Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27863 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27863 nr. 2 |
De Markt voor girale betaalmiddelen
Samenvatting | 2 | |
1. | Opzet | 5 |
1.1 | Inleiding | 5 |
1.2 | Afbakening | 6 |
2. | De markt voor girale betaalmiddelen | 7 |
2.1 | Inleiding | 7 |
2.2 | Relevante markt | 7 |
2.3 | Marktstructuur en marktgedrag | 8 |
2.4 | Marktresultaat: prijsniveau in internationaal perspectief | 9 |
3. | Beleidskader betalingsverkeer | 10 |
3.1 | Inleiding | 10 |
3.2 | Mondiaal niveau | 10 |
3.3 | Europees niveau | 10 |
3.4 | Nationaal niveau | 11 |
3.5 | Randvoorwaarden voor beleid | 12 |
3.5.1 | Efficiëntie | 12 |
3.5.2 | Veiligheid | 12 |
3.5.3 | Belangen van consumenten | 12 |
4. | Analyse functioneren betaalmarkt | 13 |
4.1 | Inleiding | 13 |
4.2 | Efficiëntie | 13 |
4.2.1 | Marktstructuur | 13 |
4.2.2 | Marktgedrag | 17 |
4.3 | Veiligheid | 21 |
4.4 | Belangen van consumenten | 22 |
4.4.1 | Transparantie | 22 |
4.4.2 | De toegang tot betaalrekeningen | 22 |
Conclusie | 23 | |
5. | Onderwerpen van beleid | 23 |
5.1 | Efficiëntie | 23 |
5.1.1 | Efficiënte betaalwijzen | 23 |
5.1.2 | Infrastructurele eenvormigheid | 24 |
5.1.3 | Marktefficiëntie en mededinging | 24 |
5.2 | Veiligheid | 26 |
5.3 | Belangen van consumenten | 27 |
5.3.1 | Transparantie | 27 |
5.3.2 | Toegang tot giraal betalingsverkeer | 27 |
6. | Grensoverschrijdend betalingsverkeer en de ontwikkelingen in Europees verband | 27 |
6.1 | Inleiding | 27 |
6.2 | Grensoverschrijdende betalingen van en naar Nederland | 27 |
6.3 | Europees en nationaal beleid | 29 |
7. | Conclusie | 30 |
Bijlage 1. Gebruikte Terminologie en definities | 31 |
Het betalingsverkeer is van groot belang voor economie en welvaart. Dagelijks vinden vele miljoenen transacties plaats waarmee miljarden guldens zijn gemoeid. Liberalisatie van het kapitaalverkeer, alsmede de sterk toegenomen hoeveelheid en omvang van internationale en nationale transacties hebben het betalingsverkeer in belang doen toenemen. Het is essentieel dat deze transacties en de verwerking daarvan op een efficiënte en veilige wijze plaatsvinden. Tevens is het van belang dat de markt voldoende transparant is en dat een reële toegang tot het betalingsverkeer voor een ieder gewaarborgd is. Daarbij is met name het massale girale betalingsverkeer tussen bedrijven, overheid en consumenten, ook wel «retail» betalingsverkeer of markt voor girale betaalmiddelen van direct belang voor consumenten van financiële diensten. Binnen de markt voor het retailbetalingsverkeer kunnen een aantal deelmarkten worden onderscheiden, te weten de markt voor particuliere cliënten, de markt voor kleine en middelgrote ondernemingen en de markt voor grote ondernemingen. Verreweg het grootste deel van de transacties vindt plaats tussen partijen binnen Nederland.
Het vraagstuk dat in deze nota centraal staat, is of de Nederlandse markt voor girale betaalmiddelen zodanig is vorm gegeven dat een optimaal marktresultaat kan worden verwacht en of in aanvulling hierop beleidsinitiatieven nodig zijn. Een nadere analyse van de betaalmarkt is van belang omdat deze een aantal specifieke kenmerken heeft. Zo wordt deze markt voornamelijk bediend door bancaire marktpartijen en kent deze een hoge concentratiegraad. Doordat de betaalmarkt in de praktijk grotendeels beperkt is tot de nationale markt en concurrentie via buitenlandse netwerken nog weinig plaats vindt, is afhankelijk van de specifieke betaalproducten sprake van een natuurlijk monopolie of oligopolie: netwerken worden gekenmerkt door dalende gemiddelde kosten bij toenemende productie. Verder zijn er met name op de markt voor betaalrekeningen en debetbetaalinstrumenten weinig alternatieve producten die in de vraag zouden kunnen voorzien (vraagsubstitutie), terwijl er ook weinig potentiële aanbieders zijn die zonder veel kosten additionele capaciteit ter beschikking kunnen stellen voor het aanbieden van deze producten (aanbodsubstitutie).
De betaalmarkt blijkt op dit moment op hoofdlijnen te voldoen aan de gestelde uitgangspunten van veiligheid, efficiëntie en belangen van consumenten, waarbij gewezen kan worden op de relatief lage prijzen die worden gerekend voor het gebruik van een betaalrekening. In Nederland is met name de «back office» ook in internationaal vergelijkend perspectief goed georganiseerd, mede als gevolg van een al jaren lopend traject ter vergroting van de efficiëntie. Verder wordt in Nederland veel gebruik gemaakt van efficiënte elektronische betaalinstrumenten en wordt er weinig gebruik gemaakt van cheques.
Inmiddels is samen met de Nederlandsche Bank in overleg met het bankwezen overeenstemming bereikt over een aantal verdere verbeteringen. Daarbij gaat het vooral om:
• verwerkingsduur van overboekingen tussen betaalcircuits: zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 16 mei jongstleden is met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) onlangs afgesproken dat banken de zogenaamde circuitoverschrijdende verwerkingsduur zullen verkorten, waardoor deze in principe gelijk wordt aan die binnen de bestaande circuits (in de praktijk betekent dit verkorting met één dag). Deze afspraak zal uiterlijk medio 2002 worden geëffectueerd. De achtergrond hiervan is dat de (maximale) verwerkingsduur van overboekingen, met name tussen de betaalcircuits van Postbank en Interpay, op dit moment nog relatief lang is: een overboeking tussen de twee circuits duurt in principe een dag langer dan een overboeking binnen één van de circuits.
• transparantie: met de NVB zijn tevens afspraken gemaakt die zullen leiden tot verbetering van de transparantie. Alle banken zullen duidelijk de boekdatum op een afschrift vermelden en zullen daarop tevens duidelijk vermelden of er gevaluteerd wordt. De verbeterde informatievoorziening kan voor consumenten aanleiding zijn om verdere verkorting van de verwerkingsduur en verlaging van de kosten af te dwingen. Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 16 mei jongstleden zullen de afspraken eveneens uiterlijk medio 2002 door de banken worden geïmplementeerd.
• toegang tot betaalrekeningen: in een brief aan de Tweede Kamer van 17 december 1999 is gewezen op de wenselijkheid van het treffen van een structurele oplossing voor de toegang van dak- en thuislozen tot het betalingsverkeer. Als follow up heeft de NVB inmiddels een convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten opgesteld, waarin wordt geregeld dat iedereen in Nederland de mogelijkheid krijgt een bankrekening te openen. Er wordt geen kredietfaciliteit geboden, maar in principe wel een pinpas. Dak- en thuislozen en mensen met een hoge schuldenlast kunnen door dit convenant eenvoudiger een bankrekening openen.
De laatste jaren zijn er reeds verschillende initiatieven genomen om het betalingsverkeer te verbeteren. Bij het functioneren van de betaalmarkt is, ook in het licht van toekomstige marktontwikkelingen zoals de effecten van nieuwe of niet-bancaire aanbieders van betaalmiddelen op de marktwerking en de vele nieuwe initiatieven zoals internetbankieren en bankieren met mobiele apparaten en portals, op een aantal onderdelen nog verdere verbetering mogelijk. Deze hebben vooral betrekking op een efficiënte marktwerking en op het grensoverschrijdende betalingsverkeer. De betrokkenheid van de overheid verschilt daarbij per maatregel. Dit kan in aflopende mate van betrokkenheid een leidende, stimulerende of faciliterende rol zijn. Deze verbeteringen worden inmiddels ter hand genomen.
• betaalsystemen: afhankelijk van de gebruikte betaalinstrumenten is sprake van een natuurlijk oligopolie dan wel monopolie in het betalingsverkeer. Tegen deze achtergrond verdienen aspecten als tariefstelling, klantgerichtheid, geleverde service en het inspelen op nieuwe ontwikkelingen nadere aandacht. Met het oog hierop heeft ondergetekende de Nederlandsche Bank verzocht een rapport op te stellen over de tariefstructuren en infrastructuur in het girale betalingsverkeer voor particuliere en zakelijke gebruikers.
• dynamiek betaalmarkt: uit recent onderzoek komt naar voren dat de stand van het Nederlandse elektronische betalingsverkeer goed is. Wel is het belangrijk om alert te blijven. Het Nederlandse betalingsverkeer moet zijn voordeel doen met allerlei nieuwe ontwikkelingen, ook binnen niet-financiële sectoren en cross sector. Een betaalinstrument als het chippen wordt in Nederland vooralsnog slechts beperkt gebruikt. Vanuit de voordelen van het chippen voor een doelmatig betalingsverkeer, die bij de euro-omwisseling duidelijk naar voren komen, zou het goed zijn als dit betaalmiddel meer gebruikt zou worden. Tegen deze achtergrond is onlangs een AMvB uitgevaardigd waardoor gemeenten expliciet de mogelijkheid krijgen om parkeergelden uitsluitend te innen door middel van elektronische betaalmiddelen. Belangrijke winst is nog te boeken door het gebruik van chipcards in bijvoorbeeld het openbaar vervoer en in telefooncellen. Voor een verdere toename van het gebruik van efficiënte betaalmiddelen is ook de tarief- en infrastructuur van belang. In het hiervoor genoemde onderzoek van De Nederlandsche Bank naar «tariefstructuren en infrastructuur» zal dit eveneens aan de orde komen.
• toegang betaalmarkt: een positieve invloed op de dynamiek zal ook kunnen uitgaan van een vergroting van de entree. Een belangrijke stap is inmiddels gezet met de publicatie van de Europese richtlijn elektronisch geld instellingen in oktober 2000, die een «level playing field» beoogt te realiseren tussen niet bancaire en bancaire aanbieders van elektronisch geld. Deze richtlijn maakt het mogelijk dat niet-bancaire instellingen elektronische betaalmiddelen aanbieden door de introductie van een verlicht regime voor toezicht op instellingen voor elektronisch geld, hetgeen voorheen niet mogelijk was. Implementatie ervan in Nederlandse regelgeving vindt nu plaats. Verdere vergroting van de entreemogelijkheden is denkbaar. Nog dit jaar zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de precieze effecten daarvan, met name ten aanzien van de veiligheid van het betalingsverkeer.
• potentiële mobiliteit van consumenten: uit onderzoek van NYFER blijkt dat de tevredenheid bij consumenten over betaalrekeningen groot is. Wel zijn aan het switchen van bankrekening overstapkosten verbonden die de mobiliteit kunnen belemmeren. Potentiële mobiliteit is van belang voor de marktwerking. De banken dienen daartoe voldoende ondersteuning te bieden voor cliënten die willen overstappen van bank. Daarbij kan gedacht worden aan de uitbreiding van de werkingssfeer van de door banken gebruikte standaardformulieren, zodat ook machtigingen automatisch veranderd worden. Ten behoeve van de langere termijn zullen de praktische mogelijkheden en kosten en baten van nummerportabiliteit nader onderzocht worden. Het Kabinet is voornemens om in het kader van het programma Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) een project uit te voeren naar overstapkosten in een aantal financiële en niet-financiële sectoren, waaronder de betaalmarkt. betalen op Internet: ten aanzien van het aspect van de veiligheid wordt in de nota geconstateerd dat het Nederlandse betalingsverkeer op zich veilig is, terwijl ook de institutionele vormgeving van de markt zodanig is dat fraude met bijvoorbeeld pinpassen adequaat wordt aangepakt. In dit verband is nog wel het betalen via Internet een belangrijk aandachtspunt. Uit verschillende onderzoeken blijkt steeds weer dat consumenten betalen via Internet als onvoldoende veilig beschouwen. Dit remt ook het gebruik van Internet. De Tweede Kamer zal uiterlijk begin 2002 separaat worden geïnformeerd over de veiligheid van betalen op Internet en over eventuele aanvullende beleidsactiviteiten ter zake. Overigens is ook DNB alert op de veiligheidsaspecten, terwijl dit onderwerp ook in Europees verband hoog op de agenda staat.
2. Grensoverschrijdend betalingsverkeer
Uit verschillende onderzoeken naar het overmaken van geld naar het buitenland blijkt dat dit ook vanuit Nederland relatief duur is, hoewel Nederland het in vergelijking met andere Europese landen nog relatief goed doet. Teneinde ook voor Nederland verdere verbeteringen te realiseren worden drie sporen gevolgd. In de eerste plaats is het beleid er op gericht om onnodige belemmeringen in de Nederlandse markt te elimineren, bijvoorbeeld op het vlak van transparantie, verwerkingsduur en interconnectie van eigen betaalsystemen. Voorts wordt met name door De Nederlandsche Bank in verschillende settings regelmatig overleg gevoerd met banken om tijdig voldoende maatregelen te nemen. Nederlandse banken lopen met het nemen van maatregelen in Europees verband overigens voorop. Tenslotte wordt in Europees verband het belang van verdere aanpassingen in de diverse lidstaten benadrukt (naleving Richtlijn grensoverschrijdende overmakingen, elimineren verplichting voor banken om bedragen kleiner dan 12 500 euro te rapporteren in kader betalingsbalans statistieken etc.). Hierbij wordt ook gesproken over de invoering van een standaard interbancair verrekeningstarief, waarmee wordt beoogd om de gemiddelde overboekingskosten in het eurogebied omlaag te brengen. Eén en ander moet er toe leiden dat in 2002 op dit terrein duidelijke vooruitgang is geboekt.
In de afgelopen jaren is door het bankwezen progressie geboekt in de verdere verbetering van het betalingsverkeer. Deze nota geeft een overzicht van verbeteringen waarbij ook de overheid een rol heeft gespeeld, en geeft een kader voor beleid dat is gericht op een goede marktwerking, zodat ook in de toekomst een efficiënt en veilig betalingsverkeer is gewaarborgd, met productinnovatie en een goede bediening van de klant.
het betalingsverkeer is van groot belang voor het functioneren, de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem, en daarmee voor economie en welvaart. Handel en economie berusten op betrouwbare systemen voor de overdracht van deze gelden tussen onder andere producenten en consumenten, spaarders en investeerders en leninggevers en leningnemers. Elke dag vinden vele duizenden transacties plaats waarmee miljarden guldens gemoeid zijn. Liberalisatie van het kapitaalverkeer, alsmede de sterk toegenomen hoeveelheid en omvang van internationale en nationale transacties hebben het betalingsverkeer in belang doen toenemen. Technologische ontwikkelingen in de maatschappij missen voorts hun uitwerking op het betalingsverkeer niet. Er ontstaan nieuwe betaalmiddelen en potentiële nieuwe aanbieders dienen zich aan. Ook op Europees niveau is het betalingsverkeer in beweging, wat onder andere tot uitdrukking komt in de totstandbrenging van de Richtlijn betreffende grensoverschrijdende overmakingen, de Finaliteitsrichtlijn en de Richtlijn E-money.1 In Europees verband wordt gewerkt aan een efficiënt grensoverschrijdend betalingsverkeer: door de invoering van de euro in de twaalf eurolanden is er een prikkel om nieuwe betalingssystemen op te zetten om de financiële markten binnen het eurogebied in staat te stellen om veilig te opereren en even doelmatig als voorheen binnen de nationale muntgebieden.2
Tegen deze achtergrond en gelet op in het verleden ontplooide beleidsinitiatieven, onder meer op het terrein van een transparante en veilige marktwerking, heeft ondergetekende in de brief aan de vaste commissies voor Financiën en voor Economische Zaken van 22 juni 2000 toegezegd om te komen met een beleidsnota voor de consumentenmarkt voor girale betalingen.3 Daartoe is het functioneren van de betaalmarkt (zowel het nationale als buitenlandse betalingsverkeer) en de concurrentiestelling op deze markt getoetst aan bestaande uitgangspunten en zijn eventuele consequenties voor het beleid bezien. Vraag hierbij is of de voorwaarden voor marktwerking in de Nederlandse markt voor girale betaalmiddelen (ten aanzien van de marktstructuur (marktentree) en het marktgedrag) zodanig zijn vorm gegeven dat ook in de toekomst een optimaal marktresultaat kan worden verwacht en zo nee, welke verbeteringen kunnen worden aangebracht. Bij een optimaal marktresultaat gaat het om een efficiënt, veilig en betrouwbaar betalingsverkeer en om een marktordening waarbij de belangen van de consument voldoende worden beschermd. Dit is mede van belang om ook in Europees perspectief bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van de betaalmarkt.
Zoals weergegeven in figuur 1.1 kan een onderscheid worden gemaakt tussen de markt voor betaalmiddelen en de markt voor betaalafwikkelsystemen.
Figuur 1.1. De Nederlandse betaalmarkt: onderscheid tussen de markt voor betaalmiddelen en de markt voor transport, uitwisseling, verrekening en afwikkeling van transacties (bron: DNB-lexicon betalen, afdeling Ontwikkeling Betalingsverkeer)
Aansluitend op dit onderscheid kan gesproken worden over laagwaardig c.q. hoogwaardig betalingsverkeer. Bij hoogwaardig (ook wel: topgiraal) betalingsverkeer, waarbij sprake is van een beperkt aantal transacties met een zeer hoge waarde, wordt dan gedoeld op alle afspraken en systemen tussen betalingsverkeerinstellingen, benodigd voor de uitwisseling, verrekening en afwikkeling van betaaltransacties. In het hoogwaardig verkeer zijn de betalingsverkeerinstellingen zelf de deelnemende instellingen aan topgirale betaal- en afwikkelsystemen. Bij het laagwaardig (massaal) betalingsverkeer, ook wel het «retail» betalingsverkeer of de markt voor girale betaalmiddelen genoemd, wordt gedoeld op het dagelijks betalingsverkeer tussen bedrijven, overheid en consumenten.1 Deze nota is toegespitst op het beleid met betrekking tot girale betaalmiddelen.1 Daarbij gaat de aandacht meer specifiek uit naar de markt voor particulieren, zowel nationaal als met het buitenland, waarbij gedrags- en mededingingsaspecten centraal staan. Betaal- en afwikkelsystemen en het hoogwaardige betalingsverkeer komen slechts voor zover vanuit deze invalshoek relevant aan de orde.2 Over de vormgeving van het toezicht op betalings- en effectenafwikkeling is de Tweede Kamer separaat bij brief geïnformeerd.3 Deze nota sluit aan bij een in 1999 door vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank uitgevoerde evaluatie met betrekking tot het beleid op het gebied van betaalmiddelen.4
Uitgaande van de in paragraaf 1.1 genoemde probleemstelling wordt in de nota aangegeven hoe de markt voor girale betaalmiddelen nu is vormgegeven (hoofdstuk 2). Verder wordt ingegaan op het juridische kader van het betalingsverkeer en de randvoorwaarden voor het beleid (hoofdstuk 3). Vervolgens wordt de werking van de betaalmarkt geëvalueerd in het licht van de daaraan te stellen uitgangspunten (hoofdstuk 4) en wordt aangegeven welke concrete acties uit deze evaluatie volgen (hoofdstuk 5). Tenslotte wordt ingegaan op de ontwikkelingen in Europees perspectief (hoofdstuk 6). In hoofdstuk 7 volgen de belangrijkste conclusies.
2. DE MARKT VOOR GIRALE BETAALMIDDELEN
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de markt nu is vormgegeven. Daarbij wordt gekeken naar (i) de relevante markt, (ii) de marktstructuur en het marktgedrag en (iii) het marktresultaat. Bij de beschrijving van de markt voor girale betaalmiddelen worden in dit hoofdstuk drie relevante markten onderscheiden (particuliere cliënten, kleine en middelgrote ondernemingen en grote ondernemingen). Op het grensoverschrijdende betalingsverkeer wordt in hoofdstuk 6 ingegaan.
Bij retailbetalingsverkeer is er sprake van zeer veel transacties (ca. 8 miljoen per werkdag) met een relatief lage waarde (5 miljard euro per werkdag).5 De meeste van deze transacties vinden plaats tussen partijen binnen Nederland. Slechts enkele procenten hebben betrekking op betaling van en naar het buitenland. Binnen deze markt kan in Nederland een drietal relevante markten worden onderscheiden, te weten:6
Tabel 2.1 Relevante markten voor betaalmiddelen1
Markten | Betalingsfunctie |
---|---|
A. Particuliere cliënt | • Betaalrekening: – Elektronisch bankieren – Pinkaart – Chipper/chipknip – Cheques • Creditcard • Vreemde valuta/reischeques • Buitenlands betalingsverkeer |
B. Kleine en middelgrote ondernemingen | • Rekening courant - Elektronisch bankieren • Cash management services • Buitenlands betalingsverkeer • Factoring |
C. Grote ondernemingen | • Rekening courant – Elektronisch bankieren • Cash management services • Buitenlands betalingsverkeer • Factoring |
1 Bron: «Fusies en overnames in het Nederlandse bankwezen, een instrument voor Nma», uitgevoerd door het NEI Kenniscentrum voor Marktwerking en Mededinging, in opdracht van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, 7 juli 2000. De relevante markt is in kaart gebracht door te kijken naar de mate waarin vraagsubstitutie denkbaar is (afhankelijk van functionele en klantendimensie).
De markt kent verschillende betaalmiddelen: het basisproduct is de betaalrekening. Girale betaalmiddelen geven toegang tot een tegoed op een betaalrekening. Omdat gelden op een betaalrekening op die manier direct opeisbaar zijn, kan het tegoed op een betaalrekening gebruikt worden voor lopende betalingen (en aan de andere kant van de transactie voor ontvangsten). De meest gangbare girale betaalmiddelen zijn de incasso, pinnen en acceptgiro (zie tabel 2.2).
Tabel 2.2 Gebruik van girale betaalmiddelen in Nederland1
Betaalmiddelen | Aandeel in procenten |
---|---|
Incasso | 30% |
Pinnen | 26% |
Salarisbetaling | 16% |
Acceptgiro | 10% |
Telebankieren | 6% |
Overboeking | 5% |
Periodieke overboeking | 3% |
Credit-card | 2% |
Cheques | 1% |
Overige | 1% |
Totaal | 100% |
1 Bron: interne informatie DNB, afdeling Ontwikkeling Betalingsverkeer.
Bij (girale) betaalmiddelen kan een onderscheid gemaakt worden op grond van het moment van betalen. Bij een chipkaart wordt vooraf betaald. Bij een pinbetaling wordt op het moment van de transactie direct betaald. Bij een credit card wordt achteraf betaald en is dan ook sprake van kredietverlening.
2.3 Marktstructuur en marktgedrag
De concentratiegraad van aanbieders op de markt voor betaalmiddelen is hoog in vergelijking met die in veel andere landen. De markt wordt gedomineerd door vier grote banken (ABN AMRO, ING, Rabobank en Fortis), waarbij de Rabobank en ING (de Postbank) de grootste aanbieders zijn. Het aantal aanbieders per debet betaalmiddel is als volgt:
1. Overschrijvingen, acceptgiro's, incasso's en telefonische overboekingen: deze betaalmiddelen worden aangeboden door de banken. Er kunnen 2 circuits worden onderscheiden, namelijk het Postbankcircuit en het verrekeningsinstituut Interpay. Dit is het verrekeningsinstituut van de gezamenlijke Nederlandse banken exclusief de Postbank, waarbij ING ook deelnemer en aandeelhouder is.1
2. Pinbetaling: er zijn verschillende banken die deze betaalmiddelen aanbieden. Alleen Interpay heeft een systeem voor transport, uitwisseling en verrekening van pintransacties. De deelnemende banken brengen deze kaarten vervolgens onder eigen label uit;
3. Elektronisch geld: voorheen waren er twee grote aanbieders, namelijk Postbank (Chipper) en Interpay (Chipknip). Chipper en Chipknip liepen via de Postbank respectievelijk Interpay, die ieder hun eigen back office hadden. Inmiddels is één infrastructuur voor chippen tot stand gekomen.
In Nederland zijn er verder vier mondiaal opererende aanbieders van creditcardsystemen, te weten American Express, Diners club, Visa en Eurocard/Mastercard, alsmede een aantal lokale systemen (Bijenkorfkaart, comfort card). Hoewel deze mondiale creditcardmaatschappijen deze kaarten soms ook rechtstreeks uitgeven, vindt uitgifte van creditcards veelal plaats door nationale financiële instellingen en door niet-banken zoals bijvoorbeeld de KLM en de ANWB (in totaal ca. 20). Er zijn geen juridische belemmeringen voor buitenlandse aanbieders om op de Nederlandse markt creditcards uit te geven.1
Naast de hiervoor genoemde «multi purpose» betaalmiddelen zijn er ook nog «single purpose» betaalmiddelen die niet worden aanvaard door andere ondernemingen dan de uitgever, zoals spaarzegels en telefoonkaarten en zogenaamde «limited purpose» betaalmiddelen waarvan het gebruik zich uitstrekt tot meer partijen dan alleen de uitgevende instelling, maar waarvan dit in termen van lokatie of gebruiksdoel is beperkt. Daarbij kan gedacht worden aan betaalmiddelen als de cd- en de vvv-bon.2
2.4 Marktresultaat: prijsniveau in internationaal perspectief
Voor een goed inzicht in het functioneren van de Nederlandse betaalmarkt is het prijsniveau op deze markt, ook in vergelijking met andere landen, van belang. De prijs die per jaar aan een cliënt voor het gebruik van een betaalrekening en bijbehorende betaalmiddelen in rekening wordt gebracht, valt uiteen in de prijs die direct aan een cliënt in rekening wordt gebracht en de indirect in rekening gebrachte prijs, bijvoorbeeld via valutering.3
De voor een betaalrekening rechtstreeks in rekening gebrachte prijs kan voor een aantal landen als volgt worden weergegeven:
Tabel 2.3 Direct in rekening gebrachte prijs aan particuliere gebruikers voor het gebruik van een betaalrekening, een vergelijking1
Land | Direct in rekening gebrachte prijs in euro per jaar |
---|---|
Verenigd Koninkrijk | 2,7 |
Verenigde Staten | 76,1 |
Canada | 221,9 |
Australië | 201,9 |
Frankrijk | 109,1 |
Duitsland | 116,5 |
Nederland | 6,82 |
1 Bron: Don Cruickshank, Competition in UK Banking, A Report to the Chancellor of the Exchequer, March 2000. 1 pond is gerekend als 1 618 euro, omwisselkoers 1 augustus 2000. Daarbij wordt uitgegaan van een betaalrekening met als activiteiten «300 EFTPOS initiated transactions, 100 cheques, 60 standing orders, 100 automated cash withdrawals, and 50 credits per annum», zie Annex E, p. 299.
2 In het «Cruickshank report» zijn geen cijfers voor Nederland opgenomen. Volgens cijfers van de NVB is de prijs voor een gelijksoortig pakket in Nederland 6,81 euro.
Het bedrag van 6,8 Euro dat in Nederland direct aan de gebruiker wordt gerekend is een gemiddeld bedrag dat door de grote banken aan de consument in rekening wordt gebracht. Deze door de banken in rekening gebrachte prijs is relatief laag: veel cliënten betalen niets. Daarbij moet bedacht worden dat de totale prijs voor het gebruik van een bankrekening hoger kan zijn, doordat in de meeste landen ook op indirecte wijze, bijvoorbeeld via het rekenen van een lage of geen rente op positieve saldi op een betaalrekening, tarifiëring plaatsvindt. In het VK betalen de grote banken bijvoorbeeld slechts een lage rente (van ca. 1%) op tegoeden op betaalrekeningen, hetgeen een bank ca. 121 Euro voor het gebruik van een betaalrekening oplevert.1 De situatie in Nederland is hiermee vergelijkbaar. In Nederland gebeurt dit bijvoorbeeld door valutering of door het rekenen van geen of een lage rente op tegoeden. Verder wordt een deel van de kosten door banken aan de detailhandel in rekening gebracht, die deze doorberekent aan consumenten. Het totale prijsniveau is in vergelijking met andere landen relatief laag. Bij dit prijsniveau moet wel worden bedacht dat deze de werkelijke kosten van het betalingsverkeer niet hoeft te weerspiegelen, aangezien kosten ook gedekt kunnen worden door kruiselingse subsidiëring.
3. BELEIDSKADER BETALINGSVERKEER
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het regelgevend kader waarbinnen het Nederlandse betalingsverkeer kan worden geplaatst. Daarbij gaat het om de relevante regelingen en de bevoegdheden van de verschillende actoren. Vervolgens wordt aangegeven welke uitgangspunten bij een analyse van de Nederlandse betaalmarkt worden gehanteerd.
Wereldwijd bezien is er een trend te onderkennen waarbij in steeds meer landen, naast de bestaande regelgeving die van toepassing is op het bankwezen, sprake is van aanvullende en separate regelgeving over betaalsystemen en betaalmiddelen. Door deze regelgeving wordt de veiligheid van het betalingsverkeer verder bevorderd en wordt in sommige gevallen tevens gewaarborgd dat op de markt voor betaalmiddelen gelijke condities gelden voor banken en niet-banken. In een aantal gevallen, zoals in de EU (Richtlijn E-money) en Canada, wordt de entree van niet-kredietinstellingen bevorderd. Verder is er een duidelijke rol voor supranationale initiatieven zoals bijvoorbeeld de gespecialiseerde activiteiten in het kader van de internationale fraudepreventie (Financial Action Task Force). Indien daartoe aanleiding bestaat, vinden aanpassingen plaats van de huidige Nederlandse toezichtswetgeving en anti-witwas wetgeving (Wet identificatie bij financiële dienstverlening, Wet melding ongebruikelijke transacties). In dit licht kan ook de recente aanpassing van de Wif 1993 worden geplaatst, waarbij de identificatie-regels meer in overeenstemming worden gebracht met die in de andere EU-lidstaten.2
De Europese Commissie is met name de laatste tien jaar actief op het gebied van de betaalmiddelen en betaalsystemen.3 Zo zijn er richtlijnen tot stand gekomen die zien op het grensoverschrijdend betalingsverkeer4, op de finaliteit van betalingen en de uitgifte van elektronisch geld. De Richtlijn inzake elektronisch geld geeft bijvoorbeeld aan aan welke eisen uitgevers van elektronisch geld moeten voldoen. Belangrijke ontwikkelingen doen zich op de volgende terreinen voor: identificatie bij op afstand tot stand gekomen financiële diensten, de juridische validiteit van een elektronische handtekening en harmonisering van regels voor electronic commerce. De bevoegheden van de Europese Commissie op het terrein van het grensoverschrijdend betalingsverkeer zijn vooral gebaseerd op artikel 56 e.v. van het EG-verdrag betreffende kapitaal en betalingsverkeer. Voorts houdt de Europese Commissie zich bezig met mededingingsvraagstukken indien deze een merkbaar effect hebben op de handel tussen lidstaten (artikel 81 EG-verdrag).
Naast de Europese Commissie speelt de Europese Centrale Bank (ECB) een belangrijke rol op het gebied van het grensoverschrijdende betalingsverkeer. In de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank (ECB),1 is een expliciete bevoegdheid ten aanzien van het betalingsverkeer opgenomen.2 Daarbij speelt voor wat betreft de verhouding tussen de nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank dat de verantwoordelijkheid voor het nationale («retail») betalingsverkeer primair ligt bij de nationale centrale banken en pas bij de ECB komt te liggen als de Raad van Bestuur dit besluit. De ECB heeft nog geen gebruik gemaakt van haar formele bevoegdheid om verordeningen uit te vaardigen met betrekking tot het betalingsverkeer. Ook in een verklaring ter zake van het toezicht op geldafwikkelsystemen beperkt de ECB zich tot gebieden waar het functioneren van betalingssystemen implicaties kan hebben voor het ESCB als gebruiker en toezichthouder van systemen.3
Voor het beleid en het toezicht ten aanzien van het nationale betalingsverkeer zijn de lidstaten primair zelf verantwoordelijk. Het Ministerie van Financiën bepaalt de nationale wet- en regelgeving en let in dat verband onder meer op aspecten als veiligheid, stabiliteit, integriteit en marktwerking.Het ministerie van Economische Zaken is betrokken vanuit de eigen algemene verantwoordelijkheid voor het mededingings- en het innovatieen technologiebeleid.
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is in de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) een expliciete bevoegdheid ten aanzien van het betalingsverkeer opgenomen. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naast deze stelseltaak ook een nationale taak vanwege de Bankwet ter bevordering van een goed functionerend betalingsverkeer. De Nederlandsche Bank heeft dan ook zowel nationaal als Europees een taak op het gebied van efficiency en veiligheid van het betalingsverkeer. Als onderdeel van haar taak monitort DNB bijvoorbeeld ook de ontwikkelingen op het gebied van internetbetalingen. De Nederlandsche Bank overlegt op nationaal niveau met de banken in een eigen overlegorgaan, de Werkgroep Betalingsverkeer en Effectenafwikkeling, de WBE, het Beleidsoverleg Betalingsverkeer en Effectenafwikkeling, de BBE, en vervult een belangrijke rol tussen aanbieders en afnemers van betaaldiensten in het kader van de werkgroep efficiency betalingsverkeer, de WEB. Voorts draagt de Nederlandsche Bank in belangrijke mate bij aan de betalingsverkeerstructuur door haar eigen betaalsysteem voor topgiraal betalingsverkeer. Daarnaast oefent De Nederlandsche Bank oversight uit op betaalsystemen. Daarbij kan gewezen worden op de in ontwikkeling zijnde Wet toezicht afwikkelsystemen (Wta). In de Wta zullen formele oversight bevoegdheden van de Bank met betrekking tot de toetsing van betaal- en effectenafwikkelsystemen een expliciete wettelijke verankering krijgen. Voor haar taak zijn verder met name de Nederlandse toezichtswetten belangrijk, zoals de Wet toezicht kredietwezen, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en de Wet toezicht effectenverkeer alsmede de Wet inzake de wisselkantoren (Wwk) en in de toekomst de Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt).4
Van belang is tenslotte, dat in Nederland de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bevoegd is om te oordelen of de Mededingingswet (Mw) wordt nageleefd. Voor wat betreft het concentratietoezicht is, per 1 januari 2000, de uitzondering die was gemaakt voor concentraties in de financiële en verzekeringssector komen te vervallen. Vanaf deze datum zijn ook concentraties waarbij alleen kredietinstellingen, financiële instellingen of verzekeraars zijn betrokken onderworpen aan het concentratietoezicht van de Mededingingswet. Voor toezicht op mededingingsbeperkende afspraken of misbruik van economische machtsposities is geen uitzondering gemaakt voor de financiële en verzekeringssector, hierop is de Mededingingswet dan ook sinds haar inwerkingtreding op 1 januari 1998 van toepassing. De NMa kan naar aanleiding van klachten of op eigen initiatief onderzoeken of de Mededingingswet wordt overtreden.1
3.5 Randvoorwaarden voor beleid
Met dit regelgevend kader op de achtergrond is een evaluatie uitgevoerd van de werking van de betaalmarkt (marktstructuur en marktgedrag). Bij deze analyse en het daarop volgende formuleren van beleid is een aantal uitgangspunten gehanteerd. Zoals aangegeven in hoofdstuk 1 moet de betaalmarkt efficiënt en veilig zijn en moeten de belangen van consumenten worden beschermd. Bij de belangen van consumenten gaat het er onder meer om dat de toegankelijkheid van het betalingsverkeer voor een ieder verzekerd moet zijn. Verder moeten consumenten over voldoende informatie beschikken om adequaat producten en prijzen te kunnen vergelijken. Deze uitgangspunten zijn essentieel om ervoor te zorgen dat de Nederlandse betaalmarkt een goed functionerend onderdeel van de financiële sector blijft vormen. De beleidsuitgangspunten worden hieronder geoperationaliseerd.2
• efficiënte betaalwijzen: het gebruik van maatschappelijk efficiënte betaalwijzen is wenselijk;
• infrastructurele eenvormigheid: het girale betalingsverkeer dient zich naar de gebruiker toe als een uniform systeem te presenteren: indien er in de markt meerdere systemen bestaan dient de interconnectie goed geregeld te zijn;
• marktefficiëntie en mededinging: de voorwaarden in de betaalmarkt dienen zodanig te zijn dat concurrentie is gewaarborgd. In dit verband is vanuit het oogpunt van toetreding tot de markt ook het toezichtsregime van belang. Voorts dienen afspraken over onderlinge tarieven en tariefstructuren te voldoen aan de vereisten van de Mededingingswet. Prijsafspraken zijn in principe verboden tenzij wordt voldaan aan de vier ontheffingsvoorwaarden zoals opgenomen in art. 17 Mw.
• veiligheid, betrouwbaarheid en continuïteit: dit zijn in het betalingsverkeer belangrijke aspecten van grote geautomatiseerde systemen en de daarbij behorende procedures. De maatregelen die ten aanzien van de systemen worden genomen om de continuïteit van de dienstverlening, maar ook de vertrouwelijkheid van gegevens en de privacy van personen te verzekeren, zijn van groot belang;
• fraudebestrijding; omwille van het vertrouwen in de integriteit van het betalingsverkeer dient aandacht te worden besteed aan fraudebestrijding.
3.5.3 Belangen van consumenten
• transparantie: de door de banken aangeboden diensten moeten transparant zijn, hetgeen inhoudt dat de cliënt in staat moet zijn om de diensten en prijzen daarvan op eenvoudige wijze te vergelijken.
• toegankelijkheid: voor een ieder dient er een reële toegang tot het girale betalingsverkeer te zijn.
4. ANALYSE FUNCTIONEREN BETAALMARKT
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de marktstructuur en het marktgedrag in de markt voor girale betaalmiddelen, tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde uitgangspunten van efficiëntie, veiligheid en de toegankelijkheid van het betalingsverkeer.
Uit een onderzoek van het NEI naar de concurrentie op de bancaire markt in Nederland, uitgevoerd in opdracht van de NMa, komt het volgende beeld naar voren:
Tabel 4.1 Concurrentie op de betaalmarkt1
Betalingsfunctie | Vraag Substitutie | Aanbod Substitutie | Geografische Dimensie | Concentratie | Indicatie gevaar voor Marktmacht |
---|---|---|---|---|---|
Betaalrekening | * | * | Lokaal=>nationaal | *** | *** |
Creditcard | |||||
Vreemdevaluta/reischeque | * | ** | Nationaal=>internationaal | ** | * |
Buitenlands betalingsverkeer } |
*Noot: *= weinig **= middel, ***= hoog/veel vraag- en aanbodsubtitueerbaarheid, concentratie of gevaar voor marktmacht
Het symbool => betekent «met een tendens tot». Dus bijvoorbeeld een lokale geografische dimensie, met een tendens tot een nationale geografische dimensie.
1 NEI Kenniscentrum voor Marktwerking en Mededinging, «Fusies en overnames in het Nederlandse Bankwezen, een instrument voor NMa», 7 juli 2000, Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de NMa, paragraaf 4.2.1.
Hoewel het hier slechts gaat om een eerste analyse, valt wel op dat de betaalmarkt een aantal specifieke kenmerken heeft. Met name op de markt voor betaalrekeningen en debetbetaalmiddelen zijn er weinig alternatieve producten die in de vraag zouden kunnen voorzien (vraagsubstitutie), terwijl er ook weinig potentiële aanbieders zijn die op korte termijn en zonder veel kosten additionele capaciteit ter beschikking kunnen stellen voor het aanbieden van deze producten (aanbodsubstitutie). Zoals in hoofdstuk 2 is opgemerkt, valt verder op dat de markt voor betaalmiddelen vrijwel uitsluitend wordt bediend door bancaire marktpartijen. In samenhang daarmee kent deze een hoge concentratiegraad. Het gevaar van marktmacht en daarmee van tekortschietende concurrentie wordt in het onderzoek groot geacht.
Gelet op de specifieke kenmerken van de betaalmarkt en vanuit het belang van de financiële infrastructuur voor het functioneren van de economie, komt in de volgende paragrafen een aantal aandachtspunten ten aanzien van de marktstructuur en het marktgedrag aan de orde.
4.2.1.1 Verwerkingsduur van overboekingen en interconnectie betaalcircuits
Door de afronding van het Nationaal BetalingsCircuit (NBC) in 1998 is een eenvormige en gestandaardiseerde vormgeving van het interbancaire afwikkelingsverkeer tot stand gebracht. Hoewel het NBC een belangrijke verbetering van de infrastructuur heeft opgeleverd, blijkt in de praktijk dat de twee bestaande betaalcircuits (Postbank en Interpay) nog onvoldoende op elkaar aansluiten. Uit het op verzoek van het Ministerie van Financiën uitgevoerde onderzoek van De Nederlandsche Bank naar de maximale verwerkingsduur van overboekingen en valutering kan worden afgeleid dat de maximale circuitoverschrijdende verwerkingsduur van overboekingen tussen Postbank en Interpay-banken, gerelateerd aan de verwerkingsduur van overboekingen binnen beide circuits, relatief lang is.1 Een belangrijke reden voor de lange verwerkingsduur is het tijdstip waarop Interpay en de Postbank hun processen opstarten en afsluiten. Interpay werkt voornamelijk overdag terwijl de Postbank hoofdzakelijk 's nachts draait.
Het beeld van de tijdlijnen bij circuitoverschrijdende betalingen roept de vraag op of de tijdsduur die nu nog benodigd is voor het overmaken van een bedrag, kan worden ingekort. Technisch gezien zijn daartoe mogelijkheden aanwezig. Daar komt bij dat de in NBC-verband gemaakte afspraken omtrent circuitoverschrijdend verkeer vooral gericht zijn op de techniek rondom de gegevensuitwisseling, waarbij de verkorting van tijdlijnen tussen circuits nog niet is afgerond.
4.2.1.2 Toezichtsregime en toetreding
Een belangrijk aspect van de marktstructuur betreft de juridische entreemogelijkheden tot de markt voor girale betaalmiddelen. Daarbij is met name de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk) van belang, op grond waarvan alleen bepaalde instellingen betaaldiensten kunnen aanbieden, zoals is weergegeven in tabel 4.22:
Tabel 4.2 Toezicht op aanbieders van betaalmiddelen
Betaalmiddel | Single purpose | Limited purpose | multi purpose |
---|---|---|---|
Aanbieders Creditbetaalmiddelen | Niet onder Wtk-toezicht | Niet onder Wtk-toezicht | Geen aantrekken van gelden, geen Wtk-toezicht. |
Aanbieders Debetbetaalmiddelen | Veelal geen aantrekken van gelden. Sommige gevallen waarbij wel sprake is van aantrekken van gelden, zoals koopzegels, zijn onder voorwaarden vrijgesteld (art. 3, vrijstel- lingsregeling art. 82 Wtk). | Veelal geen aantrekken van gelden. Hier is in civielrechtelijke zin meestal sprake van vooruitbetaling voor toekomstig te leveren diensten door de uitgevende instellingen. | Wel aantrekken en veelal ook uitzetten van gelden: Wtk-toezicht * Artikel 82 Wtk kan van toepassing zijn: voor money transfers nu veelal ontheffing ogv artikel 82. * specifiek regime op grond van Richtlijn e-money indien sprake is van instellingen voor elektronisch geld. |
In tabel 4.2 wordt het verband weergegeven tussen de aard van het betaalmiddel (debet, credit, «multi-purpose», «limited purpose» dan wel «single purpose») en het Wtk-toezichtsregime.3 Instellingen die «single purpose» betaalmiddelen uitgeven zoals klantenkaarten en limited purpose betaalmiddelen zoals VVV-bonnen en cd-bonnen zijn veelal niet-vergunningplichtig: bij dit soort betaalmiddelen is meestal sprake van vooruitbetaling voor toekomstig te leveren diensten door de uitgevende instellingen.4 Bij het aanbieden van creditbetaalmiddelen, met name creditcards, is er geen sprake van het aantrekken van gelden, maar van een vorm van kredietverlening. Er vindt op uitgevers hiervan daarom geen toezicht plaats op grond van de Wtk.5 Recentelijk worden in dit marktsegment verschillende nieuwe producten aangeboden die meer in het bijzonder zien op betalen via internet, zoals de «blue» card van American Express en de E-go-card van de Postbank, terwijl er ook een ontwikkeling kan worden onderkend in de richting van allerlei («single» en «limited purpose») prepaidkaarten. Indien sprake is van aantrekken en uitzetten van gelden van het publiek is de Wtk 1992 van toepassing en is wel een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling vereist. Dit is met name het geval bij instellingen die «multi purpose» debet betaalmiddelen aanbieden.
Of dit een belangrijke beperking is, verschilt van geval tot geval. Eisen als het opstellen van een businessplan en bijvoorbeeld de termijnen van vergunningverlening vormen waarschijnlijk geen belangrijke beperkingen. Belangrijker zijn de toezichtseisen die gelden als een kredietinstelling eenmaal gevestigd is, zoals de eisen ten aanzien van de kapitaalvereisten, eisen aan de AO/IC en aan de betrouwbaarheid. Deze eisen zijn afgestemd op kredietinstellingen die gelden aantrekken en uitlenen, slechts gedeeltelijk op instellingen die voornamelijk betaaldiensten verrichten. Een belangrijke barrière van het moeten oprichten van een kredietinstelling voor het verrichten van betaaldiensten is het moeilijker kunnen benutten van synergie-effecten. In het kader van een inmiddels door het Canadese parlement aangenomen wetswijziging van de Canadian Payments Association Act is hier in Canada onderzoek naar gedaan. Hieruit kwam naar voren dat de bestaande regelgeving, waardoor net als bij ons alleen depositohoudende instellingen als directe deelnemers kunnen toetreden tot clearingsinstellingen, voor bepaalde ondernemingen een belemmering kan vormen om actief te worden op de betaalmarkt. Daarbij werd vooral gedacht aan beleggingsinstellingen die niet gelieerd zijn aan kredietinstellingen.1
Een situatie zoals in Canada, waar door deze wetswijziging straks onder meer levensverzekerings- en beleggingsmaatschappijen betaalmiddelen kunnen aanbieden en toegang krijgen tot betaal- en afwikkelsystemen, is in Nederland op dit moment niet mogelijk aangezien Europese regelgeving voorschrijft dat alleen kredietinstellingen deze «multipurpose» debetbetaalmiddelen kunnen aanbieden. Daarbij moet overigens worden bedacht dat de institutionele vormgeving van het betalingsverkeer in Europa, wat betreft bijvoorbeeld de «governance structuur» van betalingssystemen, verschilt van die in Canada.
Wel zijn er op dit moment ook in Nederland reeds enige belangrijke initiatieven die de toegang tot de betaalmarkt vergemakkelijken, voorzover dat uit het oogpunt van vertrouwen en veiligheid mogelijk is:
a. Elektronisch geld: op grond van de Richtlijn voor elektronisch geld wordt een afzonderlijk minder omvattend stelsel voor het bedrijfseconomisch toezicht op instellingen voor elektronisch geld geïntroduceerd.2 Met name worden minder hoge eisen gesteld ten aanzien van het aanvangskapitaal, en door niet-toepassing van Richtlijnen 89/647/EEG (Richtlijn inzake solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen) waardoor geen solvabiliteitsratio van 8% is vereist, 92/121/EEG (Richtlijn inzake beheersing grote risico's van kredietinstellingen) en 93/6/EEG (Richtlijn inzake kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen). Daar tegenover staan meer stringente bepalingen ten aanzien van de werkzaamheden die deze instellingen mogen uitoefenen en beperkingen op hun beleggingen die ertoe strekken dat hun financiële verplichtingen die met uitstaand elektronisch geld verband houden, te allen tijde worden gedekt door voldoende liquide activa met een lage risicograad. Deze laatste eis wordt met name gesteld omdat elektronisch geld terugbetaalbaar moet zijn om het vertrouwen van de houders te garanderen. Implementatie van deze richtlijn in Nederlandse regelgeving vindt nu plaats in het kader van de Wtk;
b. Geldtransactiekantoren: het Wetsvoorstel inzake de geldtransactiekantoren reguleert geldtransactiekantoren via registratie bij DNB met daaraan gekoppeld een vrijstelling op grond van artikel 82 Wtk 1992;
c. Vrijstellingen/ontheffingen: op onderdelen (zoals koopzegels) kunnen ontheffingen dan wel vrijstellingen worden verleend, bijvoorbeeld op grond van artikel 82 van de Wtk 1992 (indien alleen sprake is van het aantrekken van gelden).
Zoals ook in een recent onderzoek van CMG Finance, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, naar voren komt, beschikt Nederland over een uitstekende infrastructuur voor grootschalige transactieverwerking.1 Wel komen hier een aantal aandachtspunten uit voort. Zoals wordt aangegeven in paragraaf 4.2.2.1 zijn de mogelijkheden om het gebruik van papier in het girale betalingsverkeer verder terug te dringen in Nederland beperkt.2
Eigen aan een netwerkstructuur is dat de entree tot de markt om bijzondere aandacht vraagt. Het opzetten van een alternatief betalingssysteem zou in verband met de minimaal efficiënte schaalgrootte en de beperkte omvang van de Nederlandse markt erg kostbaar zijn, hetgeen ook buitenlandse entree kan bemoeilijken. Verder kunnen op grond van de door betaalsystemen gehanteerde privaatrechtelijke voorwaarden alleen instellingen deelnemen die op grond van de Wtk 1992 («multi purpose» debet) betaalmiddelen kunnen aanbieden. Zoals aangegeven in de vorige paragraaf gaat het daarbij steeds om banken.3 Of dit vanuit het oogpunt van veiligheid, efficiëntie en de belangen van consumenten optimaal is, hangt vooral af van de mate waarin dezelfde instellingen deelnemen aan de verschillende netwerken voor verschillende betaalmiddelen, de spillover-effecten van acties in een netwerk op soortgelijke andere netwerken, de bestaande verstoringen die het gevolg zijn van marktmacht van bepaalde deelnemers aan een betalingssysteem, de mate van concentratie van systeemrisico binnen betaal-, verrekenings- of afwikkelsystemen en de wijze waarop dit risico is gespreid tussen de deelnemers aan deze systemen en tussen verschillende systemen.4 Tegen deze achtergrond is bij de werking van betaalsystemen in de Nederlandse betaalmarkt in de toekomst meer in het bijzonder een tweetal ontwikkelingen van belang:
Nieuwe entree op de markt voor girale betaalmiddelen
De komende jaren zal de ontwikkeling van nieuwe betaalmiddelen en een toename van nieuwe toetreders tot de betaalmarkt te zien kunnen geven. Daarbij kan worden gedacht aan aanbieders van nieuwe elektronische betaalmiddelen. Denkbaar is dat deze nieuwe aanbieders op enig moment ook wensen toe te treden tot bestaande betaalsystemen. Of (potentiële) nieuwe toetreders de veiligheid en het functioneren van het betalingsverkeer beïnvloeden hangt vooral af van het risicoprofiel van nieuwkomers. Verschillen in bedrijfsactiviteiten, operating standaards en prudentiële regelgeving van nieuwkomers met bestaande marktpartijen kunnen tot netwerkrisico's leiden indien dit gepaard gaat met de entree van instellingen met een hoog risicoprofiel (met name ten aanzien van kredietrisico's en oprationele en veiligheidsrisico's). Aan de andere kant is het denkbaar dat de toename van instellingen met een laag, sommige mogelijk met een lager risicoprofiel dan bestaande deelnemers, de veiligheid en gezondheid van bestaande netwerken verder verbetert. Een breed deelnemerschap kan bijvoorbeeld het risico binnen een netwerk ook meer effectief spreiden. Een voorwaarde is wel dat alle leden in staat zijn hun individuele risico's te beheersen.
Nieuwe betaalsystemen in Europees verband
Een andere belangrijke ontwikkeling is de totstandkoming van nieuwe verbindingen op het terrein van grensoverschrijdende retailbetalingen in Europees verband. Met name twee opties zijn denkbaar, namelijk één Europees betalingssysteem (bijv. het EBA-systeem of een systeem van de ECB) of het beter laten aansluiten van de verschillende nationale betaalsystemen in de verschillende lidstaten. Het is niet uitgesloten dat op termijn nieuwe Europese netwerken ook gaan concurreren met nationale netwerken. Verder kan er een tendens tot schaalvergroting ontstaan waarbij netwerken uit verschillende lidstaten gaan samenwerken. Om concurrerend te zijn, is het van belang dat belemmeringen voor grensoverschrijdende betalingen die voortvloeien uit het nationale betalingsverkeer zoveel mogelijk worden weggenomen. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op het grensoverschrijdende betalingsverkeer.
4.2.2.1 Efficiënte betaalwijzen
Het gebruik van verschillende betaalmiddelen loopt per land sterk uiteen. In Nederland hebben sinds eind jaren tachtig de aanbieders van betaalmiddelen geleidelijk aan tarieven ingevoerd, waarbij zowel zakelijke als particuliere gebruikers worden aangezet tot efficiënter gebruik van betaalmiddelen. In 1991 kwam door overleg tussen gebruikers en aanbieders van betaaldiensten de «intentieverklaring betalingsverkeer» tot stand. Deze bevatte aanbevelingen om de doelmatigheid in het betalingsverkeer te vergroten. Als vervolg hierop zijn diverse maatregelen genomen om kosten te verlagen, zoals de introductie van meer efficiënte betaalwijzen, stroomlijning van het kantorennet, en de uitbreiding van het gebruik van internet.
Deze en andere maatregelen hebben ertoe bijgedragen dat Nederland ten opzichte van de meeste andere landen relatief weinig chartaal geld gebruikt. Het percentage chartaal geld ten opzichte van M1 in Nederland (in feite de mate waarin de transactiekassen van gezinnen, bedrijven en huishoudens nog chartaal zijn) behoort met 13,23% bijvoorbeeld tot de laagste in Europa.1 Evaluaties lieten verder zien dat door de groei van het pinnen en het gebruik van incasso's het efficiënt gebruik van betaalmiddelen aanzienlijk is toegenomen.
Tabel 4.3: Ontwikkeling gebruik betaalmiddelen 1996–20001
Betaalmiddelen (1995=100) | Ontwikkelingen aantallen Opdrachten | ||||
---|---|---|---|---|---|
1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | |
Overschrijvingen | |||||
Formulieren | 106 | 104 | 107 | 103 | 95 |
Elektronische instrumenten | 104 | 112 | 122 | 124 | 150 |
Incasso-instrumenten | |||||
Acceptgiro's | 99 | 98 | 96 | 90 | 84 |
Machtigingen | 111 | 120 | 135 | 146 | 156 |
Toonbankinstrumenten | |||||
Gegarandeerde cheques | 78 | 59 | 43 | 25 | 12 |
Debitcards (pinpassen) | 145 | 189 | 232 | 271 | 311 |
Creditcards | 117 | 119 | 121 | 131 | 132 |
Elektronische portemonnees | 100 | 273 | 353 | 408 | |
Alle girale instrumenten | 109 | 118 | 127 | 138 | 151 |
1 Bron: De Nederlandsche Bank, Jaarverslag 2000, cijfers ontleend aan tabel 6.1 gebaseerd op ramingen DNB, p. 176.
Ook in vergelijking met andere landen wordt in Nederland relatief veel gebruik gemaakt van Efficiënte betaalmiddelen, zoals is weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1 Ontwikkeling gebruik elektronische betaalmiddelen in internationaal perspectief1
1 The Boston Consulting Group, Global payments 2000/1, p. 5. Papier als aandeel in non-cash betalingen gecombineerd met geld in omloop, 1989 en 1998 vergeleken.
Op de Y-as is het percentage chartaal geld uitgezet. Op de X-as staat het aandeel vermeld dat papier inneemt bij de non-cash vormen van betalingsverkeer. Internationaal kan onderscheid worden gemaakt tussen aan de ene kant landen als de VS, waar veel gebruik wordt gemaakt van cheques en aan de andere kant landen als Nederland en bijvoorbeeld Zweden die veel gebruik maken van efficiënte elektronische vormen van betalen. Overigens doen zich ook in de VS de laatste jaren belangrijke ontwikkelingen voor in de richting van een meer grootschalig gebruik van elektronische betaalmiddelen. De totale kosten van het betalingsverkeer hangen voor een belangrijk deel af van de gebruikte mix aan betaalmiddelen aangezien de kosten per betaalmiddel sterk verschillen, waarbij de verwerking van cheques het meest kostbaar is.
Hoewel bij een internationale vergelijking de nodige voorzichtigheid geboden is, aangezien prijzen en kosten alleen op grond van allerlei veronderstellingen kunnen worden bepaald, kan in samenhang met paragraaf 2.4 worden afgeleid dat de prijs die voor het gebruik van een betaalrekening gerekend wordt relatief laag is, terwijl in Nederland voorts relatief veel gebruik wordt gemaakt van efficiënte betaalmiddelen. Bij dat laatste moet wel worden benadrukt dat alertheid geboden is. In het eerder genoemde onderzoek van CMG Finance naar elektronisch betalingsverkeer wordt aangegeven dat het elektronische betalingsverkeer in Nederland weliswaar goed is vorm gegeven, maar ook dat zich hier de wet van de remmende voorsprong dreigt voor te doen.1 Andere landen zouden meer dan Nederland de mogelijkheden van nieuwe technologische mogelijkheden benutten (bijvoorbeeld op het terrein van chippen en mobiele telefonie).
Zoals blijkt uit figuur 4.1, zijn de mogelijkheden voor Nederland om papier bij non-cash betalingen verder terug te dringen beperkt. Efficiëntiewinst kan nog worden behaald door het op zich lage percentage van chartaal geld in omloop in Nederland verder terug te dringen. Met name het chippen, dat tot nu toe in Nederland slechts beperkt van de grond is gekomen, electronic banking en Internetbankieren vormen daarbij belangrijke aandachtspunten voor sector en overheid.
Zoals aangegeven in paragraaf 2.4 wordt in Nederland weinig gewerkt met rechtstreekse tarifiëring van eindgebruikers. Tarifiëring gebeurt vooral indirect, bijvoorbeeld via valutering en het vergoeden van geen of een lage rente. Ook worden kosten in rekening gebracht aan de detailhandel. Bij tarifiëring van de winkelier kan deze individueel kiezen om de eindgebruiker te sturen in zijn betaalgedrag door bijvoorbeeld kortingen of toeslagen te hanteren. Deze mogelijkheid draagt bij aan het stimuleren van efficiënt betalen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is wel dat bij indirecte tarifiëring van eindgebruikers de prijs voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel voor de consument niet transparant is en niet altijd verband hoeft te houden met de kosten ervan, zodat het gebruik van maatschappelijk efficiënte betaalmiddelen niet automatisch vanuit het consumentengedrag gestimuleerd wordt. Kostendekkendheid van dienstverlening moet een belangrijk uitgangspunt blijven voor beleid, omdat efficiency bij een transparante kostentoerekening het best gegarandeerd wordt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat kostentoerekening in het betalingsverkeer een gecompliceerde aangelegenheid is.
4.2.2.2 Interbancaire verrekeningen
In de kosten en prijzen van het betalingsverkeer liggen interbancaire vergoedingen besloten. Interbancaire vergoedingen zijn vergoedingen die banken elkaar onderling betalen voor bepaalde transacties. Afspraken over deze interbancaire vergoedingen hebben geen betrekking op de eindtarieven die de banken aan hun cliënten in rekening brengen. In de praktijk zijn de banken onderling één prijs overeengekomen.1
Het Gerechtshof in Amsterdam heeft in februari 1995 vastgesteld dat de interbancaire verrekenafspraken rechtmatig zijn. Hierbij gaf het hof aan de bedrijfseconomische motieven voor invoering van tarieven richting eindgebruikers (beëindigen van kruissubsidiëring) niet onredelijk te achten. In een op 9 september 1997 gepubliceerde mededeling gaf de Europese Commissie aan dat zij voornemens was om interbancaire vergoedingen als mededingingsbeperkend aan te merken, maar tevens ontheffing te willen verlenen. Een voorwaarde bij de ontheffingverlening zou onder andere zijn dat de hoogte van de interbancaire vergoeding periodiek moet worden bezien aan de hand van een rapport van een onafhankelijke deskundige over de kostprijs en de meest efficiënte verwerkingsmethode. Bij beschikking van 8 september 1999 heeft de Commissie overigens aangegeven dat er geen aanleiding bestond om op grond van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag tegen de door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aangemelde overeenkomst inzake interbancaire vergoeding op te treden, aangezien er niet voldaan is aan het vereiste van een merkbaar effect op de handel tussen de lidstaten.2
In vervolg hierop heeft de NMa onderzocht of de onderlinge afspraken de concurrentie binnen Nederland beperkten en of voldaan werd aan de ontheffingsvoorwaarden van de Mededingingswet. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is recentelijk akkoord gegaan met het acceptgirosysteem tussen de Nederlandse banken, maar niet met de afspraken over informatie-uitwisseling die zij daaraan hadden gekoppeld. De NMa heeft na onderzoek geconcludeerd dat deze informatie-uitwisseling bij de verrekening van kosten voor acceptgiro's schadelijk kan zijn omdat de banken zo hun marktgedrag op elkaar kunnen afstemmen. De banken hebben aangegeven de clausule te schrappen.
De NMa heeft ook gekeken naar de vergoeding tussen banken van NLG 0,30 per verwerkte acceptgiro. Deze kosten zijn op dringend verzoek van de NMa geactualiseerd en voorzien van accountantsverklaringen. De NMa staat de regelingen over de onderlinge verrekening van kosten bij het verwerken van acceptgiro's voor vijf jaar toe. De regeling heeft geen betrekking op de tarieven die de banken aan hun klanten in rekening brengen.
4.2.2.3 Mobiliteit van consumenten
Hiervoor is ingegaan op de transparantie op de betaalmarkt. Grotere transparantie heeft vooral zin indien cliënten op grond van de verkregen informatie hun keuzegedrag kunnen aanpassen, bijvoorbeeld door al dan niet te wisselen van bank. In de praktijk bestaan er overschakelingskosten, die de mobiliteit van rekeninghouders kunnen beperken.1 Overschakelingskosten zijn de kosten die het voor nieuwe toetreders moeilijk maken om bestaande klanten weg te lokken bij bestaande aanbieders. Uit een onderzoek van de Consumentenbond uit 1999 blijkt weliswaar dat het merendeel van de klanten niet overweegt over te stappen, maar dit zou voor een aanzienlijke minderheid anders kunnen liggen indien overstappen gemakkelijker is.2
Zoals naar voren komt uit een onderzoek van de Consumentenbond van begin 2001 is het wisselen van bank voor particuliere cliënten niet eenvoudig.3 Met name het wijzigen van automatische incasso's en periodieke overboekingen blijkt lastig te zijn. Maar ook de vele andere handelingen waaraan bij het switchen van bankrekening moet worden gedacht, kunnen consumenten weerhouden over te stappen naar een aantrekkelijker alternatief. Daarbij kan worden gedacht aan het melden van het gewijzigde rekeningnummer bij de werkgever, Belastingdienst, pensioenverstrekker, declaraties via ziektekostenverzekeraars en het aanpassen van het bankieren via de pc. Dit beeld komt eveneens naar voren uit een in opdracht van het Ministerie van Financiën door NYFER uitgevoerd onderzoek «Geld moet rollen».
Met name voor bedrijven zijn er nog aanvullende bezwaren zoals de noodzaak om geautomatiseerde systemen aan te passen, tijdelijk te werken met een dubbel rekeningenbestand, nieuwe contracten af te sluiten om acceptgiro's ten gunste van het nieuwe rekeningnummer te mogen versturen en crediteuren aan wie per automatische incasso wordt betaald te informeren.
Sommige banken assisteren hun klanten via het gebruik van standaardformulieren. Uit het onderzoek van de Consumentenbond kwam echter naar voren dat bestaande procedures voor het veranderen van bank in de praktijk vaak niet worden toegepast. Volgens het onderzoek zouden de banken hier nog behulpzamer kunnen zijn.
Voor de lange termijn zou ook nummerportabiliteit een optie kunnen zijn. In de jaren '80 is nummerportabiliteit enige jaren toegepast door de banken die deelnemen aan Interpay. In die tijd bracht dit regelmatig fouten in de administratieve processen met zich mee, die tot vertragingen in overboekingen leiden. Ook werd er door consumenten weinig van de mogelijkheid gebruik gemaakt. De ontwikkelingen binnen het bankwezen en in het bijzonder in de administratieve processen hebben sedertdien niet stil gestaan. In dit verband wordt in het eerder genoemde onderzoek van het NEI opgemerkt dat de technische belemmeringen die nummerportabiliteit verhinderen niet onoverkomelijk zijn. Voor nummerportabiliteit tussen Interpaybanken en Postbank ligt de situatie gecompliceerder. De aanwezigheid van twee betaalcircuits met van elkaar afwijkende nummerstelsels staat een soepele invoering van nummerportabiliteit tussen de twee circuits op dit moment in de weg.
De afgelopen jaren hebben zich in het betalingsverkeer geen grote veiligheidsproblemen voorgedaan. Voor de incidenten die hebben plaatsgevonden, zijn de nodige technische maatregelen getroffen. De Nederlandsche Bank houdt hierbij de vinger aan de pols, gelet op haar toezichtstaak op de financiële instellingen en haar oversightrol op interbancaire betaalsystemen en -producten. Het oversight door De Nederlandsche Bank strekt zich uit tot de veiligheid, betrouwbaarheid, continuïteit en efficiency van effectenafwikkelsystemen, betaalsystemen en betaalmiddelen.
Over fraudebestrijding bij betaalmiddelen (waaronder credit card fraude) vindt afstemming tussen de banken plaats via de overlegorganen van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), alsmede binnen de coördinerende rol van de afdeling risicomanagement van Interpay Nederland. In dit verband is ook van belang dat onder de hoede van de Nederlandse Vereniging van Banken sinds begin jaren negentig de Commissie Informatiebeveiliging (CIBEV) functioneert. In dit forum worden gemeenschappelijke technische afspraken (minimumeisen voor bepaalde systemen) gemaakt over de beveiliging van berichtenverkeer. De genoemde afspraken laten elke bank een bepaalde mate van eigen implementatievrijheid, maar bevorderen een accuraat niveau van beveiliging voor de sector als geheel. Op dit punt opereert de sector voldoende adequaat om elektronische inbraken te voorkomen of om in actie te komen als zich iets voordoet. Via deze structuren vindt ook afstemming plaats met de politie en de Dienst Centrale Recherche Informatie (DCRI).
Dit heeft ertoe geleid dat het bij de meeste gesignaleerde incidenten mogelijk was de oorzaak van de fraude op te sporen en passende maatregelen te nemen. Actueel in dit verband zijn ook de zogenaamde «spookopnames» en andere onregelmatigheden met betrekking tot geldopnames. Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 20 maart 2000 over spookopnames is de omvang van de geschetste problemen in relatie tot de genomen veiligheidsmaatregelen niet zodanig dat in het kader van het toezicht op het bankwezen aanvullende maatregelen nodig worden geacht.1 Daarbij is gewezen op de in SER-verband in overleg tussen de Consumentenbond en de Nederlandse Vereniging van Banken tot stand gekomen voorwaarden voor het gebruik van geld- en betaalautomaten, waarin de rechten en plichten van de banken en gebruikers van geld- en betaalautomaten zijn geregeld. Wel blijkt uit gegevens van de Nederlandse Vereniging van Banken en de Consumentenbond dat met name de informatievoorziening voor verbetering vatbaar is.
Ten aanzien van de veiligheid van het betalen via internet kan worden geconstateerd dat reeds een breed scala aan cryptografische en technische voorzieningen beschikbaar is om berichtenverkeer adequaat te beveiligen. Zoals ook is aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer ter beantwoording van kamervragen van de leden Bakker, Giskes en Dittrich over de veiligheid van elektronisch bankieren d.d. 3 oktober 2000 is het in dit verband van belang dat binnen Nederland overeenstemming wordt verkregen over de eisen van de Public Key Infrastructure (PKI).2 Met het oog hierop wordt door de Taskforce PKI overheid gewerkt aan het ter beschikking krijgen van een goed en beter beveiligd mechanisme voor communicatie middels een PKI. Inmiddels heeft de ministerraad ingestemd met een aantal uitgangspunten voor de totstandkoming van de elektronische handtekening en vertrouwelijke communicatie binnen en vanuit de overheid.
Het besef dat naast fraude en misbruik ook het witwassen een groot risico inhoudt voor de integriteit in de financiële sector, heeft bijgedragen aan de toegenomen aandacht voor het belang van fraudebestrijding in de bancaire sector. Bovendien werden de banken door de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT) en de Wet identificatie financiële dienstverlening (Wif 1993) verplicht aanvullende activiteiten te ontplooien op het gebied van witwasbestrijding. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.2 is eind 2000 een wijziging van de Wif 1993 aangenomen.1 Met name door de versoepeling van de (administratieve) eisen bij identificatie van buitenlandse rechtspersonen kan de concurrentiepositie van de financiële sector verbeteren. Hierbij geldt onveranderd dat financiële instellingen op de hoogte behoren te zijn van de identiteit van hun cliënten respectievelijk van eventuele derden die de cliënt vertegenwoordigen.
In de nota «informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten» is geconstateerd dat de informatievoorziening aan consumenten bij financiële diensten voor verbetering vatbaar is.2 De informatie die verstrekt wordt, is soms onvoldoende begrijpelijk, klanten weten niet welke instantie belast is met de supervisie en controle en welke regels voor welke producten van toepassing zijn. Daar komt bij dat de werkelijke prijs die de klant moet betalen bestaat uit verschillende elementen, die vaak voor hem niet duidelijk zijn.
Uit het door De Nederlandsche Bank op verzoek van het Ministerie van Financiën uitgevoerde onderzoek naar de verwerkingsduur van overboekingen en valutering bleek dat ook de transparantie rond betaaldiensten op onderdelen nog voor verbetering vatbaar is.3 Uit dit onderzoek kwam naar voren dat in de praktijk begrippen als doorlooptijd, verwerkingsduur, uitwisselingsduur, valutering, boekdatum, valutadatum en rentedatum door verschillende partijen op een eigen manier worden gedefinieerd en gebruikt, hetgeen verwarring blijkt te veroorzaken over de feitelijke gang van zaken. Voorts bleek dat de informatievoorziening over valutering achteraf in sommige gevallen tekortschoot, waardoor het voor klanten niet altijd duidelijk is in hoeverre de op rekeningafschriften weergegeven data inzicht geven in de feitelijke mate van valutering. Bij de informatievoorziening met betrekking tot de verwerkingsduur werd geconstateerd dat de ex-ante en ex-post gegeven informatie voor verbetering vatbaar was. Daarbij gaat het vooral om het duidelijk informeren van klanten over de maximale verwerkingsduur en om het harmoniseren van de op rekeningafschriften gegeven informatie.
4.4.2 De toegang tot betaalrekeningen
Zoals aangegeven in de brief van 17 december 1999 aan de Tweede Kamer dient de toegankelijkheid van het betalingsverkeer voor een ieder zoveel mogelijk verzekerd te zijn. Dit uitgangspunt wordt door de banken onderschreven. Zoals in bovengenoemde brief reeds verwoord, rust op de banken, in het bijzonder op de banken met een uitgebreid kantorennet, een bepaalde maatschappelijke verantwoordelijkheid aangezien het kunnen beschikken over een bankrekening als basisvoorziening kan worden beschouwd. Banken zijn vrij in hun acceptatiebeleid. Het beleid van de netbanken is echter dat iedereen die meerderjarig is, woonachtig is in Nederland en zich kan legitimeren een bankrekening kan openen, waarmee ook de toegankelijkheid tot de elektronische betaalmiddelen is verzekerd. Wel blijken er in de praktijk specifieke omstandigheden te bestaan die het openen van een betaalrekening kunnen belemmeren. Zo kunnen mensen zonder een vaste woon- of verblijfplaats moeite ondervinden om aan te tonen dat zij in Nederland woonachtig zijn.
Uit voorgaande schets komt het beeld naar voren dat Nederland vergeleken met veel andere landen goed scoort met betrekking tot het marktresultaat: aan consumenten worden relatief lage prijzen in rekening gebracht, terwijl tevens op grote schaal gebruik wordt gemaakt van efficiënte betaalmiddelen. Er is met name ten aanzien van het uitgangspunt van de efficiëntie een aantal terreinen gesignaleerd waar nog verbeteringen mogelijk zijn. Daarbij gaat het vooral om de interconnectie tussen de verschillende betalingscircuits in de markt, de verwerkingsduur van overboekingen tussen deze circuits, de innovatiekracht ten aanzien van nieuwe elektronische betaalmiddelen, de transparantie van het betalingsverkeer en de potentiële mobiliteit van consumenten.
In het vorige hoofdstuk is tegen de achtergrond van te verwachten ontwikkelingen als de entree van nieuwe of niet-bancaire aanbieders van betaalmiddelen, de ontwikkeling van nieuwe betaalmiddelen en het gebruik van ICT, een aantal aandachtspunten gesignaleerd bij de werking van de markt. In dit hoofdstuk worden een aantal onderwerpen van beleid geschetst. Daarbij gaat het om een mix van onderwerpen die al in meer of minder ver gevorderd stadium zijn opgepakt en van nieuwe onderwerpen. Beide zijn opgenomen om op die manier een samenhangend en consistent kader te schetsen van stand en ontwikkeling. Bij elk onderwerp is kort aangegeven: het doel, de motivering wat de bijdrage is aan een beter betalingsverkeer en een nadere omschrijving. Daarbij wordt aangegeven welke rol de overheid speelt, maar ook wat van marktpartijen wordt verwacht.
Eén aspect van het beleid op het gebied van het betalingsverkeer is het bevorderen van het gebruik van maatschappelijk efficiënte betaalwijzen. Door de groei van het pinnen en het gebruik van incasso's is het efficiënt gebruik van betaalmiddelen, waarvan de verwerking relatief weinig kosten met zich meebrengt, de laatste jaren verder toegenomenIn hoofdstuk 4 is als aandachtspunt gesignaleerd dat de bancaire sector beter zou kunnen inspelen op recente ontwikkelingen op het terrein van het elektronische betalingsverkeer. Voor een verdere toename van het efficiënt gebruik van betaalmiddelen is blijvende aandacht voor de tariefstructuren in het betalingsverkeer essentieel. In de toekomst zou met name een toenemend gebruik van chipcards de efficiëntie van het betalingsverkeer verder kunnen verbeteren. Op dit moment wordt in Nederland nog slechts sporadisch gechipt en is contant betalen nog altijd het populairst. De consument ziet nog weinig toegevoegde waarde en de winkelier vindt de kosten te hoog.
Ook het ontbreken van gemeenschappelijke standaarden voor chipcard technologie belemmert tot nu toe het integrerend vermogen van de cards, zowel de integratie van de verschillende functies als de integratie over verschillende domeinen zoals onderwijs, gezondheidszorg, openbaar vervoer, rekeningrijden, authentificatie op verschillende velden, etc. Tegen deze achtergrond vormt de totstandkoming van één infrastructuur voor chippen, als vervolg op een eerder door de banken gesloten convenant, een goede ontwikkeling die kan bevorderen dat het gebruik van chipcards in Nederland toeneemt. Daaruit voortvloeiende schaalvoordelen zouden kunnen leiden tot lagere prijzen. Met het akkoord om de Chipper op te laten gaan in de Chipknip worden de tarieven volgend jaar bijvoorbeeld verlaagd met 25%. Verder introduceerde Interpay onlangs een korting op de PIN-tarieven van 5 tot maximaal 20%, afhankelijk van de feitelijke toename van de PIN-betalingen.
Uniformering is evenwel niet voldoende. Ook aan de vraagkant zijn prikkels voor consumenten van belang om tot een grootschalig gebruik van chipcards te kunnen komen. Daarbij gaat het onder meer om voldoende betaalmogelijkheden voor chipcardhouders. Tegen deze achtergrond en ook in verband met het bespoedigen van het invoeringsproces van de euro is onlangs voor gemeenten de mogelijkheid gecreëerd om parkeergelden uitsluitend te innen door middel van elektronische betaalmiddelen. Belangrijke winst is nog te boeken door het gebruik van chipcards in bijvoorbeeld het openbaar vervoer en in telefooncellen.
5.1.2 Infrastructurele eenvormigheid
In hoofdstuk 4 is aangegeven dat mede door het niet goed op elkaar aansluiten van de systemen en procedures van Postbank en Interpay-banken de maximale verwerkingsduur tussen deze circuits lang is. De maatschappij als geheel heeft baat bij een zo efficiënt mogelijke infrastructuur. Ontwikkelingen op de markt zouden kunnen leiden tot een verdere verkorting van de verwerkingsduur van overboekingen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om veranderingen die de interbancaire verwerkingsstructuur zal ondergaan door onder meer de invoering van «real time» en op bruto-vereffening georiënteerde verwerkingsprocessen.1 Verder zullen ook plannen van De Nederlandsche Bank om met ingang van september 2001 het massale betalingsverkeer dat door Interpay wordt verwerkt vaker op een dag af te wikkelen (in kavels) de verwerkingsduur verder kunnen verkorten, mits marktpartijen hier adequaat op inspelen. Het is echter nog de vraag wat de precieze effecten van deze ontwikkelingen zullen zijn.
Voor een verdere verkorting van de verwerkingsduur is het ook van belang dat de Postbank en Interpay-banken hun systemen en procedures beter op elkaar laten aansluiten. Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 16 mei jongstleden is met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) onlangs afgesproken dat banken de zogenaamde circuitoverschrijdende verwerkingsduur zullen verkorten.2 De Postbank en de Interpay-banken zullen zorgen voor een verkorting van de circuitoverschrijdende verwerkingsduur, waardoor deze uiterlijk medio 2002 gelijk zal worden aan die binnen de bestaande circuits. Hierdoor wordt de circuitoverschrijdende verwerkingsduur met ca. één dag teruggebracht. Deze afspraak zal uiterlijk medio 2002 worden geëffectueerd.
5.1.3 Marktefficiëntie en mededinging
Mobiliteit is naast transparantie een belangrijke voorwaarde voor het goed functioneren van markten. Dit geldt ook voor de betaalmarkt. Het is dan ook van belang dat drempels die de mobiliteit op de betaalmarkt beperken worden weggenomen, indien voor het bestaan van deze drempels geen goede grond bestaat. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de marktwerking op de betaalmarkt, maar ook voor de aan de betaalrekening gekoppelde producten (met name kredietfaciliteiten).
De banken zouden een uitgebreidere ondersteuning kunnen bieden voor cliënten die willen overstappen van bank. Daarbij kan gedacht worden aan de uitbreiding van de werkingssfeer van de door banken gebruikte standaardformulieren, zodat ook machtigingen automatisch veranderd worden. Ten behoeve van de langere termijn zullen de praktische mogelijkheden en kosten en baten van nummerportabiliteit nader onderzocht worden. Een verdere uniformering van het rekeningensysteem zou een eerste stap kunnen zijn. Verder zijn ook de ontwikkelingen in internationaal verband van belang (met name ten aanzien van het International Bank Account Number (IBAN).1 In overleg met de bancaire sector wordt inmiddels verkend of er reële mogelijkheden voor verbetering van de mobiliteit aanwezig zijn. Verder zal het Kabinet in de vierde tranche van MDW II een project uitvoeren naar overstapkosten in een aantal financiële en niet-financiële markten, waaronder de betaalmarkt.
Instellingen die «single purpose» en «limited purpose» betaalmiddelen aanbieden zijn veelal niet vergunningplichtig op grond van de Wtk 1992. Hetzelfde geldt voor instellingen die credit cards aanbieden. Voor «multi-purpose» debet betaalmiddelen ligt dit anders, aangezien hier sprake is van het aantrekken en uitzetten van gelden van het publiek, waarvoor een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling is vereist. Of het moeten oprichten van een bank een belangrijke entreebarrière vormt hangt, zoals aangegeven in hoofdstuk 4, af van de concrete omstandigheden. Het is denkbaar dat indien een bedrijf speciaal een bank moet oprichten synergie-effecten moeilijker te behalen zijn. Tevens kunnen de op het bancaire bedrijf afgestemde eisen die gesteld worden aan bijvoorbeeld de Administratieve Organisatie/Interne Controle (AO/IC) nieuwkomers afschrikken. Het is voor niet-bancaire aanbieders echter wel mogelijk om betaaldiensten aan te bieden als de aangetrokken gelden niet aangehouden worden en uitgezet worden, maar direct na verwerking worden doorgesluisd naar een bank. In dat geval is de Wtk niet van toepassing op de (i.c. niet-bancaire) aanbieder van de betaaldienst. Ook wat betreft verwerking, verrekening en afwikkeling is er dan geen probleem, omdat er dan sprake is van indirecte deelname in de systemen die daarvoor zorgdragen. Initiatieven om op deze manier betaaldiensten aan te gaan bieden zijn al zichtbaar, bijvoorbeeld Bibit.
Het beleid is er op gericht om te streven naar ruime entreemogelijkheden van nieuwe aanbieders in dit marktsegment, voor zover dit met het oog op de veiligheid mogelijk is. Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.1.2 zijn er, ook in Europees verband, reeds enige belangrijke initiatieven genomen om het aantal instellingen dat betaalmiddelen kan aanbieden uit te breiden. Een stap in die richting is bijvoorbeeld de Richtlijn inzake elektronisch geld die een verlicht regime voor toezicht op instellingen voor elektronisch geld introduceert. Implementatie ervan in de Nederlandse regelgeving vindt nu plaats en dient uiterlijk april 2002 te zijn gerealiseerd. Of verdere uitbreiding van de potentiële entree wenselijk is, hangt vooral af van de te verwachten veiligheidsrisico's en de te behalen efficiëntiewinsten. Om hier meer zicht op te krijgen is het voornemen om een onderzoek te laten uitvoeren naar de voor- en nadelen voor de werking van het Nederlandse betalingsverkeer van directe toetreding door niet-bancaire aanbieders als beleggingsinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en bijvoorbeeld telecombedrijven.2 Een belangrijke factor hierbij is dat de mogelijkheden om binnen de Europese bankenrichtlijnen een specifiek («verlicht») regime voor toezicht op de betaalmarkt in te voeren beperkt zijn, aangezien hier veelal sprake is van het aantrekken en uitzetten van geld waarvoor, zoals aangegeven in hoofdstuk 4, op grond van de richtlijnen een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling nodig is. Reden waarom, gelet op het feit dat deze problematiek ook in andere Europese landen speelt, dit onderwerp ook in een Europese context moet worden bezien.
Verder geldt dat bij de «clearing» in Nederland, afhankelijk van het gebruikte betaalmiddel, sprake is van een natuurlijk duopolie of monopolie. Tegen deze achtergrond verdienen aspecten als tariefstelling, geleverde service, innovatiegerichtheid en toegankelijkheid voor derden van de kant van de overheid nadere aandacht. Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 4 mei jongstleden heeft de Minister van Financiën de Nederlandsche Bank verzocht om een onderzoek te verrichten naar de tariefstructuren en infrastructuur in het betalingsverkeer.1 Daarbij komt aan de orde of de infrastructuur in het betalingsverkeer voldoende waarborgen bevat voor een efficiënt, innovatief en betrouwbaar betalingsverkeer. In aanvulling hierop gaat het om het feitelijke functioneren van deze betaalsystemen, de huidige tariefstructuur en de toegankelijkheid en uittredingsmogelijkheden van de gemeenschappelijke infrastructuur. Voor de uitwerking is inmiddels een werkgroep ingesteld die bestaat uit de president van De Nederlandsche Bank (voorzitter), de voorzitter en directeur van de NVB, de voorzitters van de raden van bestuur van banken en de directievoorzitter van Interpay. Vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en Economische Zaken zijn als waarnemer bij de vergaderingen aanwezig. In het onderzoek zullen de ervaringen van de detailhandel en andere relevante partijen worden betrokken. Het rapport zal uiterlijk maart 2002 gereed zijn.
De ontwikkelingen op de markt kunnen invloed hebben op de veiligheid. Met name de veiligheidsrisico's van ongereguleerde producten kunnen moeilijk worden ingeschat. Zolang de markt in staat blijkt de veiligheid van dergelijke producten te garanderen en de risico's voor de consument te beperken is hier geen reden om in te grijpen, maar het is zeker niet uitgesloten dat nieuwe middelen wel hierom vragen.
In dit verband zijn ook de zogenaamde «spookopnames» van belang. Zoals reeds opgemerkt in de brief aan de Tweede Kamer van 25 september 2000 is een verdere verbetering van de informatieverstrekking op dit punt wenselijk.2 Het gezamenlijk aanpassen en regelmatig actualiseren van de folder«Pinnen: hou het veilig» door de Nederlandse Vereniging van Banken en de Consumentenbond waaraan op dit moment wordt gewerkt kan daartoe een bijdrage leveren. In dit verband dient ook de informatievoorziening te worden verbeterd over de door banken geboden mogelijkheid om de dagelijkse opnamecapaciteit te verlagen. Hierdoor wordt het voor cliënten van banken duidelijker welke banken deze mogelijkheid bieden.
Tenslotte is het van groot belang dat veilig kan worden betaald via Internet.3 Uit verschillende onderzoeken blijkt steeds weer dat consumenten betalen via Internet als onvoldoende veilig beschouwen. Dit remt ook het gebruik van Internet. Zoals aangegeven in hoofdstuk 4 wordt van de kant van de overheid en de banken al veel ondernomen om ook het betalingsverkeer op afstand zo veilig mogelijk te maken. In vervolg op de brieven aan de Tweede Kamer van vorig jaar ter beantwoording van kamervragen over de veiligheid van elektronisch bankieren zal de Tweede Kamer uiterlijk begin 2002 separaat worden geïnformeerd over de veiligheid van betalen op Internet en over eventuele aanvullende beleidsactiviteiten ter zake.4
Gelet op de ontwikkelingen op de betaalmarkt (nieuwe betaalmiddelen, nieuwe aanbieders) is het belang van (kosten)transparantie richting consument verder toegenomen. Zoals weergegeven in de brief van 16 mei jongstleden zijn met het oog hierop door de sector afspraken gemaakt die zullen leiden tot verbetering van de transparantie: banken zullen meer publiciteit geven aan de verwerkingsduur bij interbancaire betalingen.1 Verder zullen banken standaard de boekingsdatum, dat wil zeggen de datum waarop de klant de beschikkingsmacht over het geld krijgt, op de afschriften vermelden. Bovendien zullen banken op afschriften duidelijk aangeven of er gevaluteerd wordt. Verder kunnen cliënten desgewenst bij hun bank een rentestaffel opvragen, zodat renteconsequenties van boek- en valutadatum duidelijk worden. Door deze aanpassingen zullen cliënten van banken meer inzicht krijgen in de prijs voor het gebruik van een betaalrekening en in de verwerkingsduur van overboekingen bij zowel de eigen als bij andere banken, hetgeen een goede marktwerking verder zal bevorderen. Deze aanpassingen zullen uiterlijk medio 2002 door de banken worden geïmplementeerd.
5.3.2 Toegang tot giraal betalingsverkeer
Naarmate de giralisering voortschrijdt zal de toegang tot giraal betalingsverkeer een steeds belangrijker voorwaarde worden om aan het maatschappelijk en economisch verkeer deel te kunnen nemen. In hoofdstuk 4 is geconstateerd dat op dit moment de toegang voldoende verzekerd is. Wel kunnen er zich in incidentele gevallen problemen voordoen bij het openen van een betaalrekening. Met name mensen zonder vaste woon of verblijfplaats kunnen moeite ondervinden bij het aantonen dat zij in Nederland woonachtig zijn, wat veelal een voorwaarde is voor het openen van een bankrekening. Naar aanleiding van het verzoek van de minister van Financiën om een structurele oplossing voor dit probleem heeft de NVB in overleg met de afzonderlijke banken een convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten opgesteld. Hierdoor is, onder bepaalde voorwaarden, de toegang tot een bepaald basispakket voor iedere Nederlander verzekerd. Hierover wordt de Tweede Kamer binnenkort nog nader bericht.
6. GRENSOVERSCHRIJDEND BETALINGSVERKEER EN DE ONTWIKKELINGEN IN EUROPEES VERBAND
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop grensoverschrijdende betalingen op dit moment vooral plaatsvinden, de vraag of dat efficiënt gebeurt en in hoeverre beleidsaanpassingen gewenst zijn.
6.2 Grensoverschrijdende betalingen van en naar Nederland
Op het terrein van het grensoverschrijdende betalingsverkeer zijn alle grote Nederlandse banken actief. Voor betalingen aan het buitenland zijn verschillende trajecten denkbaar, bijvoorbeeld via een eigen internationaal kantorennet, door middel van geïntegreerde afwikkeling van het berichtenverkeer en de verevening via bijvoorbeeld de European Banking Association (EBA), waarbij ook de grote Nederlandse banken zijn aangesloten. Wanneer dit laatste niet mogelijk is (bijv. omdat een van de betrokken partijen niet aan EBA deelneemt) is men aangewezen op de zgn. loro en nostro rekeningen. Dit zijn rekeningen die een correspondentbank aanhoudt bij een collega bank in een ander land respectievelijk rekeningen die de bank van de opdrachtgever aanhoudt bij een collegabank in het buitenland. Door het ontbreken van een uniforme goed op elkaar aansluitende en volledig geautomatiseerde betaalstructuur brengen grensoverschrijdende betalingen relatief hoge kosten met zich mee. Uit verschillende rapporten blijkt ook dat grensoverschrijdende overmakingen van kleine bedragen tussen EU-lidstaten, er meestal langer over doen en dat de kosten aanzienlijk hoger zijn dan voor binnenlandse betalingen.1 Dit geldt ook voor het grensoverschrijdende betalingsverkeer van en naar Nederland. Uit een onderzoek van de Europese Commissie naar grensoverschrijdende betalingen blijkt bijvoorbeeld dat het overmaken van honderd euro tussen EU-landen gemiddeld 17,36 euro kost. Nederlandse banken blijken gemiddeld 11,45 euro in rekening te brengen.
Tabel 6.1 Kosten grensoverschrijdende valutatransacties per land
Overmaken van 100 euro vanuit land | Kosten in rekening gebracht aan betaler | Kosten in rekening gebracht aan ontvanger | Totaal gemiddeld in rekening gebrachte kosten |
---|---|---|---|
Luxemburg | 9,58 | 0,00 | 9,58 |
Nederland | 8,84 | 2,60 | 11,45 |
Oostenrijk | 15,90 | 1,50 | 17,40 |
België | 10,10 | 1,77 | 11,87 |
Duitsland | 11,93 | 0,00 | 11,93 |
Frankrijk | 14,79 | 3,27 | 18,06 |
Italië | 12,19 | 7,55 | 19,74 |
Finland | 10,81 | 3,55 | 14,36 |
Spanje | 14,80 | 5,76 | 20,56 |
Ierland | 20,96 | 4,09 | 25,04 |
Portugal | 26,99 | 4,05 | 31,04 |
Gemiddelde | 14,26 | 3,10 | 17,36 |
Bij dit in vergelijking met andere Europese landen nog relatief lage bedrag moet worden bedacht dat er ook binnen Nederland grote kostenverschillen bestaan per bank: sommige banken rekenen bedragen die belangrijk boven de 11 euro liggen, hetgeen ook naar voren komt uit een recent onderzoek van de Consumentenbond, gepubliceerd in de Consumentengids van januari 2001.
Belangrijke oorzaken voor de hoge prijzen die voor grensoverschrijdende overmakingen worden gerekend, betreffen de implementatie van systemen, de hoge vaste kosten, onzekerheid over het toekomstige gebruik bij aanbieders en onzekerheid met betrekking tot nieuwe technologische ontwikkelingen. Commerciële partijen zullen hierdoor tot voorzichtigheid worden gemaand. Bovendien zijn, zoals tabel 6.2 illustreert, de volumes van het grensoverschrijdende girale verkeer nog zeer laag en zal de invoering van de euro op zich geen voldoende voorwaarde zijn voor een significante toename op de korte termijn.
Tabel 6.2 Belang grensoverschrijdende overboekingen in Nederland1
Aantallen transacties per dag in Nederland: | |
---|---|
Grensoverschrijdende girale overboekingen (inkomend en uitgaand) | Ca. 40 000 |
Binnenlands verkeer | |
– girale overboekingen | 12 miljoen |
– pinbetalingen | 1,9 miljoen |
– Opnames uit geldautomaat | 1,4 miljoen |
1 Nederlandse Vereniging van Banken en Interpay, Werken aan een goedkoper en sneller betalingsverkeer tussen de eurolanden, augustus 2000, p. 5.
Hierdoor zal zelfs bij een zelfde automatiseringsgraad als in het binnenlandse verkeer, de kosten per grensoverschrijdende transactie relatief hoger liggen dan binnen lidstaten. Daar komt voor Nederland nog bij dat de kosten en verwerkingsduur van grensoverschrijdende betalingen van en naar Nederland voor een deel afhangen van de in andere Europese landen gebruikte systemen, die met name in Zuid-Europa vaak minder efficiënt zijn.
6.3 Europees en nationaal beleid
Eén en ander neemt niet weg dat het mogelijk moet zijn om begin 2002 ook voor betalingen van en naar Nederland duidelijke vooruitgang te hebben geboekt. Complicerende factor bij het uitwerken van een verbetertraject is dat de nationale beleidsmogelijkheden beperkt zijn, aangezien het grensoverschrijdende betalingsverkeer sterk samenhangt tussen lidstaten. Dit is dan ook een belangrijke reden dat de Europese Commissie, het Europese Parlement en de ECB dit hebben opgepakt. De Europese Commissie en de Europese Centrale Bank hebben sterk ingezet op het verlagen van de tarieven voor cross border retailbetalingen, met name overschrijvingen, en op het reduceren van de verwerkingsduur.1 Deze doelstelling ligt ook ten grondslag aan de richtlijn grensoverschrijdende overmakingen, in Nederland geïmplementeerd in de Wet grensoverschrijdende betaaldiensten. De Europese Commissie onderzoekt op dit moment de mogelijkheden om te komen met aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld door het uitvaardigen van een verordening of een richtlijn. In aanvulling hierop wordt bij het nationale beleid een drietal sporen gevolgd.
1. Het nationale beleid is er op gericht om onnodige belemmeringen in de Nederlandse markt zoveel mogelijk te elimineren, bijvoorbeeld op het vlak van transparantie, verwerkingsduur en interconnectie van eigen betaalsystemen. Tegen deze achtergrond kan in het onderzoek van De Nederlandsche Bank naar «tariefstructuren en infrastructuur in het betalingsverkeer» ook de interconnectie tussen Nederlandse en buitenlandse betaalsystemen aan de orde komen.
2. Voorts wordt door De Nederlandsche Bank met betrokkenen overleg gevoerd in de daarvoor bestaande werkgroepen. Zo vindt er overleg plaats met de banken in de Werkgroep Betalingsverkeer en Effectenafwikkeling en het Beleidsoverleg Betalingsverkeer en Effectenafwikkeling. Voorts is De Nederlandsche Bank nauw betrokken bij de Werkgroep Efficiency Betalingsverkeer, waarbij ook het Ministerie van Financiën als waarnemer is betrokken, waarin overlegd wordt tussen aanbieders en vragers van betaaldiensten.
Nederlandse banken lopen met het nemen van maatregelen in Europees verband overigens voorop. Zo hebben de Nederlandse banken, conform de Europese Richtlijn betreffende grensoverschrijdende overmakingen en de Wet grensoverschrijdende betaaldiensten, inmiddels ook voor zakelijke klanten een geschillencommissie ingevoerd. Particuliere bankcliënten konden al terecht bij de Geschillencommissie Bankzaken, een onder de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC) ressorterend onafhankelijk instituut. De verwachting is dat hierdoor een positieve invloed zal uitgaan op de kosten en de verwerkingsduur van grensoverschrijdende betalingen gedaan van en naar Nederland. Voorts zijn de Nederlandse banken bijvoorbeeld gestart met de introductie van International Payment Instruction (IPI), hetgeen ook kan leiden tot een verkorting van de doorlooptijd, en lopen zij voorop met de implementatie van de standaard voor internationale bankrekeningnummers, IBAN.
Verder is inmiddels in EBA-verband (European Banking Association), waarbij ook Nederlandse banken zijn betrokken, eind 2000 het zogenaamde STEP 1-project gestart (Straight Through Euro Processing), hetgeen het begin kan zijn van de totstandkoming van clearingssystemen specifiek voor retailbetalingen binnen de Euro-zone. Verder zou ook de invoering van een «Multilateral Interbank Exchange Fee» (MIF) kunnen bijdragen aan een verdere verbetering van het grensoverschrijdende betalingsverkeer. De banken hebben hiertoe een verzoek bij de Europese Commissie ingediend om voor bepaalde grensoverschrijdende betalingen een standaard interbancair verrekeningstarief te mogen rekenen van 3 euro. Het verzoek zal onder meer worden beoordeeld op mededingingsaspecten. Het voorstel betekent niet dat de kostprijs voor de cliënt ook 3 euro wordt, maar de verwachting is wel dat het voorstel een drukkend effect zal hebben op de gemiddelde overboekingkosten in het eurogebied. Verder zal door de invoering van een standaardtarief de mogelijkheid om cliënten vooraf te informeren over de kosten van grensoverschrijdende overmakingen worden verbeterd.
3. Tenslotte wordt in Europees verband het belang van verdere aanpassingen in de diverse lidstaten benadrukt, bijvoorbeeld ten aanzien van de naleving van de Richtlijn grensoverschrijdende overmakingen en het elimineren van de verplichting voor banken om bedragen kleiner dan 12 500 euro te rapporteren in het kader van de betalingsbalans statistieken. Eén en ander moet er toe leiden dat in 2002 op dit terrein duidelijk vooruitgang is geboekt.
In deze nota is de betaalmarkt in Nederland getoetst aan de uitgangspunten van efficiëntie, veiligheid en de belangen van de consument. De betaalmarkt blijkt op dit moment op hoofdlijnen aan de gestelde eisen te voldoen, waarbij ook gewezen kan worden op de prijzen die worden gerekend voor het gebruik van een betaalrekening en op het grootschalige gebruik van efficiënte betaalmiddelen. Mede gelet op de te verwachten toekomstige ontwikkelingen is bij het functioneren van de betaalmarkt op een aantal onderdelen nog verbetering mogelijk. Deze verbeteringen worden inmiddels ter hand genomen. Daarbij gaat het vooral om de transparantie van het betalingsverkeer met name ten aanzien van de kostentoerekening en de verwerkingsduur, de potentiële mobiliteit van consumenten, de verwerkingsduur van overboekingen tussen de verschillende betalingscircuits in de markt, de toegang tot afwikkelsystemen en de innovatiekracht ten aanzien van nieuwe elektronische betaalmiddelen. Door het geschetste beleid gericht op een goede marktwerking kan ook in de toekomst een efficiënt en veilig betalingsverkeer worden gewaarborgd, met productinnovatie en een goede bediening van de klant.
Betaling: (in de economische zin van het woord) een waarde-overdracht tussen twee partijen. Dit kan de overdracht zijn van geld, maar ook van effecten, obligaties of andere objecten waaraan een waarde in het economisch verkeer wordt toegekend. Onder betaling wordt hier verstaan: de betaling van een geldbedrag.
Giraal geld: een tegoed op een rekening bij een bank, financiële instelling of betalingsverkeerinstelling. Chartaal geld is een tastbaar betaalmiddel in de vorm van munten, bankbiljetten of andere fysieke objecten.
Betalingsverkeer: het geheel van ontvangsten en betalingen van en/of binnen een bepaalde onderscheiden eenheid (bijv. gezinnen, huishoudens, bedrijven, branches, landen, werelddelen). Giraal betalingsverkeer is het betalingsverkeer met giraal geld.
Betalingsverkeerinstelling: een onderneming of instelling die in het kader van haar werkzaamheden overboekingen uitvoert.
Bemiddelende instelling: een onderneming of instelling, niet zijnde de betalingsverkeerinstelling van een opdrachtgever of van een begunstigde, die bij de uitvoering van een betaling betrokken is.
Verrekeningsinstituut: een lichaam dat verantwoordelijk is voor de berekening van de netto posities van de instellingen, een eventuele centrale tegenpartij of een eventuele afwikkelende instantie.
Verrekening (vaak ook verevening genoemd): het in één nettovordering of nettoverplichting omzetten van vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit overboekingsopdrachten die een deelnemer van een systeem geeft aan of ontvangt van, dan wel die deelnemers van het systeem geven aan of ontvangen van, één of meer andere deelnemers aan het systeem, met als gevolg dat er alleen een nettovordering of een nettoverplichting ontstaat.
Afwikkelende instantie: een lichaam dat aan instellingen of centrale tegenpartijen die deelnemen aan systemen, afwikkelingsrekeningen beschikbaar stelt via welke overboekingsopdrachten binnen die systemen worden afgewikkeld.
Indirecte deelnemer: een instelling die op grond van een overeenkomst met een instelling die deelneemt in een systeem via het systeem een geldsom ter beschikking van een ontvanger kan stellen door middel van een boeking in de rekening van een kredietinstelling, een financiële instelling, een centrale bank of een afwikkelende instantie.
Betaalsystemen: bij betaal- en afwikkelsystemen (clearing en settlement) gaat het om het samenstel van afspraken, procedures en hulpmiddelen tussen betalingsverkeerinstellingen, dat ervoor zorgt dat aangeboden transacties uitgewisseld, verrekend en afgewikkeld worden. De inrichting van systemen voor transport, uitwisseling, verrekening en afwikkeling van betaaltransacties kan per betaalinstrument afwijken. Het proces van clearing kent als hoofdcomponenten: de informatieuitwisseling van transactieinformatie tussen betalingsverkeerinstellingen en de nettering: de berekening van de (netto-)bedragen die partijen elkaar verschuldigd zijn. Met settlement wordt gedoeld op de feitelijke afwikkeling van de onderlinge verplichtingen door middel van een overboeking in een afwikkelsysteem.
Betaalmiddelen ofbetaalinstrumenten: de technische of logische hulpmiddelen die gebruikt worden om de girale betaling te doen. De term betaalmiddel wordt doorgaans gebruikt om aan de hand van het meest karakteristieke kenmerk een typering te geven van de aard van de girale betaling. De in een betaalsysteem gebruikte betaalmiddelen kunnen naar hun aard onderverdeeld worden in schriftelijke en elektronische betaalmiddelen.
Elektronisch betalen: een girale betaling waarbij de creditering niet geschiedt op grond van een schriftelijke informatiedrager maar op grond van een elektronische instructie. In enge zin wordt met het begrip elektronisch betalen gedoeld op de girale toonbankbetaling met behulp van een bankpas, point-of-sale terminal en een elektronische autorisatiemethodiek.
Bilaterale verrekening en afwikkeling (bilateral clearing en settlement): is ook bekend onder de naam «correspondent banking». In een dergelijke situatie houden de betrokken betalingsverkeerinstellingen een aparte rekening aan (hetzij bij elkaar hetzij bij een aparte settlement bank) ten behoeve van de afwikkeling van de onderlinge inkomende en uitgaande betaaltransacties.
Multilaterale verrekening en afwikkeling (multilateral clearing and settlement): specifieke afspraken tussen een groep betalingsverkeerinstellingen over de onderlinge uitwisseling, verrekening en afwikkeling van alle transacties die de bij hen aanwezige opdrachtgevers en begunstigden doen.
Systeemrisico: het risico dat indien een van de participanten aan een systeem niet meer aan zijn betalings- en/of leveringsverplichtingen kan voldoen, de andere deelnemers (of de centrale tegenpartij in het systeem) ook niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Het kan ontstaan uit de verschillende risico's die zich in afwikkelingssystemen, zowel multilaterale als niet-multilaterale, kunnen voordoen: kredieten liquiditeits-risico's, juridische risico's en operationele risico's.
Zie: Richtlijn 97/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen, Richtlijn 2000/28/EG van het Europees parlement en de Raad van 18 september 2000 tot wijziging van Richtlijn 2000/12/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (Pb EG L 275), Richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (Pb EG L 275) en Richtlijn 98/26/EG van het Europees parlement en de Raad betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelsystemen.
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, Com(2000)36, retailbetalingen in de interne markt, 31 januari 2000, Mededeling «Report on the introduction of Euro notes and coins», Com (2001)/190, 3-4-2001.
Brief van de Minister van Financiën aan de vaste commissies voor Financiën en voor Economische Zaken d.d. 22 juni 2000. Dit sluit aan bij een eerdere toezegging aan de Tweede Kamer gedaan in de Nota Integriteit Financiële sector en in de beantwoording van de vragen naar aanleiding van de tussenrapportage van deze Nota (Kamerstukken II 25 830, 1997–1998, 1, 2, 6).
Indien slechts één betalingsverkeerinstelling betrokken is, bestaat de verwerking uit het muteren van de tegoeden van die instelling. Indien diverse betalingsverkeerinstellingen betrokken zijn bij de betaling, is er daarnaast sprake van uitwisseling van betaalinformatie en afwikkeling van de betaling tussen die betalingsverkeerinstellingen. In situaties waarin veel onderlinge betalingen plaatsvinden tussen opdrachtgevers en begunstigden van betalingsverkeerinstellingen vindt doorgaans ook verrekening van deze betalingen tussen betalingsverkeerinstellingen plaats.
Hiermee worden alle betaalmiddelen bedoeld die niet de vorm hebben van contant geld (munten en bankbiljetten).
Bij betaal- en afwikkelsystemen (clearing en settlement) gaat het om systemen tussen financiële instellingen en grote marktpartijen onderling, waarin dagelijks zeer grote bedragen omgaan bij een relatief beperkt aantal transacties. Deze systemen vormen een samenstel van afspraken, procedures en hulpmiddelen tussen betalingsverkeerinstellingen, dat ervoor zorgt dat aangeboden transacties uitgewisseld, verrekend en afgewikkeld worden. De inrichting van systemen voor transport, uitwisseling, verrekening en afwikkeling van betaaltransacties kan per betaalmiddel afwijken. Het proces van clearing kent als hoofdcomponenten: de informatieuitwisseling van transactieinformatie tussen betalingsverkeerinstellingen en de nettering: de berekening van de (netto-) bedragen die partijen elkaar verschuldigd zijn. Met settlement wordt gedoeld op de feitelijke afwikkeling van de onderlinge verplichtingen door middel van een overboeking in een afwikkelsysteem.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, kamerstuk 27 400, Hoofdstuk IX B, 28, brief van de Minister van Financiën over «vormgeving van het toezicht op betalings- en effectenafwikkeling», d.d. 5 april.
Een relevante productmarkt omvat al die producten en diensten die door vragers als uitwisselbaar worden beschouwd, gelet op hun eigenschappen, prijs en doel. De relevante geografische markt omvat vervolgens de bedrijven die elkaar uit hoofde van concurrentie beperkingen opleggen.
Interpay functioneert zowel als verrekeninstituut, als bemiddelende instelling (pintransacties) en als service-provider voor banken (image processing, aanmaak bank passen, berekening pincodes).
Nieuwe aanbieders van creditcards, die ook kredieten verstrekken, moeten wel een vergunning op grond van de Wet op het consumentenkrediet bezitten.
«Multi purpose» betaalmiddelen worden als betaalmiddel aanvaard door andere ondernemingen dan de uitgever, bij «single purpose» betaalmiddelen is dat niet het geval. De «limited purpose» betaalmiddelen bevinden zich in een tussengebied waarbij het gebruik van een betaalmiddel zich uitstrekt tot meer partijen dan alleen de uitgevende instelling, maar waarbij dit in termen van locatie (een stadion) of gebruiksdoel (cd-bon) beperkt blijft.
Valutering kan worden gedefinieerd als het hanteren van een andere datum dan de boekdatum bij de renteberekening over gedebiteerde en gecrediteerde bedragen.
Zie ook: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, Com(2000)36, retailbetalingen in de interne markt, 31 januari 2000.
Richtlijn 97/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen, in Nederland geïmplementeerd bij Wet van 12 november 1998, houdende bepalingen met betrekking tot de dienstverlening op het gebied van grensoverschrijdende overmakingen, Stb. 686; Richtlijn 2000/28/EG van het Europees parlement en de Raad van 18 september 2000 tot wijziging van Richtlijn 2000/12/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (Pb EG L 275); Richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (Pb EG L 275) en Richtlijn 98/26/EG van het Europees parlement en de Raad betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelsystemen.
Artikel 105, lid 2 van het EG-Verdrag en artikel 3 van de Statuten van het Stelsel van Europese Centrale Banken en de Europese Centrale Bank noemt als één van de taken van de ECB: het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer. Artikel 22 van de Statuten is een uitwerking van artikel 3: de ECB en de nationale Centrale Banken zijn gerechtigd faciliteiten ter beschikking te stellen en de ECB kan verordeningen vaststellen ter verzekering van doelmatige en deugdelijke verrekenings- en betalingssystemen binnen de Gemeenschap en met andere landen.
Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk), Stb. 722, 23-12-1992, Wet toezicht beleggingsinstellingen, Stb. 380, 27-06-1990, Wet inzake de Wisselkantoren, Stb. 903, 15-12-1994.
In het kader van een ontheffingsverzoek kan de NMa ontheffing verlenen van het kartelverbod (bijvoorbeeld voor technische samenwerkingsverbanden ten behoeve van de realiseerbaarheid van een gelijkvormige infrastructuur) als de afspraken bijdragen tot verbetering van de productie of de distributie of de technische of economische vooruitgang. De voordelen daarvan moeten de consument ten goede komen en de afspraken mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is. En er moet voldoende restconcurrentie overblijven. Deze vier ontheffingsvoorwaarden zijn opgenomen in art. 17 Mw. De beoordeling of in individuele gevallen aan de ontheffingsvoorwaarden wordt voldaan hangt af van de precieze vorm van de afspraken en de economische en juridische context.
Vergelijk ook de brief van 12 oktober 1987 van de Minister van Financiën aan de Vaste kamercommissie voor Financiën over rol en beleid van de overheid m.b.t. retail betalingsverkeer, en het Jaarverslag van De Nederlandsche Bank 1987.
T.a.p., pp. 3–4. Zie ook: Consumentenbond, «Tijd is geld bij overboeken», Geldgids 6, maart/april 2000.
Bij debetbetaalmiddelen zoals rekening-courantverhoudingen, de pinpas en de chipkaart gaat het om een gelijktijdige verrekening van middelen, terwijl bij creditproducten als creditcards sprake is van een vorm van kredietverlening.
Er zijn echter uitzonderingen. Gratis spaarzegels vallen bijvoorbeeld buiten de reikwijdte van de Wtk. Koopzegels daarentegen vallen daarbinnen, aangezien hier sprake is van aantrekken van gelden. Aantrekken van gelden voor zover het betreft opvorderbare gelden tegen uitgifte van waardepapieren aan toonder, zoals zegels en dergelijke, als onderdeel van een verkooptransactie in het groothandelsindustrieel- of detailhandelsbedrijf is onder voorschriften vrijgesteld (artikel 3 Wtk, vrijstellingsregeling artikel 82 Wtk).
Wel gelden hier andere juridische verplichtingen zoals die zijn opgenomen in de Wet op het consumentenkrediet, het Burgerlijk Wetboek en de Mededingingswet.
Canada, Ministry of Finance, Report on the Task Force on the Future of the Canadian Financial Services Sector, September 1998. Daarbij moet bedacht worden dat instellingen een overeenkomst kunnen sluiten met wel aan het systeem deelnemende instellingen (zogenaamde indirecte deelneming). Een instelling kan dan via het systeem een geldsom ter beschikking van een ontvanger stellen door middel van een boeking in de rekening van een kredietinstelling, een financiële instelling, een centrale bank of een afwikkelende instantie.
Zoals is bepaald in overweging 3 van de Richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefenig van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (Pb EG L 275) wordt elektronisch geld aangemerkt als: «een elektronisch vervangingsmiddel voor muntstukken en bankbiljetten, opgeslagen op een elektronische drager, zoals een chipkaart of een computergeheugen, en in de regel bestemd voor de elektronische betaling van kleine bedragen»
CMG Finance, Internationale ICT-toets bancaire sector: electronisch betalingsverkeer, 20 februari 2001, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken.
De toetredingsvoorwaarden van bijvoorbeeld Interpay voor de bedrijfsonderdelen Giraal en Debet Cards bepalen dat alleen kredietinstellingen en financiële instellingen kunnen toetreden die blijkens inschrijving in het register als bedoeld in artikel 52 Wtk 1992 voldoen aan de wettelijke eisen om betaaldiensten te kunnen verrichten. Instellingen die een ontheffing of vrijstelling op grond van artikel 82 Wtk 1992 hebben gekregen staan niet in dit register en kunnen dus niet deelnemen.
Systeemrisico is het risico dat indien één van de participanten aan een betaalsysteem niet meer aan zijn betalings- en/of leveringsverplichtingen kan voldoen, de andere deelnemers (of de centrale tegenpartij in het systeem) ook niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Het kan ontstaan uit de verschillende risico's die zich kunnen voordoen: krediet- en liquiditeitsrisico's, juridische risico's en operationele risico's.
CMG Finance, Internationale ICT-toets bancaire sector: electronisch betalingsverkeer, februari 2001, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken.
De interbancaire afspraak dat een ontvangende bank (credit-bank)voor iedere acceptgiro een vergoeding ad f 0,30 verschuldigd is aan de betalende bank (debet-bank) (voor de incasso-opdracht is een vergelijkbare afspraak gemaakt zij het dat de vergoeding niet f 0,30 doch f 0,10 bedraagt).
Vergelijk mededeling van 9 september 1997, overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening 17, en 1999/687/EG: Beschikking van de Commissie van 8 september 1999 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-verdrag.
«Fusies en overnames in het Nederlandse bankwezen, een instrument voor NMa», uitgevoerd door het NEI Kenniscentrum voor Marktwerking en Mededinging, in opdracht van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, 7 juli 2000, paragraaf 5.7.4. Zie ook NYFER, «Geld moet rollen», september 2000.
Consumentenbond, «Van bank veranderen: ga d'r maar aanstaan», Consumentengeldgids februari/maart 2001.
Zie ook: Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen 2000–2001, nr. 21, brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer inzake Spookopnames, d.d. 25 september 2000.
Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen 2000–2001, nr. 60, brief van de Ministers voor Grote Steden Beleid, van Financiën en van Justitie, ter beantwoording van vragen van de leden Bakker, Giskes en Dittrich (allen D66) over veiligheid van elektronisch betalen, 3 oktober 2000 en Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen 2000–2001, nr. 60, brief ter beantwoording van vragen van het lid Wijn (CDA) over dit onderwerp, 4 oktober 2000.
De Nederlandsche Bank, Onderzoek naar de verwerkingsduur van overboekingen en naar valutering in het Nederlandse betalingsverkeer, 1999.
Afwikkelsystemen in het betalingsverkeer zijn te onderscheiden naar netto-systemen, waarbij alleen het netto verschuldigde bedrag afgewikkeld (overgemaakt) wordt, en naar bruto systemen waarbij betalingsopdrachten post voor post worden afgewikkeld, zonder dat daaraan een verrekening (saldering) van verplichtingen is voorafgegaan.
Tweede Kamer, 27 400, IXB, nr. 31, brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer over valutering en verwerkingsduur van overboekingen in het betalingsverkeer van 16 mei 2001.
Het International Bank Account Number (IBAN) houdt in dat aan de bestaande nationale bankrekeningnummers een code wordt toegevoegd om land en bank te identificeren.
Op dit moment kunnen partijen in principe wel een contract afsluiten met één van de directe deelnemers in de clearing en settlement. In het onderzoek zal ook de mate van concurrentie tussen de bestaande deelnemers moeten worden betrokken.
FIN-01–301, Minister van Financiën, brief aan de Tweede Kamer over Tariefstructuren en infrastructuur in het betalingsverkeer, 27 april 2001.
Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen 2000–2001, nr. 21, brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer inzake spookopnames, d.d. 25 september 2000.
Met het oog op een betere voorlichting over internetveiligheid is op dit moment een Rijksbreed communicatieplan in voorbereiding waarbij ook het betalingsverkeer aan de orde kan komen. Voortvloeiend uit de kabinetsnota «De Digitale Delta» bereidt de minister van V&W op dit moment een beleidsnotitie voor omtrent kwetsbaarheid Internet: aspecten daarin genoemd zijn ook van toepassing op het betalen via Internet. Deze notitie zal omstreeks juni 2001 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen 2000–2001, nr. 60, brief van de Ministers voor Grote Steden Beleid, van Financiën en van Justitie, ter beantwoording van vragen van de leden Bakker, Giskes en Dittrich (allen D66) over veiligheid van elektronisch betalen, 3 oktober 2000 en Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen 2000–2001, nr. 60, brief ter beantwoording van vragen van het lid Wijn (CDA) over dit onderwerp, 4 oktober 2000.
Tweede Kamer, 27 400, IXB, nr. 31, brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer over valutering en verwerkingsduur van overboekingen in het betalingsverkeer, 16 mei 2001.
«Bank charges in Europe», Report for the European Commission (Directorate-General Sanco), mei 2001 en «Improving cross-border retail payment services: The Eurosystem's view. Progress report», European Central Bank, september 2000.
Het Europese parlement, de Europese Commissie en de ECB hebben in verschillende stukken de nadruk gelegd op de noodzaak van efficiënte, veilige en goedkope diensten op het gebied van retailbetalingen in de interne markt, parallel aan de invoering van de euro, zie bijvoorbeeld «Retailbetalingen in de interne markt», Com(2000)36, 31 januari 2000, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, Resolutie A5–0283/2000 van 26 oktober 2000 en «Improving cross-border retail payment services: The Eurosystem's view. Progress report», september 2000.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27863-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.