximaal 15 jaar niet wat te veel van het goede is; ook wanneer het kan gebeuren dat deze periode feitelijk wordt beperkt tot zes of drie jaar. Is het niet mogelijk om de bedoelde periode in te korten tot, bijvoorbeeld, uiterlijk 1 januari 2007 (10 jaar na het begin van de gewenningsregeling op 1 januari 1997)? Kan de regering nogmaals motiveren waarom voor een verlengde gewenningsperiode van 15 jaar is gekozen en waarom eventueel in het verleden ontstane onbillijkheden niet eerder kunnen worden afgehandeld?

Voorts geldt de verlengde gewenningsregeling uitsluitend voor bevoegde gezagsorganen die met ingang van het jaar 1997 een vermindering van de rijksvergoeding hadden met meer dan 10% ten opzichte van de aanspraak op vergoeding bij voortzetting van het voorgaande stelsel. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de gestelde norm van 10% wel erg arbitrair is en bovendien erg hoog ligt. Ziet de regering mogelijkheden om ook iets te doen voor die bevoegde gezagsorganen die er minder dan 10% op achteruit zijn gegaan? Het komt deze leden enigszins vreemd over dat een bestuur dat er met 9,9% op achteruit is gegaan helemaal geen enkele tegemoetkoming zou krijgen, terwijl een bestuur dat er met 10,1% op achteruit is gegaan wel een tegemoetkoming krijgt. Is het niet mogelijk om bij de aanvullende vergoeding een glijdende schaal te hanteren?

Deze vraag is voor de aan het woord zijnde leden des te meer van belang omdat er -zo blijkt uit het advies Raad van State en nader rapport- toch scholen zijn die de dupe zijn geworden van het niet tijdig, vóór de peildatum van 1-10-1996, melden van de wijzigingen in de huisvestingsituatie. Omdat geen van deze scholen aan de genoemde 10%-criterium voldoet, kunnen deze scholen, na de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, geen gebruik maken van de verlengde gewenningsregeling. Dit terwijl zij vanwege de genoemde verzuimde of te late melding ook tussen 1997 en 2000 al geen gebruik hebben mogen maken van de gewenningsregeling. Dit komt de leden van de CDA-fractie als onbillijk over: scholen worden dan tweemaal voor hetzelfde verzuim «gestraft». Ziet de regering mogelijkheden om deze scholen toch tegemoet te treden en wel aan de verlengde gewenningsregeling deel te laten nemen?

De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennis genomen van het voorstel de gewenningsregeling te verlengen voor die bevoegde gezagsorganen die met ingang van het jaar 1997 een vermindering van de rijksvergoeding voor materiele instandhouding hadden met meer dan 10% ten opzichte van de aanspraak op vergoeding bij voortzetting van het voorgaande stelsel. De leden vragen zich wel af waarom de verlenging van de gewenningsregeling alleen geld voor scholen die er meer dan 10% op achteruit gaan? Bij de behandeling van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Londo op 14 mei 1996 bleek dat ongeveer 38% van de bevoegde gezagsorganen te maken zouden krijgen met negatieve herverdeeleffecten (oplopend van 3% tot meer dan 10%) terwijl het budget voor de materiele bekostiging zeer sober was. Kan de staatssecretaris aantonen dat voor bevoegd- gezagsorganen, met een negatief herverdeeleffect tussen de 5% en 10%, verlenging van de gewenningsregeling niet noodzakelijk is? Heeft de staatssecretaris hiernaar onderzoek laten verrichten? Zo ja, welke conclusie kan daaruit worden getrokken?

De leden van de fractie van D66 kunnen instemmen met de vaststelling van een nieuwe vijfjarige periode voor de programma's van eisen.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), ondervoorzitter, Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), C. Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), Blok (VVD).

Naar boven