27 896
Wijziging van belastingwetten in verband met dividendstripping en het verlenen van optierechten aan werknemers

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 november 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

A. In onderdeel A wordt aan het voorgestelde derde lid van artikel 3 een zin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit lid wordt onder een optieverplichting verstaan een verplichting die de tegenhanger is van een recht om een of meer aandelen of daarmee gelijk te stellen rechten te verwerven, of van een recht dat daarmee gelijk te stellen is.

B. In onderdeel B wordt in het zevende lid van artikel 3a «wordt als gestort onderscheidenlijk als tijdstip van storting aangemerkt het bedrag, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en het in dat lid bedoelde tijdstip» vervangen door: wordt als gestort aangemerkt het bedrag, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vermeerderd met het bedrag dat de werknemer ter zake in rekening wordt gebracht, en wordt als tijdstip van storting aangemerkt het tijdstip, bedoeld in genoemd artikel 9, derde lid.

C. In onderdeel C wordt in het voorgestelde artikel 4, derde lid, eerste volzin, na de zinsnede «dan wel een vermindering of teruggaaf van dividendbelasting ingevolge» ingevoegd: de Belastingregeling voor het Koninkrijk of.

II

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

A. In onderdeel A, eerste lid, wordt «alsmede rechten om zodanige aandelen of winstbewijzen te verwerven» vervangen door: alsmede rechten om zodanige aandelen of winstbewijzen te verwerven of daarmee gelijk te stellen rechten te verwerven.

B. In onderdeel B wordt aan artikel 10c een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een optieverplichting verstaan een verplichting die de tegenhanger is van een recht om een of meer aandelen of daarmee gelijk te stellen rechten te verwerven, of van een recht dat daarmee gelijk te stellen is.

III

Artikel V wordt als volgt gewijzigd:

A. In onderdeel A wordt aan artikel 34a een volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de levering van aandelen die eerder zijn verworven met het oog op de nakoming van een optieverplichting bij een levering die plaats vindt binnen drie maanden na het tenietgaan van de optieverplichting.

B. In onderdeel A wordt de tekst van artikel 34a genummerd als eerste lid. Vervolgens wordt de volgende tekst als tweede lid toegevoegd:

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een optieverplichting verstaan een verplichting die de tegenhanger is van een recht om een of meer aandelen of daarmee gelijk te stellen rechten te verwerven, of van een recht dat daarmee gelijk te stellen is.

C. In onderdeel B wordt in het vierde lid van artikel 35 «wordt als gestort onderscheidenlijk als tijdstip van storting aangemerkt het bedrag, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en het in dat lid bedoelde tijdstip» vervangen door: wordt als gestort aangemerkt het bedrag, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vermeerderd met het bedrag dat de werknemer ter zake in rekening wordt gebracht, en wordt als tijdstip van storting aangemerkt het tijdstip, bedoeld in genoemd artikel 9, derde lid.

TOELICHTING

Deze nota van wijzigingen bevat de voorstellen die in de Nota naar aanleiding van het verslag zijn aangekondigd. Het betreft:

– een omschrijving van het begrip optieverplichting;

– een aanvulling van hetgeen als gestort kapitaal wordt aangemerkt bij toekenning van een optierecht aan een werknemer die ter zake van de toekenning een bedrag moet betalen aan de werkgever;

– het begrip optierecht in art. 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 beter afstemmen op dat in de loonbelastingwetgeving;

– ook voor de kapitaalsbelasting een termijn invoeren van drie maanden waarin ingekochte eigen aandelen na afloop van een optiecontract nog worden aangemerkt als een tijdelijke belegging, en

– het ook noemen van de Belastingregeling voor het Koninkrijk als regeling ingevolge welke vermindering of teruggaaf van dividendbelasting mogelijk is.

Toelichting op de onderdelen

Artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel B, en artikel III, onderdeel B

In deze onderdelen is een omschrijving opgenomen van het gehanteerde begrip optieverplichting. Voor de invulling van deze omschrijving is gekeken naar de omschrijving van het begrip aandelenoptierecht in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964

Artikel I, onderdeel B, artikel III, onderdeel C

Bij toekenning van een optierecht aan een werknemer is bij de werkgever voor de winstbepaling aftrekbaar het bedrag dat bij de werknemer volgens de Nederlandse loonbelastingwetgeving als loon in aanmerking zou worden genomen. Dit bedrag hoeft niet in overeenstemming te zijn met de waarde van het toegekende optierecht. Er zijn namelijk situaties waarin de werknemer ter zake van de toekenning een bedrag verschuldigd wordt aan de werkgever. Voor de loonbelastingwetgeving wordt deze eigen bijdrage van de werknemer in mindering gebracht op de waarde van het optierecht (art. 13, derde lid, Wet op de loonbelasting 1964). Voor de winstbepaling is derhalve aftrekbaar: loon = waarde optierecht – eigen bijdrage werknemer. Bij een toekenning van een optierecht neemt het informeel kapitaal toe met: in de eerste plaats met de eigen bijdrage van de werknemer en voorts met hetgeen als loon in aanmerking zou worden genomen; anders geformuleerd, met de waarde van het optierecht.

Mij is gebleken dat bij de formulering zoals die aanvankelijk is voorgesteld, de idee zou kunnen ontstaan dat de eigen bijdrage van de werknemer wordt geëlimineerd als gestort kapitaal, nu wordt verwezen naar de aftrekpost voor de vennootschapsbelasting. Deze eliminatie is uiteraard niet beoogd. Om die reden is de eigen bijdrage thans expliciet in de voorgestelde wettekst opgenomen.

Artikel I, onderdeel C

Ook ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk is een vermindering of teruggaaf van dividendbelasting mogelijk.

Artikel II, onderdeel A

Deze aanvulling beoogt het begrip optierecht in art. 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 beter af te stemmen op dat in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Hiermee komt ook het conversierecht bij een converteerbare personeelsobligatie onder het bereik van genoemd onderdeel i.

Artikel III, onderdeel A

Bij dit onderdeel wordt ook voor de kapitaalsbelasting een termijn ingevoerd van drie maanden waarin ingekochte eigen aandelen na afloop van een optiecontract nog worden aangemerkt als een tijdelijke belegging.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven