27 835
Regels inzake stankemissie in ontwikkelingsgebieden (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden)

nr. 26
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2004

Tijdens het Algemeen Overleg van 10 juni 2004 heb ik met de vaste commissies voor VROM en LNV van gedachten gewisseld over de toekomst van de stankregelgeving voor veehouderijen. Vervolgens heb ik overleg gevoerd met de provincies en met belangenorganisaties.

In vervolg op gedachtenwisseling en overleg kan ik u – zoals gevraagd in het Algemeen Overleg inzake het Mestbeleid van 31 augustus jl. – bevestigen dat ik mij zal inzetten voor de totstandbrenging van één landsdekkende stankwet door deze rond 1 juni 2005 voor advies aan de Raad van State voor te leggen.

In mijn brieven van 2 april 2004 en 18 mei 2004 heb ik een houtskoolschets van dat wetsvoorstel gepresenteerd. Uw Kamer heeft daarop gereageerd. Op basis daarvan kom ik tot de volgende uitgangspunten voor een landsdekkende stankwet:

– robuust;

– rechtszeker;

– beperkend in cumulatie-effecten;

– transparant;

– eenduidig, bijvoorbeeld door alleen onderscheid te maken tussen binnen en buiten de bebouwde kom, met ruimte voor maatwerk voor plaatselijke omstandigheden zoals het agrarisch karakter van het buitengebied.

Naar mijn overtuiging kan ik hiermee een oplossing bieden aan de praktische stankvraagstukken in het landelijk gebied, terwijl ik ook nog recht doe aan de algemene lijn van de herijking van de VROM-regelgeving.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven