27 835
Regels inzake stankemissie in ontwikkelingsgebieden (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden)

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2004

Tijdens het Algemeen Overleg van 7 april 2004 (hamerstuk 27 835, nr. 23) heb ik de Tweede Kamer drie brieven inzake het agrarisch stankbeleid toegezegd. Ten eerste een brief met de contra-expertise over de (totstandkoming van de) omrekeningsfactoren uit de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Die brief heb ik u 29 april 2004 doen toekomen. Vervolgens een brief waarin ik toelicht op welke wijze de voordelen van een Handreiking en een wet kunnen worden gecombineerd. Die zal ik u separaat doen toekomen.

Deze brief tenslotte strekt tot uitvoering van mijn derde toezegging.

In mijn brief van 15 mei 2003 heb ik gemeenten in overweging gegeven de nieuwe omrekeningsfactoren uit de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden bij vergunningverlening te betrekken. Op 24 maart 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken dat die factoren niet de meest recente milieutechnische inzichten vertegenwoordigen. Gemeenten zijn in de praktijk gehouden alsnog de factoren uit de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 toe te passen. Het herleven van die factoren betekent voor enkele diercategorieën een aanscherping van de normstelling, voor andere daarentegen een versoepeling.

De heer Van der Vlies (SGP) heeft tijdens het Algemeen Overleg van 7 april 2004 geïnformeerd naar de eventuele «medeverantwoordelijkheid» van de Staat, in de situatie dat het herleven van de omrekeningsfactoren leidt tot minder uitbreidingsmogelijkheden dan verwacht en tot schade voor de veehouderij.

Wat ook zij van de juridische aspecten van de geschetste problematiek, onderzoek door de VNG heeft geen schademeldingen aan het licht gebracht. Ook bij Infomil, de uitvoeringsorganisatie die gemeenten informeert bij vragen over milieuregelgeving, zijn geen meldingen bekend.

De brief van 15 mei 2003 is begin april 2004 gerectificeerd, onder meer door berichten op de website van het ministerie van VROM en van Infomil. Indien al schademeldingen worden ingediend, zal het aantal naar verwachting dan ook beperkt blijven.

Eventuele meldingen door gedupeerde veehouderijen zullen per geval worden beoordeeld. Gemeenten zijn het bevoegd gezag voor vergunningverlening; een medeverantwoordelijkheid van de rijksoverheid zou zich dan vertalen in een financiële bijdrage. Op dit moment zie ik daarvoor echter geen aanleiding.

Namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De minister,

S. M. Dekker

Naar boven