nr. 47
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING
EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2006
In het kader van het vierde Nationale Milieubeleidsplan (NMP4) heeft de
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in juni
2001 een notitie Emissiereductiedoelstellingen prioritaire stoffen1 opgesteld en aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin heeft
hij aangekondigd dat hij de Tweede Kamer na een periode van 5 jaar zou informeren
over de voortgang van de reductie van de emissie van de prioritaire stoffen.
Met de toezending van deze brief en de bijbehorende «voortgangsrapportage
milieubeleid voor Nederlandse prioritaire stoffen» voldoe ik aan deze
toezegging.2
Hieronder ga ik in op de doelstelling en reikwijdte van deze voortgangsrapportage.
Vervolgens beschrijf ik kort de successen en de aandachtpunten. Op basis daarvan
geef ik aan wat het vigerende beleid is, dat gericht is op een verdere reductie
van de emissies van de Nederlandse prioritaire stoffen in de komende jaren.
Doelstelling en reikwijdte
Het doel van deze voortgangsrapportage is enerzijds u te informeren over
de voortgang van de emissiereductiebeleid van de Nederlandse prioritaire stoffen
in de afgelopen jaren en anderzijds u kenbaar te maken via welke (inter)nationale
instrumenten de emissies van de Nederlandse prioritaire stoffen in de komende
jaren verder worden aangepakt. Tevens geeft deze voortgangsrapportage inzicht
in de milieukwaliteit en de effecten van prioritaire stoffen op mens en milieu.
Deze notitie gaat niet over deelbeleidsterreinen, zoals externe veiligheid
en binnenmilieu, en specifieke beleidsinstrumenten, zoals REACH en de Kaderrichtlijn
Water, waarover u separaat wordt geïnformeerd. De voortgangsrapportage
gaat ook niet over de aanpak van specifieke prioritaire stoffen, zoals fijn
stof en asbest, waarover u eveneens separaat wordt geïnformeerd.
Buiten de 50 prioritaire stoffen die in de notitie Emissiereductiedoelstellingen
prioritaire stoffen1 opgenomen zijn, heb ik samen
met de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in 2004 een lijst met 162
aanvullende prioritaire stoffen2 aan de Tweede
Kamer aangeboden. Het betreft hierbij stoffen die op internationale lijsten
staan en reden tot zeer ernstige zorg zijn. Combinatie van de lijsten van
50 oude en 162 aanvullende prioritaire stoffen heeft geleid totéén
Nederlandse proritaire-stoffenlijst. Aan deze lijst zijn tevens nog enkele
stoffen toegevoegd waarover in internationaal verband afspraken zijn gemaakt,
die door Nederland dienen te worden geïmplementeerd. De nieuwe Nederlandse
prioritaire-stoffenlijst is opgenomen in de voortgangsrapportage.
Successen
Het beleid heeft ertoe geleid dat de emissies van de 50 oude Nederlandse
prioritaire stoffen naar lucht, oppervlaktewater en bodem in de periode 1990–2003
afgenomen zijn en de milieukwaliteit verbeterd is. In het verlengde daarvan
zijn de negatieve effecten van deze stoffen op de volksgezondheid en het milieu
eveneens afgenomen. Deze successen zijn te danken aan de inspanningen van
zowel het bedrijfsleven als de overheid, onder andere door de gerichte inzet
van beleidsinstrumenten.
Aandachtspunten
Naast de hierboven genoemde successen zijn er ook aandachtspunten. Van
een aanzienlijk aantal Nederlandse prioritaire stoffen is het noodzakelijk
de emissies verder te reduceren vanwege het feit dat de milieukwaliteit van
deze stoffen nog niet aan de nationale en internationale milieukwaliteitdoelstellingen
voldoet. Daarbij komt dat van veel stoffen niet bekend is of de milieukwaliteitsnormen
worden overschreden doordat er onvoldoende kwantitatieve gegevens over emissies
en milieukwaliteit beschikbaar zijn. Het betreft hier met name stoffen die,
zoals hierboven reeds genoemd, in 2004 aan de Nederlandse prioritaire-stoffenlijst
zijn toegevoegd en waarvoor derhalve nog geen monitoring plaatsvindt. Het
is dan ook van belang om hiervoor adequate monitoring te ontwikkelen, juist
omdat blootstelling van mensen aan prioritaire stoffen, zowel via het milieu
als in de arbeidssituatie, jaarlijks tot ten minste enkele duizenden voortijdige
sterftegevallen en verlies van meer dan 100 000 gezonde levensjaren leidt.
Een groot deel van deze effecten worden veroorzaakt door de prioritaire stoffen
fijn stof en asbest, maar er zijn ook andere prioritaire stoffen die voortijdige
sterfte en verlies aan gezonde levensjaren veroorzaken. Daarnaast is van een
aanzienlijk deel van de prioritaire stoffen niet bekend of en zo ja welke
effecten deze stoffen hebben op de volksgezondheid.
Hoe verder
Het ingezette beleid, dat gericht is op het verder reduceren van de risico’s
van prioritaire stoffen voor mens en milieu, wordt gecontinueerd. In concrete
termen betekent dit dat in de komende periode de bestaande (inter)nationale
instrumenten worden benut om de emissies van Nederlandse prioritaire stoffen
verder te reduceren. Dit geldt met name voor die prioritaire stoffen waarvan
de concentratie in het milieu in Nederland een probleem vormt. Er is geen
noodzaak voor nieuw beleid.
Daarnaast zal het verbeteren van de informatievoorziening gecontinueerd
worden, omdat dit van belang is voor het reduceren van de relevante emissies.
Het betreft enerzijds het genereren van betrouwbare informatie over emissies,
milieukwaliteit en effecten van prioritaire stoffen op mens en milieu en anderzijds
het beschikbaar stellen van deze informatie op een zodanige wijze
dat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen inzake het
veilig omgaan met (prioritaire) stoffen.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel