27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 619 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2023

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verzocht een reactie te geven op de uitkomst van een kort geding dat een lelieteler in het Drentse Boterveen geen gewasbeschermingsmiddelen meer mag spuiten op zijn lelievelden (zaaknummer C/19/143817 / KG ZA 23-48). Ik geef in deze brief mijn reactie op dat verzoek en mijn toezegging (antw. 18) van het schriftelijk overleg LVR-raad juni 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1558).

Omwonenden maken zich zorgen over hun gezondheid als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de teelt van lelies in hun woonomgeving. De rechter heeft – in kort geding – een uitspraak gedaan in de vorm van een voorlopige voorziening. We moeten afwachten hoe dit verder gaat want het betreft hier een geschil tussen twee private partijen, waarbij het mogelijk is om in hoger beroep te gaan tegen de voorlopige voorziening en daarnaast ook om een bodemprocedure te voeren. Het vonnis betreft dan ook een voorlopig oordeel en geldt tot de rechter in een vervolgprocedure een definitief oordeel geeft. Daar wil ik nu niet op vooruitlopen.

Het verbod vanwege strijd met een dwingende Europese norm is verstrekkend, omdat het in deze zaak gaat om een norm die bij de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in acht moet worden genomen. Deze norm is bedoeld voor de betrokken autoriteiten en niet voor de gebruiker van een toegelaten gewasbeschermingsmiddel die dat middel overeenkomstig het toegestane gebruik op het gebruiksvoorschrift hanteert. Het oordeel van de rechtbank dat, ondanks de toelating en het gebruik overeenkomstig de voorschriften, toch sprake is van onrechtmatig handelen vanwege strijd met een wettelijk voorschrift, lijkt hieraan voorbij te gaan en is daarom opmerkelijk. Gelet hierop en gelet op de specifieke omstandigheden van het geval is niet zeker dat andere rechtszaken, zo die er komen, dezelfde uitkomst zullen hebben. Mij is vooralsnog geen andere soortgelijke zaak bekend.

Ik begrijp goed dat omwonenden zich zorgen maken over hun gezondheid. Ik begrijp ook goed wat de zorgen zijn van een teler die ineens niet meer kan beschikken over gewasbeschermingsmiddelen die wettelijk zijn toegelaten.

Belangrijke uitgangspunten van de Europese gewasbeschermingsverordening betreffen het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu en dat gewasbeschermingsmiddelen volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift worden gebruikt, met inachtneming van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming en, waar mogelijk, prioriteit voor niet-chemische en natuurlijke alternatieven.1 Ik sta achter dit uitgangspunt van de Europese gewasbeschermingsverordening als invulling van onder meer het voorzorgsbeginsel bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening regelt op Europees niveau en op wetenschappelijke basis dat alleen stoffen worden goedgekeurd en vervolgens middelen worden toegelaten waarvan vooraf is beoordeeld dat een veilig gebruik voor mens, dier en milieu mogelijk is. Nieuwe wetenschappelijke inzichten moeten steeds worden verwerkt in de goedkeurings- en toelatingsprocedure. De goedkeuringen en toelatingen zijn tijdelijk. Bij een herziening moet in ieder geval steeds worden uitgegaan van de meest actuele stand van de wetenschap. Verder is het van belang om op te merken dat er per toegelaten middel gebruiksvoorschriften worden geformuleerd waarbij steeds rekening wordt gehouden met (het voorkomen van) mogelijke risico’s voor mens, dier en milieu.

Berichten over een mogelijk verband tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en neurologische aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson neem ik zeer serieus. Ik kijk daarbij ook naar het inhoudelijke deskundig oordeel van de instanties zoals het Ctgb en het RIVM en in Europese context de EFSA (European Food and Safety Authority). Zo bleek uit een analyse van het RIVM2 dat in Nederland slechts één goedgekeurde stof welke qua chemische structuur lijkt op bekende (verboden) stoffen met mogelijk neurodegeneratieve effecten als werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel is toegelaten. Dat middel, op basis van de stof metiram, is de afgelopen jaren niet verkocht. Ik heb uw Kamer daarover eerder geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2417). Verder blijft het mijn inzet om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen sterk te verminderen door de weerbaarheid van de teelten te verbeteren, land- en tuinbouw te verbinden met natuur en de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu te verminderen tot nagenoeg nul. Daarnaast zet ik in op het verbeteren van de data vereisten en het ontwikkelen van testmethoden zodat mogelijke neurologische effecten van stoffen beter kunnen worden onderzocht en zet ik in op een lange termijnonderzoek naar mogelijke gezondheidseffecten – zoals Parkinson – van gewasbeschermingsmiddelen.

Mijn beleid is mede gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad3. Daarover is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 512).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Overweging 35 van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L309).

Naar boven