27 835
Regels inzake stankemissie van veehouderijen in ontwikkelings- en verwevingsgebieden (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels inzake stankemissie van veehouderijen in ontwikkelings- en verwevingsgebieden (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

28 juni 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot beslissingen inzake vergunningen krachtens de Wet milieubeheer voor veehouderijen, voorzover het betreft de stankemissies van veehouderijen in ontwikkelings- en verwevingsgebieden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

agrarisch bedrijf: veehouderij of andere inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het verbouwen van akkerbouw- of tuinbouwproducten;

bijlage: bij deze wet behorende bijlage;

dierenverblijf: al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;

gecumuleerde stankhinder: stankhinder die door een veehouderij tezamen met de veehouderijen in de omgeving op een voor stank gevoelig object wordt veroorzaakt;

kleinschalige nevenactiviteit: bij gemeentelijke verordening als zodanig aangewezen activiteit, die een organisatorische binding heeft met een agrarisch bedrijf en binnen de inrichting, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan plaatsvindt;

landbouwontwikkelingsgebied: landbouwontwikkelingsgebied, als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

mestvarkeneenheid: eenheid die aangeeft met hoeveel mestvarkens een dier, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, gelijkgesteld wordt wat betreft stankemissie;

mestverwerkinginstallatie: een of meer tot een veehouderij behorende installaties waarin mest verwerkt wordt met een gezamenlijke verwerkingscapaciteit van ten hoogste 25 000 m3 mest per jaar;

omrekeningsfactor: bij ministeriële regeling aan te wijzen factor die aangeeft hoeveel dieren, behorende tot de in die regeling genoemde diercategorie, die zijn gehuisvest in het daarbij vermelde huisvestingssysteem, gelijk worden gesteld met één mestvarkeneenheid;

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

reconstructieplan: plan, als bedoeld in artikel 11 van de Reconstruc- tiewet concentratiegebieden;

stankhinder: gevolgen voor het milieu, die een veehouderij kan veroorzaken door de emissie van stank uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven en mestverwerkingsinstallatie;

veehouderij: inrichting, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

vergunning: vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

verwevingsgebied: verwevingsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden verstaan onder voor stank gevoelig object:

a. voor stank gevoelig object categorie I:

1°. bebouwde kom met stedelijk karakter;

2°. ziekenhuis, sanatorium en internaat;

3°. objecten voor verblijfsrecreatie;

b. voor stank gevoelig object categorie II:

1°. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;

2°. objecten voor dagrecreatie;

c. voor stank gevoelig object categorie III:

verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent;

d. voor stank gevoelig object categorie IV:

1°. woning, behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 500 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;

2°. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing;

e. voor stank gevoelig object categorie V:

woning, behorend bij een veehouderij waar 500 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.

3. In afwijking van het tweede lid worden niet als voor stank gevoelig object aangemerkt een kampeerterrein als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, of artikel 8, derde lid, van de Wet op de openluchtrecreatie, een gebouw dat deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf en ter beschikking wordt gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, of een als kamphuis of blokhut aan te merken bouwwerk dat ter beschikking wordt gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf.

4. Bij ministeriële regeling wordt aangegeven op welke wijze bij de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen:

a. de afstand tussen een veehouderij en een voor stank gevoelig object wordt bepaald;

b. stankemissie, veroorzaakt door de mestverwerkingsinstallatie, wordt omgerekend in mestvarkeneenheden.

Artikel 2

1. Bij beslissingen inzake de vergunning voor een veehouderij die geheel of gedeeltelijk is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied of een verwevingsgebied, waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt, betrekt het bevoegd gezag de stankhinder uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 7.

2. Het eerste lid geldt niet voor voorschriften die worden gesteld met toepassing van de artikelen 8.11, 8.44, 8.45 of 8.46 van de Wet milieubeheer.

Artikel 3

1. Een vergunning voor een veehouderij met betrekking tot dieren, dierenverblijven of een mestverwerkingsinstallatie wordt geweigerd, indien:

a. de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object, behorend tot een der categorieën I tot en met IV, dat niet tot de veehouderij behoort, minder bedraagt dan het aantal meters dat volgt uit de in bijlage 1 opgenomen grafiek, of

b. de gecumuleerde stankhinder op een voor stank gevoelig object, behorend tot een der categorieën I tot en met IV, dat niet tot de veehouderij behoort, meer bedraagt dan de waarde die bij ministeriële regeling – waarbij voor verschillende categorieën van gevallen verschillende waarden kunnen worden aangegeven – is aangegeven.

2. In afwijking van het eerste lid wordt een vergunning niet geweigerd, indien:

a. het aantal dieren, dat overeenkomstig de voor de veehouderij geldende vergunning aanwezig mag zijn, van geen enkele van de diercategorieën toeneemt,

b. het aantal in de veehouderij overeenkomstig de voor de veehouderij geldende vergunning toegestane mestvarkeneenheden niet toeneemt en

c. de afstand tot een voor stank gevoelig object als bedoeld in het eerste lid niet afneemt.

3. Indien:

a. voor een veehouderij een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer met het oog op uitbreiding van het aantal in de veehouderij te houden dieren van één of meer diercategorieën,

b. de afstand tussen de veehouderij en een voor stank gevoelig object, voorafgaand aan de uitbreiding, kleiner is dan overeenkomstig artikel 3, eerste lid, zou zijn toegestaan en

c. het aantal in de veehouderij overeenkomstig de voor de veehouderij geldende vergunningen toegestane mestvarkeneenheden zal afnemen door toepassing van bij de aanvraag aangegeven maatregelen die stankemissie reduceren en de afstand tussen de veehouderij en een stank gevoelig object na de uitbreiding niet kleiner wordt dan overeenkomstig artikel 3, eerste lid, zou zijn toegestaan, wordt de vergunning slechts verleend indien de uitbreiding van het aantal dieren als gevolg van de verandering van de inrichting niet meer bedraagt dan de helft van het aantal dieren dat overeenkomt met de reductie van de stankemissie, uitgedrukt in mestvarkeneenheden, die door het toepassen van de bij de aanvraag aangegeven maatregelen bereikt wordt.

4. In afwijking van het derde lid wordt de vergunning geweigerd, indien in een geval als bedoeld in dat lid, de afstand tussen de veehouderij en een voor stank gevoelig object kleiner is dan 50 meter, dan wel, indien deze meer bedraagt dan 50 meter, kleiner is dan de helft van de overeenkomstig het eerste lid toegestane afstand.

Artikel 4

1. Onverminderd artikel 3, eerste lid, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie, waarvoor in de ministeriële regeling bedoeld in artikel 1 geen omrekeningsfactor is opgenomen, en een voor stank gevoelig object ten minste de afstand die voor de betrokken diercategorie bij ministeriële regeling is aangegeven.

2. De afstand tussen een veehouderij en een voor stank gevoelig object categorie V bedraagt ten minste 50 meter.

Artikel 5

Met inachtneming van de artikelen 3, eerste lid, onder a en 4, bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf of een mestverwer- kingsinstallatie tot de buitenzijde van een voor stank gevoelig object:

a. categorie I of II: ten minste 50 meter;

b. categorie III of IV: ten minste 25 meter.

Artikel 6

1. Voor de bepaling van de gecumuleerde stankhinder op een voor stank gevoelig object, dat binnen 500 meter is gelegen van een veehouderij waarvoor de vergunning is aangevraagd, worden de relatieve bijdragen, veroorzaakt door deze veehouderij en andere veehouderijen, die binnen 500 meter van het voor stank gevoelig object zijn gelegen, waarin meer mestvarkeneenheden aanwezig zijn dan bij ministeriële regeling is aangegeven, gesommeerd.

2. Voor de veehouderij, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, is de relatieve bijdrage op het in het eerste lid bedoelde voor stank gevoelige object het quotiënt van het aantal mestvarkeneenheden, waarvoor de vergunning wordt gevraagd tezamen met het aantal mestvarkeneenheden, waarvoor een vergunning geldt en het aantal mestvarkeneenheden, dat in de veehouderij uitgaande van het bedoelde voor stank gevoelige object op grond van de in bijlage 1 opgenomen grafiek op die afstand maximaal aanwezig zou mogen zijn.

3. Voor elk van de andere veehouderijen, die binnen 500 meter zijn gelegen van het voor stank gevoelig object, is de relatieve bijdrage het quotiënt van het aantal mestvarkeneenheden, waarvoor een vergunning geldt en het aantal mestvarkeneenheden, dat in de veehouderij uitgaande van het bedoelde voor stank gevoelige object op grond van de in bijlage 1 opgenomen grafiek op die afstand maximaal aanwezig zou mogen zijn.

Artikel 7

Voor de toepassing van artikel 4 wordt:

a. een woning die op 19 maart 2000 tot een veehouderij behoorde en daartoe niet meer behoort, gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij die veehouderij behorende woning;

b. een woning, die na 19 maart 2000, in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen na die datum van een veehouderij en de sloop van bij die veehouderij behorende bedrijfsgebouwen, is gebouwd op een kavel die op die datum behoorde tot die veehouderij, gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij die veehouderij behorende woning;

c. een kleinschalige nevenactiviteit en een zodanige activiteit die na het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het agrarisch bedrijf na 19 maart 2000 is voortgezet, gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij een veehouderij behorende woning.

Artikel 8

Een ministeriële regeling krachtens deze wet wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 9

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 10

Deze wet wordt aangehaald als: Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad wordt geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

BIJLAGE 1 behorende bij artikel 1 van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwervingsgebieden

kst-27835-1-1.gif
Naar boven