nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 maart 2002
Naar aanleiding van de vraag van de heer Dittrich van 12 maart over
een publicatie van dr. F. van Tulder in het Tijdschrift voor de Politie
onder de titel «Stille sepots van het OM» bericht ik u als volgt.
Het artikel is een uitwerking van wat al medio vorig jaar bekend werd
via de publicatie «Criminaliteit en Rechtshandhaving 2000» van
het WODC en het CBS; zie blz. 231–232 van dat boek. De kern van het
betoog is dat zaken geseponeerd worden vóórdat ze bij het OM
worden ingeschreven – maar wel onder verantwoordelijkheid van het OM –
en dat die sepots niet in de cijfers van het OM terecht komen. Nieuw in het
artikel van dr. Van Tulder is dat de auteur nu bepleit deze sepots afzonderlijk
te registreren.
Ik merk hierover het volgende op.
Politie en Justitie hebben een beperkte capaciteit. De vraag naar opsporing
en vervolging is groter dan het aanbod. Het gaat er om het gat tussen die
twee tot verantwoorde proporties terug te brengen. En om de capaciteit die we hebben, zo efficiënt en effectief mogelijk
in te zetten. De nota «Criminaliteitsbeheersing» bevat voorstellen
op beide fronten.
In verband met efficiënte inzet van schaarse middelen wordt er sinds
een aantal jaren steeds beter «gefilterd». Dat wil zeggen: het
OM laat zaken niet zo maar instromen zonder dat er eerst goed gekeken is naar
de merites van de zaak. Die merites betreffen in de eerste plaats het bewijs
en de strafbaarheid. Valt het feit te bewijzen en is het inderdaad een strafbaar
feit? Zo niet, dan moet de zaak niet bij het OM instromen. Dit betreft het
grootste deel van de sepots. In de nota «Criminaliteitsbeheersing»
hebben wij aangegeven dat zo'n 70% van de 1,1 miljoen aangiften (op jaarbasis)
van misdrijven dit lot treft. De 23 000 zaken waar dr. Van Tulder op
doelt, zitten hierin.
In de tweede plaats is er binnen ons strafrecht een beperkte ruimte voor
afdoeningen door de politie waar het Openbaar Ministerie niet aan te pas komt: de HALT-afdoeningen voor minderjarigen en de politietransacties
voor meerderjarigen.
De verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie is om zicht te hebben
op wat er gebeurt. Op individueel niveau heeft het OM bemoeienis met deze
categorie van zaken via de HOP-pers (de hulpofficieren/parketsecretarissen),
die een kwaliteitstoetsing uitvoeren op de processen-verbaal die de politie
wil inzenden aan het OM. De zaken die weggefilterd worden, kunnen voor een
deel terug gaan naar de politie en daar weer verder worden bewerkt en dan
alsnog aan het OM worden aangeboden. Maar ook dan zit er weer de kwaliteitstoets
tussen.
Het OM moet bovendien zicht houden op de stroom als zodanig. In onze brief
van 19 februari hebben mijn ambtgenoot van BZK en ik dat ook beschreven.
Het beleidsdoel was en is dat van de zaken die bij
het OM instromen uiteindelijk niet meer dan 10% onvoorwaardelijk
wordt geseponeerd. Zaken die niet bij het OM thuis horen, moeten niet meer
instromen. Dat heeft te maken met het zuinig en doelmatig omgaan met de schaarse
middelen. Dat doel wordt steeds dichter genaderd: steeds minder kansloze zaken
worden bij het OM ingeschreven.
Het heeft weinig tot geen zin om aparte statistieken bij te houden van
de zaken die op deze wijze – vóór in plaats van achter
de deur van het OM – geseponeerd worden, zoals dr. Van Tulder bepleit.
Uit de statistieken die nu worden bijgehouden, krijgen we genoeg informatie.
We weten immers hoeveel aangiften er bij de politie binnen komen, hoeveel
zaken de politie aan het OM aanbiedt en wat daar vervolgens mee gebeurt, en
hoeveel zaken de politie zelf via HALT afdoet. Het nog eens apart registreren
van zaken die de politie wegens gebrek van bewijs terzijde legt, is goeddeels
dubbel werk en voegt niets aan dat beeld toe. Van enige vertekening van het
beeld is ook zonder die afzonderlijke registratie geen sprake.
Aan een aparte registratie zoals door dr. Van Tulder gevraagd, bestaat
derhalve geen behoefte omdat het het zicht op de heldere tweedeling OM–politie
ontneemt.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals