27 748
Uitvoering van de verordening (EG) Nr. 1348/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PbEG L 160/37) (Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleidende opmerkingen

Op 29 mei 2000 heeft de Raad van de Europese Unie vastgesteld de verordening (EG) Nr. 1348/2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PbEG L160/37) (hierna: de verordening). De verordening, die op 31 mei 2001 in werking treedt, strekt ertoe de zendingen van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken met het oog op betekening en kennisgeving te verbeteren en te versnellen ten opzichte van de huidige internationale regelgeving.

Eerder was in het verband van de derde pijler al tot stand gekomen het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de Lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken van 26 mei 1997 (het EU-betekeningsverdrag). Aangezien ingevolge het Verdrag van Amsterdam het onderwerp van betekening en kennisgeving thans onder de eerste pijler valt, is het EU-verdrag omgezet in een verordening. Daarmee is de verordening het eerste Europese instrument op het terrein van het burgerlijk procesrecht dat onder de eerste pijler tot stand is gekomen.

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben op de voet van artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te kennen gegeven dat zij aan de aanneming en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen. Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening. Deze verordening bindt Denemarken dan ook niet en is niet op deze lidstaat van toepassing.

Met betrekking tot internationale kennisgeving en betekening is reeds een aantal verdragen in werking getreden waarbij Nederland partij is. De verordening regelt de verhouding van de verordening tot deze verdragen. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de verordening heeft de verordening voor het gebied dat tot haar werkingssfeer behoort voorrang op bepalingen in door de lidstaten gesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten, waaronder het op 15 november 1965 te Den Haag tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken (het Haags betekeningsverdrag 1965). Dit verdrag blijft dus van toepassing in de verhouding tussen Nederland en niet-EG-staten die partij zijn bij het Haags Betekeningsverdrag. Voorts bepaalt artikel 21 van de verordening dat artikel 23 van het Verdrag van 17 juli 1905 betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Rechtsvorderingsverdrag 1905, dat voor Nederland nog geldt in de verhouding met IJsland), artikel 24 van het Verdrag van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Rechtsvorderingsverdrag 1954) en artikel 13 van het Verdrag van 25 oktober 1980 inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen, onverminderd van toepassing blijven tussen de lidstaten welke partij zijn bij die verdragen.

De verordening noopt ertoe enige wettelijke voorzieningen te treffen ter uitvoering van de verordening, en daarbij de bestaande wetgeving aan de verordening aan te passen. Daartoe strekt het onderhavige voorstel van wet.

Over het wetsvoorstel heeft overleg plaatsgehad met de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht, de Adviescommissiede voor het burgerlijk procesrecht, alsmede met vertegenwoordigers van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders en de Nederlandse Orde van Advocaten. De Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht heeft een schriftelijk advies uitgebracht, blijkens hetwelk zij zich voor een belangrijk deel kan vinden in het haar voorgelegde ontwerp voor het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. Over het wetsvoorstel is advies gevraagd aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Deze heeft daarop laten weten tegen het wetsvoorstel geen bezwaren te hebben; voorts wees zij op het belang van hetgeen in onderdeel 4 van deze memorie is verwoord voor het geval dit wetsvoorstel eerst na 31 mei 2001 in werking treedt en het belang dat daaromtrent goede voorlichting plaatsvindt. In verband daarmee heb ik inmiddels brede verspreiding gegeven aan een circulaire om de rechtspraktijk te informeren over de verordening, de gevolgen voor de Nederlandse wetgeving en de toepassing van de verordening zolang het wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft (circulaire van 6 april 2001, Stcrt. 70). De praktijk is zich thans door middel van cursussen en tijdschriftartikelen volop aan het voorbereiden op de verordening.

2. Schets van de verordening

Bij het streven naar verbetering en versnelling van de zendingen van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken ter betekening of kennisgeving in het buitenland is het Haags betekeningsverdrag 1965 tot uitgangspunt genomen. Getracht is met behoud van het goede van het Haags betekeningsverdrag 1965 tot verbeteringen te komen. Dit betekent dat enige bepalingen van de verordening overstemmen met die van het Haags betekeningsverdrag 1965. Op een aantal punten wijkt de verordening evenwel af van het verdrag van 1965. Voorzover van belang voor de uitvoering van de verordening wordt hieronder in algemene zin op enkele bepalingen van de verordening ingegaan.

De verordening introduceert zogenoemde «verzendende instanties» en «ontvangende instanties». Een verzendende instantie is bevoegd gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken te verzenden ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat (zie artikel 2, eerste lid, van de verordening). Een ontvangende instantie is bevoegd gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken die afkomstig zijn van een andere lidstaat in ontvangst te nemen (zie artikel 2, tweede lid, van de verordening). Met het oog op de doelmatigheid en de snelheid van civiele procedures is het nodig geacht de verzending ter betekening en kennisgeving te doen plaatsvinden tussen plaatselijke, gedecentraliseerde, instanties. De gedachte is dat de betekening en kennisgeving aldus over minder schijven loopt en mitsdien sneller kan worden gerealiseerd. Aldus breekt de verordening nadrukkelijk met het concept van een centrale autoriteit die onder vigeur van het Haags betekeningsverdrag 1965 als centraal aanspreekpunt fungeert voor de functionarissen die in de verdragsstaten bevoegd zijn tot het doen van betekening of kennisgeving.

De verordening laat ook ruimte (in artikel 2, derde lid) voor de mogelijkheid om slechts één verzendende en één ontvangende instantie (of een instantie die beide functies vervuld) aan te wijzen. Deze bepaling beoogt tegemoet te komen aan bezwaren die voor sommige landen zijn verbonden aan het uitgangspunt van decentralisatie. Hierbij moet vooral worden gedacht aan geografische en logistieke omstandigheden die maken dat het praktisch ondoenlijk is de betekening en kennisgeving rechtstreeks op lokaal niveau te doen plaats hebben. Deze omstandigheden doen zich in Nederland niet voor.

Voor Nederland ligt het voor de hand om de gerechtsdeurwaarders, in aansluiting op hun reeds bestaande taken ten aanzien van de betekening en kennisgeving van stukken, ook aan te wijzen als verzendende en ontvangende instanties. Inmiddels is dan ook op de voet van artikel 2, vierde lid, aan de Europese Commissie mededeling gedaan van de namen en adressen van de aldus aangewezen gerechtsdeurwaarders. Door deze aanwijzing kan iedere gerechtsdeurwaarder in Nederland optreden als verzendende en als ontvangende instantie. Aan de Europese Commissie is voorts mededeling gedaan dat als verzendende instanties naast de deurwaarders zijn aangewezen de gerechten wanneer zij een wettelijke taak hebben bij oproeping van personen of kennisgeving van stukken.

De verordening voorziet ook in een «centrale instantie». De centrale instantie heeft tot taak informatie te verschaffen aan verzendende instanties, het zoeken naar oplossingen voor problemen bij verzending ter betekening of kennisgeving en, in buitengewone omstandigheden, het op verzoek van een verzendende instantie aan een ontvangende instantie doen toekomen van een aanvraag tot betekening of kennisgeving (artikel 3 van de verordening). De verordening ziet hier op uitzonderlijke gevallen waarin het proces van betekening of kennisgeving is gestokt en daarop door de verzendende instantie geen invloed (meer) is uit te oefenen. Bij wijze van voorbeeld kan worden genoemd het geval dat antwoord uitblijft op de vraag welke ontvangende instantie territoriaal bevoegd is, of dat het kantoor van ontvangende instantie door brand is verwoest of de diensten van de aangezochte lidstaat zijn lamgelegd door een staking of een natuurramp.

Voor Nederland komt als centrale instantie in aanmerking de door de Gerechtsdeurwaarderswet in het leven geroepen Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Op de voet van artikel 23, eerste lid, van de verordening is de Europese Commissie bericht dat Nederland de KBvG heeft aangewezen als centrale instantie als bedoeld in artikel 3 van de verordening. Binnen de KBvG is zowel de structuur als de kennis voorhanden die benodigd is voor de uitvoering van de in artikel 3 van de verordening neergelegde taken. Voor de periode tot de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet is als centrale instantie aangewezen de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders. Opmerking verdient nog dat zeker niet uitgesloten is dat ook op andere terreinen van internationale samenwerking in de civiele rechtspleging instrumenten ontwikkeld zullen worden die voorzien in vergelijkbare centrale instanties. Dit kan ertoe leiden dat in de toekomst op zeker moment bezien zal worden of het aanbeveling verdient voor bepaalde terreinen te komen tot één instantie voor verschillende terreinen van internationale samenwerking, zoals ook bepleit in het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht.

Bij de verzending van stukken ter betekening of kennisgeving wordt gebruik gemaakt van een formulier dat in de bijlage bij de verordening is vastgesteld en beschikbaar is in alle talen van de Europese Unie (zie artikel 4, derde lid, van de verordening). Het formulier bevat ruimte voor het vermelden van gegevens over het desbetreffende stuk, de verzendende en de ontvangende instantie, de afzender en degene voor wie het stuk is bestemd, en de gewenste wijze van betekening of kennisgeving. Zo zal, wanneer een Nederlandse ontvangende instantie wordt verzocht om kennisgeving of betekening van een stuk «volgens de wet van de aangezochte staat» (Nederland), dit stuk moeten worden betekend door middel van een deurwaardersexploot aan degene voor wie het stuk bestemd is (vergelijk artikel 5 van het wetsvoorstel). Het formulier moet worden ingevuld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen zijn, in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht, dan wel in een andere taal die de lidstaat heeft verklaard in dit verband te kunnen aanvaarden (artikel 4, derde lid, van de verordening). Gelet op de functie van de Engelse taal in het internationale verkeer heeft Nederland in dit verband op de voet van artikel 23 van de verordening verklaard dat aan Nederlandse verzendende en ontvangende instanties te zenden formulieren ook in de Engelse taal kunnen worden ingevuld. Daaronder valt ook het in artikel 10 van de verordening bedoelde certificaat waarmee een ontvangende instantie de betekening of kennisgeving bevestigt aan een Nederlandse verzendende instantie.

Artikel 9 van de verordening betreft de (vaststelling van de) datum van betekening of kennisgeving. Hoofdregel is dat als datum van betekening of kennisgeving geldt de datum waarop de betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat heeft plaatsgevonden (artikel 9, eerste lid). Indien evenwel in verband met een in het land van herkomst in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen bepaald door het recht van deze lidstaat (artikel 9, tweede lid). In verband hiermee is het wenselijk dat de regeling van betekening van exploten in de Nederlandse wetgeving wordt aangepast. In het artikelsgewijze deel van deze memorie wordt hierop nader ingegaan.

Krachtens het derde lid van artikel 9 is het de lidstaten toegestaan de regeling van het eerste en tweede lid, indien daar geldige redenen voor zijn, voor een overgangsperiode van vijf jaar niet toe te passen en deze overgangsperiode «om redenen in verband met hun rechtsstelsel» om de vijf jaar te verlengen. Voor Nederland bestaat er geen grond om van deze mogelijkheid gebruik te maken.

Het eerste lid van artikel 13 van de verordening maakt het voor de lidstaten mogelijk de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken rechtstreeks, zonder rechtsdwang, door de zorg van zijn diplomatieke of consulaire ambtenaren te doen verrichten. De lidstaten kunnen verklaren dat zij zich ertegen verzetten dat op hun grondgebied betekening of kennisgeving op deze wijze plaats heeft, tenzij het stuk is bestemd voor een onderdaan van het land van herkomst (artikel 13, tweede lid, van de verordening). Er zijn voor Nederland geen termen om deze wijze van betekening of kennisgeving, die van oudsher in internationale betrekkingen wordt aanvaard, uit te sluiten.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de verordening is elke lidstaat bevoegd de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks per post te doen verrichten. Daarbij moeten wel de nadere voorwaarden in acht worden genomen die elke lidstaat ingevolge artikel 14, tweede lid, van de verordening kan stellen aan betekening of kennisgeving langs deze weg op zijn grondgebied. In dit verband stelt Nederland, naar inmiddels op de voet van artikel 23 van de verordening aan de Europese Commissie is medegedeeld, de volgende voorwaarden:

a. rechtstreekse betekening of kennisgeving per post aan zich in Nederland bevindende personen geschiedt bij aangetekende post;

b. stukken die per post zijn verzonden aan zich in Nederland bevindende personen worden opgesteld of vertaald in de Nederlandse taal of in een taal die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.

De eerste voorwaarde strekt ertoe zekerheid te scheppen omtrent de datum van de betekening of de kennisgeving. De tweede voorwaarde beoogt te waarborgen dat degene voor wie het stuk is bestemd ook daadwerkelijk daarvan kennis kan nemen.

De verordening laat de bevoegdheid van iedere belanghebbende onverlet bij een rechtsgeding de betekening of kennisgeving rechtstreeks te doen verrichten door daartoe bevoegde personen in de aangezochte lidstaat (zie artikel 15, eerste lid, van de verordening). De verordening laat de lidstaten de ruimte zich hiertegen te verzetten en daaromtrent een verklaring af te leggen. Artikel 10, aanhef en onder c, van het Haags betekeningsverdrag 1965 bevat een vergelijkbare regeling. Nederland heeft uit hoofde van die regeling niet verklaard zich tegen rechtstreekse betekening of kennisgeving te verzetten. Daartoe wordt ook in het kader van artikel 15 van de verordening geen aanleiding gezien.

Artikel 19 van de verordening geeft een regeling voor het geval dat de verweerder niet verschijnt. De regeling is ontleend aan de artikelen 15 en 16 van het Haags betekeningsverdrag 1965. Het eerste lid van artikel 19 schrijft de rechter voor om, in het geval dat de verweerder in een onder de verordening bestreken zaak niet is verschenen, de beslissing aan te houden totdat aan een tweetal daar genoemde voorwaarden is voldaan. Het tweede lid van artikel 19 kent elke lidstaat de bevoegdheid toe te verklaren dat zijn rechters van het eerste lid mogen afwijken indien aan een drietal daar genoemde voorwaarden is voldaan. In het kader van het Haags betekeningsverdrag 1965 heeft Nederland van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie artikel 10 van de Uitvoeringswet bij het Haags betekeningsverdrag 1965 (Wet van 8 januari 1975, Stb. 5). Er doen zich geen gronden voor om in het kader van de uitvoering van de verordening een andere opstelling te kiezen.

Het vierde lid van artikel 19 geeft de rechter de bevoegdheid, wanneer een verstekvonnis is gegeven en de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel (doorgaans verzet) is verstreken, de gedaagde een nieuwe termijn voor het instellen van het rechtsmiddel te gunnen. De rechter dient daarbij twee in de desbestreffende bepaling omschreven voorwaarden in acht te nemen. Voorts is een verzoek om verlening van een nieuwe termijn voor het instellen van het rechtsmiddel slechts ontvankelijk indien het is ingesteld binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de gedaagde kennis heeft gekregen van het verstekvonnis. De lidstaten kunnen in een verklaring op de voet van artikel 23 de maximale duur van deze termijn vaststellen, als deze maar niet korter is dan één jaar. Met betrekking tot de overeenkomstige regeling in het Haags betekeningsverdrag 1965 heeft Nederland deze termijn gesteld op één jaar (artikel 11 van de Uitvoeringswet Betekeningsverdrag 1965). Ook hier bestaat geen grond om thans een andere benadering te kiezen. Zulks is tot uitdrukking gebracht in een op de voet van artikel 23 van de verordening afgelegde verklaring aan de Europese Commissie.

3. Gevolgen van de verordening voor Nederlandse wetgeving

Thans is de betekening naar het buitenland geregeld in artikel 4, onder 8°, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De regeling van artikel 4, onder 8°, Rv ten aanzien van betekening aan een persoon met een bekende woonplaats in het buitenland komt erop neer dat het stuk moet worden betekend aan de officier van justitie van het desbetreffende arrondissement, die het stuk ten behoeve van degene voor wie het is bestemd doorzendt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken (voor betekening aan gedaagden in de Nederlandse Antillen geldt een iets andere regeling). De verdere afhandeling is vervolgens aan dat ministerie en haar diplomatieke of consulaire ambtenaren ter plaatse. De met betekening belaste deurwaarder zendt tevens een afschrift van het exploot aan de woon- of verblijfplaats van degene voor wie het stuk is bestemd. Aanvullende, en deels afwijkende, voorschriften vloeien voort uit de verschillende toepasselijke verdragen (waarvan het Haags betekeningsverdrag 1965 het belangrijkst is) en de bijbehorende uitvoeringswetten. Zo blijft in gevallen waar het Haags betekeningsverdrag 1965 van toepassing is de toezending aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken achterwege en doet de officier van justitie in plaats daarvan een aanvrage om betekening aan de in artikel 3 van het verdrag bedoelde centrale autoriteit (vergelijk artikel 8, tweede lid, Uitvoeringswet Haags betekeningsverdrag 1965).

De verordening is erop gericht door rechtstreekse verzending tussen plaatselijke verzendende en ontvangende instanties het aantal schijven waarlangs de betekening verloopt terug te dringen. Daarbij is aanpassing nodig van de regeling van de betekening van dagvaardingen en exploten in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zie het voorgestelde artikel 4a Rv). Voorts is aanpassing nodig van de voorschriften voor betekening en kennisgeving zoals die komen te luiden ingevolge wetsvoorstel 26 855 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg. Ook deze aanpassingen zijn in dit wetsvoorstel opgenomen.

In dit wetsvoorstel wordt voorts de aanwijzing geregeld van verzendende en ontvangende instanties, alsmede van de centrale instantie. Voorts houdt het wetsvoorstel de invulling in van de ruimte die de verordening de lidstaten op een aantal hiervoor genoemde onderdelen laat.

4. Toepassing van de verordening zolang het wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft

Hiervoor kwam aan de orde dat Nederland de Europese Commissie op de voet van artikel 23 van de verordening reeds mededeling heeft gedaan van de wijze waarop voor ons land de door de verordening geboden ruimte wordt ingevuld, met name ten aanzien van:

– de ontvangende instanties;

– de centrale instantie;

– de taal waarin het formulier en het certificaat, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, en 10 van de verordening kunnen worden ingevuld;

– de voorwaarden waaronder Nederland rechtstreekse betekening of kennisgeving per post op zijn grondgebied aanvaardt;

– de mogelijkheid dat rechters afwijken van artikel 19, eerste lid, van de verordening;

– de termijn, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de verordening.

Omdat het de voorkeur verdient dat de aldus gekozen invulling van de door de verordening aan Nederland gelaten ruimte ook bij wet wordt vastgelegd, voorziet dit wetsvoorstel daarin.

Zolang het wetsvoorstel niet in werking is getreden, zal betekening en kennisgeving in door de verordening bestreken gevallen moeten plaatsvinden overeenkomstig de verordening, met inachtneming van de thans geldende bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarbij is er, op grond van de voorrang die de regeling in de verordening toekomt boven de verschillende rechtsvorderings- en betekeningsverdragen, van uit te gaan dat eventuele afwijkende betekeningsvoorschriften uit die verdragen en de bijbehorende uitvoeringswetten buiten toepassing blijven. Voor de betekening van exploten brengt dit mee dat zij voorlopig overeenkomstig artikel 4, onder 8°, Rv moeten worden betekend aan de officier van justitie, die daarmee zal hebben te handelen als aangegeven aan het slot van de eerste zin van artikel 4, onder 8°, Rv. Verder dient het aan het slot van die bepaling bedoelde afschrift door de deurwaarder overeenkomstig de verordening aan de gedaagde te worden gezonden, hetzij door kennisgeving met tussenkomst van verzendende en ontvangende instanties, hetzij door rechtstreekse toezending per post op de voet van artikel 14 van de verordening. Het ligt in de rede dat de deurwaarder zijn opdrachtgever op dit punt uitdrukkelijk de keuze zal laten, en dat de rechter bereid zal zijn om verzending met tussenkomst van verzendende en ontvangende instanties, die in vergelijking met gewone aangetekende verzending meer waarborgen biedt dat het stuk de gedaagde zal bereiken, op één lijn te stellen met aangetekende verzending. Opmerking verdient hierbij voorts dat de Nederlandse wet voor de rechtsgevolgen van de dagvaarding in beginsel aanknoopt bij de datum van de betekening aan de officier van justitie, zoals ten aanzien van de vraag of tijdig een rechtsmiddel is ingesteld, vanaf welke datum een verjaring is gestuit of met ingang van welke datum een aanspraak op wettelijke rente bestaat. Artikel 9, tweede lid, van de verordening stelt hieraan in zoverre een beperking dat buiten de in die bepaling bedoelde gevallen aangeknoopt zal moeten worden bij het tijdstip dat het afschrift degene voor wie het is bestemd, bereikt. Opmerking verdient nog dat de deurwaarder bij rechtstreekse verzending per post uiteraard acht zal moeten slaan op de eventuele voorwaarden die op de voet van artikel 14, tweede lid, van de verordening zijn gesteld door de lidstaat waar de gedaagde zich bevindt. Ook voor kennisgevingen op de voet van het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure geldt dat gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid van rechtstreekse verzending per post op de voet van artikel 14, eerste lid, van de verordening, waarbij behalve de uit het Besluit voortvloeiende voorwaarden ook de op de voet van artikel 14, tweede lid, van de verordening gestelde voorwaarden in acht genomen moeten worden. Hetzelfde geldt in de kantongerechtsprocedure voor toezending van stukken door de griffier op de voet van artikel 118 Rv.

Aandacht verdient nog dat artikel 95 Rv (na inwerkingtreding van wetsvoorstel 26 855: artikel 1.6.1, eerste lid, Rv) op straffe van nietigheid voorschrijft dat dagvaardingen worden gedaan door eenbevoegde deurwaarder. Zolang de Gerechtsdeurwaarderswet nog niet in werking is getreden, is de bevoegdheid van elke deurwaarder beperkt tot het arrondissement waar hij gevestigd is. Voor de betekening overeenkomstig artikel 4, onder 8°, Rv moet het derhalve gaan om een deurwaarder uit het arrondissement waar het desbetreffende parket is gevestigd. Na inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet is elke deurwaarder bevoegd in heel Nederland en valt deze beperking derhalve weg. Voor de in het voorgestelde artikel 4a Rv geregelde verzending ter betekening geldt dat daartoe elke Nederlandse deurwaarder bevoegd is.

5. Financiële gevolgen

Voor de kosten van internationale kennisgeving en betekening door verzendende en ontvangende instanties geldt het volgende. De verzending ter betekening in het buitenland zal niet tot kosten voor de overheid leiden, en zelfs kunnen leiden tot een – overigens marginale, niet kwantificeerbare – besparing ten opzichte van de thans gebruikelijke gang van zaken bij betekening overeenkomstig artikel 4, onder 8°, Rv aan de officier van justitie. De officier van justitie behoeft in het nieuwe systeem immers geen werkzaamheden meer te verrichten in verband met een betekening in het buitenland overeenkomstig de verordening. Voor de betekening in Nederland van uit het buitenland ontvangen stukken is van belang dat voor de door Nederland verleende diensten aan de aanvrager geen heffingen of kosten in rekening mogen worden gebracht, met uitzondering van de kosten voor het optreden van een deurwaarder of door de inachtneming van een bijzondere vorm van betekening of kennisgeving (artikel 11, eerste en tweede lid, van de verordening). Eenzelfde regeling geldt thans voor betekeningen op grond van het Haags Betekeningsverdrag 1965 (zie artikel 12 van dat verdrag). Ook op dit punt zijn derhalve geen extra kosten voor de overheid te verwachten.

De taken van de centrale instantie zullen worden ondergebracht bij het bureau van de KBvG. Voor zover het hierbij gaat om het geven van informatie sluit deze taak rechtstreeks aan bij de dagelijkse werkzaamheden op het bureau. Van de overige taken van de centrale instantie zullen omvang en intensiteit pas na verloop van tijd kunnen worden bepaald. Voor zover de uitvoering van de verordening leidt tot extra uitgaven zullen deze ten laste komen van het Ministerie van Justitie. De hiertoe benodigde middelen, die overigens van beperkte omvang zullen zijn, zullen binnen de justitiebegroting worden vrijgemaakt.

ARTIKELEN

Artikel 1

Artikel 1 houdt een drietal begripsbepalingen in.

Artikel 2

Gelet op de huidige taken en bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarder, alsmede op de doelstelling van de verordening – versnelling van de internationale betekening en kennisgeving door rechtstreekse verzending tussen plaatselijke instanties – ligt het voor de hand als verzendende en ontvangende instanties de gerechtsdeurwaarders aan te wijzen. Ten aanzien van kennisgevingen in verzoekschriftprocedures ligt dit, ten dele, anders. Daar is de griffier belast met de kennisgeving van gerechtelijke stukken aan de verzoeker, de verweerder en belanghebbenden (artikel 429r Rv in verbinding met het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure). Hetzelfde geldt voor de kennisgevingen in de civiele kantongerechtsprocedure (artikel 118 Rv). In deze gevallen ligt het in de rede dat in beginsel de internationale kennisgeving kan worden verricht door (de griffier van) het gerecht, zonder tussenkomst van een deurwaarder. In verband hiermee wijst het tweede lid voor deze gevallen mede de gerechten als verzendende instantie aan. Overigens zal de griffier ook kunnen kiezen voor de weg van rechtstreekse kennisgeving per post op de voet van artikel 14 van de verordening. Wanneer de rechter dat in een concreet geval nodig acht, kan erook voor worden gekozen het stuk te doen betekenen op de wijze als voorzien in het voorgestelde artikel 4a Rv en artikel 1.6.10a Rv, zoals dat komt te luiden door wetsvoorstel 26 855. Zowel het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedures als artikel 3.3.1/3.3.2 laat daarvoor ruimte. Het wordt niet nodig geacht de gerechten ook als ontvangende instanties aan te wijzen voor gerechtelijke stukken van buitenlandse gerechten, omdat daarbij de mogelijkheden van rechtstreekse kennisgeving per post of kennisgeving via de deurwaarders als ontvangende instanties volstaan.

Artikel 3

Het eerste lid wijst de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders aan als centrale instantie. De redenen hiervoor zijn hiervoor in het algemene deel van deze memorie aan de orde gekomen. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om, als dat wenselijk mocht blijken, bij ministeriële regeling nadere regels te stellen voor de uitoefening van de in de verordening aan de centrale instantie toebedeelde taken.

Artikel 4

Zoals in het algemene deel van deze memorie reeds is aangegeven, zullen ingevolge artikel 4 formulieren als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de verordening en certificaten als bedoeld in artikel 10 van de verordening, wanneer zij worden gezonden aan een Nederlandse ontvangende onderscheidenlijk verzendende instantie, behalve in het Nederlands ook in de Engelse taal kunnen worden ingevuld.

Artikel 5

Artikel 7 van de verordening bepaalt dat een aanvraag voor betekening of kennisgeving dient te worden uitgevoerd overeenkomstig het recht van de aangezochte staat, voorzover niet uit de aanvraag voortvloeit dat een specifieke wijze van kennisgeving of betekening dient te worden gevolgd. Voor het geval dat zonder nadere specificatie wordt verzocht om «betekening of kennisgeving» overeenkomstig het Nederlandse recht, dient de Nederlandse wet te bepalen op welke wijze de ontvangende instantie dient te handelen. Daartoe strekt artikel 5, dat op advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht is opgenomen. Ingevolge deze bepaling is in zo'n geval een deurwaardersexploot vereist. Als specifieke vorm die in de aanvraag kan worden vermeld, komt uiteraard in de eerste plaats de bezorging per post in aanmerking.

Artikel 6

Ook artikel 6, dat voorwaarden stelt aan de rechtstreekse betekening of kennisgeving per post aan zich in Nederland bevindende personen, is reeds in het algemeen gedeelte van deze memorie toegelicht.

Artikel 7

Het eerste lid, overeenkomend met artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet Haags betekeningsverdrag 1965, is in het algemeen gedeelte van deze memorie reeds toegelicht. Het tweede lid, dat overeenkomt met artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet Haags betekeningsverdrag 1965, houdt rekening met de mogelijkheid dat zich gevallen voordoen, waarin niet kan worden voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden, waaronder de rechter toch een verstekbeslissing zal mogen geven. Voorkomen dient te worden dat de zaak in zulke gevallen voor onbepaalde tijd aangehouden blijft. Daarom moet de rechter in zulke gevallen de bevoegdheid bezitten, het verlenen van verstek tegen de verweerder hetzij aanstonds, hetzij na verloop van een bepaalde termijn, te weigeren. Of zich zo'n geval voordoet behoort geheel te worden overgelaten aan het oordeel van de rechter. Het derde lid, dat ontleend is aan artikel 11 van de Uitvoeringswet Haags betekeningsverdrag 1965, is in het algemeen gedeelte van deze memorie reeds toegelicht.

Artikel 8

Deze bepaling behelst de invoeging in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van een nieuw artikel 4a, waarin de wijze van betekening van dagvaardingen en andere exploten is geregeld in gevallen waarop de verordening van toepassing is. Het systeem van artikel 4, onder 8°, waarbij de deurwaarder de dagvaarding betekent aan de officier van justitie en deze daarvan een afschrift ten behoeve van degene voor wie de dagvaarding bestemd is toezendt aan het ministerie van Buitenlandse Zaken – welke toezending bij toepasselijkheid van het Haags betekeningsverdrag 1965 wordt vervangen door toezending aan de in artikel 2 van dat verdrag bedoelde centrale autoriteit – wordt voor die gevallen vervangen door een systeem waarbij de deurwaarder zelf de verzending naar het buitenland verzorgt.

In het eerste lid wordt bepaald dat dagvaarding van een persoon die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar wel in één der staten waar de verordening van toepassing is, wordt gedaan met inachtneming van het tweede en derde lid. Voor zover nodig wordt daarbij afgeweken van de betekeningsvoorschriften in de artikelen 1 tot en met 4 Rv, in het bijzonder uiteraard artikel 4, onder 8°, Rv.

De verzending door de deurwaarder wordt geregeld in het tweede lid. Verzending dient te geschieden door een deurwaarder die is aangewezen als verzendende instantie (thans zijn dat alle gerechtsdeurwaarders). Voor dagvaarding van een persoon die zich bevindt in een onder de verordening vallende lidstaat, dient de deurwaarder een afschrift van de dagvaarding te verzenden aan een ontvangende instantie in die lidstaat met het verzoek dit afschrift aan die persoon te doen betekenen. In de dagvaarding maakt de deurwaarder melding van deze verzending en van enige nadere relevante gegevens. Deze wijze van optreden is vergelijkbaar met de handelingen die de deurwaarder verricht als de deurwaarder aan de woonplaats van de gedaagde geen afschrift kan laten aan de gedaagde of aan een huisgenoot, en achterlating van een afschrift in een gesloten envelop feitelijk onmogelijk is: ook dan verzendt de deurwaarder een afschrift van de dagvaarding en maakt hij daarvan in de dagvaarding melding (artikel 2, eerste lid, tweede en derde zin, Rv). Met de toezending aan de ontvangende instantie vervult de deurwaarder zijn ministerieplicht als exploiterende deurwaarder, terwijl hij tegelijkertijd voldoet aan zijn uit de verordening voortvloeiende taak als verzendende instantie.

Ofschoon met de verzending overeenkomstig het tweede lid de betekening aan de gedaagde nog niet is gerealiseerd, kan met de dagvaarding verder worden gehandeld als met een gewone (aan de betrokken persoon betekende) dagvaarding. Net als bij dagvaarding overeenkomstig artikel 2, eerste lid, tweede en derde zin, Rv, wordt de dagvaarding reeds als zodanig aangemerkt, ook als het afschrift de betrokkene nog niet heeft bereikt. De dagvaarding kan derhalve op de rol worden ingeschreven (artikel 135 Rv). Wel zal de rechter de zaak moeten aanhouden, zolang de gedaagde niet verschijnt of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, eerste of tweede lid, van de verordening.

Artikel 8 van de verordening staat degene voor wie het stuk is bestemd toe om te weigeren om het stuk in ontvangst te nemen indien het niet is gesteld in de officiële taal van de staat waarin hij zich bevindt dan wel de officiële taal ter plaatse, dan wel een taal van de lidstaat van waaruit de verzending plaatsvindt indien hij deze taal begrijpt. Met het oog daarop kan de deurwaarder in plaats van een afschrift ook een vertaling van het exploot verzenden in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte staat (vergelijk hierbij artikel 5, derde lid, Haags betekeningsverdrag 1965, dat eveneens voorziet in de mogelijkheid van betekening van een vertaling). De taak van de verzendende instantie omvat uiteraard mede het zich na de verzending zo nodig blijven inspannen om de betekening te doen slagen. Wordt de verzendende instantie bijvoorbeeld overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van de verordening op de hoogte gesteld van een weigering door degene voor wie de dagvaarding is bestemd, om het stuk in ontvangst te nemen, dan bevordert de verzendende instantie dat alsnog een vertaling van het stuk wordt verzonden. De kosten van vertaling zijn voor rekening van de aanvrager (artikel 5, tweede lid, van de verordening).

De deurwaarder vermeldt bij verzending op de voet van artikel 4a, tweede lid, de onder a tot en met f bedoelde gegevens, teneinde de rechter in staat te stellen na te gaan of in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften is gehandeld.

Het derde lid bepaalt in de eerste zin dat in de gevallen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de verordening, de datum van verzending ten aanzien van de eiser in aanmerking wordt genomen als datum van betekening. Het gaat hier om gevallen dat de dagvaarding binnen een bepaalde termijn moet worden verricht. Gedacht kan met name worden aan de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel of een termijn voor het stuiten van een lopende verjaring. In de tweede zin wordt op advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht rekening gehouden met de mogelijkheid om verzet-, appèl- en cassatiedagvaardingen aan de laatstelijk gekozen woonplaats van de wederpartij uit te brengen. Bij gebruikmaking van deze mogelijkheid, die in de praktijk een grote rol speelt, kan de datum van betekening voor de vraag of tijdig verzet, appel of cassatie is ingesteld, gelden als datum van betekening in de zin van artikel 9, tweede lid, van de verordening. Wel zal de deurwaarder tevens een afschrift of vertaling daarvan overeenkomstig de verordening moeten verzenden aan een ontvangende instantie ter betekening aan de betrokkene. Of de Nederlandse wet in strijd zou komen met de verordening als bepaald zou worden dat in een dergelijk geval in het geheel geen betekening of kennisgeving overeenkomstig de verordening behoeft plaats te vinden, is een vraag van interpretatie van de verordening, waarvan de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht voorshands aanneemt dat deze bevestigend beantwoord moet worden. Reeds om die reden verdient het de voorkeur dat ook bij betekening aan de laatstelijk gekozen woonplaats overeenkomstig de genoemde artikelen tevens een betekening overeenkomstig de verordening plaatsvindt. Daarmee wordt ook aangesloten bij het onder het Haags betekeningsverdrag 1965 ontwikkelde stelsel (HR 27 juni 1986, NJ 1987, 764).

Het vierde lid bepaalt dat de voorafgaande leden van overeenkomstige toepassing zijn op andere exploten dan exploten van dagvaarding (vergelijk de aanhef van artikel 4 Rv).

Opmerking verdient nog dat wanneer de dagvaarding – met vermelding daarin van de juiste gegevens – op correcte wijze is verzonden, de deurwaarder heeft voldaan aan de uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor deze dagvaardingen voortvloeiende voorschriften. Problemen met de betekening aan de gedaagde kunnen dan niet meer leiden tot nietigheid van de dagvaarding (artikel 91, eerste lid, Rv). Wel zullen zij van belang zijn voor de vraag of de rechter met toepassing van artikel 19 van de verordening de zaak moet aanhouden als de gedaagde niet verschijnt. Anders is het als de deurwaarder ten onrechte nalaat de weg van art. 4a Rv te kiezen en in plaats daarvan de weg van het Haags Betekeningsverdrag 1965 kiest. Dan zal de dagvaarding wegens strijdigheid met artikel 4a Rv nietig kunnen worden verklaard op grond van de artikelen 90 en 91 Rv. De rechter zal hier, als de eiser het gebrek zelf niet tijdig door middel van een herstelexploot (artikel 92 Rv) herstelt, moeten handelen zoals aangegeven in artikel 93 Rv. Bepaalt de rechter een nieuwe dag en biedt hij de eiser gelegenheid om de gedaagde tegen die dag op te roepen, dan zal eiser daarbij uiteraard wèl de weg van artikel 4a Rv moeten volgen. Voor de rechtsgevolgen die verbonden moeten worden aan de datum van betekening zal bij dit alles in beginsel uitgegaan moeten worden van de datum waarop de betekening aan de gedaagde plaatsvindt. Artikel 9, tweede lid, van de verordening laat waarschijnlijk echter ook ruimte om, bijvoorbeeld voor de vraag of een rechtsvordering nog binnen een vervaltermijn is ingesteld, gevolg te verbinden aan de datum waarop de (ten onrechte gedane) betekening aan het parket op de voet van 4, onder 8, Rv plaatsvond. Dat zou dan een consequentie zijn van het feit dat de rechter het exploot niet nietig heeft verklaard.

Artikel 9

De termijn van dagvaarding dient in dagvaardingen overeenkomstig het nieuwe artikel 4a Rv te niet worden berekend vanaf de uiteindelijke betekening aan de gedaagde, maar vanaf de (dag na de) datum van verzending ter betekening overeenkomstig de verordening. Anders zou op het tijdstip van verzending niet vaststaan tegen welke datum rechtsgeldig kan worden opgeroepen. De in de dagvaardingstermijn gelegen waarborg dat de gedaagde voldoende tijd heeft om zich op zijn verweer voor te bereiden wordt in de onder de verordening vallende gevallen overgenomen door de regeling van artikel 19, eerste lid, van de verordening, die het de rechter verbiedt een beslissing te geven als betekening niet zo tijdig is geschied dat de gedaagde gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.

Artikel 10

A. In het kader van het procesrecht zoals dat komt te luiden op grond van wetsvoorstel 26 855 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, dient eenzelfde regeling te worden getroffen als het voorgestelde artikel 4a Rv. Deze regeling wordt opgenomen in artikel 1.6.11a Rv, deel uitmakend van de aan exploten gewijde zesde afdeling van titel 1 van het Eerste boek. Het feit dat deze afdeling niet slechts dagvaardingsexploten regelt, heeft geleid tot een iets andere redactie van het eerste lid ten opzichte van het voorgestelde artikel 4a, eerste lid. Voorts kan in verband daarmee het voorgestelde vierde lid van artikel 4a Rv hier achterwege blijven. Tenslotte is als vierde lid opgenomen een regeling voor de betekening in persoon, ontleend aan het – voor het thans geldende recht onbekende – artikel 1.6.11, tweede lid, Rv.

B. De in artikel 2.3.4, eerste lid, voorziene dagvaardingstermijn van vier weken dient niet alleen van toepassing te zijn in gevallen waarin de gedaagde buiten Nederland zijn woonplaats of bekende verblijfplaats heeft in een Staat in Europa die partij is bij het Haags betekeningsverdrag 1965, maar evenzeer in gevallen waarin niet het Haags betekeningsverdrag 1965 maar de EG-betekeningsverordening van toepassing is.

C. Aan artikel 2.3.8, eerste lid, wordt een bepaling toegevoegd die inhoudelijk overeenkomt met het voorgestelde artikel 8a Rv.

D. Artikel 3.3.6a legt vast dat de griffier bij verzending van stukken in een verzoekschriftprocedure naar een geadresseerde in een staat waar de verordening van toepassing is, de voorwaarden in acht neemt waaronder de desbetreffende staat kennisgeving van gerechtelijke stukken per post aanvaardt. Het lijkt – gezien de naar verwachting slechts korte periode tussen inwerkingtreding van de verordening en de inwerkingtreding van het nieuwe procesrecht van wetsvoorstel 26 855 – niet nodig eenzelfde regel ook vast te leggen in het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure. Voor deze naar verwachting weinig talrijke gevallen kan het aan de rechter worden overgelaten om op de voet van de artikelen 2 en 3 van het besluit te bepalen dat de griffier deze voorwaarden in acht neemt.

Artikel 11

In deze bepaling lid wordt rekening gehouden met eventuele inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel: voor dat geval wordt zolang de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders als centrale instantie aangewezen.

Artikel 12

Met het oog op het van kracht worden van de verordening op 31 mei 2001 is een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van deze wet gewenst.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE Transponeringstabel

EG-BetekeningsverordeningWetsvoorstel
artikel 1
artikel 2, leden 1 en 2artikel 2
artikel 2, leden 3 en 4
artikel 3artikel 3
 artikel 11
artikel 4, leden 1 en 2
artikel 4, lid 3artikel 4, lid 1
artikel 4, leden 4 en 5
artikel 5
artikel 6
artikel 7
artikel 8
artikel 9, lid 1 en 3
artikel 9, lid 2artikel 8
 artikel 9
 artikel 10
artikel 10, lid 1
artikel 10, lid 2artikel 4, lid 2
artikel 11
artikel 12
artikel 13
artikel 14, lid 1artikel 6
artikel 14, lid 2
artikel 15
artikel 16
artikel 17
artikel 18
artikel 19artikel 7
artikel 20
artikel 20
artikel 21
artikel 22
artikel 23
artikel 24
Naar boven