27 830
Materieelprojecten

nr. 71
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2010

In de defensiebegroting 2010 is aangekondigd dat met ingang van 2010 minder middelen voor Research en Development (R&D) beschikbaar worden gesteld. Het grootste deel van de korting betreft de doelfinanciering van TNO. TNO heeft inmiddels bij het Ministerie van OCenW formeel bezwaar aangetekend tegen de reductie voor 2010. Omdat bovenop de korting op de doelfinanciering van TNO van € 17 miljoen nog eerdere reductiemaatregelen doorwerken komt het totaal op structureel € 18,5 miljoen in 2013. Dit heeft tot gevolg dat de programmafinanciering bij TNO voor het (middel)lange termijn vraaggestuurde onderzoek wordt verminderd van circa € 51,3 miljoen in 2009 naar circa € 32,8 miljoen in 2013. Het structurele R&D-budget voor Technologie Ontwikkeling van circa € 18 mln blijft onveranderd. Dit is in overeenstemming met het streven het wetenschappelijk onderzoek meer toepassingsgericht te maken en de Defensie Industrie Strategie te kunnen uitvoeren.

Op 26 november 2009 is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 47) over de onderzoeksprogramma’s en projecten die in 2010 niet meer uit de centrale R&D-budgetten kunnen worden gefinancierd. Op 10 december 2009 heb ik de Kamer, in reactie op de motie (32 123-X, nr. 73) en het verzoek van het lid Eijsink (PvdA), een brief (kamerstuk 28 830, nr. 69) gezonden waarin is uiteengezet dat met de kortingen op het R&D-budget in 2010 geen onomkeerbare stappen worden gezet in het onderzoeksprogramma van TNO. De brieven staan geagendeerd voor het algemeen overleg op 3 februari a.s. In beide brieven is gemeld dat Defensie een herijking van de gehele kennisportfolio uitvoert om de bezuinigingen over de jaren 2011 tot en met 2013 zorgvuldig toe te passen. Hierbij stuur ik u deze Herijkingsstudie toe.1 In de Herijkingsstudie is beschreven hoe de bezuiniging op de TNO doelfinanciering kan worden verwerkt. De brede behoefte aan (technologische) kennisondersteuning aan defensiezijde blijft echter ook in de toekomst essentieel en verandert de komende jaren niet wezenlijk. Hierdoor is het noodzakelijk om nog scherpere keuzes te maken in de toekomstige zwaartepunten voor kennisopbouw. In de Herijkingsstudie zijn die keuzes gemaakt.

Deze studie is uitgevoerd over veertig expertisegebieden die in hun geheel de kennisbasis omvatten waarover Defensie wil beschikken. Uit deze studie blijkt dat de kennisinvesteringen bij TNO op een aantal expertisegebieden zullen worden stopgezet. Dit betreft onder andere strategic foresight, defence planning en policy analysis. Daarnaast zal de kennisopbouw op een groot aantal expertisegebieden worden verminderd. Dit betreft onder anderehuman-human-machine-machine teaming, personal requirements & performance, education & training, sensors en critical infrastructure protection. Op een aantal defensiespecifieke expertisegebieden worden, ten slotte, de investeringen zo veel mogelijk gehandhaafd. Door de trend van afnemende defensiebudgetten zal Defensie haar ambities moeten bijstellen en zich steeds meer moeten opstellen als smart buyer. Daar waar Defensie een hogere ambitie heeft, bijvoorbeeld in het kader van de Defensie Industrie Strategie wordt dit gefinancierd uit het budget voor Technologie Ontwikkeling. Ook kan soms de investeringsinspanning worden teruggeschroefd omdat andere kennisafnemers (bijvoorbeeld op het terrein van maatschappelijke veiligheid) zouden kunnen meebetalen aan de kennisopbouw. Dit betreft bijvoorbeeld de kennis van de bescherming tegen chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen en de kennisopbouw van sensoren.

De gevolgen van de Herijking zullen door TNO worden verwerkt in de strategienota van TNO 2011–2014. Hoewel Defensie de investeringen op een aantal expertisegebieden bij TNO stopt of vermindert, is het uiteindelijk aan TNO om te bepalen welke consequenties dit besluit voor TNO heeft. Hierbij speelt ook de vraag van andere kennisafnemers dan Defensie een rol.

Defensie heeft in deze Herijking ook uitdrukkelijk bekeken of andere kennisaanbieders een alternatief kunnen bieden bij het beperken van de gevolgen van de korting. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Het is de bedoeling dat de NLDA uitdrukkelijker wordt opgenomen in de kennisinfrastructuur van Defensie. Het huidige budget van de NLDA is daarbij het uitgangspunt. Of de inschakeling van alternatieve kennisaanbieders ook daadwerkelijk de korting op het R&D-budget kan mitigeren zal moeten blijken. Ook wordt onderzocht of intensivering van de internationale samenwerking een bijdrage kan leveren. Voorwaarde voor internationale samenwerking is het kunnen blijven voldoen aan het principe van quid pro quo1. Het is aannemelijk dat internationale samenwerking zal worden bemoeilijkt door de verlaging van het R&D-budget. Ten slotte wordt ernaar gestreefd onderzoeksinstituten die mede door Defensie worden gefinancierd, zoals Instituut Clingendael, beter dienstbaar te maken aan het wetenschappelijk onderzoek dat Defensie nodig heeft. Ook de universiteiten kunnen hierin een rol spelen.

Over het gebruik van kennis zal in de toekomst nog meer door decentrale behoeftestellers worden beslist. Zij dienen hiertoe financieringsmiddelen te vinden binnen de bestaande budgetten die al onder spanning staan. Defensie zal de uitkomsten van de herijking in de periode 2011–2013 uitvoeren via het jaarlijkse R&D-plan van Defensie.

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Uitwisseling van kennis tussen samenwerkingspartners op een kwalitatief gelijkwaardig kennisniveau.

Naar boven