27 874
Wijziging van de Opiumwet

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Voorstel van wet

1. Artikel 3a, vijfde lid, laatste zin, luidde:

Die regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat het middel krachtens het eerste of het tweede lid is toegevoegd aan lijst I of lijst II, doch uiterlijk tot een jaar na haar inwerkingtreding.

2. Artikel 3c, tweede lid, bevatte een tweede volzin, die luidde:

Deze regels kunnen per middel verschillen.

3. Artikel 4, tweede lid, onder c:

Na «in artikel 6,» stond de zinsnede «geschiedt met inachtneming van bij ministeriële regeling vastgestelde voorschriften.».

4. Artikel 5, eerste lid, luidde:

Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorschriften ter zake van het afleveren van middelen als bedoeld in lijst l of ll op recept, is het verbod op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van een middel bedoeld in lijst l of ll, niet van toepassing op apothekers, apotheekhoudende artsen en praktiserende dierenartsen, mits zij met de desbetreffende middelen slechts werkzaamheden verrichten die behoren tot de normale uitoefening van hun beroep of bedrijf.

5. Artikel 6:

– Na «Onze Minister kan,» stond de zinsnede «met inachtneming van het bepaalde in artikel 8i, vijfde lid» .

– De tekst van het derde lid luidde: Behoudens ingeval toepassing is gegeven aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt Onze Minister de aanvrager van een ontheffing of van een verlenging daarvan binnen negentig dagen na ontvangst van de aanvraag in kennis van zijn beslissing.

6. Artikel 7, eerste lid, luidde:

Voor de behandeling van een aanvraag voor een ontheffing of een wijziging, aanvulling of verlenging daarvan, is de aanvrager een vergoeding verschuldigd.

7. Artikel 8 luidde:

Een ontheffing kan slechts worden verleend of verlengd indien de aanvrager ten genoegen van Onze Minister heeft aangetoond:

a. dat daarmee het belang van de volksgezondheid of dat van de gezondheid van dieren wordt gediend;

b. deze nodig te hebben voor het verrichten van wetenschappelijk of analytisch-chemisch onderzoek dan wel voor instructieve doeleinden;

c. deze nodig te hebben voor het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2 of 3 krachtens een overeenkomst met:

1°. een ander aan wie krachtens artikel 6, eerste lid, een ontheffing is verleend;

2°. een apotheker of apotheekhoudende arts;

3°. een praktiserende dierenarts;

4°. een instelling, aangewezen krachtens artikel 5, tweede en derde lid;

5°. een houder van een in een ander land verleende vergunning of ontheffing om de desbetreffende middelen in dat land in te voeren.

8. Artikel 8a, eerste lid, luidde:

Aan een ontheffing kunnen, teneinde misbruik van een middel als bedoeld in lijst I of II te voorkomen, voorschriften worden verbonden.

De tekst van het tweede lid, onder c, luidde: op welk perceel of in welke lokaliteit de desbetreffende handelingen plaatsvinden.

9. Artikel 8d luidde:

Een ontheffing wordt ingetrokken:

a. op aanvraag van de houder van de ontheffing;

b. indien naar het oordeel van Onze Minister niet meer wordt voldaan aan de doeleinden waarvoor de ontheffing is verleend;

c. een krachtens artikel 7, tweede lid, verschuldigde vergoeding niet binnen 30 dagen na heffing is voldaan en evenmin gevolg is gegeven aan de aanmaning van Onze Minister, gedaan na afloop van die termijn, om alsnog binnen acht dagen te betalen.

10. Artikel 8e, eerste lid, luidde:

Een ontheffing kan worden ingetrokken indien:

a. de houder van de ontheffing handelt in strijd met een bij of krachtens deze wet gesteld voorschrift;

b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur.

11. Artikel 8i, derde lid, luidde:

Een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid vervalt van rechtswege vanaf de datum waarop de aan de wederpartij verleende ontheffing wordt ingetrokken of vervalt.

12. Artikel 8j luidde:

In een ontheffing van het verbod tot het telen van hennep wordt vermeld de oppervlakte van het perceel waarop of de lokaliteit waarin de teelt zal plaatsvinden.

13. Artikel 8k luidde:

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid en de ambtenaren van de belastingdienst, bevoegd inzake douane.

14. Artikel 8l luidde:

Met het opsporen van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 8k.

15. De laatste zinsnede van lijst I luidde: de preparaten van één of meer van de bovengenoemde substanties.

16. De laatste zinsnede van lijst II luidde: de preparaten van één of meer van de bovengenoemde substanties, met uitzondering van hennepolie.

Wijzigingen memorie van Toelichting

1. Algemeen; De teelt van hennep voor geneeskundige of wetenschappelijke doelen:

Na de zin «Dat moet wettelijk worden vastgelegd.» kwam de volgende passage: «Gedetailleerde informatie over de werkwijze van het bureau is gegeven bij brief1 van de eerste ondergetekende. Evenals voor de verlening van ontheffingen, is ook voor het sluiten van overeenkomsten voor de teelt van hennep en voor het produceren van een geneesmiddel daaruit, aansluiting gezocht bij het Bibob-instrumentarium.».

2. Artikel 8b tot en met 8f:

– De vijfde zin luidde: «In grote lijn komt het er op neer dat de ontheffing slechts geldt voor zolang zij het doel dient waarvoor zij oorspronkelijk verleend was (artikel 8a, onder b).».

– De achtste zin luidde: «Het gaat daarbij om het risico dat ter verkrijging van een ontheffing een strafbaar feit is gepleegd.».

3. Artikel 8h:

De toelichting bij dit artikel luidde: «Zoals aangekondigd in de brief van 25 november 1998 aan de Eerste en Tweede Kamer zal, conform het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, een bureau worden ingesteld dat zorg draagt voor de teelt van hennep. In de brief2 heeft de eerste ondergetekende meegedeeld als zodanig te zullen optreden. Dit is ook medegedeeld aan de International Narcotics Control Board (INCB), waardoor de eerste ondergetekende thans fungeert als het in artikel 28, juncto artikel 23, van het verdrag bedoelde nationale bureau.

In eerste instantie is de geteelde hennep bestemd voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met hennep of de daaruit bereide preparaten of substanties. Indien uit dergelijk onderzoek de conclusie kan worden getrokken dat hennep voldoet aan de eisen die aan geneesmiddelen worden gesteld, dan zal in een latere fase ook hennep voor de geneesmiddelproductie worden geteeld. Indien onderzoek tot de conclusie leidt dat deze middelen niet de eigenschappen hebben die hen geschikt maken voor gebruik als geneesmiddel, zal het bureau weer worden opgeheven.».

4. Artikel 8i:

– De tweede zin begon als volgt: «Ingevolge het verdrag dienen de in artikel 8i, vierde lid».

– Na de zin die als volgt begon: «In het zesde lid» luidde de volgende zin: «In het zevende lid wordt hierop de noodzakelijke uitzondering gemaakt dat de gecontracteerde telers bevoegd zijn hun opbrengst aan de minister te verkopen.»

5. Concordantietabellen:

De laatste zin luidde: «Overeenkomstige oude en nieuwe bepalingen zijn in materieel opzicht niet noodzakelijkerwijze gelijk.».

6. I. Van oude naar nieuwe bepaling:

In de tweede kolom stond onder «artikel 8f» : «artikel 8l» en «artikel 8m».

7. II. Van nieuwe naar oude bepaling:

In de tweede kolom stond achter «artikel 8l» : «artikel 7a» .

8. Onder «artikel 8l» (eerste kolom) en «artikel 7a» (tweede kolom) stonden: «artikel 8m» en «artikel 8».


XNoot
1

Deze brief wordt in de loop van 2000 verzonden.

XNoot
2

Deze brief zal aan de Tweede Kamer worden gezonden zodra het Bureau voor Medicinale Cannabis de status krijgt van National Agency. Dit is dezelfde brief als bedoeld in voetnoot 2 op pagina 2.

Naar boven