nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Den Haag, 18 december 2008
In maart 2008 schreef ik u in mijn brief (Kamerstuk 27 737, nr. 27)
over de extra inpassingswensen van de gemeente Weert het volgende (citaat):
«Het is mij bekend dat de gemeente Weert de wens
heeft om al op korte termijn te komen tot gezamenlijke nadere uitwerking van
de plannen voor de passage van de IJzeren Rijn door Weert. Zoals ik hierboven
heb aangegeven past dat initiatief in de overlegfase die kort na de besluitvorming
tussen België en Nederland zal starten; in de huidige fase van het project
(de planuitwerking onder gezamenlijke Belgisch – Nederlandse regie)
is daar nog niet de gelegenheid voor. Ik heb Weert laten weten dat ik het
zal waarderen als de gemeente zich op die overlegfase voorbereidt door een
eigen gemeentelijke visie te ontwikkelen op de (mogelijkheden voor een) integrale
ontwikkeling van de spoorzone. Vanzelfsprekend ben ik bereid om op basis van
zo’n gemeentelijke visie daarover met B&W van Weert nader van gedachten
te wisselen.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de andere bij dit
project betrokken gemeenten.»
Eind juni 2008 boden de gemeenten Weert, Cranendonck en Leudal mij hun
plan aan: het zogenaamde «Tunnelplan Weert». Zij hebben het plan
tevens aan uw kamer aangeboden.
Ik heb vervolgens aan ProRail gevraagd om een verschillenanalyse te maken
t.o.v. het actuele inpassingsontwerp dat ProRail heeft gemaakt. Die analyse
heb ik recent ontvangen.
Bijgevoegd treft u ter informatie een afschrift van mijn brief aan de
gemeenten, waarmee ik de ProRail-analyse aan hen aanbied1.
Ik heb tevens een afschrift aan mijn Belgische ambtgenoot gestuurd, omdat
België, als mede-financier van de modernisering en inpassing van de IJzeren
Rijn op Nederlands grondgebied, betrokken is bij afwegingen over eventuele
extra inpassingsmaatregelen.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings