27 741
Enkele wijzigingen van het Reglement van Orde

nr. 3
TOELICHTING

I Vervroeging van de installatie van de nieuwe Kamer

Het kabinet heeft op 12 april jl. een voorstel tot wijziging van de Kieswet ingediend (stuk 27 673) waarvan de termijn van aantreden van nieuwe kamerleden een onderdeel is. In de toelichting op dat wetsvoorstel (blz. 8), verwijst de Minister naar een advies van de Kiesraad (stuk 27 458 nr. 3) houdende onder meer de aanbeveling om het Reglement van orde zodanig te wijzigen dat in bepaalde situaties ook de Kamer in nieuwe samenstelling over de geloofsbrieven kan beslissen. Het huidige Reglement suggereert in artikel 2 dat dit geheel en uitsluitend door de oude Kamer moet gebeuren.

Overeenkomstig het advies van de commissie voor de Werkwijze treedt in het onderhavige voorstel enige versoepeling op door de toevoeging van de woorden «zo mogelijk» aan het derde lid van artikel 2. Die relativering neemt niet weg dat het de voorkeur verdient dat de Kamer in oude samenstelling over de toelating beslist na een verkiezing en dat die oude Kamer dat tenminste moet doen voor 76 leden omdat anders de nieuwe Kamer geen quorum heeft voor het nemen van besluiten.

Bovendien moet de relativering alleen worden gebruikt voor de situaties waarvoor zij bedoeld is, namelijk die dat het onderzoek van de geloofsbrieven van enkele leden niet in de korte beschikbare tijd met een voldoende mate van degelijkheid kan geschieden. Andere motieven voor het uitstel van de beslissing over toelating kunnen niet worden aangevoerd.

II Wijziging van de procedure voor de benoeming van een Voorzitter

De huidige regeling van deze procedure is tot stand gekomen op basis van een voorstel van 26 juni 1997 van het Presidium (stuk 25 441 nr. 1). Dat voorstel introduceerde in de procedure het element van de voorafgaande profielschets. De nieuwe regeling vond voor het eerst toepassing in 1998. De Voorzitter heeft toen op 13 mei een ontwerp profielschets aan de Kamer toegezonden (stuk 26 033 nr. 1) die de Kamer op 19 mei ongewijzigd vaststelde. Vervolgens vond de benoeming van de Voorzitter plaats op 20 mei.

Het Presidium wenst het belangrijkste element van de in 1997 aangebrachte verandering – de profielschets – te handhaven en acht het ook logisch dat de nieuwe Kamer daarover beslist zoals dat in 1998 gebeurde. Het Presidium acht het echter, overeenkomstig het advies van de commissie voor de Werkwijze, wenselijk, dat de oude Kamer een debat voert of kan voeren over een ontwerp om een profielschets en dit ontwerp vast stelt. Deze wenselijkheid is gebaseerd op twee praktische overwegingen. De eerste is dat de oude Kamer beschikt over organen zoals een Presidium, fracties, commissies die betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van het ontwerp terwijl de nieuwe Kamer bij haar eerste samenkomst na de verkiezingen slechts één orgaan heeft, namelijk de tijdelijk Voorzitter. De tweede overweging is dat de nieuwe Kamer zo spoedig mogelijk een Voorzitter moet benoemen en niet gedwongen moet worden om die benoeming één dag uit te stellen omdat op de eerste dag van samenkomst na de verkiezing een debat zou moeten worden gevoerd over de profielschets.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het Reglement de procedure voor de benoeming van een nieuwe Voorzitter na de verkiezingen en de procedure voor de benoeming van een nieuwe Voorzitter na tussentijds ontstaan van een vacature uiteen te halen. De gang van zaken in de eerste situatie is nu te vinden in de leden 1 en 2 van artikel 4 en die in de tweede situatie in de leden 3 en 4.

III Attributie en mandaat

Deze wijzigingen hangen voor een deel samen met de invoering van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht per 1 januari 1998. Artikel 10.14 van die wet verbiedt het delegeren van bevoegdheden aan onderschikten. Omdat het Presidium dus geen bevoegdheden kan overdragen aan de Griffier zoals het huidige Reglement dat voorziet in de laatste zin van artikel 13 derde lid, moeten de bevoegdheden van de Griffier in het Reglement zelf worden geregeld (attributie). Het alternatief is dat een functionaris bevoegd wordt gemaakt om namens een bestuursorgaan besluiten te nemen (mandaat). Gezien de Comptabiliteitswet kan de Griffier het begrotingsbeheer niet geattribueerd krijgen. Vandaar de formulering «namens het Presidium» in het voorgestelde artikel 10. Feitelijk brengt dat geen verandering.

Voorts acht het Presidium het niet nodig dat directeuren en plaatsvervangend griffiers worden benoemd door de Kamer, volgens de procedure van geheime stemming met briefjes van de artikelen 74 t/m 83 van het Reglement. Deze procedure was nog passend toen de Kamer slechts een drietal plaatsvervangend griffiers kende en geen directeuren maar is dat niet meer nu het aantal plaatsvervangend griffiers is toegenomen tot 16 en bovendien een mobiliteitsbeleid wordt gevoerd. De diverse rechtspositionele bevoegdheden zijn te vinden in de onderdelen van het voorgestelde artikel 13: leden 1 en 2 (de Griffier), leden 3 en 4 (Directeuren en plaatsvervangend griffiers), lid 5 (overige ambtenaren).

Omdat de directeuren en de plaatsvervangend griffiers een bijzondere relatie hebben met de Kamer als geheel, zal de beëdiging van deze ambtenaren wel ten overstaan van de Kamer blijven plaats vinden.

IV Vervallen van de bevoegdheid om woorden uit de Handelingen te schrappen

Dit voorstel is gebaseerd op een advies van de Commissie voor de Werkwijze aan het Presidium. Dit advies luidde als volgt:

De commissie beveelt u aan om dit artikel aldus te wijzigen dat de bevoegdheid om woorden uit de Handelingen te schrappen komt te vervallen. Naar de mening van de commissie heeft deze bevoegdheid als sanctie geen enkele betekenis meer of werkt zij zelfs averechts. De bevoegdheden van de Voorzitter neergelegd in de artikelen 59 (ontnemen van het woord, uitsluiten van de beraadslagingen) en 60 (uitsluiten van de vergadering) zijn voldoende tegen leden die beledigende of onwelgevoeglijke uitdrukkingen gebruiken.

Het Presidium voegt hieraan toe dat hiermee wordt aangesloten bij de regeling in het Reglement van orde van de Eerste Kamer.

V Herstel van omissie

Bij de vorige wijziging van het Reglement van Orde (kamerstukken II 1999/2000, 27 283), betreffende het vervallen van moties, werd in artikel 69 een nieuw tweede lid ingevoegd (nog niet aanwezig in de laatste gedrukte versie van het Reglement) onder vernummering van de overige leden van het artikel. Daarbij is nagelaten in artikel 70 een verwijzing naar één van de vernummerde leden aan te passen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

Naar boven