27 882
Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de vervanging van de gulden door de euro (Fiscale aanpassingswet euro)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe de fiscale wetgeving – waar dit nog niet het geval is – aan te passen aan de introductie van de euro per 1 januari 2002. Belangrijke delen van de fiscale wetgeving zijn reeds aan de invoering van de euro aangepast. Zo is in het kader van de Belastingherziening 2001 bij de totstandkoming van de Wet inkomstenbelasting 2001 reeds rekening gehouden met de vervanging van de guldensbedragen in die wet door eurobedragen per genoemde datum. Ook in de Wet op de loonbelasting 1964 zijn bij die gelegenheid naast de guldensbedragen de corresponderende eurobedragen al in de wet opgenomen.

De doelstellingen, de achtergrond en de randvoorwaarden bij dit wetsvoorstel zijn dezelfde als die welke gelden voor het rijksbrede verzamelwetsvoorstel Aanpassing van wetten in verband met de vervanging van de gulden door de euro (Aanpassingswet euro) (Kamerstukken II 2000/01, 27 472). Verwezen zij naar de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel en de daarin genoemde brieven aan de Tweede Kamer van 7 april 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 25 107, nr. 32) (de «wetgevingsbrief») en van 7 februari 2000 (Kamerstukken II 1999/00, 27 042, nr. 1) (de «beleidsbrief»).

2. De procedure

Zoals reeds is aangegeven in de wetgevingsbrief van 7 april 1999 volgt de aanpassing van de fiscale regelgeving niet het rijksbrede verzameltraject voor de euroaanpassing (de Aanpassingswet euro). In die brief is opgenomen dat aanpassing van de fiscale wetgeving eerst zal geschieden bij gelegenheid van het Belastingplan 2002 (onderdeel III.4, blz. 8, van de brief). De keuze voor een apart fiscaal wetsvoorstel is ingegeven vanuit praktische overwegingen. In de fiscale wet- en regelgeving wijzigen jaarlijks veel bedragen waardoor het meelopen met het rijksbrede verzameltraject niet efficiënt zou zijn geweest. In het voorstel van wet is de wetgevingstechniek overgenomen die is toegepast bij de Aanpassingswet euro. Dit biedt het voordeel dat de vele wijzigingen van in het algemeen bedragen inzichtelijk worden gepresenteerd. Daar waar deze techniek zich minder goed leent (bij voorbeeld in geval van tabellen) is de klassieke wetgevingsmethode gevolgd.

3. De fiscale omrekeningsregel

Als bijzonderheid voor de aanpassing van de fiscale wet- en regelgeving geldt als hoofdregel dat de bedragen niet technisch worden omgezet in een 1 op 1 verhouding met rekenkundige afronding op twee decimalen (1 euro is f 2,20 371) maar, als aangegeven in de beleidsbrief, rekenkundig worden omgerekend op zoveel decimalen achter de komma als waarin het oorspronkelijke guldensbedrag is gesteld. Deze fiscale omrekeningsregel is reeds opgenomen in de Wet overgang belastingheffing in euro's. Ingevolge deze wet is het mogelijk over de jaren 1999 tot en met 2001 aangiften in euro's te doen. Deze regel is voorts toegepast bij de omrekening van guldens- in eurobedragen in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de bij die gelegenheid in de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen eurobedragen. Als argument voor het hanteren van deze fiscale omrekeningsregel gold destijds bij de Wet overgang belastingheffing in euro's dat het vanuit automatiseringsoogpunt noodzakelijk is dat, net als in het algemeen het geval is voor guldensbedragen, de aan de belastingdienst aan te leveren eurobedragen op hele eenheden zijn afgerond. Ditzelfde argument leidt ertoe dat dit uitgangspunt ten grondslag ligt aan de omzetting van guldensbedragen in eurobedragen in het kader van het onderhavige wetsvoorstel. Deze regel geldt ook voor de aanpassing van de lagere fiscale regelgeving. Hiermee is een eenduidige omrekeningsregel voor in beginsel het geheel van de fiscale wet- en regelgeving gegeven en wordt aangesloten bij de feitelijke gang van zaken in de afgelopen jaren.

In de beleidsbrief van 7 februari 2000 is aangegeven dat de fiscale omrekeningsregel tevens toepassing zal vinden met betrekking tot de omzetting van in guldens luidende fiscale bestuurlijke boetebedragen. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 30 mei 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27 472, nr. 7) is aangegeven, heeft nadere besluitvorming omtrent de wenselijke afronding van boetebedragen ertoe geleid dat deze naar beneden worden afgerond. Deze herziene regel geldt mede voor de omzetting van de boetebedragen in het kader van dit wetsvoorstel.

Naast de hiervoor genoemde fiscale omrekeningsregel worden ronde grensbedragen, waar nodig, opnieuw afgerond op ronde grensbedragen.

Voorts is gebleken dat er zich enkele situaties voordoen – in de toelichting op de artikelen worden deze nader aangeduid – waarbij het is aangewezen de omzetting op een van de fiscale omrekeningsregel afwijkende wijze te doen geschieden. Dit doet zich voor in de sfeer van de omzetbelasting- en de accijnswetgeving. Dit is bij voorbeeld het geval bij de tarieven voor het eurovignet (belasting zware motorrijtuigen), waarvoor de eurobedragen vastliggen in het verdrag dat door de deelnemende landen is gesloten. In het verleden is het desbetreffende ecu-/eurobedrag omgerekend naar de toenmalige koers in een guldensbedrag: thans moet worden teruggekeerd naar het oorspronkelijke eurobedrag.

Voor de Wet op de omzetbelasting 1968 geldt in één geval dat van de omrekeningsregel wordt afgeweken in verband met de relatie tussen het in artikel 28n van die wet opgenomen bedrag en hetzelfde bedrag in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT). Voorts is in een tweetal gevallen ten gunste van belanghebbenden afgeweken van de fiscale omrekeningsregel in verband met de negatieve gevolgen van onverkorte toepassing van die regel (de kosten voor aanmaningen en de betalingskorting bij het doen van jaaraangifte voor de motorrijtuigenbelasting). Voor de bedragen die jaarlijks worden geïndexeerd geldt dat deze na de omzetting in eurobedragen vervolgens nog per 1 januari 2002 zullen worden geïndexeerd. Dit geschiedt bij de jaarlijkse bijstellingsregeling. De vanaf 1 januari 2002 geldende bedragen zijn derhalve de in de bijstellingsregeling opgenomen bedragen. Ook bij het wetsvoorstel Belastingplan 2002 kunnen nog bedragen worden gewijzigd.

4. Overgangsrecht

In enkele situaties zijn er overgangsrechtelijke aspecten aan de orde. Dit is het geval in de sfeer van het opleggen van boeten en bij verschuldigde griffierechten. Een aparte regeling in dit wetsvoorstel is voor deze beide onderwerpen echter niet nodig nu het wetsvoorstel Aanpassingswet euro daarin reeds voorziet in de artikelen 1 en 3 van hoofdstuk 12 van die wet. Op grond van artikel 1 wordt voor bestuurlijke boeten bij wijziging van de boetebedragen de voor de betrokkene meest gunstige bepaling toegepast en op grond van artikel 3 geldt dat het tijdstip van indienen van het beroepschrift bepalend is voor het verschuldigde griffierecht.

Voor situaties waarin na 31 december 2001 bedragen uit het guldentijdperk relevant zijn voor het eurotijdperk (gedacht kan bijvoorbeeld worden aan middeling en verliescompensatie) geeft de Wet overgang belastingheffing in euro's in artikel 5 aan hoe de guldensbedragen in eurobedragen moeten worden omgerekend. Deze bepaling geldt ook indien in deze wet per abuis een guldensbedrag niet per 1 januari 2002 zou zijn omgerekend in een eurobedrag.

5. Budgettaire en andere aspecten

Als uitgangspunt voor de omzetting van guldens- in eurobedragen geldt dat nadelige gevolgen voor burgers en bedrijven zo veel mogelijk dienen te worden voorkomen en dat de gehele omzettingsoperatie zo veel mogelijk budgettair neutraal geschiedt. De methode van rekenkundige afronding betekent dat in het ene geval naar boven wordt afgerond en in het andere geval naar beneden. Globaal genomen wordt hiermee per saldo voor het totaal van de bedragen in de fiscaliteit een neutraal effect bereikt. Belastingplichtigen hebben voorts veelal met een aantal bedragen te maken zodat eventuele minimale positieve en negatieve effecten van individuele afrondingen veelal tegen elkaar zullen wegvallen. In individuele gevallen is niet uit te sluiten dat een gering positief dan wel negatief effect optreedt.

Met de afronding op hele euro's naar beneden van de fiscale bestuurlijke boetebedragen is een budgettaire derving aan niet belastingmiddelen gemoeid van circa € 1 mln (f 2,2 mln). De afwijking van de omrekeningsregel bij de aanmaningen leidt voorts tot een derving aan niet belastingmiddelen van circa € 1,5 mln (f 3,3 mln) en bij de betalingskorting in de sfeer van de motorrijtuigenbelasting gaat het om een derving aan belastingmiddelen van circa € 4,5 mln (f 9,9 mln).

Dit wetsvoorstel houdt geen informatieverplichting aan de overheid of een derde in en is om die reden niet relevant voor de vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

In lijn met de nadere besluitvorming ten aanzien van boetebedragen voor de andere delen van het bestuursrecht wordt voorgesteld de fiscale boetebedragen niet rekenkundig af te ronden maar naar beneden af te ronden op hele euro's.

Artikel IV

Ingevolge artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is voor het verzenden van een aanmaning tot betaling bij een gevorderde som tot f 1000, f 10 aan kosten verschuldigd. Bij onverkorte toepassing van de omrekeningsregel leidt dit tot een tegenwaarde in euro's van 5; daarmee zouden deze kosten met ongeveer 10% toenemen. Ook omdat het gaat om een bedrag dat veel wordt toegepast, wordt voorgesteld de omrekening in het voordeel van de belastingschuldigen te doen uitvallen en het bedrag, uitgedrukt in euro's, te stellen op 4.

Artikel VI

Afronding van het specifieke deel van de accijns voor sigaretten op vijf centen in artikel 36, vijfde lid, van de Wet op de accijns is overbodig geworden nu de afronding van het specifieke gedeelte van de accijns op centen mogelijk is geworden.

Artikelen VI, XII en XVII

In de Wet op de accijns, de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten zijn in een aantal gevallen bedragen die (toevalligerwijze) in hele guldens luiden omgerekend in eurobedragen met cijfers achter de komma waar dit beter aansluit bij de structuur van die wetten en de omrekening van de andere bedragen in die wetten.

Artikel VII

De artikelen 36s (bijzondere regeling stimulering CO2-vastlegging door bosaanleg) en 36t (bijzondere regeling stimulering installaties voor warmtekrachtkoppeling) van de Wet belastingen op milieugrondslag treden op grond van artikel XIX, vierde en vijfde lid, van de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking en werken alsdan terug tot en met 1 januari 2000 onderscheidenlijk 1 januari 2001. Door opname van deze bepalingen in artikel VII wordt geregeld dat met ingang van 1 januari 2002 de eurobedragen in de plaats treden van de guldensbedragen.

Artikel VIII

De omrekening van bedragen in de Wet belasting zware motorrijtuigen geschiedt in hele euro's nu deze eurobedragen vastliggen in het eurovignetverdrag (Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens) (Trb. 1994, 69).

Artikel XIII

Ingevolge artikel 28n van de Wet op de omzetbelasting 1968 dienen handelaren in beleggingsgoud aantekening te houden van alle handelingen betreffende beleggingsgoud – voor welke handelingen een BTW-vrijstelling geldt – met een waarde van meer dan f 25 000 en dienen zij ter zake van dergelijke handelingen de documenten te bewaren aan de hand waarvan de identiteit van de cliënt kan worden vastgesteld. Met deze waardegrens is aangesloten bij de grens die ingevolge de Wet MOT geldt voor de meldingsplicht ter zake van ongebruikelijke transacties. Nu het bedrag in het kader van de Wet MOT wordt vastgesteld op € 10 000 wordt daar voor de BTW bij aangesloten. In de rijksbrede Aanpassingswet euro wordt eveneens voorgesteld in artikel 4 van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 het bedrag van f 25 000 om te zetten in € 10 000.

Artikel XX

Met toepassing van artikel 30a van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen worden per 1 januari van ieder jaar de in artikel 5 van die wet opgenomen bedragen bijgesteld aan de hand van de verhouding van het bedrag van het wettelijk minimumloon per maand voor volwassen werknemers per 1 januari tot hetzelfde bedrag per 1 januari van het voorafgaande jaar. Toepassing van deze bepaling per 1 januari 2002 is niet zonder meer mogelijk omdat het minimumloon per 1 januari 2002 zal luiden in euro's en dat per 1 januari 2001 nog luidt in guldens. In het voorgestelde artikel XX is daarom bepaald dat voor de bijstelling per 1 januari 2002 het bedrag van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2001 wordt gesteld op € 1154,46, zijnde het euro-equivalent van het per 1 januari 2001 geldende wettelijk minimumloon per maand voor volwassen werknemers van f 2544,10.

Artikel XXI

De Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569), de Wet ondernemerspakket 2001 en de Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001 bevatten een aantal wijzigingsbepalingen op de Wet inkomstenbelasting 2001 die nog niet in werking zijn getreden en waarin bedragen in euro's zijn opgenomen met daarachter tussen haakjes het equivalent in guldens. Als de inwerkingtreding plaatsvindt vóór 1 januari 2002 vervallen de guldensbedragen in deze bepalingen met ingang van 1 januari 2002 op grond van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AU, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Voor de situatie dat de desbetreffende bepalingen in werking treden op of na 1 januari 2002 strekt artikel XXI ertoe te voorkomen dat in de Wet inkomstenbelasting 2001 na die datum guldensbedragen worden opgenomen.

Artikel XXII

Dit artikel regelt de samenloop tussen de inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel X.2, van de Wet van 22 december 1999 houdende wijziging van belastingwetten c.a. (belastingplan 2000) (Stb. 579), artikel XI, onderdeel K.2, van de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) en het onderhavige wetsvoorstel. Het betreft de vermindering van regulerende energiebelasting met betrekking tot de levering van zogenoemde duurzame warmte. In de Wet van 22 december 1999, houdende wijziging van belastingwetten c.a. (belastingplan 2000) (Stb. 579) is deze bepaling toegevoegd aan artikel 36o van de Wet belastingen op milieugrondslag. Het bedrag van de vermindering is in de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) verhoogd van f 3,54 tot f 3,91. Beide bepalingen moeten nog bij koninklijk besluit in werking treden en werken vervolgens terug tot en met 1 januari 2000 onderscheidenlijk 1 januari 2001. Artikel XXII zorgt ervoor dat in dat geval het euro-equivalent in de Wet belastingen op milieugrondslag wordt opgenomen. De samenhang tussen het eerste lid enerzijds en het tweede en derde lid anderzijds zorgt ervoor dat als de bepaling uit de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) in werking treedt, met ingang van 1 januari 2002 het euro-equivalent voor 2000 wordt vervangen door het nieuwe bedrag voor 2001. Als dit plaats vindt voor 1 januari 2002, bepaalt het tweede lid dat het guldensbedrag in artikel 36o, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag met ingang van 1 januari 2002 wordt vervangen door het euro-equivalent. Als deze inwerkingtreding echter plaats vindt op of na 1 januari 2002, bepaalt het derde lid dat het euro-equivalent in de betrokken bepaling in de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) wordt opgenomen. Hiermee wordt bereikt dat de betrokken bepaling uit die wet zelfstandig leesbaar blijft tot het moment van inwerkingtreding.

Artikel XXIII

Dit artikel regelt de samenloop tussen de inwerkingtreding van artikel XI, onderdeel N, van de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) en het onderhavige wetsvoorstel. Het betreft de vermindering van regulerende energiebelasting met betrekking tot de levering van elektriciteit die is opgewekt door een afvalverbrandingsinstallatie (artikel 36r, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag). Het bedrag van de vermindering is in de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) verhoogd tot f 0,0427 (€ 0,0194). Deze bepaling zal op grond van artikel XIX, vijfde lid, van die wet op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden en werkt alsdan terug tot en met 1 januari 2001. Het eerste lid zorgt ervoor dat als de inwerkingtreding plaats vindt voor 1 januari 2002, het guldensbedrag in artikel 36r, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag met ingang van 1 januari 2002 wordt vervangen door een euro-equivalent. Als deze inwerkingtreding echter plaats vindt op of na 1 januari 2002, bepaalt het tweede lid dat met ingang van 1 januari 2002 het euro-equivalent in de betrokken bepaling in de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569) wordt opgenomen. Hiermee wordt bereikt dat de betrokken bepaling uit die wet zelfstandig leesbaar blijft tot het moment van inwerkingtreding.

Artikel XXIV

Dit artikel regelt de inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven