nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 7 maart 2001
Naar aanleiding van mijn brief van 29 november 2000 (antwoorden op Kamervragen
over de evaluatie van het project M-fregatten (27 011, nr. 3)) vroeg
de vaste commissie voor Defensie nadere informatie over de criteria op grond
waarvan wordt besloten tot het evalueren van materieelprojecten, inclusief
de aan de krijgsmachtdelen gemandateerde projecten.
Zoals in het Defensie Materieelkeuzeproces is verwoord, wordt de beslissing
een evaluatierapport op te stellen genomen aan de hand van de financiële
omvang van het project (groter dan f 500 miljoen) of aan de hand van
bijzondere aspecten, zoals complexiteit, internationale samenwerking, politieke
gevoeligheid, uitzonderlijke commerciële facetten of met deze aspecten
samenhangende speciale publieke en parlementaire belangstelling. Een evaluatie
wordt gehouden nadat het desbetreffende materieel is ingestroomd.
Op grond van de genoemde criteria kunnen ook projecten met een financiële
omvang kleiner dan f 500 miljoen in aanmerking komen voor een evaluatie.
Hieronder vallen eveneens de aan de krijgsmachtdelen gemandateerde projecten.
Voorbeelden van materieelprojecten die zijn onderworpen aan een evaluatie
zijn het project M-fregatten (vanwege de financiële omvang) en het project
KDC-10. De evaluatie hiervan was ingegeven door het verloop van het project
en de ontwikkeling van de kosten.
In de komende jaren wordt bij een aantal grote materieelprojecten een
evaluatieonderzoek gehouden. Dit betreft onder meer de projecten MLU-F16 jachtvliegtuigen,
Luchtverdedigings- en commandofregatten, Bewapende helikopters en Vervanging
pantservoertuigen. Een voorbeeld van een kleiner project dat de komende jaren
op grond van genoemde
criteria voor evaluatie in aanmerking kan komen is het Licht Verkennings-
en Bewakingsvoertuig voor de Koninklijke landmacht.
De Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof