27 692
Het stellen van nadere regels in verband met de introductie van een toeslagregeling ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 ten aanzien van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en enkele andere overzeese pensioenwetten alsmede het actualiseren van die wetten in verband met de inwerkingtreding van de Algemene nabestaandenwet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het voorliggende voorstel van wet bevat een groot aantal technische aanpassingen en is ingegeven door de volgende maatregelen:

1. de afschaffing van de overhevelingstoeslag;

2. de invoering van het nieuwe fiscale stelsel per 1 januari 2001;

3. het actualiseren van overzeese rechtspositieregelingen;

4. het volgen van de wijziging van de Wet van 21 december 1995 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en enkele andere wetten (Stb. 1995, 696).

De eerste maatregel houdt verband met de afschaffing van de overhevelingstoeslag die in 1990 werd ingevoerd ter compensatie van de lastenverzwaring wegens het overhevelen van de premies voor AWBZ en AAW van de werkgever naar de werknemer. De maatregel houdt de introductie in van een toelage voor de werknemer die deze afschaffing compenseert, met het oog op het behouden van een inkomensneutraliteit.

Per 1 januari 2001 vervalt de overhevelingstoeslag. Ingevolge de Wet brutering overhevelingstoeslag en het op artikel 3 van die wet gebaseerde besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 1999/Nr. ASEA/LIV/99/77545 (Stcrt. 1999, nr. 251, pag. 27) wordt het pensioengevend loon, dat ten grondslag ligt aan onder andere de op 31 december 2000 bestaande pensioenen en uitkeringen waarover eerder een overhevelingstoeslag werd verstrekt, ter compensatie gebruteerd (verhoogd). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen pensioenen en uitkeringen die reeds bestonden voor 1 januari 1999 en pensioenen en uitkeringen die daarna zijn ontstaan. Ten aanzien van de eerst bedoelde groep geldt een bruteringspercentage van 5,6 van dat pensioengevend loon met een maximum van f 4555,– per jaar. Voor de tweede groep geldt een bruteringspercentage van 1,9 van dat pensioengevend loon met een maximum van f 1745,– per jaar.

De hiervoor genoemde wettelijke bruteringsmethode (gebaseerd op een pensioengevend loon) kan geen toepassing vinden ten aanzien van de in dit voorstel van wet bedoelde overzeese pensioenen en toeslagen, omdat het pensioengevend loon ten aanzien van ingegane pensioenrechten en toeslagen, geen rol meer speelt. Daarom is gekozen voor een methode die afwijkt van de Wet brutering overhevelingstoeslag. De voorgestelde methode voorziet in het ongemoeid laten van het bestaande recht op pensioen of uitkering. In plaats van brutering van dat recht, wordt aan de betreffende doelgroep jonger dan 65-jarigen een gemaximeerde toeslag verleend van respectievelijk 5,6 en 1,9 percent. Als resultaat wordt dezelfde inkomensneutraliteit bereikt als die welke met de Wet brutering overhevelingstoeslag wordt nagestreefd.

Ten aanzien van het recht op een nieuw overzees pensioen of een nieuwe toeslag dat of die op of na 1 januari 2001 ontstaat, geldt een gemaximeerde toeslag van 1,9%. Voor deze nieuwe gevallen is daarmee materieel aansluiting gezocht bij de maatregel die ten aanzien van soortgelijke aanspraken van gewezen overheidswerknemers van de sector Rijk in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP is getroffen. In dat pensioenreglement is aan deze maatregel met het oog op artikel 6, tweede lid, van de Wet overhevelingstoeslag lonen, een tijdelijk karakter gegeven. Gelet op de gemiddeld hoge leeftijd van de relatief kleine groep (overzeese) rechthebbenden – van het huidige bestand bereikt de laatste weduwe in het jaar 2009 de leeftijd van 65 jaar –, is van deze tijdelijkheid in het voorliggende voorstel afgezien.

De toeslag wordt via dezelfde systematiek berekend als voorheen de overhevelingstoeslag. Daardoor zijn aan deze maatregel geen extra kosten verbonden.

De tweede maatregel houdt verband met de invoering van het nieuwe fiscale stelsel per 1 januari 2001. Deze invoering leidt onder andere tot een verhoging van het algemeen ouderdomspensioen (AOW) in verband met het behoud van voldoende koopkracht. De verandering van het algemeen ouderdomspensioen heeft gevolgen voor gepensioneerden op wier pensioen AOW-inbouw plaatsvindt. De voorgestelde maatregel is erop gericht om de negatieve effecten van de verhoging van de AOW te voorkomen.

De nieuwe fiscale maatregelen leiden, vanwege de koppelingssystematiek in de AOW, onder andere tot een stijging met 5% van de bruto-AOW-bedragen. Deze stijging is aanzienlijk meer dan de stijging die zich zonder wijziging van het fiscale stelsel zou voordoen. Dit is eveneens aanzienlijk meer dan de stijging van 3,4% die gemiddeld wordt geraamd voor op de AOW aanvullende pensioenen.

Uit onderzoek blijkt dat deze bijzondere stijging van de AOW-bedragen in combinatie met de ten aanzien van de overzeese pensioenen en toeslagen gehanteerde inbouwmethodiek, tot een achteruitgang van het totale pensioeninkomen kan leiden.

Gepensioneerden zouden bij de overgang van december 2000 naar januari 2001 dan worden geconfronteerd met een daling van hun netto-inkomen. Een dergelijke inkomensachteruitgang is ongewenst. Het kabinet heeft alle desbetreffende pensioenfondsen inmiddels verzocht maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat de bijzondere verhoging van de bruto AOW-bedragen zou leiden tot een verlaging van het aanvullende pensioen. Ten aanzien van de pensioenen van overheidswerknemers heeft de Stichting Pensioenfonds ABP inmiddels maatregelen genomen. De aanspraken van de overzeese gepensioneerden volgen zo veel mogelijk de pensioenaanspraken van de overheidswerknemers in de sector Rijk. Daarom zijn de door de Stichting Pensioenfonds ABP ten aanzien van laatstbedoelde overheidswerknemers genomen maatregelen op overeenkomstige wijze overgenomen.

Het gaat daarbij om het voorkomen van afroming van de verhoging van het AOW-pensioen per 1 januari 2001. Dit gebeurt door het feitelijk blijven hanteren van de zogenoemde «voor-Oortse» AOW-bedragen bij de AOW-inbouw. Daartoe wordt de mogelijkheid gecreëerd om nadere regels te stellen met betrekking tot het bij de inbouw van het algemeen ouderdomspensioen in het overzees pensioen te hanteren bedrag. Die nadere regels zullen zijn gericht op een correctie op de zogenoemde«vóór-Oortse» AOW/Anw-bedragen, die worden gehanteerd bij de berekening van de beperking (inbouw) van het overzees pensioen. Hiermee wordt voorkomen dat de verhoging van de AOW/Anw-uitkering zou leiden tot een lager aanvullend pensioen.

Tot 1 januari 2005 zal deze correctie van het zogenoemde «vóór-Oortse» AOW/Anw-bedrag telkens met de verandering van de AOW-bedragen muteren. Vanaf 1 januari 2005 is de invloed vanuit de Wet aanpassing uitkeringen overhevelingstoeslag uitgewerkt en zal deze correctiefactor structureel zijn. Omdat deze maatregel erop gericht is het oude inbouwniveau te handhaven zodat de hoogte van het (aanvullende) pensioen of de (aanvullende) uitkering niet wijzigt, zijn er geen extra kosten aan verbonden.

De derde maatregel is gericht op het actualiseren van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956, de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960, de Wet van 25 mei 1962, houdende instelling van een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea, de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps en de Garantiewet Surinaamse pensioenen, in verband met het vervallen per 1 juli 1996 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet en de inwerkingtreding van de Algemene nabestaandenwet (Anw) per die datum.

Deze maatregel omvat tevens de reparatie van het zo genoemde «Anw-gat» in de desbetreffende regelingen. Doordat de Algemene nabestaandenwet ten opzichte van de Algemene Weduwen- en Wezenwet voor bepaalde nabestaanden een achteruitgang betekende, hebben sociale partners voor de nabestaanden van overheidswerknemers die werkzaam zijn bij de sector Rijk, aanspraken over compensatie gemaakt, de zogenoemde «reparatie van het Anw-gat». De thans voorgestelde maatregelen zijn een pendant van de betreffende artikelen over compenserende aanspraken in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

De reparatie van het Anw-gat voor de totale in aanmerking komende populatie van 122 weduwen – waarvan de jongste in het jaar 2009 65 jaar wordt – met terugwerkende kracht tot en met onderscheidenlijk 1 juli 1996 en 1 januari 1998 betekent maximaal een extra kostenpost van naar schatting f 892 000,–. Uitgaande van een invoering in het jaar 2001, valt genoemd bedrag uiteen in een éénmalige uitgave van f 600 000,– en structureel aflopende uitgaven, verdeeld over de jaren 2002 tot en met 2009, van in totaal f 292 000,–.

De vierde maatregel betreft de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 en is gericht op het volgen van de wijziging die, in het kader van de Wet van 21 december 1995 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en enkele andere wetten (Stb. 1995, 696) ten aanzien van het moment van beëindigen van het recht op uitkering in verband met overlijden, in onder andere de AOW, de AWW en nadien in de Anw zijn doorgevoerd. Vóór de invoering van die maatregel eindigde het recht op een dergelijke uitkering met het einde van de maand waarin een belanghebbende overleed. Tegenwoordig eindigt het recht met ingang van de dag na overlijden. De thans voorgestelde maatregel heeft betrekking op de daardoor kortere samenlooptijd van pensioen met een AOW- of een AWW- respectievelijk Anw-uitkering. Het voorstel beoogt de inbouw in voorkomend geval ook over een deel van een maand toe te kunnen passen. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van het totale pensioeninkomen, omdat de betaling van het pensioen of de uitkering vanaf de dag na datum van overlijden tot het beëindigen ervan wegens het overlijden – veelal eindigt het recht aan het einde van de betreffende maand – dan onverminderd plaats kan vinden.

Aangezien deze laatste maatregel een verbetering van de rechtspositie betekent, kan hieraan zonder bezwaar een terugwerkende kracht worden gegeven tot en met 1 juli 1996.

De kosten verbonden aan deze maatregel worden voor het jaar 2000 begroot op circa f 225 000,–. In verband met het afnemende bestand gepensioneerden zal dit bedrag structureel aflopend zijn. Aangezien in de praktijk, vooruitlopende op regelgeving, echter reeds uitvoering wordt gegeven aan de onderhavige maatregel, levert deze geen extra kosten op.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het voorgestelde artikel 1 bevat in het eerste lid een algemene bepaling waardoor alle op 31 december 2000 lopende aanspraken waarop de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956, de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960, de Wet van 25 mei 1962, houdende instelling van een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea, de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps, de Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen dan wel de Garantiewet Surinaamse pensioenen van toepassing zijn, verhoogd worden met een toeslag. Deze toeslag dient ter compensatie van het wegvallen van de overhevelingstoeslag. Er zijn daarbij twee groepen personen te onderkennen. De groep die reeds voor 1 januari 1999 recht had op een toeslag en de groep die daarop vanaf 1 januari 1999 recht verkreeg. De eerste groep geniet een hoog percentage overhevelingstoeslag en krijgt het hoge percentage toeslag. Ten aanzien van de tweede groep geldt het lage percentage overhevelingstoeslag, zodat voor hen het lage percentage van toepassing is. De toeslagen zijn gemaximeerd op dezelfde maxima als die welke gelden in het kader van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen.

Ingevolge het tweede lid is de toeslag geen pensioen of uitkering.

In het derde lid wordt tenslotte geregeld dat in afwijking van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen bij koninklijk besluit regels zullen worden gesteld ten aanzien van de brutering van de pensioenaanspraken waarvan het recht na 31 december 2000 ontstaat en waarop de Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen van toepassing is. Deze bepaling is nodig omdat de betreffende toeslagregeling een koninklijk besluit is en de te treffen nadere regels zullen worden getroffen in afwijking van een wet in formele zin (de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen).

Artikel 2

Dit artikel bevat wijzigingen van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956.

Onderdelen A en D

Deze onderdelen bevatten een redactionele verbetering van de artikelen 2, tweede lid, en 32, eerste lid.

Onderdelen B en C

Deze onderdelen bevatten het voorstel de artikelen 30b en 30c te laten vervallen. Deze artikelen regelen aanspraken over tijdvakken in het verleden en hebben thans geen functie meer. Zij zijn daarmee overbodig geworden.

Onderdeel E

Dit onderdeel bevat een actualisering van het eerste lid en een redactionele verbetering van het tweede lid van artikel 33.

Artikel 3

Dit artikel bevat wijzigingen van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960.

Onderdelen A, B en onderdeel F, punt 3

De voorgestelde wijziging van artikel 3, eerste lid, en artikel 4a, onderdeel c, heeft betrekking op de vierde maatregel genoemd in het algemeen deel van de toelichting en is gericht op het volgen van de wijzigingen die in het kader van Wet van 21 december 1995 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten (Stb. 1995, 696) ten aanzien van het moment van beëindigen van het recht op uitkering in verband met overlijden in onder andere de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet en nadien in de Algemene nabestaandenwet zijn doorgevoerd.

Dit effect wordt bereikt door de toevoeging van de bepaling dat de beperking van de betaling van het aan betrokkene toekomende pensioen bij samenloop ook «voor een deel van een maand» kan worden beperkt en het schrappen van de bepaling in artikel 4a, onderdeel c, dat het algemeen ouderdomspensioen waarop recht bestond op de dag van overlijden geacht wordt voort te duren tot het einde van de maand waarin het overlijden plaatsvond. Als resultaat hiervan wordt gedurende de periode liggende na de dag van overlijden tot het einde van de maand geen beperking toegepast.

Door de nieuwe inhoud van artikel 4a, onderdeel c, en de toevoeging van een nieuw vijfde lid aan artikel 10 wordt de bevoegdheid gecreëerd voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om nadere regels te stellen ten aanzien van de bij de beperking wegens samenloop met een algemeen ouderdomspensioen of een nabestaandenuitkering te hanteren bedragen. Dit heeft betrekking op de tweede maatregel genoemd in het algemeen deel van de toelichting. Op basis van deze bevoegdheid zullen regels kunnen worden gesteld gericht op het voorkomen van afroming van de verhoging van het AOW-pensioen per 1 januari 2001. Deze regels zijn gericht op een correctie van het «kopje» op het (voor-Oortse) AOW-bedrag, dat wordt gehanteerd bij de berekening van de korting op het aanvullend pensioen.

Onderdelen C, D, E, de punten 1 en 2 van onderdeel F, de onderdelen G, H, I, J, K, L, M, O, P en onderdeel R

Deze onderdelen hebben alle betrekking op verwijzingen naar de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Daarbij worden deze verwijzingen vervangen door verwijzingen naar de (relevante artikelen en begrippen uit de) Algemene nabestaandenwet of wordt, indien de verwijzingen naar de Algemene Weduwen- en Wezenwet nog een functie hebben – zoals in artikel 7, derde lid en artikel 22a, eerste lid – een verwijzing naar de Algemene nabestaandenwet toegevoegd.

Aangezien de Algemene nabestaandenwet op 1 juli 1996 in werking is getreden en er materieel geen gevolgen optreden kan zonder bezwaar voor de inwerkingtreding van dit onderdeel een terugwerkende kracht gelden tot en met 1 juli 1996.

Onderdelen N en T

Deze onderdelen betreffen een redactionele verbetering.

Onderdeel Q

Dit onderdeel heeft betrekking op de eerste maatregel genoemd in het algemeen deel van de toelichting. Het voorgestelde artikel 26a houdt verband met de afschaffing van de overhevelingstoeslag en introduceert een tijdelijke toelage met het oog op inkomensneutraliteit. Deze toelage is gelijk aan de ingevolge de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen voorgeschreven lage brutering in verband met het vervallen van de overhevelingstoeslag.

Met deze maatregel wordt dezelfde maatregel getroffen als welke door de Stichting Pensioenfonds ABP is getroffen ten aanzien van de pensioenen van gewezen overheidswerknemers van de sector Rijk. Deze koppeling sluit aan bij het in de derde afdeling van de Wet aanpassing pensioenvoorziening Bijstandkorps neergelegde beginsel dat wordt aangesloten bij de wijzigingen in de pensioenen van gewezen werknemers van de sector Rijk.

Onderdeel S

De na artikel 27 voorgestelde nieuwe artikelen 27a tot en met 27c betreffen de reparatie van het zo genoemde «Anw-gat». Doordat de Algemene nabestaandenwet ten opzichte van de Algemene Weduwen- en Wezenwet voor bepaalde nabestaanden een achteruitgang betekende, hebben sociale partners voor de nabestaanden van overheidswerknemers werkzaam bij de sector Rijk, compenserende aanspraken gemaakt, de zogenoemde reparatie van het Anw-gat. Deze reparatie is opgenomen in de artikelen 7.4a tot en met 7.4c van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Het voorgestelde artikel 27a is een pendant van het artikel 7.4b van het hiervoor bedoelde pensioenreglement en bevat ingevolge het eerste lid een toeslag voor de weduwe wier nabestaandenuitkering is verminderd wegens inkomsten uit of in verband met arbeid.

Het tweede lid regelt de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt per pensioentellend jaar 2,5% van het verschil tussen 75% van de toepasselijke algemene nabestaandenuitkering en de feitelijke, dus verminderde, algemene nabestaandenuitkering. De toeslag is gemaximeerd op 75% van de toepasselijke algemene nabestaandenuitkering en kan niet negatief zijn. De toeslag wordt telkens nader vastgesteld aan de hand van de ontwikkelingen van de algemene nabestaandenuitkering.

Het recht op toeslag ontstaat ingevolge het derde lid ambtshalve indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor een toeslag.

Het vierde lid regelt het einde van de toeslag. De toeslag vervalt op de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt of met ingang van de maand volgende op die waarin de weduwe hertrouwt of als partner wordt geregistreerd of aangemerkt, dan wel als ongehuwd samenwonend in de zin van de Algemene nabestaandenwet wordt aangemerkt. De toeslag wordt ingevolge het vijfde lid niet aangemerkt als pensioen.

Aan artikel 27a is in navolging van de ABP-pendant een terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 juli 1996.

Het voorgestelde artikel 27b is een pendant van het artikel 7.4c van het meergenoemde pensioenreglement en bevat ingevolge het eerste lid een toeslag voor de weduwe die op 1 januari 1998 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en wier algemene nabestaandenuitkering wordt verminderd wegens de omstandigheid dat zij vanaf een tijdstip voor 1 juli 1996 ononderbroken ongehuwd samenwoont met dezelfde persoon.

Het tweede lid regelt de hoogte van de toeslag. Deze bedraagt per pensioentellend jaar 2,5% van het verschil tussen 75% van de toepasselijke (dus niet verminderde) algemene nabestaandenuitkering en de verminderde algemene nabestaandenuitkering. De toeslag wordt telkens nader vastgesteld aan de hand van de ontwikkelingen van de algemene nabestaandenuitkering.

Het derde lid regelt het einde van een toeslag. De toeslag vervalt op de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt, of met ingang van de maand volgende op die waarin de weduwe trouwt of als partner wordt geregistreerd of aangemerkt, dan wel met ingang van de eerste dag van de maand waarin de vermindering wegens het samenwonen ongedaan wordt gemaakt.

Ingevolge het vierde lid ontstaat het recht op een toeslag ambtshalve indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor een toeslag en wordt de toeslag niet aangemerkt als pensioen.

Aan artikel 27b is in navolging van de ABP-pendant een terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 januari 1998.

Het voorgestelde artikel 27c regelt een beperking van het recht op een toeslag ingevolge de artikelen 27a en 27b ingeval van samenloop van meerdere pensioenen of uitkeringen. In dat geval worden de toeslagen evenredig verminderd. Het totaal van de toeslagen mag daarbij niet meer bedragen dan de maximaal op grond van de artikelen 27a en 27b toe te kennen toeslag.

Aan artikel 27c is in navolging van de ABP-pendant een terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 juli 1996.

Artikel 4

Dit artikel bevat wijzigingen van de Wet van 25 mei 1962, houdende instelling van een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea.

Onderdeel A

Dit artikel bevat het voorstel voor een redactionele verbetering van artikel 1.

Onderdeel B

Dit artikel bevat het voorstel voor een actualisering van artikel 23.

De verwijzingen in het eerste en derde lid, naar de Algemene Weduwen- en Wezenwet en – in het tweede lid – het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds worden daarbij vervangen door verwijzingen naar de Algemene nabestaandenwet en de Stichting Pensioenfonds ABP. Aangezien de Algemene nabestaandenwet op 1 juli 1996 in werking is getreden en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds op dat moment al was geprivatiseerd tot de Stichting Pensioenfonds ABP, is voor de in werkingtreding van dit onderdeel een terugwerkende kracht voorgesteld tot en met 1 juli 1996.

Het tweede lid kan vervallen. De betreffende bepaling is overbodig geworden met de inwerkingtreding van artikel 26a van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps.

Artikel 5

Dit artikel bevat wijzigingen van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps.

Onderdelen A, B, C, de punten 1 en 2 van onderdeel E, onderdeel F, punt 1a van onderdeel H, punt 1 van onderdeel I, onderdelen J, K, en L

Deze onderdelen hebben alle betrekking op verwijzingen naar de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Kortheidshalve verwijs ik naar de toelichting bij de overeenkomstige wijzigingen in onder meer onderdeel C van Artikel 3.

Onderdeel C en onderdeel E, punt 3

Het voorstel voor de toevoeging van een nieuw derde lid aan artikel 11 en een nieuw vierde lid aan artikel 17 behelst een pendant van het in Artikel 3 toegelichte voorstel in onderdeel B en in onderdeel F, punt 3. Kortheidshalve wordt naar die toelichting verwezen.

Onderdeel G

Het voorgestelde artikel 19a houdt verband met de afschaffing van de overhevelingstoeslag en houdt de introductie in van een tijdelijke toelage met het oog op inkomensneutraliteit. Het voorstel is een pendant van het voorstel voor een nieuw artikel 26a zoals toegelicht in onderdeel Q van Artikel 3. Kortheidshalve wordt naar die toelichting verwezen.

De voorgestelde artikelen 19b, 19c en 19d betreffen pendanten van de bij Artikel 3, onderdeel R, punt 2, voorgestelde nieuwe leden zes tot en met acht van artikel 27. Kortheidshalve wordt naar de toelichting bij dat artikelonderdeel verwezen.

Onderdelen M en N

Deze onderdelen bevatten een redactionele verbetering van de artikelen 27 en 27a, eerste lid.

Artikel 6

Dit artikel bevat wijzigingen van de Garantiewet Surinaamse pensioenen.

Onderdeel A

Dit onderdeel betreft een redactionele verbetering van artikel 1.

Onderdeel B

De voorgestelde wijziging van artikel 6 van betreft primair een verwijzing naar de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Deze verwijzingen worden vervangen door verwijzingen naar de Algemene nabestaandenwet.

Verder is de bestaande verwijzing in artikel 6 naar het artikel 27 van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 in overeenstemming gebracht met de aanpassing van dat laatste artikel zoals voorgesteld in Artikel 3 van deze wet. De vergoeding die overeenkomstig de vergoeding, bedoeld in artikel 27 van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960, onder omstandigheden in aanvulling op het pensioen wordt verleend, blijft onveranderd.

Anders dan de garantie voor de populatie van de Indisch gepensioneerden, waar een koppeling aan het aansprakenniveau van de pensioenaanspraken van gewezen overheidswerknemers werkzaam bij de sector Rijk als uitgangspunt is genomen, geldt ten aanzien van de Surinaamse gepensioneerde echter een garantie met betrekking tot de wisselkoers van de Surinaamse gulden en met betrekking tot het prijsindexcijfer ten tijde van de maand van vestiging in Nederland (of het prijsindexcijfer ten tijde van de maand waarin het recht op Surinaams pensioen wordt verkregen). De in de artikelen 27a tot en met 27c van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 voorgestelde reparatie van het Anw-gat voor de Indisch gepensioneerden die een uitbreiding betekent van het aansprakenniveau, past niet binnen de in de Garantiewet Surinaamse pensioenen neergelegde garanties en geldt derhalve niet voor de populatie Surinaams gepensioneerden.

Onderdeel C

Het voorgestelde nieuwe artikel 6a houdt verband met de afschaffing van de overhevelingstoeslag en houdt de introductie in van een tijdelijke toelage met het oog op inkomensneutraliteit. Het voorstel is een pendant van het voorstel voor een nieuw artikel 26a zoals toegelicht in onderdeel Q van Artikel 3. Kortheidshalve wordt naar die toelichting verwezen.

Artikel 7

Ingevolge dit artikel worden de bedragen van f 1 745,– respectievelijk f 4 555,– per jaar, genoemd in Artikel 1, en in de wetten genoemd in Artikel 3, onderdeel Q, Artikel 5, onderdeel G, Artikel 6, onderdeel C, van deze wet aangepast aan de komst van de Euro in 1 januari 2002.

Artikel 8

Dit artikel regelt de afstemming met de in voorbereiding zijnde Aanpassingswet Euro van de in de onderdelen B en C van Artikel 2 voorgestelde wijzigingen in de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956. Ingevolge de Aanpassingswet Euro zullen de betreffende artikelen namelijk komen te vervallen.

Artikel 9

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen. De wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Voor zover de maatregelen verband houden met de fiscale maatregelen werken deze terug tot en met 1 januari 2001. Aan de maatregelen die verband houden met de reparatie van het Anw-gat is dezelfde terugwerkende kracht gegeven als aan die welke geldt voor de overeenkomstige maatregelen die ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP gelden voor de nagelaten betrekkingen van gewezen overheidswerknemers in de sector Rijk. Dat is onderscheidenlijk 1 januari 1998 en 1 juli 1996. Deze terugwerkende kracht kan zonder bezwaar worden toegepast omdat de maatregelen de belanghebbenden geen nadeel berokkenen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven