27 880
Vervanging van de verwijzing naar Europese richtlijnen die zijn ingetrokken door richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126) in de Wet toezicht kredietwezen 1992 en in enkele andere wetten door een verwijzing naar deze richtlijn

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 november 2001

Kan de regering nader ingaan op het voor de leden van de PvdA-fractie niet geheel duidelijke onderscheid tussen constitutieve en declaratoire codificatie?

De EG-wetgeving onderscheidt drie vormen van codificatie: 1. zuivere codificatie, 2. codificatie met herschikking en 3. declaratoire codificatie. De eerste twee vormen van codificatie zijn beide constitutief. In het communautaire spraakgebruik bestaat codificatie in het samenbrengen in één tekst (een nieuw besluit) van een richtlijn of verordening en van alle nog van kracht zijnde wijzigingen die dat instrument heeft ondergaan. De codificatie is constitutief wanneer zij gepaard gaat met de intrekking van de oude tekst. Bij zuivere (constitutieve) codificatie gaat het om EG-besluiten die een codificatie van eerdere besluiten bevatten, waarbij deze eerdere besluiten worden ingetrokken, zonder dat dit materiële veranderingen met zich meebrengt. Bij codificatie met herschikking gaat het om EG-besluiten die naast codificatie van bestaande EG-wetgeving ook materiële wijzigingen bevatten bijvoorbeeld een bijwerking of aanvulling. Ook deze vorm van codificatie is constitutief, omdat zij gepaard gaat met intrekking van de in de codificatie betrokken besluiten. Declaratoire codificatie is een niet-officiële vorm van codificatie, waarbij wel een doorlopende tekst wordt vervaardigd, die in de C-editie van het Publicatieblad van de EG wordt afgedrukt, maar waarbij de in de codificatie betrokken besluiten in stand worden gelaten. Zij heeft slechts documentaire waarde en geen rechtsgevolgen.

De leden van de PvdA-fractie hebben de vraag of zij het goed hebben begrepen dat het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en een aantal andere op blz. 2 van de memorie van toelichting genoemde regelingen buiten de Tweede Kamer om zullen worden aangepast? De leden geven aan hier overigens geen bezwaar tegen te hebben.

De genoemde regelingen op blz. 2 van de Memorie van Toelichting zijn ofwel Algemene maatregelen van bestuur (Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en Besluit jaarrekening banken) ofwel Ministeriële regelingen (Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995, Vrijstellingsregeling wisselkantoren en de Regeling beleggingen technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994). De wijziging van deze regelingen zal langs de gebruikelijke weg plaatsvinden, derhalve zonder betrokkenheid van de Tweede Kamer. De Collectieve garantieregeling en het Beleggerscompensatiestelsel zijn beide overeenkomsten gesloten tussen De Nederlandsche Bank respectievelijk de Stichting Toezicht Effectenverkeer en de betrokken representatieve organisaties en zullen door deze partijen in onderling overleg worden gewijzigd.

De leden van de PvdA-fractie nemen aan dat er in de praktijk geen aanleiding is om maatregelen te treffen voor gevallen dat een cruciaal element uit de minimumharmonisatie ontbreekt, omdat andere lidstaten onvoldoende invulling hebben gegeven aan de richtlijn. Is dat juist? Zo ja, is deze bepaling dan niet net zo overbodig als de bepalingen in artikel I, onderdelen D, I en R, waarvan wordt voorgesteld dat zij geschrapt worden?

Artikel 33 Wtk 1992 zegt dat ingeval een lidstaat bepaalde, aan de wederzijdse erkenning ten grondslag liggende bankenrichtlijnen niet, onvolledig of niet tijdig heeft uitgevoerd, kan worden bepaald dat op kredietinstellingen uit die lidstaat de bepalingen van de Wtk 1992 van toepassing zijn die ook op bijkantoren en werkzaamheden van buiten de Gemeenschap gevestigde kredietinstellingen van toepassing zijn. Het artikel beoogt derhalve te voorkomen, dat aanbieders op de Nederlandse markt werkzaam zijn, die niet hoeven te voldoen aan de minimale vereisten die de Europese richtlijnen stellen, aangezien de wetgeving van het land waar zij zijn gevestigd niet aan de Europese richtlijnen voldoet. Dit is gerechtvaardigd en noodzakelijk ter regulering van de Nederlandse bancaire markt. Het zal in de regel zo zijn dat alleen wanneer het in gebreke zijn een cruciaal element uit de minimumharmonisatie betreft en het in gebreke zijn openlijk door de lidstaat zelf dan wel door de Europese Commissie is geconstateerd, van het bepaalde in artikel 33 Wtk 1992 gebruik zal worden gemaakt. Hopelijk kan deze maatregel ook in de toekomst buiten toepassing blijven. Maar het kan niet worden uitgesloten dat een lidstaat zijn wetgeving wijzigt en daarom blijft er behoefte aan de mogelijkheid, die het artikel biedt. Vanzelfsprekend zal artikel 33 Wtk 1992 nimmer worden ingezet in geval van niet-implementeren van deze codificatie als zodanig, maar mogelijk wel ten aanzien van cruciale verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. Als sluitstuk van de wederzijdse erkenning blijft zij onmisbaar.

De hierboven uiteengezette regeling van artikel 33 Wtk 1992 staat los van de voorgestelde schrapping van de bepalingen in artikel I, onderdelen D, I en R. Deze bepalingen geven slechts aan dat de Bank haar bevoegdheden mede gebruikt ter uitvoering van een of meer Europese richtlijnen. Voor zover voor de Bank al niet uit het Europese recht zelf een dergelijke verplichting volgt, bepaalt artikel 3 Wtk 1992 reeds dat de Bank van de bevoegdheden in de in artikel I, onderdelen D, I en R genoemde artikelen mede gebruik maakt ter uitvoering van Europese richtlijnen, waardoor deze zinsnede in de in artikel I, onderdelen D, I en R genoemde artikelen overbodig is.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven