27 873
Wijziging van de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met de invoering van eigenrisicodragen door de werkgever (Wet eigenrisicodragen Ziektewet)

nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 februari 2002

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

ENIG ONDERDEEL

Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het eerste lid, onderdeel a, van artikel 63 wordt de zinsnede toegevoegd: tot een bedrag dat wordt berekend overeenkomstig artikel 63e.

b. Na artikel 63d wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 63e

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel a, is gelijk aan de helft van het voor de werkgever door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor het kalenderjaar vastgestelde ziekterisicocijfer, vermenigvuldigd met de som van het loon, waarover op grond van de Werkloosheidswet het, over het voor dat kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar, door de werkgever verschuldigde bedrag aan voorschotpremie is vastgesteld.

2. Indien het in het eerste lid bedoelde som van het loon niet kan worden vastgesteld wordt daarvoor in de plaats gesteld de som van het loon waarover op grond van de Werkloosheidswet laatstelijk ten laste van de werkgever premie is vastgesteld of, bij het ontbreken daarvan, de som van het loon waarover op grond van de Werkloosheidswet voorschotpremie of premie zal worden vastgesteld.

3. Het bedrag, bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel a, is niet lager dan de helft van het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor het kalenderjaar vastgestelde gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.

4. Het ziekterisicocijfer wordt berekend op basis van de formule:

A=UL

waarbij:

A = het ziekterisicocijfer;

U = de uitkeringen in het kalenderjaar die op grond van artikel 90, eerste lid, onderdeel c, juncto het vierde en vijfde lid, van de Werkloosheidswet ten laste komen van het wachtgeldfonds van de sector waartoe de werkgever behoort, bedoeld in artikel 102 van die wet, alsmede de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen en de op grond van enige wet over die uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

L = het totaalbedrag van het loon, bedoeld in artikel 84 van de Werkloosheidswet, waarover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in het kalenderjaar, ten gunste van het wachtgeldfonds van de sector waartoe de werkgever behoort, de aldaar bedoelde premies ontvangt, met uitzondering van de uitkeringen en het loon waarop artikel 85, derde lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.

5. Indien een wachtgeldfonds bestaat uit onderdelen die niet afzonderlijk worden beheerd, terwijl het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds voor elk van die onderdelen afzonderlijk wordt vastgesteld, wordt voor de toepassing van het vierde lid onder het wachtgeldfonds verstaan het onderdeel van het wachtgeldfonds.

6. Bij de vaststelling van de som van het loon, bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft artikel 9, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering buiten toepassing.

Toelichting

Mede naar aanleiding van de inbreng van de diverse fracties ten behoeve van het verslag, wordt met deze nota van wijziging beoogd de toelatingscriteria voor het eigenrisicodragerschap voor de Ziektewet (ZW), te versoepelen. Thans wordt een gelimiteerde – in plaats van een onvoorwaardelijke – garantstelling voorgesteld. Er is aansluiting gezocht bij het Besluit eigenrisicodragen van 23 november 1994 (Stb. 820).

Met de onderhavige aanpassing wordt de in artikel 63, eerste lid, onderdeel a, van de ZW vereiste garantie per kalenderjaar vastgesteld op een bedrag dat overeenkomt met hetgeen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) naar verwachting ten laste van het wachtgeldfonds zal moeten betalen aan ziekengelden als de eigenrisicodrager in betalingsonmacht zou komen te verkeren. Dat bedrag wordt bepaald aan de hand van het ziekterisicocijfer. Dat ziekterisicocijfer bestaat uit de te verwachten vangnetuitkeringen ten laste van het wachtgeldfonds in het betrokken kalenderjaar, gedeeld door de verwachte totale loonsom in dat kalenderjaar waarover ten gunste van het wachtgeldfonds premie zal worden ontvangen. Deze gegevens worden ook gehanteerd bij de vaststelling van het opslagpercentage van de wachtgeldpremie ten behoeve van de dekking van de ziekengeldlasten. Het ziekterisicocijfer geeft dus een gemiddeld risico voor de betrokken sector aan. Indien het wachtgeldfonds bestaat uit risicogroepen – zoals in de uitzendsector het geval is – wordt het ziekterisicocijfer gehanteerd van de betrokken risicogroep.

Vervolgens wordt het ziekterisicocijfer gedeeld door 2. De gedachte hierachter is dat op het moment van de betalingsonmacht van de eigenrisicodrager gemiddeld de helft van het ziekteverzuim van degenen die dan ziek zijn al voorbij is. Het aldus gevonden getal wordt vermenigvuldigd met de totale loonsom van de werkgever waarover voorschotpremie voor de Werkloosheidswet (WW) is geheven over het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het garantiebedrag wordt vastgesteld. Indien voor de betrokken werkgever niet het systeem van premieheffing op voorschotbasis wordt gehanteerd wordt de totale loonsom genomen van het meest recente kalenderjaar waarover definitieve WW-premie is vastgesteld. Is sprake van een nieuwe werkgever, en is dus geen van beide loonsommen bekend, dan wordt uitgegaan van de som van het loon waarover op grond van de WW voorschotpremie of premie zal worden vastgesteld. Bij de vaststelling van de loonsom blijft een eventueel vastgestelde franchise op grond van artikel 9, derde of vierde lid, van Coördinatiewet Sociale Verzekering buiten toepassing. Een dergelijke franchise wordt immers ook niet gehanteerd bij de vaststelling van het dagloon voor de ZW.

Omdat het ziekterisicocijfer een gemiddeld cijfer voor de sector (of de risicogroep) is en de omvang van het ziekteverzuim voor kleine werkgevers individueel zeer kan fluctueren wordt het bedrag van de garantie niet lager gesteld dan de helft van het door het UWV voor het kalenderjaar vastgestelde gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven