nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 maart 2005
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de
Wet op het voortgezet onderwijs in verband met decentralisatie van de vervangingsuitgaven
en van de wachtgelduitgaven (27 744) op 16 maart jl. heb ik toegezegd
u te informeren over mogelijke financiële consequenties van het uitstellen
van het laten vervallen van de verplichte aansluiting van het voortgezet onderwijs
bij het Participatiefonds (PF).
Tevens wil ik van de gelegenheid gebruik maken om nog even in te gaan
op de éénmalige verhoging van de lumpsumbekostiging bedoeld
voor het omgaan met wachtgeldrisico's. Zoals tijdens het debat al bleek is
hierbij sprake van gewijzigde inzichten. De noodvoorziening voor wachtgeldrisico's
vormde een belangrijk onderdeel van het debat en het lijkt me goed om mijn
opvattingen hierover nog even op een rijtje te zetten.
Uittreding uit het PF per 1 januari 2007
Ik heb toegezegd u uiterlijk maandag 21 maart te informeren over
mogelijke budgettaire consequenties van het laten vervallen van de verplichte
aansluiting van het voortgezet onderwijs bij het PF per 1 januari 2007
in plaats van per 1 januari 2006.
Dit uitstel van de uittreding van het VO uit het PF zal geen consequenties
voor de rijksbegroting hebben. Zoals ik in het debat al heb aangegeven is
er vanaf 1 januari 2006 sprake van een structureel toereikende bekostiging
van de VO-schoolbesturen voor wachtgelduitgaven. Daarmee zijn de wachtgelduitgaven
en -bekostiging met elkaar in evenwicht en is al dan niet aangesloten zijn
bij het PF financieel gezien ook niet meer relevant.
Nadeel is natuurlijk wel dat VO-schoolbesturen een jaar langer last blijven
houden van de administratieve lasten rondom met name de instroomtoets en van
de daarmee gepaard gaande kosten.
Overgangsbudget wachtgelduitgaven
Ten tijde van het opstellen van de nota naar aanleiding van het nader
verslag (NaNV) bestond de gedachte dat er voor de wachtgeldrisico's een centrale
financiële noodvoorziening moest komen die de besturenorganisaties zouden
beheren en besturen. Ik zou hier vier keer € 1,4 mln. aan bijdragen.
Ik heb in de NaNV ook vermeld dat ik nog met de besturenorganisaties zou overleggen
over de invulling van deze noodvoorziening.
In dat overleg is gebleken dat de besturenorganisaties het niet meer voor
de hand vinden liggen om zelf deze noodvoorziening in te richten. Zij geven
er de voorkeur aan om de extra middelen toe te voegen aan de lumpsumbekostiging
van de schoolbesturen. Het beheren en besturen van een dergelijke voorziening
brengt immers flinke bureaucratie met zich mee. Bovendien concentreren de
wachtgeldrisico's zich in de beginperiode. Juist dan is het van belang dat
de schoolbesturen over extra middelen beschikken om die risico's op te vangen.
Ik kan mij vinden in deze opvatting van de besturenorganisaties en zal
dan ook de lumpsumbekostiging éénmalig verhogen, rekening houdend
met de schaalgrootte, met in totaal € 5,4 bedoeld voor het omgaan
met wachtgeldrisico's.
Dit sluit overigens niet de mogelijkheid uit dat als het veld behoefte
heeft aan een noodvoorziening, zij dat zelf kunnen organiseren. Dit kan bijvoorbeeld
landelijk, maar ook regionaal of per denominatie gebeuren.
En als het veld een bredere noodvoorziening wenst en inricht waarin de
extra middelen bedoeld voor het omgaan met vervangings- en wachtgeldrisico's
worden gebundeld, dan vind ik dat natuurlijk een prima ontwikkeling.
Ik acht schoolbesturen heel goed in staat om zelf voorzieningen te treffen
om extreme risico's af te dichten. Ik heb tijdens het debat al toegezegd u
voorafgaand aan de uittreding uit het Participatiefonds te informeren over
de manier waarop het onderwijsveld het geld dat ter beschikking wordt gesteld
voor de risico's gaat aanwenden. Ik denk dat ik Uw Kamer verder tegemoet kom
door toe te zeggen u over dit onderwerp te informeren op het door u gewenste
moment.
Het past ook helemaal bij autonomievergroting dat het veld zelf verantwoordelijk
wordt voor de wachtgelduitgaven, ook voor de daarmee gepaard gaande risico's.
Het instandhouden en beheren van een centrale noodvoorziening door mij vind
ik echt strijdig met de besturingsfilosofie. Wel is het mijn verantwoordelijkheid
om geld beschikbaar te stellen zodat schoolbesturen zelf voorzieningen voor
deze risico's kunnen treffen.
Daarnaast blijft de Wet op het voortgezet onderwijs de mogelijkheid bieden
dat schoolbesturen op grond van bijzondere omstandigheden een verzoek om aanvullende
bekostiging indienen.
En daarmee maak ik mijn stelselverantwoordelijkheid waar.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven