27 878
Aanpassing van diverse wetten aan de modernisering van de rechterlijke organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 18 juni 2001 en het nader rapport d.d. 18 juli 2001, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 2 mei 2001, no. 01.002151, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot aanpassing van diverse wetten aan de modernisering van de rechterlijke organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie).

Het wetsvoorstel voorziet in de aanpassingen van wetten die noodzakelijk zijn als de ingrijpende wijzigingen in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) – thans in behandeling bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal – zullen worden ingevoerd.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 mei 2000, nr. 01.002151, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 juni 2001, nr. W03.01.0205/l, bied ik u hierbij aan.

1. In het wetsvoorstel organisatie en bestuur gerechten worden de bepalingen over het ontslag en de schorsing van rechterlijke ambtenaren overgeheveld van de Wet RO naar de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra).2 Als gevolg hiervan moet een groot aantal wettelijke bepalingen, waarin wordt verwezen naar de artikelen 11 tot en met 14 van de geldende Wet RO, worden aangepast. Het onderhavige wetsvoorstel strekt daar mede toe.

Het is de Raad opgevallen dat het hierbij niet slechts gaat om een pure omzetting, maar dat ook inhoudelijke wijzigingen worden aangebracht.

a. Zo wordt in een groot aantal gevallen in de nieuwe bepalingen verwezen naar de artikelen 46i en 46j Wrra (nieuw) terwijl in de oude bepalingen geen verwijzing voorkomt naar de daarmee corresponderende artikelen 11a en 11b Wet RO.

b. In het nieuwe artikel 54, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens en het nieuwe artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) wordt daarnaast nog verwezen naar artikel 46k Wrra, terwijl in de nu geldende artikelen niet wordt verwezen naar artikel 11c Wet RO.

c. In het nieuwe artikel 54, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens en het nieuwe artikel 16, vierde lid, AWGB wordt integraal verwezen naar artikel 46c, derde lid, Wrra, terwijl in de nu geldende artikelen artikel 11, onderdeel d, onder 3°, Wet RO wordt uitgezonderd.

d. In het nieuwe artikel 5, zesde lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931 wordt niet verwezen naar de artikelen 46k en 46n Wrra, terwijl in het nu geldende artikel wel wordt verwezen naar de artikelen 11c en 12a Wet RO.

e. Onduidelijk is waarom in het nieuwe artikel 59 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten wordt verwezen naar artikel 46c, eerste lid, onder a, Wrra en naar het gehele artikel 46d, terwijl slechts het tweede lid van dat artikel correspondeert met de aanhef van artikel 11 Wet RO. Ook is onduidelijk waarom wordt verwezen naar artikel 46l, eerste lid, onder a en c; in het geldende artikel wordt verwezen naar artikel 12, met uitzondering van onderdeel c, Wet RO. Niet wordt verwezen naar artikel 46n, terwijl in het nu geldende artikel wel wordt verwezen naar artikel 12a Wet RO.

f. In het nieuwe artikel 95, tweede lid, van de Wet op het notarisambt wordt slechts verwezen naar artikel 46l, eerste lid, onder a, terwijl in het nu geldende artikel wordt verwezen naar artikel 12, met uitzondering van onderdeel c, Wet RO.

g. Onduidelijk is waarom in het nieuwe artikel 63 van de Zaaizaad- en plantgoedwet slechts wordt verwezen naar artikel 46c, tweede lid, Wrra, terwijl in het nu geldende artikel wordt verwezen naar artikel 11 (en dus ook naar onderdeel d van dat artikel) Wet RO. Ook is onduidelijk waarom slechts wordt verwezen naar artikel 46l, eerste lid, onder a, Wrra; in het nu geldende artikel wordt verwezen naar artikel 12 (en dus ook naar de onderdelen b en c van dat artikel) Wet RO.

De Raad adviseert op deze punten in de memorie van toelichting in te gaan en waar nodig het wetsvoorstel aan te passen.

1. Terecht merkt de Raad op dat bij de omzetting op een enkel onderdeel ook inhoudelijke wijzigingen zijn aangebracht. Het gaat dan met name om de aanpassing die het gevolg is van het feit dat in de desbetreffende wetgeving geen rekening is gehouden met de wijzigingen in de Wet RO als gevolg van de invoering van de zogenaamde WAO-conformiteit (Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162)). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt zo nodig deze wijziging alsnog door te voeren. In onderdeel 5.3. van de memorie van toelichting, bij de toelichting van model 12, is deze inhoudelijke aanpassing in algemene zin toegelicht. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is deze passage uitgebreid. De gevolgen van de Aanpassingswet privatisering ABP worden ruimer toegelicht en van voorbeelden voorzien.

Het advies van de Raad inzake de onderdelen a tot en met g is als volgt verwerkt.

a. De Raad signaleert dat in een aantal bepalingen wordt verwezen naar de artikelen 46i en 46j Wrra (nieuw), terwijl in de oude bepalingen geen verwijzing voorkomt naar de daarmee corresponderende artikelen 11a en 11b van de Wet RO. Dit is het gevolg van het feit dat in de desbetreffende wetgeving geen rekening was gehouden met de wijzigingen in de Wet RO als gevolg van de Aanpassingswet privatisering ABP. U zie voorts de inleidende opmerkingen.

b. Terecht wijst de Raad op de verwijzing naar artikel 46k Wrra in de artikelen 54, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens en 16, vierde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. Ten onrechte is het herplaatsingsregime van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze bepalingen zijn aangepast.

c. In tegenstelling tot hetgeen de Raad opmerkt, is in het nieuwe artikel 54, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens en in het nieuwe artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling wel voorzien in de uitzondering van de ontslaggrond die thans is opgenomen in artikel 11, onderdeel d, onder 3. Ik moge verwijzen naar de zinsnede die begint met «met dien verstande dat».

d. Op de opmerkingen van de Raad bij artikel 5, zesde lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931 wordt in onderdeel 5.3 van het algemeen deel van de toelichting ingegaan bij de toelichting op model 12 in de passage over de aanpassing aan de WAO-conformiteit.

e. Met betrekking tot artikel 59 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten merk ik het volgende op.

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad over de verwijzing naar artikel 46c, eerste lid, onder a, en 46d, is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 59 aangevuld. De verwijzing naar artikel 46d Wrra is aangepast in de door de Raad bedoelde zin. Dit geldt ook voor de verwijzing naar artikel 46l Wrra.

Abusievelijk is de Raad van oordeel dat in het thans geldende artikel 59 een verwijzing is opgenomen naar artikel 12a van de Wet RO. Dat is niet het geval, zodat in het nieuwe artikel 59 ook niet zal worden verwezen naar artikel 46n Wrra.

f. Ten onrechte stelt de Raad dat in artikel 95, tweede lid, van de Wet op het notarisambt wordt verwezen naar «artikel 12, met uitzondering van onderdeel c, van de Wet RO». In het thans geldende artikel 95, tweede lid, wordt namelijk verwezen naar artikel 12, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet RO. Artikel 12 van de Wet RO kende een onderverdeling in leden vóór de invoering van de Aanpassingswet privatisering ABP. Uit het feit dat ook overigens uit de redactie van artikel 95, tweede lid, niet blijkt dat de bepaling destijds is aangepast in verband met de WAO-conformiteit, is afgeleid dat de wijzigingen in de Wet RO naar aanleiding van de Aanpassingswet privatisering ABP niet in deze bepaling zijn doorgevoerd. In het voorgestelde artikel 95, tweede lid, zijn de wijzigingen nu wel verwerkt. Dit betekent dat voor wat betreft de ontslaggronden «ongeschiktheid wegens ziekte» en «ongeschiktheid anders dan wegens ziekte», zoals deze waren opgenomen in het oude artikel 12, eerste lid, onder a en b, nu wordt verwezen naar de «opvolgende» artikelen 46i, 46j en 46l, eerste lid, onder a, van de Wrra.

g. In tegenstelling tot hetgeen de Raad opmerkt wordt in het nieuwe artikel 63 van de Zaaizaad- en plantgoedwet niet alleen verwezen naar artikel 46c, tweede lid, Wrra, maar ook naar het derde lid van dat artikel, waarin de ontslaggronden van artikel 11, onderdeel d, (van de huidige Wet RO) zijn opgenomen.

In tegenstelling tot wat de Raad opmerkt, wordt in artikel 63 van de Zaaizaad- en plantgoedwet artikel 46l, eerste lid, Wrra van overeenkomstige toepassing verklaard en niet alleen onderdeel a van dat artikellid.

2. In het geldende artikel 2 van de Wet op de huurcommissies (Whc) is bepaald dat er in het rechtsgebied van ieder kantongerecht een huurcommissie is, waarvan het ressort zich uitstrekt over het gehele kanton. Deze bepaling wordt gewijzigd, aangezien de kantongerechten als zodanig worden opgeheven.1 In de Whc wordt een bijlage opgenomen, waarin de ressorten van de huurcommissies zijn opgesomd. In het nieuwe tweede lid van artikel 2 wordt bepaald dat deze bijlage, voorzover het de vestigingsplaats van een huurcommissie, de grenzen van de ressorten en de naamgeving van de daarin voorkomende gemeenten betreft, bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd.

Aan deze procedure kleeft het bezwaar dat in de toekomst bij elke mutatie van de hiervoor bedoelde bijlage bij lagere regeling van een hogere regeling wordt afgeweken. Een dergelijke situatie dient, mede gelet op aanwijzing 34 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, zoveel mogelijk te worden vermeden. Om een dergelijke situatie te voorkomen heeft de Raad bij een eerdere en vergelijkbare gelegenheid geadviseerd de procedure inzake de verdelingsmaatstaven in de Financiële-verhoudingsregelgeving over te nemen.2 Die verdelingsmaatstaven zijn de eerste maal bij wet bepaald. Indien een wijziging nodig blijkt, zal zij integraal in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen.3 Elke volgende wijziging kan dan eveneens bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden, met inachtneming van een voorhangprocedure.4Zodoende kan de formele wetgever toezicht houden op de regeling en wordt voorkomen dat een hogere regeling door een lagere wordt gewijzigd.

De Raad adviseert ook in dit geval over te gaan tot de invoering van een met de Financiële-verhoudingswet vergelijkbare systematiek en artikel 2 Whc in die zin aan te passen.

2. Naar aanleiding van het advies van de Raad is artikel 2 van de Wet op de huurcommissies aangepast. Daarbij is niet de suggestie van de Raad gevolgd om de systematiek van de Financiele-verhoudingsregelgeving over te nemen. Gekozen is voor een systematiek, waarbij de gebiedsindeling bij algemeen maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Daarmee wordt bereikt dat zowel de eerste vaststelling als de wijzigingen ervan alle op hetzelfde niveau van de algemeen maatregel van bestuur geschieden.

3. In artikel 22, tweede lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) wordt de voorzieningenrechter bevoegd gemaakt het dwangbevel uitvoerbaar te verklaren.1 Nu rust die bevoegdheid bij «de rechter of indien het een college betreft, de voorzitter van het betrokken gerecht». Volgens het geldende recht zou de bevoegdheid dus worden uitgeoefend door een enkelvoudige kamer van de rechtbank. De voorzieningenrechter is een bijzondere enkelvoudige kamer. De toelichting gaat niet in op deze wijziging ten opzichte van het geldende recht.

In de Wet tarieven in strafzaken (WTSZ) wordt ook de voorzieningenrechter aangewezen; hier betreft het geen wijziging ten opzichte van het geldend recht. In artikel 16, tweede lid, van die wet wordt niet bepaald wie bevoegd is te beslissen, maar wordt verwezen naar artikel 591, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv).2 Voor de vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen wordt in genoemde bepaling van het WvSv de rechter of raadsheer die de zaak heeft behandeld of, indien de behandeling van de zaak plaatsvond door een meervoudige kamer, door de voorzitter daarvan, aangewezen en wordt bepaald dat de rechter of raadsheer een bevelschrift van tenuitvoerlegging afgeeft.3 Het ligt in de rede hier dezelfde instantie als bevoegde instantie aan te merken als in de WTBZ en in de WTSZ. De Raad adviseert de keuze voor de voorzieningenrechter in de WTBZ toe te lichten en in artikel 591, tweede lid, WvSv eveneens voor de voorzieningenrechter te kiezen.

3. Het advies van de Raad is opgevolgd, in die zin dat in artikel 22 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en in artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering is gekozen voor het handhaven van de bestaande systematiek. De artikelen en de toelichting zijn in die zin aangepast.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt, met uitzondering van de volgende redactionele kanttekeningen:

De eerste en tweede kanttekeningen zijn niet verwerkt, omdat de redactie van de huidige bepalingen is gevolgd. Met het volgen van de kanttekeningen van de Raad wordt overigens ook een andere inhoud aan de bepaling gegeven, de vereisten gelden namelijk niet alleen voor het moment van de benoeming.

De derde kantekening is niet gevolgd, omdat de zinsnede «het bepaalde in» niet kan worden gemist in de redactie van de bepaling.

De negende kanttekening is alleen overgenomen voor artikel 6, vierde lid, van de Handelsnaamwet.

De elfde kanttekening is niet gevolgd, omdat de zinsnede die de Raad voorstelt, al in de tekst van het huidige artikel 3 van de uitvoeringswet E.G.-verordering inzake het Gemeenschapsmerk staat.

Naar aanleiding van de veertiende kanttekening is in artikel 38 van de Wet op de economische delicten «arrondissements-rechtbank» vervangen door: rechtbank.

De vijftiende, achttiende, twintigste, drieëntwintigste, vierentwintigste, vijfentwintigste, zevenentwintigste kanttekening zijn niet gevolgd, omdat de voorgestelde redactie is overgenomen uit de bestaande wettelijke bepalingen en alleen gekozen is voor een andere redactie, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de modernisering van de rechterlijke organisatie of indien de bestaande redactie onjuist is.

5. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het voorstel van wet en in de memorie van toelichting enige wijzigingen aan te brengen. Deze wijzigingen zijn:

a. In een aantal bepalingen wordt de disciplinaire maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 46c, eerste lid, Wrra van overeenkomstige toepassing verklaard, indien in die bepalingen de disciplinaire maatregel van ontslag na voorafgaande waarschuwing (artikel 46c, derde lid, Wrra) van overeenkomstige toepassing is verklaard. Hiermee wordt een omissie hersteld die al voorkomt in de thans geldende bepalingen, waarin artikel 11, onderdeel d, van de Wet RO wel, maar artikel 14 van de Wet RO niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. In onderdeel 5.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting, in de laatste alinea bij de toelichting op model 12, wordt deze wijziging toegelicht.

b. Indien in een wettelijke bepaling artikel 46l, eerste lid, onder a, Wrra van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, wordt ook het derde lid van die bepaling van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit was abusievelijk vergeten.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 18 juni 2001, no. W03.01.0205/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Artikel 16, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), (Hoofdstuk 2, Artikel 1, onderdeel A) gelet op aanwijzing 53 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) vervangen door: Tot voorzitter of ondervoorzitter kan alleen worden benoemd degene die voldoet aan de bij of krachtens artikel 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren gestelde vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar.

– Artikel 17, derde lid, AWGB, (Hoofdstuk 2, Artikel 1, onderdeel B) gelet op aanwijzing 53 Ar vervangen door: Tot secretaris, tevens hoofd van het bureau, kan alleen worden benoemd degene die voldoet aan de bij of krachtens artikel 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren gestelde vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar.

– In artikel 3a van de Wet op de Raad van State, gelet op aanwijzing 52 Ar, de woorden «het bepaalde in» laten vervallen.

– In artikel 33, eerste lid, van de Wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst (WGMD) het woord «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

– In artikel 33, tweede lid, WGMD (Hoofdstuk 4, artikel 2), de verwijzing naar artikel 2.3.3.7 aanpassen.

– In artikel 33, derde lid, van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst (Hoofdstuk 4, artikel 2) «is» vervangen door: zijn.

– In Hoofdstuk 7, artikel 2, «artikel 8:84, eerste lid» vervangen door: artikel 8:84, eerste en tweede lid.

– In Hoofdstuk 7, artikel 13, onderdeel B, onder 2, het woord «arrondissement» vervangen door: arrondissementsrechtbank.

– Hoofdstuk 7, artikel 14, tweede lid, vervangen door: In het vierde en vijfde lid wordt «de arrondissementsrechtbank, die» telkens vervangen door: het gerechtshof, dat.

– In artikel 116, zesde lid, van de Pachtwet (Hoofdstuk 7, artikel 15, onderdeel D) «het lid of het plaatsvervangend lid» vervangen door: een lid of een plaatsvervangend lid.

– In Hoofdstuk 7, artikel 16, toevoegen na «de voorzieningenrechter»: van die rechtbank.

– In Hoofdstuk 7, artikel 18, onderdeel G, onder 1, «In het eerste lid» vervangen door: In het eerste en tweede lid.

– In Hoofdstuk 7, artikel 18, onderdeel N, «de rechtbank in het arrondissement» vervangen door: de rechtbank van het arrondissement.

– In artikel 38 van de Wet op de economische delicten (Hoofdstuk 7, artikel 23) «de arrondissementsrechtbank» vervangen door: de rechtbank.

– In artikel 3 van de Wet overgang bijzondere rechtspleging (Hoofdstuk 7, artikel 27, onderdeel A) – naar het model van artikel 2.3.3.1 van de Wet op de rechterlijke organisatie – de woorden in de eerste volzin «en bezetten» vervallen en na de tweede volzin toevoegen: Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

– In artikel 2, tweede lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) (Hoofdstuk 7, artikel 28, onderdeel A) «de arrondissementsrechtbanken» vervangen door: de rechtbanken.

– In artikel 28, tweede lid, onder 1°, onderdeel d, WTBZ (Hoofdstuk 7, artikel 28, onderdeel A) «EUR 453» vervangen door: EUR 454.

– In artikel 9, vierde lid, derde volzin, van de Wet tarieven in strafzaken (Hoofdstuk 7, artikel 29, onderdeel B) om misverstanden te voorkomen «of het gerechtshof» vervangen door: of van het gerechtshof.

– In artikel 5, eerste lid, van de Wet van 6 april 1933, houdende voorzieningen tot uitvoering van het op 31 mei 1932 te Londen tusschen Nederland en Groot-Brittannië gesloten verdrag, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen (Stb.136) (Hoofdstuk 7, artikel 33, onderdeel A) telkens «arrondissements-rechtbank» vervangen door: rechtbank.

– In artikel 19 van de Wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) (Hoofdstuk 7, artikel 34, onderdeel C) in het eerste lid «of kantonrechter» vervangen door: de kantonrechter.

– In Hoofdstuk 7, artikel 34, onderdeel C, onder 2, «die voorzitter van het college dat, of de kantonrechter» vervangen door: die voorzitter.

– In artikel 382, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) (Hoofdstuk 7, artikel 43, onderdeel R) «de artikelen 432, 433, 465–467» vervangen door: de artikelen 465–467. De artikelen 432 en 433 zijn per 1 oktober 2000 vervallen.

– In artikel 384, tweede lid, WvSv (Hoofdstuk 7, artikel 43, onderdeel T) de woorden «door oproeping, van zaken die voor de kantonrechter worden gebracht» vervangen door: van zaken die voor de kantonrechter worden gebracht, door oproeping.

– In de artikelen 404, vierde lid, en 427, derde lid, WvSv (Hoofdstuk 7, artikel 43, onderdelen BB en GG) «verordening van een provincie» wijzigen in: verordening van het bestuur van een provincie.

– In artikel 557, derde lid, onderdeel 2°, WvSV (Hoofdstuk 7, artikel 43, onderdeel PP) «of de rechtbank» wijzigen in: of van de rechtbank.

– In Hoofdstuk 8, artikel 2, onderdeel B, tweede lid, «De president vervangen door: De voorzieningenrechter» vervangen door: «De president» vervangen door: De voorzieningenrechter.

– In Hoofdstuk 8, artikel 3, onderdeel B, «In artikel 58» vervangen door: In artikel 58, eerste lid.

– In artikel 10, eerste lid, van de Wet arbeid mijnbouw Noordzee (Hoofdstuk 10, artikel 4), de woorden «kantonrechter te Alkmaar» vervangen door: kantonrechter van de rechtbank te Alkmaar.

– In Hoofdstuk 11, artikel 5, onderdeel A, «1° van de binnen» en «2° van de binnen» vervangen door respectievelijk »1° de binnen» en «2° de binnen».

– Aan de opsomming in artikel 3 van Hoofdstuk 15 (overgangsrecht) toevoegen: de kamer voor gerechtsdeurwaarders, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstukken II 1999/2000, 27 181.

XNoot
1

Hoofdstuk 13, artikel 6, van het wetsvoorstel.

XNoot
2

Advies van 8 januari 2001 inzake een wijziging van de Opiumwet (no. W13.00.0501/III).

XNoot
3

Artikel 24, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet.

XNoot
4

Artikel 24, eerste lid, juncto artikel 8, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet.

XNoot
1

Hoofdstuk VII, artikel 28, onderdeel G.

XNoot
2

Hoofdstuk VII, artikel 29.

XNoot
3

Hoofdstuk VII, artikel 43, onderdeel RR.

Naar boven