27 748
Uitvoering van de verordening (EG) Nr. 1348/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PbEG L 160/37) (Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 juli 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

In het voorgestelde artikel 4a, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervallen de woorden «in het kader van een in Nederland in te leiden of aanhangige procedure».

2. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het in onderdeel A voorgestelde artikel 1.6.11a, derde lid, eerste zin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt te luiden: Wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending overeenkomstig het tweede lid in aanmerking genomen als de datum van betekening.

b. In de in onderdeel C voorgestelde tweede zin van artikel 2.3.8, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt «artikel 1.6.10a» vervangen door: 1.6.11a.

Toelichting

1 en 2, onder a. De wijzigingen betreffen de vraag welke datum bij een betekening overeenkomstig de EG-betekeningsverordening (hierna: de verordening) in aanmerking wordt genomen als betekeningsdatum. Deze vraag is uiteraard van groot belang, met name wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet geschieden, zoals bij verjarings- en vervaltermijnen.

Artikel 9 van de verordening betreft de (vaststelling van de) datum van betekening of kennisgeving. Hoofdregel is dat als datum van betekening of kennisgeving geldt de datum waarop de betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat heeft plaatsgevonden (artikel 9, eerste lid). Indien evenwel in verband met een in het land van herkomst in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen bepaald door het recht van deze lidstaat (artikel 9, tweede lid). Met het oog daarop is in het wetsvoorstel voorzien dat in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 4a, derde lid, eerste zin, Rv resp. 1.6.11a, derde lid, eerste zin, nieuw Rv) wordt bepaald dat ten aanzien van de eiser als datum van betekening in aanmerking wordt genomen de datum van verzending door de deurwaarder overeenkomstig de verordening ter betekening in een andere lidstaat, indien de betekening in het kader van een in Nederland in te leiden of aanhangige procedure binnen een bepaalde termijn moet worden verricht.

Krachtens het derde lid van artikel 9 is het de lidstaten toegestaan de regeling van het eerste en tweede lid, indien daar geldige redenen voor zijn, voor een overgangsperiode van vijf jaar niet toe te passen en deze overgangsperiode «om redenen in verband met hun rechtsstelsel» om de vijf jaar te verlengen. In de memorie van toelichting is daaromtrent vermeld dat er voor Nederland geen grond bestaat om van deze mogelijkheid gebruik te maken (Kamerstukken II 2000–2001, 27 748, nr. 3, blz. 4).

Inmiddels is gebleken dat toch behoefte bestaat aan afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, van de verordening. De beperking van het in aanmerking nemen van de datum van verzending tot gevallen waarin de betekening «in het kader van een in Nederland in te leiden of aanhangige procedure» binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, blijkt als knellend te worden ervaren. Met name is dit het geval bij betekeningen die plaatsvinden in het kader van een executoriaal of conservatoir beslag, waar de wet veelal korte termijnen stelt voor het verrichten van bepaalde betekeningen. Bij wijze van voorbeeld kan gewezen worden op het voorschrift dat bij een gelegd beslag op roerende zaken, niet-registergoederen, het proces-verbaal met opgave van de beslagen zaken binnen 3 dagen moet worden betekend aan de geëxecuteerde (artikel 443, eerste lid, tweede zin, Rv). Maar ook bij andere termijnen, zoals wettelijke verjarings- of vervaltermijnen, kan het van groot belang zijn dat als datum van betekening ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending door de deurwaarder ter betekening overeenkomstig de verordening in aanmerking wordt genomen. Ook bij deze termijnen komt het immers geregeld voor dat eerst kort voor het verstrijken daarvan wordt besloten om de termijn te sauveren, zodat het noodzakelijk is dat het daartoe nodige binnen zeer korte tijd kan worden verricht. Hoewel de verordening erop gericht is de betekening en kennisgeving in internationale zaken te versnellen, bestaat er thans nog onvoldoende zekerheid dat de beoogde versnelling zodanig zal zijn, dat afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, van de verordening overbodig is.

De zojuist bedoelde afwijking wordt geëffectueerd door in artikel 4a, derde lid, eerste zin, Rv onderscheidenlijk artikel 1.6.11a, derde lid, eerste zin, Rv de beperking te schrappen dat, om als datum van betekening ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening plaatsvindt, uit te gaan van de datum van verzending door de deurwaarder, de betekening «in het kader van een in Nederland in te leiden of aanhangige procedure» binnen een bepaalde termijn moet worden verricht.

2, onder b. In artikel 2.3.8 werd voor de wijze van exploot doen in door de verordening bestreken gevallen ten onrechte verwezen naar artikel 1.6.10a in plaats van naar artikel 1.6.11a. Deze verwijzing is verbeterd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven