Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 27858 nr. 52 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 27858 nr. 52 |
Vastgesteld 17 november 2004
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2, de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer3, de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat4 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport5 hebben op 7 oktober 2004 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– de Nota duurzame gewasbescherming (27 858, nr. 47);
– de brief van de minister van LNV van 29 september 2004 met de beantwoording van feitelijke vragen van de commissiesn.a.v. de Nota duurzame gewasbescherming 27 858, nr. 50);
– de brief van de minister van LNV van 30 september 2004 met aanvullende informatie n.a.v. beantwoording feitelijke vragen (27 858, nr.51);
– de brief van de minister van LNV van 4 februari 2003 over akkoord aanpak duurzame gewasbescherming (27 858, nr. 38);
– de brief van de minister van LNV van 4 april 2003 over akkoord over toekomst gewasbeschermingsbeleid en knelpuntenanalyse (27 858, nr. 39);
– de brief van de staatssecretaris van VROM van 29 juni 2004 n.a.v. een verzoek van de commissie over hergebruik van afvalstoffen in de agrarische sector (LNV0400427) v.w.b. het onderdeel over biologische bestrijding in relatie tot de Flora- en Faunawet;
– de brief van de staatssecretaris van VROM van 21 september 2004 over relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen en gezondheidsklachten (27 858, nr. 49).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Mastwijk (CDA), die mede het woord voert namens de heer Van den Brink van de LPF, constateert met vreugde dat er overeenstemming is over vernieuwing van de wet- en regelgeving. Hij suggereert om de nieuwe wet de titel «Wet gewasbescherming 2005» te geven; hetgeen impliceert dat deze volgend jaar in het Staatsblad moet staan. Als er gewacht wordt op de nieuwe Europese richtlijn, kan de wet pas met sint-juttemis tegemoet gezien worden. Wat is de planning van de minister?
Het is goed dat de minister met alle betrokken partijen wil overleggen, maar hij zal op een gegeven moment knopen moeten doorhakken. Het doel moet zijn regelgeving die de sector economisch perspectief biedt en waarmee op een gelijk speelveld invulling aan duurzaamheid en innovatie gegeven kan worden, zonder een heffing op het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Wat is de relatie tussen het GlaMi-convenant, het convenant Gewasbescherming en de komende wet- en regelgeving? Het GlaMi-convenant dient als uitgangspunt te gelden. Kan de minister garanderen dat een en ander per saldo niet leidt tot extra administratieve lasten? De LPF-fractie is van mening dat het bijhouden van een logboek niet verplicht moet worden gesteld.
Ook op het gebied van de biociden valt er nog het nodige te verbeteren. Vorig jaar speelde de discussie over anti-fouling en de werkgelegenheid op scheepswerven. Hoe staat het daarmee? Komt er een nieuwe wet op het gebruik van biociden?
Onder Paars zijn de regels aangescherpt zonder rekening te houden met de situatie in omringende landen, maar dat is te ambitieus gebleken. Een ramp voor de sector was dichtbij, omdat Nederlandse telers minder middelen mochten gebruiken dan buitenlandse concurrenten. Bij nieuwe wet- en regelgeving moeten de Europese regels als plafond gelden. Alleen bij landspecifieke situaties kan er op een enkel punt worden afgeweken.
Ten aanzien van het drinkwater moet in 2030 het VR (verwaarloosbaar risico) zijn bereikt. Hoe verhoudt het VR zich tot het risico dat men in Nederland dagelijks in het verkeer loopt? Het lijkt beter om het MTR (maximaal toelaatbaar risico) te hanteren. De heer Mastwijk pleit overigens niet voor een aparte status voor de agrarische sector. Het is goed dat het VR wordt nagestreefd, maar daarbij dient de realiteit in het oog te worden gehouden evenals de kosten-batenverhouding.
Voor een paar cent per kubieke meter kan er perfect drinkwater geleverd worden. Het is altijd mogelijk om het water aan de bron schoner te maken en dan kan de prijs van de waterleidingbedrijven een paar cent omlaag. Wat zijn echter de gevolgen daarvan voor de concurrentiepositie van de agrarische sector? In de nota is een fout geslopen. Het verwijderen van middelen uit water kost ongeveer 3,80 euro en geen 38 euro. Dit komt neer op 2 à 3 cent per kubieke meter water. Voor dit luttele bedrag kan men de agrarische sector behoeden voor enorme investeringen.
Bij extreme droogte zal de concentratie van middelen in het oppervlaktewater toenemen zonder dat de absolute hoeveelheden stijgen. Dit probleem mag niet op het bordje van de agrarische sector worden geschoven. Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de afspraken over duurzaam inkopen op basis van certificering?
De mogelijkheden voor de agrarische sector om jongeren in te schakelen tijdens piekperioden moeten verruimd worden. Het mes snijdt aan twee kanten: de sector kan simpel en goedkoop aan arbeidskrachten komen, terwijl de jeugd wat bij kan verdienen. Bovendien wordt interesse voor het groene vak gekweekt. Een jongere van 15 jaar en 11 maanden moet twee weken uit een behandeld gewas blijven, maar iemand van 16 jaar en 1 maand mag er wel in. De heer Mastwijk heeft hier twee keer schriftelijke vragen over gesteld, maar daar nog geen reactie op gekregen. Wellicht heeft dit te maken met het enorme aantal departementen en afdelingen dat hierover gaat, maar dit moet beslist sneller.
In de motie-Mastwijk/Van den Brink uit 2002 wordt het kabinet opgeroepen om de krachten in het toelatingsbeleid te bundelen. Als een middel in een land met vergelijkbare teeltomstandigheden is toegelaten, moet het ook in Nederland toegepast mogen worden. Uit de antwoorden blijkt dat het met dit proces in Europa nog niet echt vlot gaat, maar Nederland kan op dit punt zelfstandig beslissingen nemen. In dit kader is de definitie van het begrip «landspecifiek» essentieel. Kan er op korte termijn een eenduidige omschrijving van dit begrip komen, inclusief een uitwerking van de punten waar dit voor geldt? Het CTB (college toelating bestrijdingsmiddelen) is inmiddels de wanhoop nabij. De minister van LNV is als eerste verantwoordelijk voor gewasbescherming. Hij heeft dan ook de taak om een eind te maken aan de onduidelijkheid en de stroperigheid. Wanneer verschijnt het overzicht van de verschillen tussen het Europese en het nationale toelatingsbeleid?
Hoe snel zijn nieuwe biologische bestrijdingsmethoden inzetbaar? Niemand kan bezwaren hebben tegen het terugdringen van het gebruik van chemische middelen door biologische methoden. Een korte toelatingsprocedure is geboden. Nieuwe toepassingen zijn echter niet beschermd. Is de minister bereid om de mogelijkheden van een biologisch auteursrecht te onderzoeken?
Nederland is de kampioen van de kleine teelt. Hoe staat het met het Fonds kleine toepassingen? Is de opmerking in de nota dat er geen garanties zijn te geven dat alle teelten mogelijk zullen blijven een voorbode van slecht nieuws?
Goed uitgangsmateriaal leidt tot een sterk gewas en tot lagere chemiedruk. Een zekere chemische bescherming in de laboratoria kan in de verdere levensfase van het gewas een enorme besparing op het gebruik van chemische middelen betekenen. Is deze ketenbenadering in te passen in de nieuwe regelgeving?
Het moet mogelijk zijn om het gebruik van chemische middelen door overheden en particulieren te verminderen. Het verkopen van gebruiksklare middelen is een stap in de goede richting, want dan kunnen er geen fouten bij het verdunnen gemaakt worden. De Vewin meent dat met een systeem van certificering de problemen van de waterleidingbedrijven grotendeels kunnen worden opgelost. Wat is de mening van het kabinet op dit punt?
Onderzoeken tonen aan er dat geen reden is om te veronderstellen dat inwoners van Zijpe een verhoogd risico lopen op gezondheidsschade door het gebruik van beschermingsmiddelen. Deze conclusie sluit aan op die van de Gezondheidsraad van juni 2004 over eventuele gezondheidsschade bij kinderen. De raad adviseert de beoordelingsmethoden in internationaal verband nog eens onder de loep te nemen. Wanneer kan de reactie van de minister van VWS op dit punt verwacht worden?
Nederland staat aan de top op het gebied van voedselveiligheid. Het is jammer dat met enige regelmaat de MRL's (maximale residu limiet) worden overschreden. In zeer veel gevallen is er dan bij nadere beschouwing niets aan de hand. Als voor een product geen MRL is vastgesteld, geldt automatisch de grens van nul en dan is een overtreding snel gemaakt. De regels moeten zo snel mogelijk geharmoniseerd worden. De manier waarop de Stichting natuur en milieu, Milieudefensie en Goede Waar waarschuwen voor resten van gif op groente en fruit heeft een volstrekt verkeerde toonzetting. Notoire overtreders van regels moeten keihard worden aangepakt, maar deze berichtgeving werkt averechts. Wil de minister een poging doen om met alle betrokken partijen afspraken te maken over reële en betrouwbare informatie over residuen van middelen in water en op voedsel?
De heer Waalkens (PvdA) onderschrijft de analyse van het kabinet inzake het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Deze middelen kunnen het milieu ernstig aantasten en kunnen een gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Alle inspanningen moeten er dan ook op zijn gericht, het gebruik van bestrijdingsmiddelen terug te dringen. Teelten kunnen zodanig begeleid worden dat het niet langer nodig is chemische middelen te gebruiken. Op die manier wordt het vertrouwen van de consument in de producten vergroot, terwijl de risico's voor de volksgezondheid geminimaliseerd worden. De milieubelasting wordt gereduceerd en de arbeidsveiligheid is niet in het geding.
Vier jaar na dato is er nog niets gedaan aan de implementatie van de kaderrichtlijn water. Er mogen niet dezelfde problemen ontstaan als bij de implementatie van de nitraatrichtlijn, dus geen vrijblijvende afspraken op dit dossier. Het convenant kan bijdragen aan het oplossen van de knelpunten. De brief van 30 september is niet helder over het MTR. Wat is de inzet van het kabinet? Wordt de Europese lijn gevolgd of is het kabinet verdeeld? Het is voorstelbaar dat VROM en LNV een andere inzet hebben. Als dat het geval is, kan de Kamer er een politieke uitspraak over doen.
Het huidige pakket is adequaat. De eerder gesignaleerde knelpunten zijn via stevige randvoorwaarden zo veel mogelijk weggenomen. Het CTB kan hierin op grond van een helder toetsingskader een centrale rol krijgen. Is dat de bedoeling of wordt getracht in overleg met andere betrokken ministeries een compromis te vinden? Het gevaar van dit laatste is dat dit juridisch niet houdbaar is.
Er is nog veel onduidelijkheid over het systeem van geïntegreerde teelt. In december zal een uitspraak worden gedaan die van belang is voor de toelating van middelen die in een dergelijk systeem ingepast kunnen worden. Wordt in de komende AMvB hierop ingespeeld? Kunnen de bewindslieden wat meer informatie verstrekken over de aanstaande wijziging van de gewasbeschermingsrichtlijn?
Als er niets over een stof bekend is, geldt er een nultolerantie voor residuen daarvan. Er dient in die gevallen zo snel mogelijk onderzoek te worden gedaan om te komen tot een verantwoorde tolerantiegrens. Hoe staat het op dit punt met de harmonisatie in Europees verband? Zijn er afspraken gemaakt met het importerend bedrijfsleven over de kosten die onderzoek naar residutolerantie met zich brengt? Wordt in Europees verband ook gedacht aan normen voor de cumulatie van residuen? Zo nee, wil de regering dat dan alsnog inbrengen? In de VS worden de onderzochte risico's voor de volksgezondheid met de factor 10 verhoogd. In Europa gebeurt dit alleen bij babyvoeding. Kan de benadering van de VS overgenomen worden?
De doelen van de convenantspartijen zijn niet indrukwekkend. De sectorplannen van LTO Nederland missen ambitie en zijn slordig opgesteld. Het heeft veel te lang geduurd voordat LTO en het bedrijfsleven schoorvoeten akkoord zijn gegaan met het logboek. Wat is de mening van de minister hierover?
De ontwikkeling van de nationale milieu-indicator loopt steeds vertraging op, terwijl daar juist voortvarend aan gewerkt moet worden. Dit instrument is van belang voor het toekomstig beleid. Bij de uitwerking van dit dossier is het voor betrokkenen een kwestie van geven en nemen. De PvdA-fractie wil het gebruik van bestrijdingsmiddelen uitbannen. Gewasbeschermingsmiddelen kunnen wel gebruikt worden als medicijn om teelten tot een goed resultaat te brengen. Juridische haarkloverijen vanwege onduidelijke wetgeving, vanwege onduidelijke uitspraken en vanwege interventie van allerlei maatschappelijke organisaties dienen achterwege te blijven. De inzet moet gericht zijn op een constructief inhoudelijk debat.
De heer Oplaat (VVD) wijst erop dat de land- en tuinbouw een effectief middelenpakket nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Er moet draagvlak voor het beleid gecreëerd worden en illegaal gebruik moet worden voorkomen. Het toelatings- en milieubeleid dienen conform de EU-regels te worden uitgevoerd en de administratieve lasten moeten tot een minimum worden beperkt. Het gewasbeschermingsplan en het logboek dragen daar niet echt aan bij. Via innovatie moet een meer milieuvriendelijk middelenpakket worden ontwikkeld. Bovenal moet er een einde komen aan de spaghettistructuur van de Bestrijdingsmiddelenwet uit 1962. De VVD-fractie wil het initiatief nemen voor een nieuwe wet. De minister heeft aangekondigd dat in het voorjaar van 2005 het wetsvoorstel naar de Raad van State zal gaan. De VVD-fractie vindt dit een te vage termijn. Kan worden toegezegd dat het wetsvoorstel uiterlijk 15 april 2005 bij de Raad van State ligt?
Niet alleen de wet wordt vernieuwd, maar ook het onderliggende complex van regels. De VVD-fractie waardeert de ambitie van de minister om het gewasbeschermingsbeleid te veranderen. Het is echter niet voldoende om het een nieuw jasje te geven. Het moet een geheel ander karakter krijgen. Werk dat reeds is verricht door LTO, Nefyto en Agrodis dient de basis te vormen voor de nieuwe wet. Als de minister dit voorwerk niet wil benutten, zal de VVD op basis hiervan een initiatiefwetsvoorstel indienen. Deze organisaties kunnen als klankbord dienen. De wet moet een eenvoudig uitgangspunt hebben, met vier onderliggende AMvB's inzake toelating en gebruik, handel, transport en opslag, en consument en voedselveiligheid. De detailregelgeving dient te worden opgeschoond en zij moet worden opgenomen in het handboek toelating bestrijdingsmiddelen van het CTB.
Wat bedoelt de minister met «een vernieuwde en opgelijnde wet»? Waarom wordt niet een geheel nieuwe wet gemaakt nu er toch al zoveel voorwerk is verricht? Op hand zijnde Europese regelgeving mag geen excuus zijn voor vertraging. De discussie over de nieuwe wet moet leidend zijn bij de Nederlandse inbreng in Brussel in het kader van de herziening van de EU-richtlijn.
De normen van het MTR moeten conform de Europese eisen zijn. Het milieu is hierbij niet in het geding, want het resultaat blijft gelijk. Bij een Nederlands MTR moet een fabrikant andere gegevens overleggen dan bij een Europees MTR. Wordt het generieke nationale milieubeleid gevolgd? Kan op grond daarvan het level playing field worden bereikt? Wil de minister de Kamer op de hoogte houden van de afspraken met andere bewindspersonen over arbeidsveiligheid en volksgezondheid?
Van stoffen waarvoor een nultolerantie geldt, moet zo snel mogelijk het residurisico bepaald worden. Voorkomen moet worden dat bepaalde producten niet verkocht mogen worden alleen vanwege het ontbreken van een veiligheidsanalyse. Hoe wordt omgegaan met het niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen? Nefyto roept op om een apart regime voor particulier gebruik in te stellen.
Het is te waarderen dat de minister probeert om de knelpunten bij de vrijstellingen weg te nemen. In het voorjaar zullen het Besluit milieutoelatingscriteria bestrijdingsmiddelen, de Regeling uitvoering milieutoelatingscriteria bestrijdingsmiddelen 2000, de handleiding voor de toelating van bestrijdingsmiddelen en de aanvraagformulieren van het CTB gewijzigd worden. Het is te hopen dat deze trajecten geen vertraging oplopen.
De heer Van der Vlies (SGP) constateert dat de nota «Zicht op gezonde teelt» terecht is vervangen door de nota «Duurzame gewasbescherming». De eerstgenoemde kon slechts op geringe steun rekenen, onder meer door problemen rondom de uitvoering van het toelatingsbeleid. Gelukkig is de impasse in 2003 doorbroken door het sluiten van een convenant tussen sector en milieuorganisaties. Het is zeer te betreuren dat de Stichting natuur en milieu zich daaruit heeft teruggetrokken.
Het is goed dat er een nieuwe bestrijdingsmiddelenwet komt. Het wetsvoorstel moet zo snel mogelijk naar de Kamer worden gestuurd. De aangekondigde goede samenspraak met alle betrokken geledingen bevordert het draagvlak, maar zij kan er ook toe leiden dat er vooral aansluiting wordt gezocht op wat er al ontwikkeld is. Daarnaast zal voldoende rekening worden gehouden met de voorgenomen wijzigingen van de Europese richtlijn. De Europese molens malen langzaam. Het is dan ook niet verstandig om met de nieuwe wet te wachten tot die richtlijn er eindelijk ligt. Nederland mag vanwege de concurrentieverhoudingen geen strengere eisen stellen dan waar Europa toe verplicht. Uitzonderingen zijn alleen mogelijk op grond van landspecifieke omstandigheden.
De SGP-fractie kan zich vinden in de richting die in de nota wordt aangegeven. Er blijven echter zorgen over de beschikbaarheid van middelen, over de trage voortgang van de Europese harmonisatie en over de haalbaarheid van de gestelde doelen, met name die voor het drinkwater. In het kader van de nota «Zicht op gezonde teelt» is een SGP-motie aangenomen, waarin werd uitgesproken dat er ten aanzien van de termijnen voor realisering van het MTR een voorbehoud moest gemaakt worden, juist vanwege de trage voortgang van de harmonisatie. Dat perspectief is niet wezenlijk veranderd. Het is niet denkbeeldig dat de landbouwsector bij de drinkwaternormen wordt afgerekend op resultaten die voor een groot deel het gevolg zijn van de inzet van bestrijdingsmiddelen overigens. De middelen die op verhardingen gebruikt worden, zorgen vanwege de snelle afspoeling voor een hoge belasting van het oppervlaktewater. Wil de regering op dit punt een convenant met de VNG sluiten?
Hoe is de certificering in Europees verband geregeld? Gaat Nederland zijn eigen gang en, zo ja, heeft dit geen consequenties voor de afzet in het buitenland? Wat zijn de ervaringen met certificering in de afgelopen jaren? Leidt deze werkwijze tot hogere inkomsten voor de deelnemers? Bij het besluit inzake de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming vallen twee elementen op, namelijk de verplichting tot het opstellen van een gewasbeschermingsplan en de plicht tot het bijhouden van een logboek. De AMvB was bedoeld om de achterblijvers een duwtje in de rug te geven, maar raakt nu alle betrokkenen. Leidt dit niet tot een onnodige stijging van de administratieve lastendruk?
Het GlaMi-convenant spoort niet op alle punten met het convenant Duurzame gewasbescherming. Dit kan ertoe leiden dat de glastuinbouw met dubbele regelgeving wordt geconfronteerd. Hier moet op de een of andere manier in worden voorzien.
De milieuorganisaties hebben op dit dossier een voorname maar helaas ook een frustrerende rol gespeeld door regelmatig naar de rechter te gaan; hetgeen overigens hun goed recht is. Het is te betreuren dat partijen elkaar niet de ruimte hebben gegeven om de knelpunten te kunnen wegnemen. Iets soortgelijks dreigt te gebeuren met de publicaties over de mate waarin bepaalde bestrijdingsmiddelen op groente en fruit achterblijven. Natuurlijk moet het belang van de volksgezondheid goed in het oog worden gehouden, maar het overschrijden van de maximale residulimiet is heel wat anders dan het overschrijden van de voedselveiligheidsgrens. Het RIVM heeft recent vastgesteld dat het voedsel in Nederland veiliger is dan ooit. Een betere synchronisatie van de communicatie kan er wellicht toe leiden dat de strijdbijl op dit punt wordt begraven. Gebeurt dit niet, dan is een latente verontrusting over bepaalde producten onder de bevolking het gevolg. De sectoren verdienen dat niet, want er is al veel gedaan en men is bereid om zich te binden aan inspanningsverplichtingen.
De minister en de staatssecretaris verdienen steun in hun pogingen om oplossingen te vinden voor het moeizaam verlopende vrijstellingenbeleid, met behoud van de randvoorden voedselveiligheid en milieu. Het is moeilijk te verkopen dat een ondernemer die al sinds jaar en dag met bepaalde teelten bezig is, elk jaar moet afwachten op welke wijze hij bedreigingen het hoofd kan bieden.
De heer Duyvendak (GroenLinks) vraagt zich af wat in Nederland de betekenis van milieudoelen is. De doelen zijn gelukkig nog steeds ambitieus. In 2005 moet de milieubelasting op dit terrein ten opzichte van 1998 met 75% zijn gereduceerd en in 2010 met 95%. Het probleem is echter dat er in de politiek nooit hard wordt afgerekend op het halen van de milieudoelen. In Europa en in de VS wordt heel anders omgegaan met de doelen die de politiek zichzelf op het terrein van het milieu oplegt. Het is dan ook van belang om vooral de maatregelen te beoordelen. De heer Duyvendak heeft er geen vertrouwen in dat daarmee de doelen voor 2010 gehaald zullen worden. Er wordt onvoldoende druk ingebouwd om de gewenste omslag te kunnen realiseren. Er is al heel veel bereikt, maar dat was het zogenaamde laaghangende fruit. Nu wordt het een stuk moeilijker. Wat doen de bewindslieden als de doelen voor 2005 niet gehaald worden? Hoe denken zij stap voor stap een reductie van 75% te bereiken? Is men zich er wel voldoende van bewust dat met de Europese kaderrichtlijn water harde doelen gesteld worden?
Een belangrijk deel van de verontreiniging van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt door het gif dat gebruikt wordt om wegen en stoepen onkruidvrij te houden. In Duitsland is dit sinds 2003 verboden. De heer Duyvendak roept de Nederlandse regering op, hetzelfde te doen. Er zijn alternatieven, maar die krijgen pas een kans als de chemische onkruidbestrijding op harde oppervlakten wordt verboden.
De minister gaat over tot openbaarmaking van de testresultaten van de VWA (voedsel- en warenautoriteit) inzake residuen omdat dit kan leiden tot grote schade bij de onderzochte bedrijven. Dat is verbazingwekkend, omdat beide bewindslieden steeds de nadruk leggen op vergroting van de verantwoordelijkheid van de consument. Als die testresultaten geheim blijven, wordt de consument de mogelijkheid ontnomen om invloed uit te oefenen. Via naming and blaming kunnen boosdoeners aan de kaak gesteld worden. Er mag niet te lichtvaardig worden gedacht over de hoeveelheden gif die soms op groente en fruit achterblijven.
De heer Slob (ChristenUnie) vindt het op grond van de opvattingen van zijn fractie over rentmeesterschap niet meer dan logisch dat er invulling wordt gegeven aan duurzame gewasbescherming. De afgelopen jaren is het nodige ontwikkeld, zoals het toelatingsbeleid en het lozingenbesluit. Mede daardoor is de reguliere landbouw «schoner» geworden, maar het blijft nodig om het gewasbeschermingsbeleid te herijken. Er was te weinig draagvlak voor het meerjarenplan gewasbescherming en de nota «Zicht op gezonde teelt». Het eenzijdig aanscherpen van het toelatingsbeleid leidde ertoe dat in sommige gevallen een ontoereikend middelenpakket overbleef.
Wat de doelen betreft, ligt de lat hoog, maar de vraag is hoe realistisch dat is. Hoe hard is het doel dat de milieubelasting in 2010 ten opzichte van 1998 met 95% moet zijn afgenomen? Is dit de richting van het beleid of zijn dit einddoelen?
Bij duurzame gewasbescherming is er sprake van een dilemma tussen behoud van concurrentiekracht en het bereiken van de gewenste milieukwaliteit. Er is terecht voor een gezamenlijke aanpak gekozen, maar ondanks alle goede voornemens blijkt het moeilijk om alle teelten te behouden als de doelen echt gehaald moeten worden. Het convenant Gewasbescherming is moeizaam tot stand gekomen en het is jammer dat een van de ondertekenaars zich al vrij snel heeft teruggetrokken. Het is te hopen dat alle betrokken partijen mee blijven werken aan de uitvoering ervan.
De AMvB was vooral bedoeld om de achterblijvers aan te sporen. Met het oog daarop zijn het gewasbeschermingsplan en het logboek onvermijdelijk, ondanks extra administratieve lasten. Iedereen moet meedoen aan de duurzame bedrijfsvoering. Hoe staat het met de voorbereiding van de noodzakelijke voorlichtingscampagne?
De fractie van de ChristenUnie steunt de aanpak van het kabinet om te proberen om op EU-niveau strengere regels te formuleren en om de Europese toelatingscriteria volledig in te vullen. Het is ook goed dat het kabinet zich blijft inzetten voor harmonisatie op Europees niveau. Het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid mag niet te veel afwijken van dat in de omringende landen, niet alleen vanwege de concurrentiepositie, maar ook vanwege het belang van duurzaamheid op langere termijn. Het is zaak dat de consumenten producten kopen met zo min mogelijk schadelijke residuen en dat het milieu niet blijvend belast wordt. Niemand is er echter bij gebaat dat de plantenteelt in Nederland grotendeels wegvalt als gevolg van het eenzijdig opleggen van strenge regels. Via import worden dan namelijk producten binnengehaald die op schadelijker wijze zijn geteeld. Nu al worden er meer residuen aangetroffen op ingevoerde producten dan op Nederlandse producten.
Een breed middelenpakket staat een geïntegreerde teelt en forse reductie van de belasting van mens en milieu niet in de weg. Een te smal pakket kan leiden tot ongewenste resistenties. Op grond van enerzijds de landbouwkundige noodzaak en anderzijds de duurzaamheidscriteria moet hiermee genuanceerd worden omgegaan. Gebruik van illegale middelen is een reëel probleem dat gedeeltelijk is terug te voeren op de veelal latere toepassing van nieuwe middelen in vergelijking met Duitsland en België en op beleid dat nog steeds strenger is dan in bijvoorbeeld België. Het is dan ook goed dat de minister de oude Bestrijdingsmiddelenwet met de onderliggende uitvoeringsregelingen wil opschonen. Als nationaal en Europees beleid op elkaar zijn afgestemd, moet de handhaving zodanig op orde zijn dat illegaal gebruik van middelen stevig kan worden aangepakt.
Welke instrumenten heeft de minister om handel, retail en foodproviders te stimuleren tot het kopen en distribueren van duurzaam geproduceerde goederen, behalve het openbaar maken van resultaten van het residuonderzoek van de VWA? Keurt de VWA ook de exportproducten? Een aantal sectoren produceert voornamelijk voor de export. Binnenlandse maatregelen bieden in dat geval geen soelaas.
De staatssecretaris moet haast maken met het vaststellen van het ambitieniveau inzake het duurzaam inkopen van bestrijdingsmiddelen. De biologische bestrijding mag niet gefrustreerd worden door de Flora- en Faunawet. Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de vrijstelling van het uitzetverbod? Handhaving, monitoring en verantwoording zijn cruciaal. De AID heeft daarin een centrale rol. De heer Slob gaat ervan uit dat deze dienst de noodzakelijke controles op een verantwoorde wijze zal uitvoeren.
Het antwoord van de bewindslieden
De minister merkt op dat de tijd die in een goede voorbereiding wordt gestoken, teruggewonnen wordt in de uitvoering. De afgelopen jaren hebben VROM en LNV veel tijd geïnvesteerd in het convenant en dat levert nu resultaten op in de vorm van een duurzame aanpak. Er is een aantal veelbelovende projecten gestart, zoals Schone bronnen, waarbij onder leiding van Vewin wordt gezocht naar mogelijkheden om de knelpunten bij de drinkwatervoorziening weg te nemen. Verder zijn er de sectorplannen van LTO voor de aanpak van landbouwkundige problemen en milieuknelpunten en de praktijknetwerken waarin telers samen met de onderzoekswereld de bruikbaarheid van duurzame gewasbeschermingsmethoden beproeven. De sectorplannen van LTO voor 2003 waren niet indrukwekkend. Het ging voornamelijk om een beschrijving van de stand van zaken. Er wordt inmiddels hard gewerkt aan verbetering ervan, inclusief het formuleren van de ambities.
De gewasbeschermingsmiddelen zijn een belangrijk onderdeel van het totale concept van de teelt. De beschikbaarheid van middelen was de afgelopen jaren een punt van voortdurende zorg. Eén van de doelen van het convenant is het zoveel mogelijk wegnemen van belemmeringen voor het beschikbaar komen van middelen. Die belemmeringen betreffen de criteria voor toelating. De kosten van een aanvraag bepalen mede de financiële haalbaarheid van het introduceren van een nieuw product. De afgelopen tijd is een aantal stappen gezet met het oog op verlichting van de toelatingseisen. Na 2002 is een wetswijziging inzake vereenvoudigde uitbreidingstoelatingen tot stand gebracht. Er is ook een wetswijziging voor de verankering van herprioritering tot stand gebracht. De procedure voor voorlopige toelating is vereenvoudigd. De toelatingsnormen zijn verlicht waardoor via vrijstelling een groot aantal knelpunten kon worden weggenomen. Er is gezorgd voor een beter aangestuurd en functionerend CTB. Er is een helpdesk bij het CTB ingesteld. Het Fonds kleine toepassing is in het leven geroepen. Er zijn stimuleringsprojecten voor gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong opgezet. Het convenant Gewasbescherming is gesloten, inclusief een afsprakenkader voor duurzame gewasbescherming. De beginselen van de AMvB geïntegreerde gewasbescherming zijn tot opgesteld. De praktijknetwerken gewasbescherming zijn van start gegaan en de subsidieregeling demoprojecten geïntegreerde gewasbescherming is gerealiseerd. Het is te betreuren dat niet alle betrokken partijen het convenant uiteindelijk hebben onderschreven.
De vraag is of de telers hiermee uit de problemen zijn. Er bestaat nog altijd twijfel over de robuustheid van het wettelijk instrumentarium. De inzet is om een nieuwe bestrijdingsmiddelenwet te ontwikkelen. De maatschappelijke kritiek op de huidige wet is omvangrijk waardoor de uitvoeringspraktijk wordt gefrustreerd. Dit is overigens niet alleen te wijten aan de wet. De kern van de problematiek is gelegen in de vigerende uitvoeringsregels en de uitvoeringspraktijk. Het was de verwachting dat de nieuwe richtlijn van de EU nog onder het Nederlandse voorzitterschap tot stand zou komen, maar nu blijkt dat dit niet voor 2008 zal gebeuren. Er mag dan wel niet vooruitgelopen worden op de nieuwe richtlijn, maar in de nieuwe wetgeving kunnen wel kapstokken worden aangebracht die het mogelijk maken, snel in te spelen op de nieuwe richtlijn. Zoals het hoort, worden alle betrokken partijen ingeschakeld bij het wetgevingsproces. Daarbij wordt natuurlijk ook aandacht besteed aan het onderliggende instrumentarium. Alles zal in het werk gesteld worden om het wetgevingsproces in goed overleg en voortvarend af te ronden. De verwachtingen zijn goed, maar mogen niet te hoog gespannen zijn. Niet alle problemen kunnen hiermee worden opgelost. De zaak zit in hoge mate vast op Brusselse regels.
De zorg van de overheid is eindig. Zij kan zorgen voor het opstellen van hanteerbare regels voor toelating, maar niet voor een daadwerkelijk aanbod van middelen. Dat laatste is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. De inzet mag zich niet uitsluitend richten op de beschikbaarheid van beschermingsmiddelen, hoe belangrijk die ook is. Duurzame gewasbescherming vergt dat er daarnaast wordt gezocht naar alternatieven om teelten tot een goed einde te brengen. In het kader van het convenant is een actieprogramma opgesteld waarin de oplossingsrichtingen voor een duurzame gewasbescherming in onderlinge samenhang concreet zijn uitgewerkt. Er zijn goede afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheid voor de verschillende actiepunten. Via een onafhankelijke regie worden de voortgang en de samenwerking bewaakt.
Een belangrijk winstpunt van de nota zijn de evenwichtig geformuleerde doelen. Het gaat er niet alleen om dat gewasbeschermingsmiddelen het milieu minder belasten, maar er moet ook rendabel geproduceerd kunnen worden. De producten en de arbeidsomstandigheden moeten veilig zijn. Op al die aspecten zijn in de nota doelen geformuleerd. In 2010 wordt de eindbalans opgemaakt. Het Milieu- en Natuurplanbureau zal in 2006 een tussenevaluatie opstellen.
Het wetsvoorstel zal op 21 juni 2005 bij de Kamer zijn ingediend. Vervolgens is het aan beide Kamers om het voortvarend te behandelen. Andere wetgevingstrajecten, zoals dat van de mestwetgeving, belasten het apparaat sterk, terwijl bedacht moet worden dat het aantal ambtenaren op het ministerie met ruim 20% verminderd moet worden. Het is de primaire taak van de regering om wetten te maken. Alles wat dienstig is bij het wetgevingstraject is welkom. De deelnemers krijgen spoedig een werkplan en een voorstel voor een agenda. Zoals gebruikelijk zal de Kamer regelmatig over de voortgang geïnformeerd worden.
Resten van bestrijdingsmiddelen in het voedsel staan de laatste tijd sterk in de belangstelling. Milieugroepen publiceren daar gegevens over en er wordt met zorg gesproken over de geconstateerde overschrijdingen van de normen. Het RIVM heeft recent een rapport uitgebracht over de voedingsgewoonten in Nederland. Jaarlijks sterven in Nederland ongeveer 20 000 mensen aan hart- en vaatziekten en aan kanker. Als een van de belangrijke oorzaken daarvan wordt genoemd het te veel eten van vet en te weinig van groente en fruit. In het rapport wordt verder geconstateerd dat de voedselveiligheid op een zeer hoog niveau staat en dat er weinig gezondheidswinst kan worden behaald door de normen verder te verscherpen. Deze acties van milieugroepen maken niet alleen mensen nodeloos bang, maar ze kunnen ook schade toebrengen aan het streven om het eten van groente en fruit te bevorderen. Overschrijding van wettelijke normen wil nog niet zeggen dat er gevaar is voor de volksgezondheid. Bij deze normen geldt een ruime veiligheidsmarge, maar er moet wel tegen overschrijdingen van de residulimieten worden opgetreden. De VWA onderzoekt jaarlijks 3500 partijen groenten en fruit op meer dan 400 residuen van bestrijdingsmiddelen.
Het is een andere vraag of de systematiek voor risicobeoordeling verbetering behoeft. In de toekomst kunnen verfijningen voor met name kinderen worden ingevoerd, zoals onlangs door de Gezondheidsraad is aanbevolen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat kinderen in hun ontwikkeling worden geschaad door sporen van bestrijdingsmiddelen in voedsel, maar op dit punt is nauwelijks bevolkingsonderzoek verricht. De Gezondheidsraad ziet voldoende reden om de toelatingsprocedure op het punt van de beoordeling van toxicologisch onderzoek te verbeteren. Er zal worden verkend of in de nieuwe residuverordening elementen kunnen en moeten worden opgenomen met betrekking tot een cumulatie van residuen.
De minister is uit beginsel van opvatting dat de resultaten van residuonderzoeken niet geheim gehouden zouden moeten worden. Er moet op dit punt echter een zeer grote mate van zorgvuldigheid betracht worden. Daartoe moeten eerst de volgende aspecten onderzocht worden: de uitstraling op soortgelijke onderzoeksresultaten, het zogenaamde punitieve karakter van openbaarmaking, de vorm van openbaarmaking met het oog op een duidelijke voorlichting aan de consument en het vraagstuk van de privacy. Mensen moeten zich niet onnodig ongerust maken. De minister wil bezien in hoeverre een gesprek met betrokkenen ertoe kan bijdragen dat de discussie over de onderzoeksresultaten een meer zakelijk karakter krijgt. Het komend voorjaar zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de voortgang van de studie op deze punten.
De nultolerantie is een uitvloeisel van het hoge beschermingsniveau van de consument in Europa. Als een middel niet op een bepaald gewas is toegelaten, wordt er ook geen MRL vastgesteld. Het probleem voor de handel is overigens niet zo groot, aangezien voor bijna 80% van de middelen inmiddels op Europees niveau een tolerantiegrens is vastgesteld. Die grens geldt ook in Nederland als daar geen toelating is verleend en ettelijke importtoleranties zijn vastgesteld. Als er geen andere wettelijke mogelijkheden zijn, bekostigt het ministerie van VWS nog steeds het vaststellen van importtoleranties. Over twee à drie jaar zijn alle MRL's in de EU geharmoniseerd. Residuen op voedsel die de vastgestelde grenswaarden niet overschrijden, zijn uit het oogpunt van volksgezondheid volstrekt aanvaardbaar. Ondanks de vele publiciteit over de mogelijke cumulatie van residuen is de werkelijke betekenis daarvan veel geringer dan wel wordt beweerd. Een eventueel cumulatief effect is alleen van belang voor stoffen met eenzelfde werkingsmechanisme en voor stoffen met een acute werking als de consument die gelijktijdig binnenkrijgt. Dat zijn er doorgaans veel minder dan in de mengmonsters van de VWA worden aangetroffen. Desondanks zal hier in Europa de nodige aandacht aan worden besteed. Overigens is de minister bereid om zich nader te informeren over eventuele knelpunten voor het bedrijfsleven.
Tijdens de onderhandelingen over het convenant is er door de LTO bij herhaling op gewezen dat zij staat voor het bereiken van de doelen, maar dat zij dat toch al van plan was. Er is geen garantie dat de doelen bereikt worden, maar betrouwbare maatschappelijke partijen hebben hun woord gegeven. Het karakter van een convenant is dat partijen zich eraan houden. Tussentijds zal er geëvalueerd worden. Als er redenen zijn tot twijfel zullen betrokkenen daarop aangesproken worden. Mocht het onverhoopt helemaal niet lukken, dan zal de regering zich op haar verantwoordelijkheid bezinnen. Op dit moment is er echter geen enkele reden om daarvoor te vrezen.
Gemiddeld zijn de nieuwe middelen gunstiger voor het milieu. Naarmate de tijd voortschrijdt, komen er steeds meer van dergelijke middelen beschikbaar. Ook in dat licht zijn de doelen haalbaar.
Het doel van het besluit inzake de geïntegreerde gewasbescherming is dat alle Nederlandse telers voldoen aan de minimumvoorwaarden voor een goede gewasbeschermingspraktijk. Per 1 januari 2005 is het besluit van kracht en het zal begin oktober in het Staatsblad worden gepubliceerd. Het besluit biedt de mogelijkheid van een ministeriële regeling met voorschriften voor een goede gewasbeschermingspraktijk. Het streven is om ook die regeling 1 januari 2005 van kracht te laten zijn. Geïntegreerde gewasbescherming moet bijdragen aan verduurzaming en een lagere milieubelasting. Het economisch perspectief en een vergelijkbare positie met telers in andere landen moeten vooropstaan. Andere positieve effecten zijn een verdere bescherming van de gezondheid van mens en dier, een verbetering van arbeidsomstandigheden en een betere kwaliteit van de producten. Telers moeten vanaf 1 januari een gewasbeschermingsmiddelenplan maken en een logboek bijhouden dat op het bedrijf beschikbaar is. In de systematiek van geïntegreerde gewasbescherming kunnen de normen van de Europese richtlijn later ingepast worden.
Zodra een middel aan de toelatingseisen voldoet, wordt het op de markt toegelaten. Het is niet mogelijk om middelen die aan de geldende normen voldoen, niet toe te laten ten behoeve van de geïntegreerde gewasbescherming. Het instrumentarium daartoe moet in EU-verband ontwikkeld worden. Dit is een belangrijk vraagstuk bij de herziening van de gewasbeschermingsrichtlijn.
De inzetbaarheid van een biologische bestrijder tegen een plaag heeft altijd het karakter van een ontdekking en is dus geen uitvinding. Op ontdekkingen kan op grond van de Rijksoctrooiwet 1995 geen octrooi worden verleend. Het uitzetten van insecten ter biologische bestrijding van plagen is verboden op basis van de Flora- en Faunawet. Er is al besloten om een vrijstelling te maken voor soorten die geen gevaar opleveren voor de inheemse flora en fauna. Het onderzoek ter zake is afgerond. Naar verwachting zal de vrijstellingsregeling eind dit jaar in werking treden.
De grens voor het werken met behandelde gewassen ligt bij 16 jaar. Het is moeilijk uit te leggen waarom bij bestrijdingsmiddelen afgeweken moet worden van het normale arbeidstijdenregime. Voor het verruimen van de inzet van personeel in de agrarische sector loopt op dit moment een proefproject. Dit is niet specifiek gericht op jongeren, maar het kan wel helpen de normen voor arbeid van jeugdigen te versoepelen. Zodra de resultaten van deze pilot bekend zijn, zal de Kamer daarover gerapporteerd worden.
Onlangs is met LTO-glastuinbouw afgesproken dat het GlaMi-convenant en de AMvB nog dit jaar naast elkaar gelegd zullen worden om dubbele regelgeving te voorkomen.
De procedure van wederzijdse erkenning kan op aanvraag van toelatingshouders worden ingeroepen. Een product dat in een andere lidstaat is toegelaten, kan ook in Nederland worden toegelaten zonder dit opnieuw te beoordelen. Daarbij moet echter onderscheid gemaakt worden tussen de stoffen die in bijlage 1 zijn opgenomen en de stoffen die daar nog niet in zijn vermeld. De geplaatste stoffen kunnen overeenkomstig de richtlijn worden toegelaten. Bij de niet geplaatste stoffen is wederzijdse erkenning niet mogelijk.
Het is niet goed dat particulieren betrekkelijk eenvoudig over professionele middelen kunnen beschikken. Het is dan ook toe te juichen dat Nefyto een voorstel heeft gedaan om onderscheid te kunnen maken tussen de particuliere en de professionele markt. Een verbod is buitengewoon lastig te controleren.
Tot op heden is certificering een zaak van particuliere partijen en dat moet zo blijven. Op initiatief van het bedrijfsleven is er op Europees niveau een systeem ontwikkeld dat vooral stuurt op voedselveiligheid en in mindere mate op geïntegreerde teelt. Voor zover bekend, is er op dit punt geen EU-regelgeving in voorbereiding. Bij certificeringssystemen zullen het logboek en het gewasbeschermingsmiddelenplan in toenemende mate een rol spelen.
De beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen is belangrijk voor het economisch rendement van de sector, maar ook de wijze waarop de middelen worden toegepast, heeft invloed. Het LEI is gevraagd om samen met LTO en het Milieu- en Natuurplanbureau een goede indicator daartoe te ontwikkelen.
Waar mogelijk wordt het duurzaam produceren, gestimuleerd. Hiertoe wordt de transparantie in de keten bevorderd en worden de belemmeringen voor het openbaar maken van resultaten weggenomen. Daarnaast zijn er financiële prikkels.
Het Fonds kleine toepassingen is in het leven geroepen in verband met de toelatingskosten. De kosten van het aanleveren van dossiers verhouden zich vaak niet met de terugverdienmogelijkheden, omdat de afzet te klein is. Een groot deel van de huidige vrijstellingen betreft de categorie commercieel niet interessante toepassingen. De Europese Commissie heeft de instelling van dit fonds deze zomer goedgekeurd. Het wordt gevuld door overheid en bedrijfsleven op basis van een 50–50-verdeling. Het fond is op 19 augustus jongstleden opengesteld en de eerste aanvragen voor ondersteuning zijn al binnen. Als het fonds snel is uitgeput, is de overheid bereid om de komende jaren hier opnieuw middelen voor beschikbaar te stellen als het bedrijfsleven dit ook in gelijke mate doet.
Voor de uitvoering van de nota zijn extra middelen gereserveerd, onder andere voor het vergroten van de opsporingscapaciteit van de AID. De afgelopen tijd was er onduidelijkheid over de vrijstellingen en dat maakt een effectieve handhaving lastig. Op het moment dat de onrust over de juridische status van de middelen is weggenomen, kan de handhaving geïntensiveerd worden. De Kamer zal daarover nader geïnformeerd worden.
In het convenant zijn middelen voor voorlichting gereserveerd. Alle partijen zullen in dit opzicht een deel van het werk op zich nemen. Het spreekt vanzelf dat de overheid haar plicht op dit punt adequaat zal vervullen. In de AMvB zal de ketenbenadering leidend zijn.
De staatssecretaris suggereert de heer Mastwijk om de nieuwe wet de titel «Wet duurzame gewasbescherming 2005» te geven. In de benadering van de regering spelen drie aspecten van duurzaamheid een rol, namelijk economisch, ecologisch en sociaal. Het vertrekpunt van de discussie is dat in alle lidstaten van de EU dezelfde regels moeten gelden. Er zijn echter landspecifieke uitzonderingen die gelegen kunnen zijn in agrarische, fytosanitaire en ecologische, inclusief klimatologische, omstandigheden. Nederland heeft het kenmerk van een waterrijke delta. Op grond van die landspecifieke situatie kan afgeweken worden van de algemeen geldende regels. Deze uitzonderingen dienen nader uitgewerkt en duidelijk omschreven te worden.
De heer Mastwijk heeft terecht geconstateerd dat er een typefout in de nota zit ten aanzien van de kosten voor het verwijderen van gewasbeschermingsmiddelen uit het water. Overigens blijft er in totaal sprake van een omvangrijk bedrag dat door huishoudens betaald moet worden. Bij de verdere vormgeving van het beleid zal het principe «de vervuiler betaalt» het vertrekpunt zijn. Vervolgens moet bezien worden op welke wijze de problematiek op de meest efficiënte wijze opgelost kan worden, met inbegrip van de verdeling van de kosten. Bovendien heeft de Vewin aangegeven dat de kosten in de toekomst zullen stijgen.
Er moet nuchter worden omgegaan met eventuele risico's voor de voedselveiligheid. Dat geldt ook voor de beveiliging tegen wateroverlast. VROM en LNV voeren constructief overleg over het MTR. Er is geen verschil van mening, maar er is wel verschil in systematiek tussen het toelatingsbeleid en het milieukwaliteitsbeleid. Dat verschil is er overigens ook internationaal. Inhoudelijk hebben deze verschillen overigens slechts zeer beperkt consequenties. Slechts in een enkel geval is het MTR de bepalende factor voor toelating. Er wordt vastgehouden aan de algemene systematiek van de milieuregelgeving. Het is ook lastig om uit te leggen dat bestrijdingsmiddelen op een andere wijze beoordeeld moeten worden als andere chemische stoffen.
Op dit moment onderzoekt de werkgroep «Onkruidbestrijding verhard oppervlak» de verschillende mogelijkheden. In deze werkgroep werken overheden, milieuorganisaties, Nefyto en groenbeheerders samen. Er is een methode met een milieukeur waarbij zonder chemische stoffen wordt gewerkt. Via een andere methode kan de emissie in oppervlaktewater met 80% worden teruggebracht. Tevens wordt nagegaan of certificering een oplossing kan bieden. De verwachting is dat in de loop van 2005 een beslissing ter zake kan worden genomen.
Naar aanleiding van klachten dat er geen goede aangroeiwerende verven voor de Nederlandse scheepswerven beschikbaar waren, is afgesproken dat er in afwachting van de definitieve beoordeling gedifferentieerd wordt gehandhaafd. Deze regeling loopt op 1 november af. Het is nog niet bekend of er tijdig tot toelating besloten kan worden, omdat er problemen zijn gerezen met een mogelijke overschrijding van de belasting van werknemers tijdens de toepassing van een groot gedeelte van de gedifferentieerde gehandhaafde middelen. Dit is een zaak van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij VWS de vinger aan de pols zal houden.
De heer Mastwijk (CDA) is benieuwd of de fractie van de VVD nog van plan is een initiatiefwetsvoorstel in te dienen. Het proces zal sneller gaan als iedereen zich op het wetsvoorstel duurzame gewasbescherming 2005 concentreert.
De heer Waalkens (PvdA) brengt met nadruk naar voren dat de systematiek van de geïntegreerde teelten voluit de kans moet krijgen, ook in het toelatingsbeleid. Het is te hopen dat het kabinet zich hier bij de aanpassing van de Europese richtlijn voor inzet. De nationale milieu-indicator moet zo mogelijk eerder dan in april 2005 operationeel worden en zeker niet later.
Het is te betreuren dat de VWA kennelijk niet met voldoende gezag uitspraken kan doen over onderzoeksresultaten. Openbaarmaking daarvan kan juridische complicaties hebben, maar dit gevaar is minder groot als de autoriteit onomstreden is. Welke benadering wordt Europees gezien gekozen inzake het MTR? Is de Nederlandse systematiek daarmee in overeenstemming?
De heer Oplaat (VVD) acht het een interessante ontwikkeling dat de minister al het voorwerk van anderen in het wetgevingstraject wil betrekken voor zover dat dienstig is. Mocht het minder vlot verlopen dan de minister verwacht, dan zal de fractie van de VVD alsnog het initiatief voor een wet nemen.
De heer Van der Vlies (SGP) onderschrijft de wens van de minister om ten aanzien van de residuen zorgvuldig met de feiten om te gaan. Een goed beleid is gebaat bij een rustig vaarwater.
Het is de heer Slob (ChristenUnie), in tegenstelling tot in het verleden, in positieve zin opgevallen dat er een behoorlijk grote mate van eensgezindheid is over de richting van het beleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen, zowel in de samenleving als in de Kamer. Het is te hopen dat die consensus behouden kan worden als het op de nadere uitwerking aankomt.
De minister constateert met vreugde dat een brede meerderheid van de Kamer instemt met het voorgenomen beleid. De regering doet haar uiterste best om een middelenpakket te realiseren dat een rendabele teelt mogelijk maakt, terwijl tegelijkertijd de milieunormen en arbeidsomstandigheden adequaat worden gerespecteerd.
Er wordt hard aan gewerkt om de milieu-indicator zo spoedig mogelijk operationeel te maken. Er kan niet gezegd worden dat de VWA te weinig gezag heeft. Het gezag is mede gebaseerd op zorgvuldig opereren in juridische zin.
De staatssecretaris wijst erop dat de Europese kaderrichtlijn Water bepalend is voor de wijze waarop met het MTR wordt omgegaan.
De voorzitter heeft de volgende toezeggingen genoteerd:
– het voorstel voor de nieuwe wet komt voor het zomerreces 2005 naar de Kamer;
– het Milieu- en Natuurplanbureau brengt in 2006 een eerste evaluatie uit;
– in het voorjaar 2005 krijgt de Kamer een brief over de residuproblematiek en de openbaarheid van gegevens dienaangaande;
– de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomst van het overleg met VWS en het betrokken bedrijfsleven over de problematiek van de nultolerantie;
– de vrijstellingsregeling in het kader van de Flora- en Faunawet treedt eind 2004 in werking en daarover wordt de Kamer eveneens geïnformeerd;
– de Kamer krijgt de resultaten van de pilot inzake de arbeidsomstandigheden voor jonge werknemers in de sector;
– de nationale milieu-indicator wordt zo spoedig mogelijk ingevoerd;
– de Kamer krijgt bericht over de wijze waarop dubbele regelgeving bij het GlaMi-convenant en de AMvB wordt voorkomen;
– de Kamer krijgt een brief over het moment waarop de AID verscherpt gaat controleren.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Schreijer-Pierik
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Hamer
De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Buijs
De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,
Atsma
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Blok
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Van Leiden
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Mosterd (CDA)
Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Veenendaal (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Van As (LPF) Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Koser-Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF) en Schippers (VVD).
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Veenendaal (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA).
Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser-Kaya (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Atsma (CDA), voorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Van Gent (GroenLinks), Duyvendak (GroenLinks), Bruls (CDA), Gerkens (SP), Van Lith (CDA), Van Hijum (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Mastwijk (CDA), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), De Krom (VVD), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD) en Haverkamp (CDA).
Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (ChristenUnie), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Hessels (CDA), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Van Haersma Buma (CDA), Buijs (CDA), Jager (CDA), Bakker (D66), Van Winsen (CDA), Van Dam (PvdA), Verdaas (PvdA), Van Beek (VVD), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD) en De Pater-van der Meer (CDA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Koser-Kaya (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD) en Omtzigt (CDA).
Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Bakker (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GroenLinks), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD) en Eski (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27858-52.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.