27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 640 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 2023

Tijdens het commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen op 10 oktober jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 639) heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk voor het verkiezingsreces te informeren over de moties van het lid Tjeerd de Groot (D66) met betrekking tot het verbieden van het gebruik van glyfosaathoudenden middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming. Dit doe ik bij deze. Tevens doe ik uw Kamer het rapport toekomen over het toegezegde onderzoek naar heffingen op gewasbeschermingsmiddelen. Hiermee voldoe ik aan het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van uw Kamer van 11 oktober jl. Ten slotte maak ik van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over mijn invulling van een aantal andere moties op het terrein van gewasbeschermingsmiddelen:

  • de leden Tjeerd de Groot en Bromet (GroenLinks) verzoeken de regering de deadline 2025 te hanteren waarop de afspraken in werking moeten zijn getreden en het uitfaseringsplan zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen over het gebruik van alternatieven voor het toepassen van glyfosaathoudende middelen voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen (Kamerstuk 27 858, nr. 599);

  • het lid Tjeerd de Groot c.s. verzoeken de regering de motie die het doodspuiten van graslanden en vanggewassen verbiedt uiterlijk 1 juli 2024 te hebben uitgevoerd (Kamerstuk 27 858, nr. 622);

  • het lid Van der Plas (BBB) verzoekt de regering een trendanalyse te maken van zowel het totale gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen uitgesplitst naar de groepen synthetisch en biologisch of laagrisicomiddel, als het gebruik per hectare per toegepast middel, uitgesplitst naar deze twee soorten (Kamerstuk 27 858, nr. 614);

  • het lid Krul (CDA) c.s. verzoeken de regering de doorlooptijden van het toelatingsproces inzichtelijk te maken en de wachttijden voor het in behandeling nemen van aanvragen van groene middelen aanzienlijk te verkorten middels het vergroten van de beoordelingscapaciteit (Kamerstuk 27 858, nr. 628);

  • de leden Bisschop (SGP) en Van Campen (VVD) verzoeken de regering ervoor te zorgen dat biologische en laagrisicomiddelen veel eerder in behandeling genomen worden en de wachttijd zo veel mogelijk beperkt wordt (Kamerstuk 27 858, nr. 631).

Moties glyfosaathoudende middelen

Het lid Tjeerd de Groot heeft verschillende moties ingediend over het verbieden van het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming. Uw Kamer heeft deze moties aangenomen. Ik heb een tijdlijn gemaakt met daarin de moties, de juridische adviezen, de brieven, verslagen e.d. (zie bijlage).

Uit deze tijdlijn blijkt dat er bij de reacties op de moties onderscheid gemaakt is tussen enerzijds de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen én anderzijds het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Als het gaat om de goedkeuring en de toelating (waaronder het beperken daarvan of ingrijpen daarin), dan ligt de bevoegdheid respectievelijk bij de Europese Commissie en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Als het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw, dan ligt de bevoegdheid bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV). In dit kader is het wel mogelijk om een wettelijke bevoegdheid te creëren voor algemene maatregelen, zoals het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Maar het is niet mogelijk om de specifieke toepassing van specifieke gewasbeschermingsmiddelen (zoals toepassingen van glyfosaathoudende middelen buiten geïntegreerde gewasbescherming) met een algemeen verbod te beperken, omdat dit indruist tegen de systematiek van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Gelet hierop is mijn inzet, alsmede die van mijn ambtsvoorgangers, altijd geweest om het gebruik van glyfosaathoudende middelen terug te dringen via het maken van afspraken met de sector. Ik heb daaraan nog iets toegevoegd, namelijk verkennen hoe ik de alternatieven voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen kan stimuleren en waar ik deze alternatieven kan verplichten (Kamerstuk 27 858, nr. 584). Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het feit dat LTO Nederland en Brancheorganisatie Akkerbouw mij hebben laten weten dat het stellen van voorschriften voor alternatieven in de vorm van bijvoorbeeld certificering voor de drie hierboven genoemde toepassingen voor meerdere sectoren niet uitvoerbaar en controleerbaar is en dat ik me hierop zou beraden (Kamerstuk 27 585, nr. 633).

In dit kader heb ik in het commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen op 10 oktober jl. gezegd dat er een wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt voorbereid. Met deze wijziging wordt voorzien in een grondslag om alternatieven voor glyfosaathoudende middelen te verplichten voor toepassing op grasland, groenbemesters en vanggewassen. Bij het opleggen van een dergelijke verplichting zal moeten worden voldaan aan de criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. Deze criteria zullen bij ministeriële regeling nader worden uitgewerkt. Hiervoor is nog onderzoek nodig, dat zet ik uit.

Ik heb hierbij rekening gehouden met het verzoek in de motie van de leden Tjeerd de Groot en Bromet om deze verplichting in 2025 in te laten gaan (Kamerstuk 27 858, nr. 599). Ik zal mijn uiterste best doen om deze verplichting zo spoedig mogelijk in te laten gaan. We doen ons uiterste best om de in de meest recente motie van het lid Tjeerd de Groot c.s. genoemde datum van 1 juli 2024 te halen (Kamerstuk 27 858, nr. 622) maar deze is wellicht te krap gelet op de te doorlopen wetgevingsprocedure en het benodigde onderzoek voor de maatregelen.

Heffingen

Ik heb uw Kamer toegezegd een onderzoek te zullen doen naar de optie van heffingen op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Het rapport is recent opgeleverd door Ecorys en doe ik uw Kamer hierbij toekomen. Dit rapport gaat in op de inzet van een heffing in de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen, het effect van een hogere prijs en inzet in Nederland. Bij dit laatste spelen aspecten zoals mix van beleid, internationale concurrentiepositie, vormgeving terugsluis, uitvoerbaarheid, handhaafbaarbeid en het gebruik van het economisch afwegingskader een rol. Omdat het nieuw beleid betreft, laat ik het aan een nieuw kabinet om een besluit te nemen over het wel of niet invoeren van beprijzende maatregelen voor gewasbeschermingsmiddelen.

Trendanalyse

Wageningen Economic Research (hierna: WEcR) heeft op mijn verzoek een analyse van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw opgesteld ter uitvoering van bovengenoemde motie Van der Plas (Kamerstuk 27 858, nr. 614). Deze analyse beperkt zich tot de trendanalyse per hectare, omdat deze gegevens beschikbaar zijn uit het Bedrijveninformatienet ofwel BIN. WEcR vergelijkt het gemiddelde gebruik in de periode 2019–2021 met het gemiddelde gebruik in de periode 2010–2012 (zie bijlage).

De motie vroeg ook om een trendanalyse van de gebruikte hoeveelheid in Nederland. De meest recente gegevens zijn de gegevens over de verkochte hoeveelheid in 2021. Deze zijn voor deze analyse gebruikt. Als er naar het aandeel van laagrisicostoffen en stoffen van biologische oorsprong (categorieën a tot en met c) in absolute zin wordt gekeken, dan is dit minder dan één procent van de totale verkochte hoeveelheid werkzame stoffen in 2021 (zie bijlage).

Dit hangt o.a. samen met het feit dat het gebruik per hectare voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van micro-organismen (veel) lager is dan voor chemische gewasbeschermingsmiddelen. Uitgaande van dezelfde methodiek als die WEcR heeft gebruikt, is er een stijging van de gemiddelde verkochte hoeveelheden laagrisicostoffen in de periode 2019–2021 van 1,527% (categorie a en b) ten opzichte van de periode 2010–2012 en van 527% voor stoffen van biologische oorsprong (categorie c).

Laagrisicomiddelen

Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de wettelijke termijnen die gelden voor het goedkeuren van werkzame stoffen en voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen. Ik verwijs uw Kamer volledigheidshalve naar deze brief (Kamerstuk 27 858, nr. 633). Het is helaas niet altijd mogelijk om deze wettelijke doorlooptijden te realiseren, vanwege de toegenomen complexiteit van de dossiers en het tekort aan beoordelingscapaciteit in de Europese Unie. De Europese Commissie heeft 10 miljoen euro beschikbaar gesteld om de lidstaten te helpen de beoordelingscapaciteit te vergroten. Ik hecht hier waarde aan, omdat ik het belangrijk vind dat er een evenredigere verdeling komt tussen de lidstaten van de hoeveelheid werk.

Het Ctgb legt in zijn meerjarenstrategie 2024–2027 o.a. de focus op het verkorten van de doorlooptijden van de aanvragen en het verduurzamen van het stoffen- en middelenpakket. Dit heeft inmiddels geleid tot wijzigingen in de organisatiestructuur, waaraan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik eenmalig financieel hebben bijgedragen. Dit betekent onder andere dat het Ctgb een apart loket inricht voor aanvragen van gewasbeschermingsmiddelen die bijdragen aan verduurzaming en dat het Ctgb de capaciteit voor het beoordelen van dergelijke aanvragen uitbreidt. Het streven is om dit loket per 1 januari 2024 van start te laten gaan. Aanvragen die via dit loket lopen, handelt het Ctgb versneld af. Ook kunnen sommige aanvragen van laagrisicomiddelen door het Ctgb administratief worden afgehandeld en worden voor andere aanvragen van laagrisicomiddelen efficiëntere procedures ingericht. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan bovengenoemde moties van de leden Bisschop (SGP) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 27 858, nr. 631) en van het lid Krul (CDA) c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 628).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven