27 900
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek alsmede enige andere wetten in verband met de openbaarmaking van de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 juni 2001 en het nader rapport d.d. 29 augustus 2001, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie, mede namens de ministers van Financiën, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 1 mei 2001, no. 01.002121, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Economische Zaken, de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek alsmede enige andere wetten in verband met de openbaarmaking van de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen.

Het wetsvoorstel strekt ertoe te bewerkstelligen dat naamloze vennootschappen die een beroep doen op de openbare kapitaalmarkt meer duidelijkheid geven over de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen. Het wetsvoorstel is aangekondigd in de kabinetsreactie op het rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance.1 In Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden regels voorgesteld met betrekking tot de opgave in de jaarrekening door de in het voorstel nader aangeduide naamloze vennootschapen over de bezoldiging van bestuurders en commissarissen, waaronder de toekenning van opties. Daarnaast wordt de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 (Wmz) aangevuld met onder meer regels aangaande de melding van het aantal aandelen en het aantal stemrechten waarover bestuurders en commissarissen beschikken. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarover een aantal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 mei 2001, nr. 01.002121, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een voorstel van wet rechtstreeks aan mij en in afschrift aan de minister van Economische zaken, de minister van Financiën en de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 juni 2001, nr. WO3.01.0203/I, bied ik U hierbij aan.

1. Toepassingsbereik regeling

Het wetsvoorstel beoogt tegemoet te komen aan de gesignaleerde behoefte aan meer informatie over de bezoldiging van de individuele bestuurders en commissarissen van de naamloze vennootschap die een beroep doet op de openbare kapitaalmarkt. Het voorziet hiermee tevens in de achterliggende behoefte aan meer transparantie op en bescherming van de openbare kapitaalmarkt.1 Ingevolge het in artikel I, onder B, voorgestelde artikel 383b van Boek 2 BW ziet de regeling met betrekking tot de openbaarmaking van de bezoldiging van bestuurders en commissarissen op alle naamloze vennootschappen, behalve de naamloze vennootschappen waarvan de statuten uitsluitend aandelen op naam kennen, een blokkeringsregeling bevatten en niet toelaten dat met medewerking van de vennootschap certificaten aan toonder worden uitgegeven (de zogenaamde besloten naamloze vennootschappen waarop de geschillenregeling van artikel 335 Boek 2 BW van toepassing is). Deze formulering is ontleend aan het wetsvoorstel beschermingsconstructies.2

In de memorie van toelichting bij artikel 383b wordt opgemerkt dat er geen klemmende redenen zijn de verplichting tot openbaarmaking te beperken tot vennootschappen waarvan effecten ter beurze genoteerd staan.

De Raad wijst er met betrekking tot het voorgestelde criterium op dat de formulering van het artikel geen rekening houdt met de mogelijkheid dat enerzijds naamloze vennootschappen die voldoen aan de formulering van de uitzondering een beroep kunnen doen op de openbare kapitaalmarkt en dat anderzijds vennootschappen die formeel niet voldoen aan de formulering van de uitzondering niet noodzakelijkerwijs een beroep doen op de openbare kapitaalmarkt.3 Uit de bij het wetsvoorstel gevoegde adviezen blijkt voorts dat het aantal naamloze vennootschappen dat niet beschikt over een beursnotering en niettemin een beroep doet op de openbare kapitaalmarkt gering lijkt te zijn. Dit leidt tot de conclusie dat het gehanteerde criterium niet geheel sluitend is en aanpassing verdient.

Daarnaast is er met betrekking tot het uitsluitend uitgeven van aandelen op naam door de commissie vennootschapsrecht op gewezen dat een aantal beurzen in het buitenland de mogelijkheid kent om aandelen op naam te noteren.4Door de wijziging van de Wet giraal effectenverkeer worden voorts aandelen op naam en certificaten van aandelen op naam toegelaten tot het girale systeem. In het advies van de Vereniging Effectenuitgevende Ondernemingen (VEUO) wordt de verwachting uitgesproken dat hierdoor ook een omvangrijk aantal beursvennootschappen zal overgaan op aandelen op naam.5

Naar het oordeel van de Raad is het, gegeven de hiervoor vermelde ratio van het wetsvoorstel en de sterk toenemende internationalisering van de kapitaalmarkten en effectenbeurzen welke het waarschijnlijk maken dat ook Nederlandse vennootschappen door middel van aandelen op naam in de nabije toekomst een beroep op die markten en beurzen zullen willen kunnen doen, gewenst het toepassingsbereik van het wetsvoorstel te beperken tot beursvennootschappen.

Mede gelet op de daartoe strekkende aanbevelingen van de Commissie Vennootschapsrecht, VEUO en VNO NCW, acht de Raad het wenselijk dat het toepassingsbereik van het wetsvoorstel beperkt blijft tot beursvennootschappen. Aansluiting kan worden gezocht bij het in artikel 2:86c lid1 BW gegeven criterium6:«een vennootschap, waarvan aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot de officiële notering van een gereglementeerde effectenbeurs in de zin van artikel 1, onderdeel e, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, die onder toezicht staat van de overheid of van een door de overheid erkende autoriteit of instelling (..)». Dit criterium is in de praktijk duidelijk en werkbaar gebleken. Het lijkt ook zeer wel mogelijk dat criterium te hanteren wanneer (certificaten van) aandelen op naam in Nederland ter beurze verhandeld zouden worden. Bovendien wordt aldus nauwer aangesloten bij de internationale (Angelsaksische) ontwikkelingen7, één van de doelstellingen van het wetsvoorstel.

De Raad adviseert het toepassingsbereik van de regeling te beperken tot vennootschappen waarvan de aandelen of certificaten van aandelen ter beurze zijn genoteerd.

1. Het voorstel beoogt tegemoet te komen aan de behoeften van kapitaalverschaffers en werknemers aan gedetailleerde informatie over de bezoldiging en het aandelenbezit in de eigen vennootschap van bestuurders en commissarissen van naamloze vennootschappen die een beroep doen op de openbare kapitaalmarkt. Door middel van artikel 383b wordt voorgesteld de regeling van toepassing te verklaren op alle zogenoemde open naamloze vennootschappen.

De Raad van State signaleert dat de formulering van open naamloze vennootschappen geen rekening houdt met de mogelijkheid dat enerzijds naamloze vennootschappen die voldoen aan de formulering van de uitzondering een beroep kunnen doen op de openbare kapitaalmarkt en anderzijds vennootschappen die formeel niet voldoen aan de formulering van de uitzondering niet noodzakelijkerwijs een beroep doen op de kapitaalmarkt. De Raad wijst er voorts op dat, nu de Wet giraal effectenverkeer aandelen op naam in het girale systeem toelaat, verwacht mag worden dat steeds meer vennootschappen met aandelen op naam in de nabije toekomst een beroep op de openbare kapitaalmarkt zullen doen. De raad geeft in overweging het toepassingsbereik van de regeling te beperken tot vennootschappen waarvan aandelen ter beurze genoteerd staan en daarbij aan te sluiten bij artikel 2:86c BW.

Bij een regeling over toepassingsbereik spelen verscheidene vragen. Het voorgestelde criterium moet – zoals ook de Raad aangeeft – duidelijk en werkbaar zijn. Een regeling die ziet op informatie aan aandeelhouders moet daarnaast dienen ter bescherming van de belangen van alle aandeelhouders die zich in een vergelijkbare positie bevinden. Dat brengt met zich dat wij bij ons oordeel hebben laten meewegen de vraag of houders van aandelen in de betrokken vennootschappen op eenvoudige wijze aan die informatie zouden kunnen komen als de wet geen verplichting inhoudt. Naar ons oordeel is dat het geval als de aandeelhouders in een zodanig nauwe band tot elkaar staan, dat zij gezamenlijk kunnen optreden. Dat is het geval bij besloten vennootschappen en bij de zogenoemde besloten naamloze vennootschappen. De Raad van State wijst er op dat dergelijke besloten nv's soms een beroep doen op de openbare kapitaalmarkt. In die gevallen gaat het echter niet om aandelen, maar om obligaties of anders schuldtitels. Houders van dergelijke schuldtitels staan niet in een vennootschapsrechtelijke relatie tot de nv.

Voor houders van aandelen of certificaten van aandelen die vrij verhandelbaar zijn, ligt dat anders. Dat een vennootschap haar effecten niet ter beurze genoteerd heeft, sluit niet uit dat zij een beroep doet op de kapitaalmarkt om haar activiteiten te financieren en daartoe aandelen of certificaten uitgeeft die vrij verhandelbaar zijn, dat wil zeggen, waar geen blokkeringsregeling aan verbonden is. Artikel 383b sluit toepassing uit op vennootschappen wier aandelen of certificaten een blokkeringsregeling kennen. Artikel 8a van de Wet giraal effectenverkeer, waarnaar de Raad van State verwijst, gaat uit van dezelfde categorieën van effecten. Toelating van aandelen op naam in het giraal systeem is slechts mogelijk gemaakt voor aandelen op naam waarvan de overdraagbaarheid bij de statuten (of, in het geval van certificaten van aandelen, bij de voorwaarden van uitgifte) niet is beperkt of uitgesloten. Dergelijke aandelen kunnen immers alleen worden geleverd door middel van een notariële akte.

Het criterium «open naamloze vennootschappen» is ook elders in boek 2 BW gebruikt, in het bijzonder bij de afbakening van de geschillenregeling (artikel 2:335 e.v. BW). Bij de introductie van de geschillenregeling is uitdrukkelijk gekozen voor toepassing op alle «besloten» naamloze vennootschappen. Die afbakening heeft geen problemen opgeleverd.

Gelet op het bovenstaande willen wij de houders van vrij verhandelbare aandelen of certificaten van aandelen de in dit wetsvoorstel voorziene informatierechten niet onthouden.

De Raad van State wees er tenslotte op dat het aantal open naamloze vennootschappen dat niet beschikt over een beursnotering gering lijkt te zijn. Op dit moment wordt een onderzoek verricht naar het vóórkomen van open naamloze vennootschappen waarvan effecten niet aan de beurs genoteerd staan. Aan de hand van de resultaten van dat onderzoek zullen wij de keuze voor open naamloze vennootschappen eventueel heroverwegen.

Overige opmerkingen

2. Ingevolge het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 383c lid 1 Boek 2 BW doet de vennootschap opgave van het bedrag van de bezoldiging voor iedere bestuurder, welk bedrag wordt uitgesplitst in verschillende onderdelen. In onderdeel a worden de periodiek betaalde beloningen genoemd. In de toelichting op dit onderdeel wordt aangegeven dat hieronder wordt verstaan het salaris van elk van de huidige bestuurders, inclusief de voor rekening van de vennootschap komende sociale premies en het vakantiegeld. In de ontwerprichtlijn 271 over periodiek betaalbare beloningen van de Raad voor de Jaarverslaggeving,1 wordt onder periodieke betaalbare beloningen tevens begrepen doorbetaling bij vakantie en ziekte, winstdelingen en bonusbetalingen alsmede vergoedingen in natura zoals het beschikbaar stellen van huisvesting en vervoer(middelen). De Raad gaat ervan uit dat, gegeven de verwijzing in de memorie van toelichting naar die ontwerprichtlijn in meer algemene zin het begrip «periodieke beloning» in artikel 383c lid 1, ruim dient te worden opgevat. Het college beveelt aan de toelichting in zoverre te preciseren.

2. De Raad van State merkt op dat de toelichting bij lid 1, onderdeel a, van het voorgestelde artikel 383c aangeeft dat onder «periodieke beloning» niet wordt genoemd de doorbetaling bij vakantie en ziekte, winstdelingen en bonusbetalingen en vergoedingen in natura. Richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving noemt deze onderdelen wel. De Raad van State gaat er van uit dat het begrip periodieke beloning ruim dient te worden opgevat en beveelt aan de toelichting in die zin te preciseren.

Het begrip periodieke beloningen dient inderdaad ruim te worden opgevat. Het omvat alle regelmatig betaalbaar of beschikbaar gestelde vergoedingen voor zover lid 1 sub b, c of de geen afzonderlijke vermelding voorschrijft. Winstdelingen en bonusbetalingen behoren ingevolge lid 1 sub d afzonderlijk te worden opgegeven. Doorbetalingen bij ziekte en vakantie en vergoedingen in natura behoren onder periodiek betaalde beloningen te worden opgenomen. De toelichting is in deze zin aangevuld.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt het artikel aan te vullen. Daarbij is overwogen dat toekenning van bonussen vaak is gebaseerd op criteria die verband houden met de doelstellingen van de vennootschap zelf. Dat kunnen doelstellingen voor de door de vennootschap in stand gehouden onderneming zijn, zoals het behalen van een bepaalde omzet. Ook ziet men regelingen waarbij het recht op betaalbaarstelling van een bonus afhankelijk wordt gesteld van de prestaties van de betrokken bestuurder. Voor het oordeel over de bezoldiging heeft de algemene vergadering behoefte aan informatie omtrent deze doelstellingen en prestatie-criteria. Daarom wordt voorgesteld dat de vennootschap die gebruik maakt van dergelijke criteria voor het kunnen geldend maken van een recht op een bonus, deze criteria vermeldt en daarbij aangeeft, of zij zijn bereikt.

3. In artikel I, onderdeel C, wordt voorgesteld in artikel 396 lid 6 Boek 2 BW op te nemen dat de artikelen 383 lid 1, 383b tot en met 383e en 391 niet van toepassing zijn. De Raad wijst erop dat in het huidige lid 6 ook de toepassing van artikel 393, lid 1, wordt uitgesloten. Niet duidelijk is waarom dit artikel thans niet meer wordt genoemd. Voorts is in het huidige lid 5 opgenomen dat artikel 383, lid 1, niet van toepassing is. Dit lid wordt derhalve tweemaal uitgezonderd. Het college beveelt aan artikel 396 op deze punten aan te passen.

3. De Raad wijst er op dat in het voorgestelde artikel 396 lid 6 de bestaande uitzondering voor toepassing van artikel 393 lid 1 wordt uitgesloten, terwijl de toepassing van artikel 383 lid 1 twee maal wordt uitgezonderd.

De tekst van artikel 396 is in overeenstemming met het advies aangepast.

4. Het voorgestelde artikel 2a, zesde lid, Wmz verklaart de overige leden van het artikel van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke personen die «het dagelijks beleid van de rechtspersoon bepalen» in het geval de bestuurder van de vennootschap zelf ook een rechtspersoon is. Gegeven de meldingsplicht waar het hier om gaat dient zowel voor de meldingsplichtige als voor de desbetreffende vennootschap alsook derden duidelijk te zijn op wie de afgeleide meldingsplicht rust. De Raad beveelt dan ook aan het wettelijk criterium aan te scherpen zodat dat duidelijk is dat daaronder de bestuurders van de rechtspersoon vallen alsmede de statutaire toezichthouders, waaronder te rekenen commissarissen, indien de rechtspersoon die kent.

4. In overeenstemming met het advies worden ook de statutaire toezichthouders van de rechtspersoon-bestuurder, waaronder te rekenen commissarissen, onder de werking van artikel 2a gebracht. De tekst van het zesde lid van dit artikel is op dat punt aangepast.

5. Ingevolge het voorgestelde artikel 7a Wmz worden de gegevens verstrekt op grond van artikel 2a, met uitzondering van de gegevens bedoeld in de artikelen 6a, onder b, en 6b, onder b, opgenomen in een register.1De uitgezonderde onderdelen bevatten het adres en de woonplaats van de meldingsplichtige. In de toelichting op deze artikelen wordt vermeld dat deze gegevens niet relevant zijn voor de beoogde transparantie van de kapitaalmarkt en dat openbaarmaking van deze gegevens een te grote inbreuk zou betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de bestuurders en commissarissen. Op grond van artikel 6, onderdeel a, bevat een melding ingevolge artikel 2 naam, adres en woonplaats van de meldingsplichtige en kunnen deze gegevens ingevolge artikel 7 met een aantal andere gegevens worden gepubliceerd in een landelijk verspreid dagblad. Geadviseerd wordt met het oog op de privacy van de betrokkenen de publicatieplicht ingevolge artikel 7a in zoverre nader te beperken.

5. De tekst van artikel 6, eerste lid en artikel 7, tweede lid is in overeenstemming met het advies aangepast voor zover het natuurlijke personen betreft.

6. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

6. De Raad van State geeft in overweging in artikel 2:383c BW tot uitdrukking te brengen dat voor bezoldiging in de vorm van rechten tot het nemen van aandelen een regeling is opgenomen in artikel 2:383d BW.

Wij hebben ons afgevraagd of de regeling zo gelezen zou kunnen worden dat een vennootschap door het aanmerken van een optieregeling als «periodiek betaalde beloning» of «bonusbetaling» toepassing van artikel 383d zou kunnen vermijden. Naar onze overtuiging is dat niet het geval. Artikel 383d legt op iedere vennootschap als bedoeld in artikel 383b de verplichting informatie te verschaffen over een regeling tot het nemen van aandelen voor alle werknemers, opgesplitst in individuele gegevens als het gaat om bestuurders en gezamenlijk als het gaat om overige werknemers. Hoe de vennootschap deze regeling zelf noemt, doet niet ter zake. Daarom zien wij af van een expliciete verwijzing in artikel 383c. Wel is de toelichting op dit punt verder aangevuld. Ook is, in overeenstemming met hetgeen wij hierboven aangeven ten aanzien van de criteria voor de toekenning van bonussen, toegevoegd dat de vennootschap meedeelt of zij criteria hanteert bij het besluit tot toekennen van rechten tot het nemen van aandelen en zo ja, welke criteria daarbij aan de orde zijn. Met het opnemen van deze verplichting wordt aangesloten bij aanbeveling 2 van de aanbevelingen van de vereniging VNO-NCW en het Nederlands Centrum van Directeuren en commissarissen over de toekenning van opties, die onlangs zijn aangepast. Ook de toelichting is in deze zin aangevuld.

7. In artikel 391 lid 2 is toegevoegd dat de vennootschap tevens verslag doet van het beleid van de vennootschap aangaande de bezoldiging van haar bestuurders en commissarissen en de wijze waarop dit in de praktijk is gebracht. Na de adviesaanvraag aan de Raad van State zijn onderzoeksresultaten gepubliceerd. Daaruit is gebleken dat de hoogte van de bezoldiging per bestuurder sterk kan verschillen. Naar ons oordeel kunnen de bij de vennootschap betrokkenen zich pas een goed oordeel vormen over het gevoerde beleid ten aanzien van de bezoldiging als zij de achtergronden van eventuele verschillen kennen. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn op dit punt uitgebreid.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Economische Zaken, de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 29 juni 2001, no. W03.01.0203/I, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 383c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tot uitdrukking brengen dat voor de bezoldiging in de vorm van rechten tot het nemen van aandelen een specifieke regeling in artikel 383d is opgenomen.


XNoot
1

Kamerstukken II 1998/99, 25 732, nr. 8.

XNoot
1

Memorie van toelichting, bladzijden 2 en 5.

XNoot
2

Kamerstukken II 1997/98, 25 732, nrs. 1–2.

XNoot
3

Zie ook het advies van de Commissie Vennnootschapsrecht, bijlage bij een brief van Prof. mr. J.M.M. Maeijer aan de Minister van Justitie van 1 februari 2001 van de Vereniging Effectenuitgevende Ondernemingen, bladzijde 2.

XNoot
4

Advies van 24 februari 2001, bladzijde 1.

XNoot
5

Advies van 1 februari 2001, bladzijde 2.

XNoot
6

De Raad meent dat een bespreking van dit alternatief bij de artikelsgewijze toelichting op bladzijde 12 van de memorie van toelichting in de rede ligt.

XNoot
7

Memorie, Algemeen deel, bladzijde 3.

XNoot
1

Ontwerprichtlijn 271, paragraaf 2, punt 201.

XNoot
1

Artikel II, onderdeel G, van het wetsvoorstel.

Naar boven