27 699
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 3 januari 2001 en het nader rapport d.d. 27 april 2001, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 12 oktober 2000, no. 00.005670, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht.

Dit wetsvoorstel strekt in hoofdzaak tot formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht. Daarnaast bevat het voorstel nog enkele wijzigingen van de rechtspositionele regelgeving, waarvan de aanpassing naar aanleiding van het zogenaamde Brown-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen2 het belangrijkst is. De Raad van State maakt over het wetsvoorstel de volgende opmerkingen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 oktober 2000, nr. 00005670, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 januari 2001, nr. W03.00.0472/I, bied ik U hierbij aan.

1. Ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 11a, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)3 geldt dat voor de termijn van twee jaren waarin de rechterlijk ambtenaar ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, niet in aanmerking wordt genomen de afwezigheid van een rechterlijk ambtenaar wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof. De Raad verwijst met betrekking tot arbeidsongeschiktheid wegens ziekte in de verlofperiode naar de eveneens naar aanleiding van het Brown-arrest voorgestelde wijziging van artikel 670 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waarover de Raad ook heden advies uitbrengt.4

Indien het de bedoeling mocht zijn om in die bepaling iedere arbeidsongeschiktheid wegens ziekte in de verlofperiode uit te zonderen, dan ware te overwegen hiertoe ook in artikel 11a Wet RO over te gaan.

1. In het nieuwe tweede lid van artikel 11a van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) wordt bepaald dat bij het bepalen van het tijdvak, waarna aan een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast ontslag wegens ziekte kan worden verleend, niet wordt meegeteld de periode van afwezigheid van een rechterlijk ambtenaar wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte gedurende de periode van het begin van de zwangerschap tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof. Deze bepaling is naar mijn mening in overeenstemming met hetgeen het Hof van Justitie van de EG heeft bepaald in het zogenaamde Brown-arrest van 30 juni 1998 (zaak C-394/96). Voor de redactie van artikel 11a, tweede lid (nieuw), is aangesloten bij het bepaalde in artikel 98, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Overigens wordt in het nieuwe vierde lid van artikel 36 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zwangerschaps- en bevallingsverlof alleen gelijkgesteld met ziekte voor wat betreft de toepassing van de voorschriften over bedrijfsgeneeskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte.

De Raad van State wijst er terecht op dat er een verschil bestaat tussen het nieuwe tweede lid van artikel 11a van de Wet RO en de wijziging van artikel 670, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals voorgesteld in het voorstel van wet tot wijziging van artikel 670 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Laatstgenoemde bepaling zal ingevolge die wijziging gaan inhouden dat, naast ziekte vanwege de zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof, iedere arbeidsongeschiktheid wegens ziekte gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof is uitgesloten van de berekening van de ontslagtermijn, dus ongeacht of de ziekte het gevolg is van de zwangerschap of de bevalling. Aan deze bepaling liggen de volgende overweging ten grondslag. Gedurende de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof bestaat er voor de werkneemster geen verplichting tot werken. Dit betekent dat andere omstandigheden waardoor zij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid niet relevant zijn. Hieruit vloeit voort dat periodes van ongeschiktheid van welke aard dan ook tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet worden meegeteld bij de berekening van de termijn van twee jaren. Deze verlofperiode moet onderscheiden worden van de daaraan voorafgaande periode van zwangerschap, aangezien in deze laatste periode voor de zwangere werkneemster een arbeidsverplichting bestaat. Hiervan is geen sprake tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Inmiddels heeft over deze kwestie overleg plaatsgevonden met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In het licht van het voorgaande heb ik er bij nader inzien voor gekozen artikel 11a, tweede lid (nieuw), van de Wet RO te wijzigen in die zin dat gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof de perioden van ziekte, ongeacht de oorzaak daarvan, niet meetellen voor de berekening van de termijn na afloop waarvan ontslag wegens ziekte mogelijk is. Daarnaast tellen voor de berekening van de ontslagtermijn niet mee de perioden van ziekte als gevolg van de zwangerschap vanaf het begin van zwangerschap tot aan de eerste dag van het zwangerschapsverlof. Het derde lid (nieuw) van artikel 11a van de Wet RO wordt als gevolg van de wijziging van het tweede lid (nieuw) eveneens aangepast. Ten aanzien van de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren zal artikel 36, vijfde en zesde lid (nieuw), van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in gelijke zin worden aangepast. Overigens zal ook artikel 98, vijfde lid, van het ARAR in deze zin worden gewijzigd.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 3 januari 2001, no. W03.00.0472/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de toelichting op de artikelen I, onder C, en II tweemaal de mededeling verwijderen dat uit het Brown-arrest zou voortvloeien dat de perioden van het zwangerschaps- of bevallingsverlof niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de ontslagtermijn.

– De in artikel 11a, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de rechterlijke organisatie geregelde samentelling in de memorie van toelichting verduidelijken op de wijze zoals is gedaan ten aanzien van het overeenkomstige onderdeel in de artikelen 98 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, 129 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en 101 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Arrest van 30 juni 1998 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake M. Brown vs. Rentokil Ltd. (zaak C-394/96).

XNoot
3

Artikel II.

XNoot
4

Advies van januari 2001 inzake het voorstel van wet tot wijziging van artikel 670 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (no. W03.00.0483/I).

Naar boven