27 744
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met decentralisatie van de vervangingsuitgaven en van de wachtgelduitgaven (decentralisatie vervangingsuitgaven en wachtgelduitgaven vo)

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2005

Bij dezen kom ik mijn toezegging na gedaan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot decentralisatie van de vervangings- en wachtgelduitgaven in het VO (VO uit het Vervangings- en Participatiefonds) dat ik u voorafgaande aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zou informeren over de wijze waarop het onderwijsveld denkt om te gaan met de risico's. (Handelingen II, vergaderjaar 2004–2005, nr. 60, blz. 3924)

Uittreding uit de fondsen

Per 1 januari 2006 treedt het Voortgezet Onderwijs uit het Vervangingsfonds (VF) en worden schoolbesturen financieel direct verantwoordelijk (volledig eigen risicodrager) voor de vervangingsuitgaven. Meer zelfstandigheid betekent meer verantwoordelijkheid, ook voor het omgaan met risico's. Scholen bepalen zelf hoe ze daarmee wensen om te gaan. Ik heb een overgangsbudget toegezegd van in totaal € 13,8 mln. ten behoeve van de decentralisatie van de vervangingsuitgaven.

Het Voortgezet Onderwijs zal per 1 januari 2007 uit het Participatiefonds (PF) treden. Bij de behandeling van het wetsvoorstel VO uit het VF en PF is uitgebreid stilgestaan bij de wachtgeldrisico's, ook in relatie tot de vervangingsrisico's. De wachtgeldrisico's zijn over het algemeen groter dan de vervangingsrisico's want ze zijn moeilijker te voorspellen en minder te beïnvloeden dan wel af te dekken. Dit heeft ertoe geleid dat de uittreding van het VO uit het PF een jaar later zal plaatsvinden dan de uittreding uit het VF.

Per 1 januari 2007 worden schoolbesturen deels (25%) eigen risicodrager van de wachtgelduitgaven en deels (75%) zullen de wachtgelduitgaven tussen de schoolbesturen verevend worden. Dit zogenaamde vereveningsmodel houdt een zekere mate van risicospreiding in. De uitvoeringsorganisatie CFI is momenteel bezig dit model concreter vorm te geven. Het vereveningsmodel vindt zijn neerslag in een AMvB en ministeriële regeling die beide bij de Eerste en Tweede Kamer zullen voorhangen.

Ook voor de decentralisatie van de wachtgelduitgaven stel ik een overgangsbudget ter beschikking van in totaal € 5,4 mln.

Omgaan met vervangings- en wachtgeldrisico's

Zoals al bij de behandeling van het wetsvoorstel duidelijk was, heeft het veld geen behoefte aan het opzetten van één centrale noodvoorziening. Schoolbesturen kunnen ervoor kiezen de extra middelen achter de hand te houden voor mogelijke knelpunten op het gebied van vervanging en/of wachtgeld. Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden.

Voor de vervangingsuitgaven kunnen schoolbesturen een verzekering afsluiten. Het kan gaan om een conventionele ziekteverzuimverzekering of een zogenaamde stop-loss variant waarbij alleen de uitschieters verzekerd worden. Op dit moment zijn er twee concrete opties: of de schoolbesturen sluiten zich aan bij het Risicofonds, dat momenteel voor het Primair Onderwijs werkzaam is of ze sluiten een verzekering af bij Loyalis. De besturenorganisaties hebben de schoolbesturen hierover geïnformeerd. Het is mij niet bekend in hoeverre schoolbesturen gebruik gaan maken van deze twee opties.

Daarnaast oriënteert zich een aantal andere aanbieders op deze markt. Het ziet ernaar uit dat het hierbij niet zal gaan om het alleen verzekeren van de vervangingsuitgaven. Waarschijnlijk zal een breder pakket worden aangeboden, waaronder ook activiteiten op het gebied van arbo-, verzuimen reïntegratiebeleid vallen.

Ik ben van mening dat schoolbesturen hierdoor voldoende mogelijkheden hebben om met de vervangingsrisico's om te gaan.

Momenteel ziet het er niet naar uit dat er op korte termijn een verzekering op het gebied van de wachtgelduitgaven komt. Ik kan mij voorstellen dat scholen op regionaal niveau of per denominatie samenwerkingsvormen in het leven gaan roepen of bestaande verbanden gebruiken dan wel uitbouwen gericht op het gezamenlijk opvangen van wachtgeldrisico's. Op dit moment hebben mij dergelijke geluiden nog niet bereikt, maar dat is logisch. Het veld richt zich nu vooral op de gevolgen van de decentralisatie van de vervangingsuitgaven omdat dat al per 1 januari aanstaande staat te gebeuren. Met betrekking tot de decentralisatie van de wachtgelduitgaven en -risico's is er sprake van een oriëntatiefase.

Overgangsbudgetten

In november 2005 wordt de ministeriële regeling met de overgangsbudgetten gepubliceerd. Het betreft een niet geoormerkte, aanvullende lumpsumbekostiging waarvoor het schoolbestuur geen aanvraag hoeft in te dienen.

De positie van kleine schoolbesturen was ook voor de Tweede Kamer een belangrijk element bij de decentralisatie van de vervangings- en wachtgelduitgaven. De risico's zijn voor een klein bestuur verhoudingsgewijs groter dan voor een groot bestuur. Een ontslag of vervanging van één personeelslid bij een bestuur met 50 personeelsleden tikt immers zwaarder aan dan bij een bestuur met bijvoorbeeld 150 personeelsleden.

Daarom wordt bij de toedeling van het budget rekening gehouden met het verschil in risico door kleine besturen precies hetzelfde bedrag toe te kennen als grote. Omdat een klein bestuur minder personeelsleden heeft, is het bedrag relatief gezien (het bedrag afgezet tegen de personele bekostiging) voor een klein bestuur hoger.

Voor de vervangingsrisico's ontvangen schoolbesturen éénmalig een bedrag van € 42 000,– per bestuur, voor de wachtgeldrisico's éénmalig een bedrag van € 16 000,– per bestuur.

Er is niet alleen sprake van een verschil in risico tussen kleine en grote besturen maar ook tussen vervangings- en wachtgeldrisico's, zoals ik al eerder in deze brief heb aangegeven.

Toch is het overgangsbudget voor de wachtgeldrisico's lager dan voor de vervangingrisico's. Achtergrond daarvan is dat schoolbesturen volledig eigen risicodrager worden van de vervangingsuitgaven. De wachtgelduitgaven worden voor een groot deel binnen de sector verevend en slechts 25% komt rechtstreeks ten laste van het veroorzakende bestuur. Middels het vereveningsmodel is er dus al sprake van risicospreiding van de wachtgelduitgaven en daarom kan worden voldaan met een lager overgangsbudget.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven