27 826
Wijziging van de artikelen 7:629 en 7:670 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 214 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek en van een aantal artikelen in enkele sociale zekerheidswetten

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 februari 2004

Naar aanleiding van het verslag van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid merken wij op, dat de beantwoording van het verslag enige tijd op zich heeft laten wachten, omdat naar aanleiding van de opmerkingen in het verslag het voorstel is heroverwogen en hierover advies is gevraagd aan de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Vervolgens is een ingrijpende wijziging van het voorstel voorbereid. Bij de beantwoording van de gestelde vragen en de reacties op de gemaakte opmerkingen zal hier nader op worden ingegaan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom de Minister van Justitie de eerste ondertekenaar is en niet de (voormalige) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Justitie is de eerste ondertekenaar van dit wetsvoorstel aangezien het uitsluitend een wijziging betrof van titel 7.10 BW, dat een onderdeel is van de algemene wetboeken waarvoor hij verantwoordelijk is. De (voormalige) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is tweede ondertekenaar, omdat het onderhavige wetsvoorstel betrekking heeft op een beleidsterrein waarvoor zij verantwoordelijk was en de Minister van Sociale en Werkgelegenheid thans verantwoordelijk is.

De leden van de PvdA-fractie wensten een overzicht van het aantal gevallen van ziekte ingevolge zwangerschap, direct voorafgaand aan en tijdens het zwangerschapsverlof in de afgelopen jaren en wat de ontwikkeling is van het gebruik van het ZW-vangnet bij zwangerschap.

Het is niet gemakkelijk hier inzicht in te verschaffen, enerzijds omdat tot voor kort ziekte vanwege zwangerschap niet apart werd geregistreerd en anderzijds vanwege recente wijziging in de regelgeving. Tot voor kort kregen vrouwen een uitkering uit het ZW-vangnet voor zowel het zwangerschaps- en bevallingsverlof als voor ziekte vanwege zwangerschap en bevalling. In de statistieken van het UWV werd geen onderscheid gemaakt tussen beide redenen voor een uitkering. Er kan daarom ook geen onderscheid worden gemaakt tussen uitkeringen in verband met zwangerschap voorafgaand en na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.

In 2001 werden ruim 124 000 uitkeringen toegekend vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof en vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap en bevalling. Het gemiddeld aantal lopende uitkeringen per dag bedroeg circa 51 100. Vanaf 1 december 2001 valt het zwangerschaps- en bevallingsverlof onder de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). Ziekte vanwege zwangerschap en bevalling is onder het ZW-vangnet gebleven. Voor de statistiek was 2002 een overgangsjaar. Het onderscheid is daarin nog niet volledig zichtbaar. In het ZW-vangnet werden in 2002 ruim 88 300 uitkeringen vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap en bevalling toegekend en bedroeg het gemiddeld aantal lopende uitkeringen per dag aan deze categorie ongeveer 23 600. In de WAZO werden in 2002 circa 134 000 uitkeringen aan zwangere vrouwen toegekend en bedroeg het gemiddeld aantal lopende uitkeringen per dag aan deze groep circa 32 500. Nogmaals zij opgemerkt dat deze cijfers nog geen volledig beeld geven, omdat 2002 een overgangsjaar was.

Inmiddels zijn voorlopige cijfers voor het eerste half jaar van 2003 beschikbaar. In het ZW-vangnet werden in deze periode circa 35 300 uitkeringen vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap en bevalling toegekend en bedroeg het gemiddeld aantal lopende uitkeringen per dag aan deze groep ruim 13 700. In de WAZO werden in deze periode bijna 87 400 uitkeringen toegekend en bedroeg het gemiddeld aantal lopende uitkeringen per dag in deze categorie circa 44 300.

Vanwege de genoemde overgang naar de WAZO en de gevolgen voor de statistiek kunnen de genoemde aantallen toekenningen van de verschillende jaren niet met elkaar vergeleken worden. Dit zal pas mogelijk zijn met de cijfers van de jaren 2003 en later. Wel kan opgemerkt worden, dat het totaal aantal toekenningen, bij vergelijking van 2001 met de periode na de introductie van de WAZO, is toegenomen, vanwege administratieve redenen. In de nieuwe systematiek ontstaan door de overgang van ziekte vanwege zwangerschap naar het zwangerschaps- en bevallingsverlof namelijk extra toekenningen. Daarnaast leiden meerdere ziekteperioden tijdens de zwangerschap en nabetalingen tot meerdere toekenningen.

Het gemiddeld aantal lopende uitkeringen per dag van de beide regelingen tezamen is vergelijkbaar. Daaraan kan worden afgelezen dat het beroep op de regelingen enigszins is toegenomen. Het gemiddeld aantal lopende uitkeringen per dag tezamen is toegenomen van 51 100 in 2001 naar 56 100 in 2002 tot 58 000 in de eerste helft van 2003.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts door wie en op welke wijze wordt bepaald, dat een ziekte haar oorsprong vindt in zwangerschap.

Deze beoordeling wordt gedaan door de verzekeringsartsen van het UWV. Immers, indien sprake is van ziekte die samenhangt met de zwangerschap of bevalling, bestaat recht op ziekengeld. In de dagelijkse praktijk zien uitvoerende verzekeringsartsen zich regelmatig geplaatst voor deze vaak moeilijke beoordeling van de causaliteitsvraag bij arbeidsongeschiktheid in samenhang met en al dan niet veroorzaakt door zwangerschap. Het Landelijk Instituut sociale verzekeringen (de rechtsvoorganger van het UWV) heeft daarom in april 1999 de verzekeringsgeneeskundige standaard «Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid» vastgesteld. Deze standaard geeft de uitgangspunten voor de beoordeling van de vraag of de ongeschiktheid van de vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap of bevalling. In de standaard wordt een aantal categorieën van oorzaken van arbeidsongeschiktheid genoemd en wordt een set van algemene criteria gegeven. Om te beoordelen of de klachten van de vrouw een gevolg zijn van zwangerschap of bevalling wordt een afweging gemaakt op basis van deze oorzaken en op basis van de algemene criteria.

De vraag van de leden van de PvdA-fractie of bij de vaststelling van de twee jaarstermijn een rol speelt of de ziekte na het bevallings- en zwangerschapsverlof een relatie heeft met de bevalling of de zwangerschap, kan ontkennend worden beantwoord. De leden van de CDA-fractie vroegen in dit verband of dat niet haaks staat op het argument dat ontslag wegens een door de zwangerschap veroorzaakte ziekte een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht vormt.

De oorzaak van de ziekte, die zich na het zwangerschaps- of bevallingsverlof voordoet, is niet relevant. Dit houdt naar onze mening ook geen ongelijke behandeling van vrouwen in. Het Hof van Justitie heeft in overweging 26 van het Brown-arrest aangegeven, dat ziektes die hun oorsprong vinden in de zwangerschap of bevalling en optreden na het einde van het zwangerschapsverlof onder de gewone ziekteregeling vallen. In een dergelijke situatie is de enige vraag – aldus het Hof – of afwezigheid van de vrouwelijke werknemer na het zwangerschapsverlof wegens door deze stoornissen ontstane arbeidsongeschiktheid, op dezelfde wijze worden behandeld als de afwezigheid van een mannelijke werknemer wegens een arbeidsongeschiktheid van dezelfde duur. Wanneer dat het geval is, is er geen sprake van rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht, aldus het Hof.

De leden van de PvdA-fractie wensten een nadere motivering van de conclusie dat de samentelregeling geen ongelijke behandeling van vrouwen zou zijn. Ook de leden van de D66 fractie vroegen naar een grondige motivering van de samentelregeling en meer in het bijzonder of de voorgestelde wijze van vaststelling van de vier weken periode in overeenstemming is met het Brown/Rentokil arrest.

De in het onderhavige wetsvoorstel uitgewerkte samentelregeling houdt in, dat ziekteperioden, die elkaar binnen vier weken opvolgen, worden samengeteld voor de berekening van de termijn van twee jaar gedurende welke een opzegverbod bij ziekte geldt (artikel 7:670 lid 1 BW). Voor de berekening van de termijn gedurende welke de werkgever verplicht is het loon bij ziekte te betalen (artikel 7: 629 BW) geldt eenzelfde regeling. Dit geldt ook voor de berekening van de termijn gedurende welke een recht op uitkering bestaat op grond van de Ziektewet en voor de berekening van de verschillende (wacht) termijnen genoemd in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet terugdringing ziekteverzuim, de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 en de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Met de samentelregeling wordt voorkomen, dat bij relatief korte onderbrekingen telkens een nieuwe termijn gaat lopen.

Net als in de hiervoor genoemde regelingen, is in het onderhavige wetsvoorstel bij de samentelregeling bepaald, dat bij de vaststelling van de vier weken periode, perioden van zwangerschaps- en bevallingsverlof buiten beschouwing blijven (en in het onderhavige wetsvoorstel ook perioden van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof). De periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt als het ware volledig geknipt uit de samentelregeling, als het gaat om de vaststelling van de periode van vier weken. Nadere beschouwing heeft echter geleerd, dat de samentelregeling zoals thans vormgegeven nadelig kan uitwerken voor zwangere werkneemsters in vergelijking met andere werknemers. Aan de hand van het volgende voorbeeld, dat betrekking heeft op het opzegverbod bij ziekte, wordt dit toegelicht.

Een zwangere werkneemster is ziek. Een week voor aanvang van het zwangerschaps- en bevallingsverlof hervat zij haar werkzaamheden. Na het verlof gaat zij weer aan de slag, maar na een week meldt zij zich ziek. Omdat het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meetelt voor de berekening van de vier weken termijn, is er een onderbreking van twee weken en worden de beide ziekteperioden bij elkaar geteld. Er gaan dus geen nieuwe termijnen lopen gedurende welke het opzegverbod bij ziekte geldt. Zou zij niet zwanger zijn geweest (of zou het om een man gaan), dan zou er van samentelling geen sprake zijn, omdat tussen de ziekteperioden een periode van 18 weken ligt.

Met andere woorden, een vrouw kan – als gevolg van haar zwangerschap – nadeel ondervinden van de voorgestelde regeling. In de hiervoor geschetste situatie, is de zwangere werkneemster – als gevolg van haar zwangerschap – immers slechter af dan de niet zwangere werknemer. De regeling leidt er mitsdien toe, dat een voor vrouwen nadelig direct onderscheid naar geslacht wordt gemaakt. De voorgestelde regel houdt – ook volgens de CGB aan wie de kwestie is voorgelegd – onvoldoende rekening met zwangerschap als eigensoortige sekse gebonden omstandigheid. De CGB wijst erop dat een regeling die een nadelig effect sorteert voor zwangere vrouwen op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen direct onderscheid op grond van geslacht oplevert en concludeert, dat de voorgestelde samentelregeling de toets aan de gelijke behandelingswetgeving niet kan doorstaan.

Het zonder meer in aanmerking nemen van de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voor de berekening van de vier weken termijn zal echter evenzeer tot ongerechtvaardigde uitkomsten kunnen leiden. Het volgende voorbeeld dient ter toelichting.

Een zwangere vrouw is direct voorafgaand, ten tijde van het zwangerschaps- en bevallingsverlof en na afloop hiervan ziek door eenzelfde oorzaak die geen verband houdt met de zwangerschap. De periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof telt voor de berekening van de termijn gedurende welke een opzegverbod wegens ziekte geldt niet mee en valt er dus als het ware tussen uit, waardoor er sprake is van een onderbreking. In dat geval is samentelling van de ziekteperioden voorafgaand aan en volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof gerechtvaardigd. Zonder samentelling zou na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof immers een nieuwe termijn gaan lopen, terwijl er in feite sprake is van een doorlopende ziekteperiode.

Uit de voorbeelden blijkt, dat zowel het buiten aanmerking laten als het meetellen van de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof bij de toepassing van de samentelregeling tot ongerechtvaardigde uitkomsten kan leiden. Om hieraan tegemoet te komen wordt in de nota van wijziging voorgesteld, dat bij ziekteperioden die worden onderbroken door perioden van zwangerschaps- en bevallingsverlof samentelling plaatsvindt tenzij de ziekte redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. In de nota van wijziging wordt overigens niet alleen de eerder voorgestelde wijziging van artikel 670 lid 1 Boek 7 BW dienovereenkomstig aangepast, maar ook artikel 629 lid 10 Boek 7 BW en een aantal bepalingen in andere hiervoor genoemde regelingen op het terrein van de sociale zekerheid waarin soortgelijke samentelregelingen zijn opgenomen.

In de situatie waarin ziekte direct voorafgaand aan en volgend op zwangerschaps- en bevallingsverlof dezelfde oorzaak heeft kan worden uitgegaan van de veronderstelling, dat er in feite sprake is van een doorlopende ziekteperiode. In die situatie achten wij samentelling gerechtvaardigd. Immers zonder samentelling zou na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof een nieuwe termijn gaan lopen, waardoor de zwangere vrouw in vergelijking tot een man (of niet zwangere vrouw) ten onrechte wordt bevoordeeld. Het voorgaande wordt aan de hand van een aantal voorbeelden nader toegelicht.

1. Een zwangere vrouw is ziek. Een week voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof is zij hersteld. Na afloop van het verlof gaat zij weer aan het werk, maar na een week valt ze opnieuw uit. In deze situatie wordt niet samengeteld omdat de ziekteperioden niet direct voorafgaan aan en volgen op het verlof en er tussen de ziekteperioden een onderbreking is van 18 weken. In een dergelijke situatie zou voor een man (of niet zwangere vrouw) evenmin worden samengeteld.

2. Een zwangere vrouw is al enige tijd ziek thuis. Vervolgens gaat het zwangerschaps- en bevallingsverlof in. Na afloop van het verlof blijkt, dat de vrouw om dezelfde reden als voorafgaand aan het verlof nog steeds ongeschikt is om haar arbeid te verrichten. De ziekteperioden voorafgaand en volgend op het verlof worden wel samengeteld, omdat aangenomen kan worden, dat er sprake is van een doorlopende ziekteperiode.

3. Een zwangere vrouw kan al enige tijd niet werken omdat zij haar been heeft gebroken. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof gaat in. Na afloop van het verlof, blijkt dat zij tijdens het verlof hersteld is van haar beenbreuk, maar na afloop van het verlof niet kan werken vanwege het feit dat zij overspannen is. De ziekteperioden voorafgaand en volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof worden niet samengeteld. De oorzaken van ongeschiktheid tot werken voorafgaand en volgend op het verlof zijn immers verschillend, waardoor vaststaat dat er geen sprake is van een doorlopende ziekteperiode die samentelling rechtvaardigt (vergelijk voorbeeld 2). Als in een dergelijke situatie wel wordt samengeteld, dan kan de zwangere vrouw nadeel ondervinden ten opzichte van een man (of niet zwangere vrouw), waardoor er wederom sprake zou zijn van strijd met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het Brown-arrest.

Voorts houdt de thans voorgestelde wijziging van artikel 7:670 lid 1 BW in, dat perioden van ongeschiktheid, die niet hun oorzaak vinden in de zwangerschap, en die worden onderbroken door een periode van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap, worden samengeteld, als de periode van ongeschiktheid wegens zwangerschap korter duurt dan vier weken. Duurt de periode van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap langer dan vier weken, dan vindt geen samentelling plaats. Daarmee is de uitkomst gelijk aan de uitkomst als de vrouw niet ziek zou zijn geweest wegens zwangerschap. De zwangere vrouw wordt aldus gelijk behandeld met een man of een niet zwangere vrouw. Ook voor hen geldt in een dergelijke situatie, dat de ziekteperioden respectievelijk wel en niet worden samengeteld. De volgende voorbeelden dienen ter verdere toelichting.

1. Een zwangere vrouw is ziek. Zij herstelt maar is na een week weer ziek, dit keer in verband met zwangerschap. Een week later is zij hiervan hersteld. Na een week te hebben gewerkt, wordt zij vervolgens weer ziek (niet wegens zwangerschap). In een dergelijke situatie worden de perioden van ziekte (die geen verband houden met de zwangerschap) samengeteld. Immers de periode tussen de beide in aanmerking te nemen ziekteperioden bedraagt minder dan vier weken (namelijk drie weken).

2. Een zwangere vrouw is ziek. Zij herstelt maar is na een week weer ziek, dit keer in verband met zwangerschap. Zes weken later is zij hiervan hersteld. Na een week te hebben gewerkt, wordt zij vervolgens weer ziek (niet wegens zwangerschap). In een dergelijke situatie worden de perioden van ziekte (die geen verband houden met de zwangerschap) niet samengeteld. Immers de periode tussen de beide in aanmerking te nemen ziekteperioden bedraagt meer dan vier weken (namelijk acht weken).

De leden van de PvdA-fractie vroegen of artikel IX van de Invoeringswet arbeid en zorg (artikel 629 lid 10 Boek 7 BW) in overeenstemming is met het voorliggende voorstel.

Artikel 7:629 lid 10 BW, zoals vastgesteld in de Invoeringswet arbeid en zorg, volgt dezelfde lijn als de oorspronkelijk voorgestelde regeling voor artikel 7:670 BW. Perioden van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling worden op grond van artikel 7:629 lid 10 BW samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Perioden, waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, blijven evenals in de oorspronkelijk voorgestelde bepaling van het onderhavige wetsvoorstel, buiten beschouwing bij de vaststelling van de periode van vier weken. Artikel 7:629 lid 10 BW wordt in de thans voorgestelde nota van wijziging in de hierboven aangegeven zin aangepast, zodat samentelling plaatsvindt van perioden van ongeschiktheid die direct voorafgaan aan en aansluiten op het zwangerschaps- of bevallingsverlof als de ongeschiktheid redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Daarnaast vindt samentelling plaats als perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan 4 weken opvolgen.

De Wet arbeid en zorg heeft ertoe geleid dat het recht op ziekengeld tijdens het zwangerschaps- of bevallingsverlof is vervangen door een specifiek recht op zwangerschaps- of bevallingsuitkering, gekoppeld aan een verlofrecht terzake. Tijdens dit verlof bestaat er geen loondoorbetalingsplicht meer voor de werkgever. Deze periode telt dus niet mee voor de berekening van de termijn gedurende welke de werkgever verplicht is het loon bij ziekte door te betalen. Voor zover er buiten het zwangerschaps- of bevallingsverlof sprake is van ziekte in verband met zwangerschap of bevalling, blijft de loondoorbetalingsplicht van de werkgever bestaan alsmede het daarmee verrekenbare recht op een ziekengelduitkering. Deze periode wordt wel meegeteld voor de berekening van de hiervoor genoemde termijn.

De leden van de PvdA-fractie begepen niet dat er in de memorie van toelichting geen relatie is gelegd met het VN-Vrouwenverdrag, zoals dat nog wel in de brief van 16 juli 1999 wordt gedaan.

In de door de leden van de PvdA-fractie genoemde brief van de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw A.E. Verstand-Bogaert, van 16 juli 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 26 206, nr. 16) wordt inderdaad verwezen naar het VN-Vrouwenverdrag. Vervolgens is in antwoord op vragen van het lid Bussemaker over de WAO als gevolg van ziekte of klachten tijdens de zwangerschap (Aanhangsel Handelingen II 1999/2000, nr. 1134) aangegeven, dat het meetellen van het zwangerschaps- en bevallingsverlof in de periode voorafgaand aan de WAO-uitkering, niet in strijd is met het Vrouwenverdrag of andere internationale verdragen, omdat tijdens het verlof een inkomen op het niveau van het loon gegarandeerd wordt en het verlof niet leidt tot verlies van uitkeringsrechten. Bij de beantwoording van deze vragen is voorts aangegeven dat desalniettemin bezien zou worden of met de invoering van de Wet arbeid en zorg bewerkstelligd kan worden dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet langer in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de termijn gedurende welke de werkgever gehouden is het loon bij ziekte door te betalen, bedoeld in artikel 629 Boek 7 BW en de wachttermijn, bedoeld artikel 19 van de WAO. Inmiddels is dit in het kader van de Invoeringswet arbeid en zorg gerealiseerd. Daar al eerder geconcludeerd was dat ook de «oude regeling» niet in strijd was met internationale verdragen, bestond er geen aanleiding om te refereren aan het Vrouwenverdrag.

De leden van de fracties van PvdA en D66 vroegen naar de wijze van invulling van voorlichtingsactiviteiten ten behoeve van werknemers en werkgevers.

Aan de gevolgen van het Brown-arrest voor het ontslagrecht is aandacht besteed in de brochure «Gelijke behandeling op het werk», die in 2001 is verspreid. Deze brochure is een gezamenlijke uitgave van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de CGB. Tevens wordt dit onderwerp behandeld op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Als het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven, zal de website worden aangepast. De hiervoor genoemde brochure zal dan bij een eerstvolgende gelegenheid worden aangepast. Voor ambtenaren zijn de gevolgen van het arrest onder de aandacht gebracht van het VSO.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de consequenties van het Brown-arrest zijn voor werknemers die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van een seksespecifieke ziekte, zoals prostaatkanker of baarmoederhalskanker.

Het Brown-arrest beperkt zich tot de situatie van ontslag van een vrouwelijke werknemer op enig moment tijdens haar zwangerschap wegens afwezigheden die het gevolg zijn van een arbeidsongeschiktheid die is veroorzaakt door een uit die zwangerschap voortvloeiende ziekte. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen komt tot de conclusie dat de artikelen 2 lid 1 en 5 lid 1 van richtlijn 76/207/EEG zich daartegen verzetten. Ten aanzien van ziektes die hun oorsprong vinden in de zwangerschap en de bevalling en die optreden na het einde van het zwangerschapsverlof overweegt het Hof dat zij vallen onder de gewone ziekteregeling. Gelet op de inhoud van dit arrest zijn wij van mening dat dit arrest geen consequenties heeft voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van een seksespecifieke ziekte.

Tot slot vroegen de leden van de D66 fractie naar de administratieve lasten voor de werkgever. Naar onze mening nemen de administratieve lasten van de werkgever niet toe door deze regeling. De werkgever houdt immers nu ook al perioden van ziekte en van zwangerschaps- of bevallingsverlof bij.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven