27 673
Wijziging van de Kieswet, houdende verlenging van de duur van de stemming tot negen uur 's avonds alsmede regeling van diverse andere onderwerpen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 september 2001

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de Tweede Kamer met betrekking tot onderhavig wetsvoorstel. Het heeft mij verheugd dat de leden van de PvdA-fractie met waardering hebben kennisgenomen van het voorstel. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal opmerkingen en vragen over de verlenging van de openingstijd en over de eerdere samenkomst na verkiezingen. Deze leden hebben met instemming kennisgenomen van de andere, technische wijzigingen. Het verheugt mij te vernemen dat de leden van de CDA-fractie het een goede zaak achten dat de Kieswet wordt aangepast en daardoor beter aansluit bij de huidige tijd. De leden van de fracties van D66, de ChristenUnie en de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen de waarde van onderdelen inzien, maar hebben daarnaast nog vragen bij enkele punten. Ook de leden van de SGP-fractie wensen bij enkele onderdelen vragen te stellen en opmerkingen te maken.

De leden van de PvdA-fractie stellen de combinatie van raads- en statenverkiezingen aan de orde. Zij vragen of de regering bij deze wijziging van de Kieswet heeft overwogen de combinatie van stemmingen in te voeren. Dat is niet het geval. Bij brief van 8 mei 2000, kenmerk CW00/U65265, heb ik namens het kabinet aan de Tweede Kamer medegedeeld, dat het voornemen om raads- en statenverkiezingen te combineren niet verder uitgevoerd zou worden. Het kabinet heeft daarnaast bij zijn reactie op het rapport van de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie hetzelfde standpunt over dit onderwerp ingenomen (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 VII, nr. 42, blz. 37). Ik volsta hier met een verwijzing naar dat standpunt.

2. Verlenging van de duur van de stemming

Het heeft mij verheugd te vernemen dat de leden van de fracties van PvdA, VVD en D66 in beginsel positief staan tegenover het voorstel om de openingstijden van de stembureaus met een uur te verlengen. De leden van het CDA vragen waarom de regering andere maatregelen waarmee de serviceverlening aan de burger uitgebreid worden, niet verder uitwerkt. De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen instemmen met de doelstelling achter de verruiming, maar wijzen ook op verschillende bezwaren die kleven aan de verlengde openstelling. De leden van de fractie van de SGP vragen naar de precieze argumentatie achter dit voorstel.

De leden van de PvdA vragen ten aanzien van de verlenging van de openingstijden hoe de regering tot de conclusie komt dat door de verlenging van de openingstijden sinds 1997 de opkomst niet is gestegen. Dat de opkomst vanaf 1986 niet is gestegen, ontleent de regering aan de cijfers uit het NKO-onderzoek en gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor de Tweede-Kamerverkiezingen luidden de opkomstpercentages als volgt:

1986 85,8%

1989 80,3%

1994 78,8%

1998 73,3%

Uit het NKO-onderzoek1 valt niet rechtstreeks af te leiden dat de opkomst relatief gestegen is door de specifieke maatregel van een verlengde openingstijd. Wel blijkt uit dit onderzoek dat door een beduidend percentage van de ondervraagden de voorkeur wordt gegeven aan een verdere verlenging van de openingstijden. Zoals ook aangegeven is in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1996–97, 25 227, nr. 3) bij het voorstel waarbij de openingstijd werd verlengd van zeven naar acht uur 's avonds, betreft het een maatregel die als serviceverlening aan de burger moet worden gezien. Deze nieuwe verruiming van acht uur 's avonds naar negen uur 's avonds moet ook in dit licht worden bezien. Dat de opkomst hiermee kan worden vergroot of dat hiermee kan worden voorkomen dat de opkomst (verder) afneemt, kan als een mogelijk gunstig neveneffect worden beschouwd.

In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over het verruimen van de mogelijkheden om de stem uit te brengen, bijvoorbeeld door middel van het briefstemmen, geef ik aan dat het briefstemmen voorbehouden blijft aan Nederlanders die buiten Nederland woonachtig zijn of die op de dag van de stemming wegens beroep of werkzaamheden buiten Nederland zullen verblijven. Het project Kiezen op Afstand heeft tot doel te onderzoeken welke voordelen het gebruik van ICT kan hebben voor het kiesproces. In dat kader is het niet logisch briefstemmen daarvan als voorloper te beschouwen.

Zowel de leden van de VVD-fractie, als de leden van de CDA-fractie en de D66-fractie geven aan dat een verlengde openingstijd als bezwaar met zich brengt dat de leden van de stembureaus lange werkdagen maken. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit wel in overeenstemming is met de Arbeidstijdenwet en de Arbowet. Met het oog op de langere werktijden vragen de leden van de VVD-fractie, CDA-fractie en D66-fractie naar de mogelijkheid om meer stembureauleden te benoemen die elkaar kunnen afwisselen. De huidige regelgeving biedt ruimte aan burgemeester en wethouder om meerdere plaatsvervangend leden te benoemen voor een stembureau. Indien gewenst kunnen er door de leden en de plaatsvervangend leden afspraken gemaakt worden over vervanging van de leden. Ik zal de gemeentebesturen in een circulaire die aan alle gemeenten zal worden gezonden naar aanleiding van deze wetswijziging op de hoogte brengen van deze mogelijkheid. Overigens merk ik op dat de stemming ten opzichte van de laatstgehouden verkiezing met een uur wordt verlengd, maar dat in vergelijking met enkele jaren geleden de werktijd van de stembureauleden eerder afgenomen is dan toegenomen; dit als gevolg van het gebruik van stemmachines in een overgroot deel, te weten 90%, van de gemeenten.

De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens, met het oog op een spreiding van de werk- en reistijden in niet alleen de avonduren, maar ook de ochtenduren, naar een vervroeging van de openingstijden naar bijvoorbeeld 7.30 uur. Ik merk hierover op dat uit het onderzoek van het NKO bleek, dat slechts een kleine meerderheid van de geïnterviewden aangaf behoefte te hebben aan een eerdere openstelling. Een eerdere openstelling levert ook bezwaren op van praktische aard. De leden van het stembureau dienen ongeveer een uur voor opening van het stembureau aanwezig te zijn om het stembureau in gereedheid te brengen en indien er met stemmachines wordt gestemd, de stemmachine klaar te maken voor gebruik, waartoe een testprogramma moet worden doorlopen. Indien de aanvangstijd van de stemming wordt vervroegd, betekent dit dat de leden nog vroeger aanwezig dienen te zijn in het stemlokaal, hetgeen ik bezwaarlijk acht.

De leden van de fracties van VVD en CDA stellen de belastbaarheid van de vergoedingen die leden van stembureaus voor hun werkzaamheden ontvangen aan de orde. De leden van de VVD-fractie wijzen in dit verband op de bij de begroting voor 2001 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanvaarde motie-Luchtenveld/Rietkerk (kamerstukken II 2000/01, 27 400 VII, nr. 12). Ik verwijs deze leden naar de brief over dit onderwerp, die ik op 13 augustus jl. mede namens de Staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb gezonden.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie of de regering het voornemen heeft om te bevorderen dat de vergoeding die stembureauleden ontvangen, wordt verhoogd. De gemeenten ontvangen een algemene uitkering uit het gemeentefonds terzake van de organisatie van de verkiezingen. Daaruit wordt mede de organisatie van de verkiezingen betaald. Het is aan de gemeenten om te bepalen hoe men deze gelden aanwendt.

De leden van de fractie van het CDA en de ChristenUnie vragen waarom andere maatregelen die de opkomst zouden kunnen bevorderen, zoals gebruik maken van volmachtstemmen, stemmen in een stembureau naar keuze, gebruikmaking van een mobiel stembureau en het verplicht vrijgeven van werknemers die willen stemmen, niet verder zijn uitgewerkt. Zoals ook reeds is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet, houdende verlenging van de duur van de stemming tot acht uur 's avonds, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen (Kamerstukken II, 1996–97, 25 227, nr. 5) hecht ik er aan dat zoveel mogelijk kiezers in persoon aan de stemming deelnemen. Indien dat voor een kiezer echter onmogelijk is, kan hij een volmacht verlenen aan een andere kiezer om voor hem zijn stem uit te brengen. In de Kieswet is bepaald dat iedere kiezer maximaal 2 volmachtstemmen kan uitbrengen. Een verdere verruiming van het volmachtstemmen naar een hoger aantal, acht ik niet wenselijk. Bij de Kieswetherziening in 1989 en vervolgens bij de wet van 30 september 1993 tot wijziging van de Kieswet (tegengaan van het ronselen van volmachtstemmen en enige andere wijzigingen, Stb. 544) is de regeling van het stemmen bij volmacht juist aangescherpt om het ronselen van volmachtstemmen tegen te gaan.

Ook kent de Kieswet al de door de leden van de CDA-fractie als alternatief voor verlengde openingstijden aangehaalde mogelijkheden om met een kiezerspas te stemmen (artikel K 1) en om een mobiel stembureau in te richten (artikel K 13). Ook het door de leden van de fractie van de ChristenUnie genoemde alternatief om werkgevers te verplichten werknemers vrijaf te geven om hun stem uit te brengen, is reeds in de Kieswet neergelegd. Artikel J 10 bepaalt hiertoe dat de werkgever de werknemer twee uur vrij moet geven, indien de werknemer niet buiten de vastgestelde werktijden zijn stem kan uitbrengen. Gezien de voorgestelde verlenging van de openingstijden, acht ik het niet nodig deze maatregel te verruimen.

De leden van de fractie van het CDA en de SGP geven aan dat de verlenging van de openingstijd bij de vorige verkiezing naar acht uur 's avonds niet heeft geleid tot hogere opkomstpercentages. Deze leden merken op dat de regering heeft aangegeven dat dit ook niet het eerste oogmerk is, maar dat het gezien dient te worden in het licht van serviceverlening aan de burger. Deze leden vragen zich echter af aan welke groep kiesgerechtigden bij de vorige verkiezingen een dienst is bewezen en hoe groot de groep kiesgerechtigden is die een voorkeur heeft voor een langere openstelling van de stembureaus. Uit het NKO-onderzoek valt niet rechtstreeks af te leiden welk percentage kiezers gebruik heeft gemaakt van de verlengde openingstijd. Wel blijkt uit dit onderzoek dat er door een beduidend percentage van de ondervraagden, te weten 16%, de voorkeur aan een verdere verlenging van de openingstijden wordt gegeven. In reactie op de vraag van de leden van de fractie van de SGP of bij dit NKO-onderzoek ook gevraagd is naar het gebruik van de verlengde openingstijd kan ik aangeven dat niet specifiek gevraagd is naar het gebruik van de toen ingevoerde verlenging van zeven naar acht uur. Ten behoeve van het NKO-onderzoek worden echter zowel stemmers als niet-stemmers geïnterviewd.

Ik ben verheugd te vernemen dat de leden van de fractie van D66 positief staan tegenover een verlenging van de openingstijden van het stembureau. Deze leden merken echter op dat een verlenging van openingstijden met nog een extra uur tot 22.00 een nog grotere serviceverlening aan de burger zou zijn en ook mogelijke positieve effecten zou kunnen hebben op de opkomst. Deze leden vragen of niet nu reeds een verdere verlenging tot 22.00 in de Kieswet zou moeten worden neergelegd, ook om te voorkomen dat de Kieswet over enige tijd weer op dit punt zou moeten worden gewijzigd. Ik ben van mening dat een verlenging van de stemming tot tien uur 's avonds het risico in zich bergt dat de officieuze verkiezingsuitslag niet meer op de avond van de verkiezingsdag beschikbaar is. Daarnaast is het huidige voorstel tot verlenging ingegeven vanuit extra service aan de burger en niet zozeer vanwege opkomstverhoging. Ondanks toegenomen mobiliteit en veranderde reisen werktijden mag aangenomen worden, dat burgers redelijkerwijs hun stem kunnen uitbrengen voor negen uur 's avonds. Om deze redenen acht ik nog een extra uur verlenging ongewenst en ook niet nodig.

De leden van de D66-fractie geven aan dat zij veel meer positief effect verwachten van verruiming van de mogelijkheden om op fysieke wijze de stem uit te brengen en op den duur van de mogelijkheden om op elektronische wijze te kunnen gaan stemmen via internet. Deze leden vragen wanneer de eerste proeven met Kiezen op Afstand starten. Zoals de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en ik in een gezamenlijke brief van 29 mei 2001 (kenmerk BPR2001/U70 669) aan de Tweede Kamer over de voortgang van het project Kiezen op Afstand (KoA) hebben aangegeven, is in Kiezen op Afstand het volgende voorzien aan proeven of verkiezingen.

In 2002 zullen tijdens schaduwverkiezingen bij de gemeenteraadsverkiezingen (6 maart 2002) of bij de Tweede-Kamerverkiezingen (15 mei 2002) elementen van KoA worden beproefd. Naast de schaduwverkiezingen zullen gedurende 2002 de voor KoA ontwikkelde systemen aan verschillende testen worden onderworpen om er zeker van te zijn dat in 2003 een experiment (waarbij de uitgebrachte stemmen ook meetellen) kan plaatsvinden. Die proeven en testen zullen niet alleen betrekking hebben op de meer technische aspecten, maar ook op de organisatie (zowel de voorbereiding als de uitvoering) van het stemproces.

Bij de verkiezingen voor provinciale staten (11 maart 2003) is een experiment gepland waarbij de uitgebrachte stemmen daadwerkelijk meetellen voor de verkiezingen.

De leden van de D66-fractie hebben tevens aangegeven van de regering te willen vernemen of zij nog andere opkomstbevorderende maatregelen neemt om bepaalde doelgroepen te stimuleren te gaan stemmen. Zoals ook het geval was bij de verkiezingen in 1998–1999 zal ik ook gedurende de komende verkiezingsperiode een voorlichtingscampagne voeren. Deze campagne richt zich op kennisvermeerdering met betrekking tot het kiesrecht onder de kiesgerechtigden (wanneer zijn er verkiezingen, tot hoe laat kan er gestemd worden, hoe kan gebruik gemaakt worden van een volmachtstem etc.) en dient ook ter onderstreping van het belang om vooral gebruik te maken van het stemrecht. Specifieke doelgroepen binnen deze campagne zijn onder andere de jongeren tussen 18 en 24 jaar, allochtone kiezers en lageropgeleiden.

Deze leden vragen vervolgens of berichtgeving in avondjournaals (zoals exitpolls) niet op enigerlei wijze van invloed zullen zijn op het stemgedrag of de opkomstbereidheid van degenen die nog zullen gaan stemmen. Deze leden vragen de regering aan te geven wat de huidige regels op dit punt zijn. Zij vragen tevens of een verbod van exitpolls tot de sluitingstijd van stembureaus niet gewenst is. De Kieswet kent geen bepalingen over exitpolls. Indien gemeenten toestaan dat bij hun stembureau een exitpoll wordt gehouden, geschiedt dit onder de nadrukkelijke voorwaarde dat geen tussentijdse uitslagen bekend of openbaar gemaakt mogen worden voor de sluiting van de stembureaus. De exitpoll mag ook niet plaatsvinden in het stembureau zelf, maar dient in een andere ruimte plaats te vinden. Wel worden er tussentijds schattingen gemaakt over het opkomstpercentage. Het is mij niet bekend dat er zich een situatie voorgedaan waarbij op de dag van de stemming tussentijdse voorspellingen zijn gedaan over de uitslag op basis van exitpolls.

De leden van de ChristenUnie geven aan dat een verlengde openstelling tot gevolg heeft dat de uitslag van de stemming ook later bekend is. Deze leden geven aan dat de Kiesraad in 1994 heeft voorgesteld, indien de openingstijden verlengd zouden worden, iedere gemeente te verplichten op elektronische wijze te stemmen. Deze leden vragen de regering een inhoudelijk reactie te geven op dat voorstel. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet, houdende verlenging van de duur van de stemming tot acht uur 's avonds, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen (Kamerstukken II, 1996–97, 25 227, nr. 3) is reeds aangegeven dat voor het verruimen van de openingstijden niet noodzakelijkerwijs gewacht hoeft te worden totdat in alle gemeenten op elektronische wijze gestemd wordt. Zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven bij het hierboven genoemde wetsvoorstel hangt het tijdstip waarop het ANP de uitslag van een gemeente ontvangt, niet alleen af van het feit of er handmatig of met behulp van stemmachines is gestemd, maar tevens van de procedure die de gemeente hanteert bij de verwerking van de uitslag. Ik ben echter met de leden van de ChristenUnie van mening dat mogelijke bezwaren van een verlengde openingstijd kunnen worden ondervangen door het stemproces volledig geautomatiseerd te laten plaatsvinden. Het staat de gemeenten vrij zelf invulling te geven aan de wijze waarop zij de verkiezingen organiseren, hetzij door middel van gebruik van een stemmachine dan wel door stemming op de handmatige wijze, met stembiljet, potlood en stembus. Gemeenten krijgen uit het Gemeentefonds een algemene uitkering, waarmee zij ook de verkiezingen moeten bekostigen. Ik ben niet voornemens gemeenten voor te schrijven welke methode van stemmen zij dienen te gebruiken. Daarbij merk ik wel op dat inmiddels 90% van de kiezers stemt op elektronische wijze. Onlangs heeft de gemeente Rotterdam als één na laatste van de grote gemeenten besloten over te gaan op het gebruik van stemmachines bij stemming. Alleen in Amsterdam en enkele kleinere gemeenten wordt nog handmatig gestemd.

3. Verkorting van de termijn van aantreden van nieuwe kamerleden

De leden van de PvdA-fractie vragen of er op korte termijn geen absoluut zekere authenticiteit valt te bereiken bij gebruikmaking van elektronische gegevensuitwisseling ten behoeve van de vaststelling van de verkiezingsuitslag. Ik hecht evenals de leden van de PvdA-fractie aan een voortvarende, maar uiterst zorgvuldige vaststelling van de uitslag. De mogelijkheden van een geheel betrouwbare elektronische uitwisseling van gegevens wordt op dit moment in het kader van Kiezen op Afstand nog onderzocht.

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD vragen de regering in te gaan op mogelijkheden om de vaststelling van de uitslag van de verkiezing nog verder te versnellen dan thans in het wetsvoorstel is neergelegd. Ik ben van mening dat bij de vaststelling van de uitslag van de verkiezingen uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. In de memorie van toelichting bij het onderhavig wetsvoorstel is dit ook uiteengezet. De vaststelling van de uitslag door de Kiesraad vergt ten minste vijf dagen. In zijn advies van 20 november 2000 geeft de Kiesraad ook aan, nadrukkelijk in te stemmen met het uitgangspunt dat de vaststelling van de uitslag niet eerder dan op de vijfde dag na de stemming kan plaatsvinden. De periode van vijf dagen laat zich als volgt verklaren. Op de tweede dag na de stemming (vrijdag) vergaderen de hoofdstembureaus om de uitslag voor hun kieskring te berekenen. Ingevolge artikel O 1 van de Kieswet dient het hoofdstembureau op de tweede dag na die van de stemming zitting te houden tot vastelling van de uitslag. Een vervroeging van deze zitting voor alle hoofdstembureaus is niet mogelijk, omdat de donderdag na de stemming nodig is om via de betrokken burgemeesters de gegevens van de stembureaus te verkrijgen en te verwerken, alsmede zonodig contact op te nemen met de gemeenten over eventuele onduidelijkheden. Deze tijd is ook noodzakelijk om eventuele ingewikkelder kwesties op te kunnen lossen. De stembureaus verrichten op de avond van de stemming een aantal handelingen ter voorbereiding van de uitslagberekening door het hoofdstembureau (met name artt. N 1 tot en met N 10 Kieswet). De voorzitter van het hoofdstembureau zendt terstond een afschrift van het proces-verbaal naar de voorzitter van de Kiesraad (artikel O 4, eerste lid, Kieswet). Deze kan de processen-verbaal nog op dezelfde dag (vrijdag) ontvangen en doorgaans ook op die dag beginnen met het berekenen van de uitslag. De Kiesraad gebruikt het weekend zo nodig om contact op te nemen met hoofdstembureaus en gemeenten over eventuele onduidelijkheden en vergissingen. Daarbij moet vermeld worden dat het soms tijd en moeite kost om in het weekend de noodzakelijke informatie van de gemeenten te verkrijgen.

De Kiesraad heeft dan ook de maandagochtend daarna nodig om nog eventuele problemen op te lossen of navraag te doen bij bijvoorbeeld de hoofdstembureaus naar onduidelijkheden. Niet eerder dan op maandagmiddag, de vijfde dag na de stemming, kan de uitslag door de Kiesraad worden vastgesteld. Het is dus niet mogelijk om zoals de leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie voorstelden reeds op vrijdagmiddag een openbare zitting te hebben waarin de Kiesraad de uitslag bekend maakt.

In zijn brief van 30 januari 2001, kenmerk KR01/102421, heeft de Kiesraad op mijn verzoek een reactie gegeven op de notitie van de commissie voor de Geloofsbrieven van 14 november 2000 betreffende de termijn tussen stemming en eerste samenkomst van de nieuwe Tweede Kamer. Daarin geeft de Kiesraad de werkzaamheden weer vanaf de dag van de stemming tot en met de dag van de vaststelling van de uitslag. Dit komt overeen met hetgeen hierboven staat beschreven. De Kiesraad geeft echter aan dat hij tot de conclusie komt dat de enige tijdwinst die kan worden behaald in de termijn tussen stemming en bekendmaking van de verkiezingsuitslag door de Kiesraad, zonder dat de zorgvuldigheid ernstig geweld wordt aangedaan, is gelegen in de periode die aanvangt als alle processen-verbaal van de hoofdstembureaus bij de Kiesraad ontvangen zijn. Indien verzekerd kan worden, dat op zaterdagochtend in alle gemeenten verkiezingsfunctionarissen bereikbaar zijn, die gegevens kunnen verstrekken, zou – aangenomen dat de kwesties waarover nog nader contact nodig is, eenvoudig en snel kunnen worden opgelost- in de loop van de zaterdagmiddag de verkiezingsuitslag kunnen worden bekendgemaakt in een openbare zitting van de Kiesraad. Ik merk op dat gemeentehuizen in principe op zaterdagen niet zijn geopend. In de verkiezingstijd zijn er echter afspraken met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Kiesraad en gemeenten over de bereikbaarheid van in ieder geval de negentien hoofdstembureaus. Het door de Kiesraad aangedragen alternatief betekent, naar mijn mening, wel dat er geen enkele ruimte meer aanwezig is om wat meer ingewikkelder kwesties of onduidelijkheden op te lossen. Gezien het belang van een zorgvuldige procedure omtrent de vaststelling van de uitslag en de toelating van de nieuwe leden, acht ik dit geen goede zaak en is een periode van acht dagen tussen de dag van stemming en de eerste samenkomst een uiterst minimum.

De leden van de PvdA-fractie vragen in het licht van een versnelling van het in het wetsvoorstel neergelegde of de regering niet van mening is dat kandidaat Tweede-Kamerleden de benodigde papieren op orde dienen te hebben. Dit is echter geen verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar van de politieke partijen en de individuele kandidaten. In de praktijk blijkt wel dat dit altijd spoedig verloopt.

In zijn reactie van 30 januari 2001, kenmerk KR01/102421, op de brief van de commissie voor het Geloofsbrievenonderzoek heeft de Kiesraad als ander alternatief voor een mogelijke versnelling aangegeven dat de stemming niet meer op een woensdag, maar op een maandag of een dinsdag gehouden kan worden. De Kiesraad geeft aan dat de uitslag dan mogelijk sneller bekend gemaakt zou kunnen worden, omdat in de praktijk blijkt dat het op doordeweekse dagen eenvoudiger is nog ontbrekende gegevens bij de gemeenten te achterhalen of te overleggen over gegevens. De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, het CDA en D66, vragen de regering om aandacht te besteden aan het alternatief om de dag van stemming te verplaatsen van woensdag naar maandag. Ik merk op dat de Kiesraad dit alternatief heeft aangedragen als mogelijkheid, indien de Kiesraad geacht zou worden de uitslag op de derde dag na stemming bekend te maken. Het betreft dus niet de eerste voorkeur van de Raad. Ook geeft de Raad aan dat de beschikbaarheid van schoollokalen voor stembureaus een punt van aandacht is bij het houden van de stemming op een andere dag dan de woensdag. Dit mag, zoals de leden van de VVD-fractie aangeven, niet van doorslaggevend belang zijn, maar het blijft een feit dat gemeenten voor het inrichten van hun stembureau vaak gebruik maken van lokalen in scholen en dat dat op woensdagen minder problemen kan opleveren dan op andere dagen. Belangrijk ander argument om verkiezingen niet op een maandag te houden is dat de voorbereidingen voor de verkiezingen dan in het weekend zouden moeten plaats vinden. De stemlokalen worden altijd de dag voor de stemming ingericht. In dit geval zou dat betekenen dat reeds op zaterdag stembureaus ingericht dienen te worden. Dit betekent een extra belasting voor het gemeentelijk personeel. Verder levert dit problemen van praktische aard op. In 90% van de Nederlandse gemeenten wordt gestemd met stemmachines. Dit is kostbare apparatuur die niet een dag lang in een onbeheerd wijkgebouw of schoollokaal neergezet kan worden. Daarnaast worden ook kerkgebouwen ingericht als stemlokaal. Het is niet mogelijk een kerkgebouw als stemlokaal in te richten op zaterdag, dat op zondag nog gebruikt dient te worden voor kerkgangers. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat, indien de stemming voor de Tweede Kamer als gevolg van een stemming voor de gemeenteraad in hetzelfde jaar, plaatsvindt in mei, de dag van stemming samenvalt met de tweede Pinksterdag, met alle consequenties vandien. Op grond van bovenstaande argumenten acht ik een verplaatsing van de dag van stemming naar maandag zoals voorgesteld door de leden van deze fracties niet wenselijk.

De leden van de VVD-fractie informeren of is overwogen om de termijn van de eerste samenkomst van de nieuwe gemeenteraad na de raadsverkiezingen verder te vervroegen. In het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur is weliswaar reeds een vervroeging voorgesteld, de aan het woord zijnde leden vragen zich af waarom is afgezien van een verdere vervroeging toch acht dagen; de termijn die geldt voor de eerste samenkomst van de nieuwgekozen Tweede Kamer. Het is niet mogelijk om de voor de eerste samenkomst van de Tweede Kamer geldende termijn van acht dagen ook te hanteren voor de eerste samenkomst van de gemeenteraad en die van provinciale staten. Dit heeft te maken met het feit dat op decentraal niveau beroep openstaat op de Afdeling rechtspraak van de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van de nieuwe raad; op nationaal niveau ontbreekt een dergelijke beroepsmogelijkheid, waardoor de termijn van de eerste samenkomst korter kan zijn. Op dit onderwerp ben ik ook ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur (Kamerstukken II 2000/01, 27 751, nr. 5).

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering van opvatting is dat artikel 64, derde lid van de Grondwet zich verzet tegen een eventuele samenkomst van de Kamer in oude samenstelling gedurende de ochtenduren en de nieuwe Tweede Kamer op een later tijdstip op diezelfde dag. Artikel 64, derde lid van de Grondwet verzet zich daar niet tegen. In artikel C 3 van de Kieswet is uitvoering gegeven aan deze bepaling. Daar is er voor gekozen om de oude Kamer te laten af treden met de ingang van de dag waarop de nieuwe kamer voor het eerst samenkomst. Indien uitvoering gegeven zou worden aan het voorstel om de kamer in oude samenstelling 's ochtends bijeen te laten komen en de Kamer in nieuwe samenstelling diezelfde dag 's middags, dan dient in de Kieswet in artikel C 3 een nadere tijdsaanduiding opgenomen te worden.

De leden van de ChristenUnie vragen of een versnelling van de installatietermijn niet zal leiden tot fouten bij de vaststelling van de uitslag. Zij vragen naar de consequenties van een fout in de procedure. Ik hecht aan een uiterst zorgvuldige procedure omtrent vaststelling van de uitslag. Zoals ik in de memorie van toelichting bij onderhavig wetsvoorstel heb aangegeven, acht ik het niet onmogelijk dat uitgaande van een stemming op woensdag de gehele procedure in acht dagen wordt doorlopen. Ik ben van mening dat dit wel het uiterste minimum is. Met de Kiesraad ben ik van mening dat de kans op fouten aanwezig is. Dit is in de laatste tientallen jaren slechts eenmaal voorgekomen, in 1998. Indien de uitslag in zijn geheel niet vast staat, zal de eerste samenkomst door moeten schuiven. Indien een gedeelte van de uitslag nog niet vast staat en daardoor niet alle leden benoemd kunnen worden, zullen de leden waarover geen twijfel bestaat, benoemd kunnen worden en hun eerste samenkomst kunnen hebben; andere leden kunnen dan later worden benoemd. Dat is in de huidige situatie ook het geval.

De leden van de fractie van de SGP vragen welke inhoudelijke argumenten de regering ertoe hebben gebracht de termijn tussen stemming en eerste samenkomst te verkorten. Zoals hierboven reeds aangegeven hecht ik aan een zorgvuldige procedure. Ik ben van mening dat in het voorstel dat thans door mij is neergelegd, die zorgvuldigheid ook wordt betracht. Een voordeel van een snellere toelating van de nieuwe leden is echter, zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting bij onderhavig wetsvoorstel, dat de Tweede Kamer kort na de verkiezingen een debat kan houden over de (in)formatie. Op de vraag van deze leden of de voorgestelde verkorting ertoe leidt dat ambtenaren ook op zondag beschikbaar moeten zijn, geef ik aan dat de werkzaamheden met betrekking tot de verkiezingen in principe op werkdagen plaatsvinden. In verkiezingstijd beschikken het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Kiesraad wel over een lijst met contactpersonen bij de negentien hoofdstembureaus, die in overleg met die hoofdstembureau beschikbaar zijn gesteld.

4. Briefstembureaus in Nederlandse Antillen en Aruba

De leden van de PvdA-fractie vragen of de overdracht van taken van de Kabinetten van de Gouverneurs naar de Vertegenwoordigingen van Nederland ook tot een aanpassing van de formatie van de Vertegenwoordigingen leidt.

De werkzaamheden die samenhangen met het instellen van briefstembureaus in de Nederlandse Antillen en Aruba zijn beperkt van omvang en bovendien zeer incidenteel van aard. De extra belasting als gevolg van deze werkzaamheden kan binnen de bestaande formatie van de Vertegenwoordigingen worden opgevangen. De overdracht van taken van de Kabinetten van de Gouverneurs naar de Nederlandse Vertegenwoordigingen rechtvaardigt dan ook geen aanpassing van de formatie van de Vertegenwoordigingen. Overigens is de formatie van de Kabinetten van de Gouverneurs bij de invoering van briefstembureaus in de Nederlandse Antillen en Aruba destijds ook niet aangepast en niet is gebleken dat dit tot problemen heeft geleid.

De leden van de D66-fractie vragen zich – uitgaande van de veronderstelling dat zowel de Vertegenwoordigingen als de ambassades buiten Nederland het Koninkrijk vertegenwoordigen – af of destijds niet gekozen is voor de Kabinetten van de Gouverneurs wegens deze parallel met de ambassades en waarom daarvan nu wordt afgeweken. Zij vragen verder of er overleg met de Nederlandse Antillen en Aruba is geweest en hoe daar wordt gedacht over deze wijziging van de Kieswet. Tenslotte vragen zij waarom de Kieswet op dit punt niet direct na het instellen van de Vertegenwoordigingen is aangepast.

Anders dan ambassades in het buitenland vertegenwoordigen de Vertegenwoordigingen niet het Koninkrijk, maar het land Nederland in de Nederlandse Antillen en Aruba. Het Koninkrijk wordt in deze landen vertegenwoordigd door de Gouverneur, die in de uitoefening van zijn taken wordt ondersteund door een Kabinet. De Gouverneur is Koninkrijksorgaan alsmede orgaan van het betrokken overzeese land, maar geen Nederlands orgaan. De Kieswet is een Nederlandse wet, waarvan de uitvoering idealiter niet wordt uitgevoerd door Koninkrijksorganen, maar door Nederlandse organen. In het buitenland bestaat er geen keus: zowel Koninkrijkstaken als taken van één van de afzonderlijke landen van het Koninkrijk worden door de ambassades uitgevoerd. Binnen de drie landen van het Koninkrijk ligt dit anders. In beginsel behartigt elk land daar zijn eigen belangen en aangelegenheden.

Als gevolg van het oorspronkelijk ontbreken van Nederlandse Vertegenwoordigingen in de Nederlandse Antillen en Aruba werden door de Kabinetten van de Gouverneurs uit praktische overwegingen naast Koninkrijkstaken van oudsher ook Nederlandse taken uitgevoerd. Na de formele instelling van de Vertegenwoordigingen in 1997 is het niet langer noodzakelijk om de Kabinetten met deze Nederlandse taken te belasten. Er is nu voor gekozen de uitvoering van de Koninkrijkstaken en van de Nederlandse taken zoveel mogelijk te ontvlechten. Met deze ontvlechting wordt het meeste recht gedaan aan de te onderscheiden verantwoordelijkheden. Dit proces van ontvlechting wordt gefaseerd, in goed overleg en op zorgvuldige en efficiënte wijze uitgevoerd. Daarom is de Kieswet op dit punt niet onmiddellijk in 1997 aangepast. Daartoe bestond ook geen praktische noodzaak, omdat de Kabinetten deze taken adequaat konden uitvoeren, zoals in het verleden ook is gebleken.

Over de overdracht van taken is vanzelfsprekend overleg gevoerd met de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba, die hun medewerking bij de effectuering van deze overdracht hebben aangeboden. Gelet op het feit dat het instellen van briefstembureaus een volstrekt autonome Nederlandse aangelegenheid is die de Nederlandse Antillen en Aruba niet raakt, is terzake geen overleg gevoerd met de regeringen van de Nederlandse Antillen en van Aruba.

5. Inlevering van ondersteuningsverklaringen door zittende groeperingen

Het heeft mij verheugd te vernemen dat de leden van de fracties van VVD, CDA, D66 en SGP positief staan tegenover het voorstel om de inlevering van ondersteuningsverklaringen door zittende partijen af te schaffen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering met de PvdA-fractie van mening is dat aan de belangrijkste wens achter het amendement-Rehwinkel is tegemoet gekomen, namelijk dat ook zittende partijen eenmaal aan het vijfmaal zo hoge handtekeningvereiste hebben voldaan. Inderdaad hebben de partijen die nu een zetel hebben in de Tweede Kamer voldaan aan het vereiste om ondersteuningsverklaringen in te leveren. Hiermee is tegemoet gekomen aan het amendement-Rehwinkel.

De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet een week langer de gelegenheid wordt gegeven om ondersteuningsverklaringen af te leggen. Uit de enquête die is gehouden onder politieke groeperingen en verschillende gemeenten is gebleken dat het afleggen van de ondersteuningsverklaringen een behoorlijke administratieve belasting betekende voor de gemeenten. Bij de komende verkiezingen dienen alleen die partijen die nog geen zitting hebben in het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden, ondersteuningsverklaringen af te leggen, hetgeen een minder grote belasting zal zijn voor de gemeenten. Voor niet-zittende partijen blijft de administratieve belasting gelijk.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering om toe te lichten of zij zittende en nieuwe partijen als gelijke gevallen willen behandelen en zij desalniettemin met het oog op deze gelijke behandeling hierin toch een onderscheid aanbrengt. Het vereiste van ondersteuningsverklaringen is een maatregel in het kader van het tegengaan van lichtvaardige kandidaatstelling. Indien een partij niet per kieskring het voorgeschreven aantal ondersteuners kan vinden, is niet aannemelijk dat zij bij de verkiezingen ook maar enig zicht op het behalen van een zetel heeft. In 1997 is dit vereiste verplicht gesteld voor alle partijen, zowel zittende als niet-zittende. Dit heeft een ongewenste verzwaring opgeleverd van de administratieve lasten voor zowel partijen als gemeenten. Inmiddels hebben de zittende partijen aan deze verplichting voldaan en zijn in deze alle partijen gelijk behandeld. Na deze wetswijziging dienen alleen niet-zittende partijen aan dit vereiste te voldoen en hoeven zittende partijen dat niet opnieuw te doen. De ongewenste verzwaring van de administratieve lasten van zowel partijen als gemeenten rechtvaardigt een afschaffing van dit vereiste voor de zittende partijen.

De leden van de SGP-fractie geven aan ervan uit te gaan dat van deze wetswijziging reeds bij de verkiezingen voor de gemeenteraden en de Tweede Kamer in 2002 de vruchten kunnen worden geplukt. Het is het streven van de regering dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk, bij voorkeur enige maanden voor de komende verkiezingen van de gemeenteraad (en de Tweede Kamer) in werking te laten treden. Dit is echter mede afhankelijk van de duur van de behandeling van dit wetsvoorstel in het parlement.

6. Kiesrecht Nederlanders in het buitenland

Het verheugt mij dat de leden van de fracties van VVD, CDA, D66, ChristenUnie en SGP aangeven dat zij in beginsel positief staan tegenover de voorgestelde wijzigingen op dit punt. Wel hebben de leden van alle fracties verschillende aanvullende vragen en opmerkingen bij dit onderwerp.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat zij graag gezien zouden hebben dat er ruimere mogelijkheden voor het kiezen op afstand zouden ontstaan. Bij brief van 29 mei 2001 hebben de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het project Kiezen op Afstand. Om de doelstellingen van het project Kiezen op Afstand te realiseren moeten onder meer een aantal technische systemen worden ontwikkeld die een zeer innovatief karakter hebben. Dergelijke systemen zijn nog niet elders in de wereld beproefd. Dit vraagt een grote mate van zorgvuldigheid bij het ontwerpen van de systemen. Nadat de systemen zijn ontworpen en gebouwd, zal er nog een zeer grondig testtraject noodzakelijk zijn om er zeker van te zijn dat de systemen betrouwbaar zijn. Ik ben van mening dat een versnelling van dit traject, zonder afbreuk te doen aan de noodzakelijke zorgvuldigheid die met verkiezingen gepaard dient te gaan, niet mogelijk is.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de kiezers in het buitenland worden geïnformeerd over de wijzigingen van de voor hen geldende kiesrechtbepalingen. Wat betreft het gebruik van de extra enveloppe wordt de kiezer over de veranderingen voorgelicht in de toelichting die hij ontvangt bij zijn stembescheiden indien hij heeft gekozen om per brief te stemmen. Wat betreft de wijzigingen ten aanzien van het inrichten van meerdere briefstembureaus en uitbreiding van het aantal ressorten per briefstembureau zal de voorlichting moeten verlopen via de algemene voorlichting die het ministerie van Buitenlandse Zaken geeft bij verkiezingen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van daarvoor in aanmerking komende media en kanalen. Er worden advertenties geplaatst in Nederlandse kranten die in het buitenland worden verspreid. Naast advertenties in landelijke dagbladen worden advertenties geplaatst in tijdschriften met een wereldwijde verspreiding voor Nederlanders in het buitenland. Via de Wereldomroep wordt informatie over de verkiezingen verstrekt en ook ambassades hebben een budget om in lokale kranten kiesgerechtigde Nederlanders te informeren en/of eventuele andere activiteiten te ontplooien, zoals bijvoorbeeld een voorlichtingsbijeenkomst. Ook de gemeente Den Haag is op de hoogte van deze wijzigingen en kan desgewenst Nederlanders in het buitenland van informatie voorzien.

Op de vraag van deze leden wie uiteindelijk beslist en op welke gronden wordt beslist dat er een briefstembureau wordt ingericht, kan ik aangeven dat de minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan beslissen waar een briefstembureau wordt ingericht. Voor inrichting van een briefstembureau dient toestemming te worden verkregen van het land van vestiging. De gronden waarop een briefstembureau kan worden ingericht, heb ik neergelegd in de memorie van toelichting bij onderhavig wetsvoorstel. De huidige opzet van de Kieswet bevat een systeem van geboden en verboden. Onder bepaalde omstandigheden moet een briefstembureau worden ingericht en onder andere omstandigheden mag dat beslist niet. Voortschrijdend inzicht op dit punt doet de vraag rijzen of er niet van uitgegaan mag worden dat de minister van Buitenlandse Zaken een briefstembureau instelt telkens wanneer dat nuttig en mogelijk is. Het is dan niet nodig expliciet in de wet op te nemen in welke gevallen een briefstembureau ingesteld moet worden en in welke gevallen dat beslist niet toegestaan is.

De leden van de fracties van D66 en de ChristenUnie vragen waarom er niet voor is gekozen het gebruik van de extra enveloppe verplicht te stellen. Ik ben van mening dat een verplichting om gebruik te maken van de extra enveloppe een beperking zou opleveren voor de kiezer. Indien hij dan vergeet de extra enveloppe te gebruiken, zou dit betekenen dat zijn stem ongeldig is. Het betreft een extra waarborg voor zijn stemgeheim, waarvan de kiezer gebruik màg maken. Zoals ik in de toelichting bij onderhavig wetsvoorstel ook heb aangegeven, hanteer ik als uitgangspunt dat de kiezer in de praktijk wel gebruik zal maken van de extra enveloppe. In reactie op de vraag van de D66-fractie of gebruikmaking van een andere dan de meegezonden enveloppe leidt tot een ongeldige stem geef ik aan dat dat inderdaad het geval is. Indien het stembiljet in een andere dan de meegezonden enveloppe wordt teruggezonden, onderscheidt dat stembiljet zich van andere stembiljetten en enveloppen en daarmee zou herleid kunnen worden wie die stem heeft uitgebracht. Ik merk op dat dit duidelijker dan nu uit de tekst van het nieuwe artikel M 11 naar voren dient te komen. Ik heb de tekst daarom in die zin aangepast dat de retourenveloppe ook terzijde wordt gelegd in het stembiljet niet is gestoken in de in artikel M 6, eerste lid, onder d, bedoelde enveloppe, maar in een andere enveloppe. Een nota van wijziging die daartoe strekt is hierbij gevoegd.

De leden van de D66-fractie vragen voorts of voorbeelden zijn te geven die aanleiding vormen om over te gaan tot uitbreiding van het aantal ressorten, waarvoor een briefstembureau ingesteld kan worden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft na de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1998 een evaluatie uitgevoerd ten aanzien van het kiesrecht van Nederlanders in het buitenland. Een van de aanbevelingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken was om een aantal stembureaus de bevoegdheid te geven voor meer dan één land te functioneren. Dit is voorgesteld omdat postverbindingen interregionaal vaak beter zijn dan de postverbindingen met Nederland. Zo werd voorgesteld om het briefstembureau in Canberra mede voor kiezers in Nieuw-Zeeland en het briefstembureau in Washington mede voor de kiezers in Canada te laten gelden. Ik heb deze aanbeveling overgenomen, omdat dit ertoe kan leiden dat briefstembescheiden sneller kunnen worden verzonden.

De leden van de D66-fractie vragen verder of een betere postverbinding tussen land van vestiging van de kiezer en land waar een briefstembureau is gevestigd niet een erg harde reden is om een briefstembureau in te richten dat voor meerdere landen kan gelden. Deze maatregel is ingevoerd om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk Nederlanders in het buitenland van hun stemrecht gebruik kunnen maken en om te waarborgen dat geretourneerde briefstembescheiden tijdig het briefstembureau bereiken. Indien de postverbinding tussen het land van vestiging en het «buurland» met briefstembureau slechter is dan de postverbinding tussen het land van vestiging van de kiezer en Nederland, dan ligt het voor de hand dat het briefstembureau in het «buurland» niet geldt voor omringende landen. Zijn daarentegen de postverbindingen binnen een bepaalde regio beter dan de postverbinding tussen het land van vestiging en Nederland dan is het vanzelfsprekend dat een briefstembureau in een bepaald land ook kan gelden als briefstembureau voor kiezers woonachtig in de omringende landen.

De leden van de D66-fractie vragen tevens aan de regering om te onderzoeken of landen waar een briefstembureau is gevestigd ook in persoon op het briefstembureau kan worden gestemd omdat deze leden aannemen dat daar bij de landen van vestiging geen bezwaren tegen bestaan en het opkomstverhogend kan werken. In de praktijk zullen slechts die kiezers, die in de nabijheid van een stembureau wonen in de gelegenheid zijn hun stem door middel van een persoonlijke verschijning op het stembureau uit te brengen. Het opkomstverhogende effect zal derhalve gering zijn. Voor het geringe aantal kiezers dat in staat en bereid is in persoon te stemmen, loont het niet de briefstemprocedure te vermengen met de procedure die in gewone stembureaus wordt gevolgd. Het is echter wel mogelijk dat de kiesgerechtigde Nederlander in het buitenland, indien hij dat wenst, zijn briefstembescheiden persoonlijk aflevert op het briefstembureau.

De leden van de D66-fractie merken verder op dat ze het een interessante gedachte vinden om de minister van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid te geven om per geval te bepalen of het inrichten van een briefstembureau nuttig en nodig is. Wel vragen zij hoe de controle op deze bevoegdheid door de Kamer wordt geregeld. Onder de huidige Kieswet heeft de minister van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid om in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een briefstembureau in te richten. Die bevoegdheid blijft er ook in de nieuwe situatie. De Tweede Kamer kan wellicht bij de gelegenheid van een evaluatie van deze nieuwe situatie controleren of dit op correcte wijze is geschied.

Het verheugt mij dat de leden van de SGP-fractie kunnen instemmen met de voorgestelde wijzigingen op dit punt. Deze leden vragen of het adressenbestand van de in het buitenland woonachtige kiesgerechtigden momenteel goed is bijgewerkt. Tevens vragen deze leden of de problemen met de te late bezorging zijn verholpen. De gemeente Den Haag heeft mij gemeld dat het semi-permanente bestand dat de gemeente bijhoudt ten behoeve van de toezending van het registratieformulier aan Nederlandse kiesgerechtigden buiten Nederland momenteel wordt gemoderniseerd. Het nieuwe systeem maakt het mogelijk om te werken met één bestand dat voor de verschillende doeleinden (Tweede Kamer, Europees Parlement en per 1 januari 2002 het nationaal referendum) kan worden gebruikt. De verantwoordelijkheid om de persoonsgegevens en mutaties hierin aan de gemeente Den Haag kenbaar te maken, ligt bij de kiesgerechtigde zelf. Hier wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken ook voorlichting over gegeven. Indien betrokkene verhuist en verzuimt dit aan de gemeente Den Haag door te geven, is het nieuwe adres bij de gemeente onbekend en zal het registratieformulier onbestelbaar blijken.

De gemeente Den Haag hanteert de volgende werkwijze bij de behandeling van registratieverzoeken van Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland. Indien een registratieverzoek wordt ingewilligd, registreren burgemeester en wethouders de verzoeker als kiezer. De gemeente Den Haag bevestigt aan betrokkene dat het verzoek is ingewilligd en dat betrokkene als kiezer is geregistreerd. Het registreren als kiezer leidt ertoe dat aan betrokkene de stembescheiden worden toegezonden. Indien een registratieverzoek wordt geweigerd dan stelt de gemeente Den Haag betrokkene hier onverwijld, uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het verzoek, van op de hoogte. Het verzoek tot registratie kan tot zes weken voor de dag van de stemming worden gedaan.

Voor de komende Tweede-Kamerverkiezingen kan dat tot 2 april 2002. Uiterlijk op 9 april 2002 dient de gemeente Den Haag een beslissing op het verzoek te hebben genomen. Indien het verzoek wordt ingewilligd, registreert de gemeente betrokkene als kiezer. Ter bevestiging ontvangt deze zo spoedig mogelijk de stembescheiden. Op 2 april 2002, de dag van de kandidaatstelling, dienen de politieke groeperingen hun kandidatenlijst in.

Na vaststelling van de kandidatenlijst start de productie van de stembescheiden. De gemeente Den Haag streeft ernaar om de stembescheiden uiterlijk in de week van 15 april 2002, dit is de uiterste datum waarop de Raad van State nog uitspraken kan doen ten aanzien van kandidatenlijsten, te doen verzenden.

7. Registratie van de aanduiding voor de Eerste-Kamerverkiezingen

De leden van de D66-fractie geven aan hun steun te geven aan een aanvullend register voor Eerste-Kamerverkiezingen. Deze leden vragen zich echter af waarom een aanduiding boven een lijst niet verplicht wordt gesteld. Het zou een beperking betekenen ten opzichte van de huidige situatie indien verplicht zou worden gesteld dat iedere partij een aanduiding moet laten registreren. Voor het registreren van een aanduiding dient aan verschillende vereisten te worden voldaan. Onder meer moet daartoe een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid worden opgericht. Het staat een persoon onder de huidige regelgeving echter vrij ook als persoon, zonder nadere aanduiding aan de verkiezingen deel te nemen. Dat is nu zowel bij de Eerste- en Tweede-Kamerverkiezingen als ook bij raads- en statenverkiezingen het geval. In de praktijk betekent dit dat een dergelijke lijst wordt aangeduid met een nummer of met de naam van de eerste kandidaat.

8. Inlevering kopie geldig legitimatiebewijs bij kandidaatstelling Eerste-Kamerverkiezing

De leden van de fractie van D66 vragen of het vaak voorkomt dat mensen tegen hun wil op een kandidatenlijst worden geplaatst. Tevens vragen zij of het niet inleveren van een kopie van een geldig legitimatiebewijs een herstelbaar verzuim is. Zoals ik heb aangegeven in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is het bij alle in de Kieswet neergelegde verkiezingen verplicht een kopie van een geldig identiteitsbewijs over te leggen van alle kandidaten die op de lijst staan. Bij de Eerste-Kamerverkiezingen was abusievelijk het verzuimen van het overleggen van een dergelijke kopie niet gesanctioneerd. Door te stellen dat ook bij Eerste-Kamerverkiezingen het niet overleggen van een dergelijke kopie wordt gesanctioneerd met een schrapping, wordt het in overeenstemming gebracht met de sancties die gelden ten aanzien van andere verkiezingen. Uiteraard is het niet inleveren van een kopie van een geldig identiteitsbewijs een herstelbaar verzuim op grond van artikel S 1, derde lid, onder c, van de Kieswet.

9. Inlevering kandidatenlijst voor de Eerste-Kamerverkiezing

De leden van de D66-fractie vragen door wie het inleveren van een kandidatenlijst voor de Eerste-Kamerverkiezingen kan geschieden. Met de herziening van de Kieswet in 1989 is het voorschrift dat de lijst door een lid van provinciale staten moest worden ingediend, komen te vervallen. Dit betekent dat de lijst ook door een ambtenaar of een griffier kan worden ingediend, mits dit maar persoonlijk geschiedt. Deze indiening in persoon dient te geschieden met het oog op het voorkomen van misverstanden over het tijdstip waarop de lijst is ingediend en omdat de inleveraar van de lijst verantwoordelijk is voor herstel van eventuele verzuimen, die in de praktijk regelmatig voorkomen. Bij persoonlijke inlevering van de lijst kan het centraal stembureau de indiener op eventuele verzuimen attenderen, zodat die nog tijdig (vóór 17.00 uur) kunnen worden hersteld.

10. Registratie EU-onderdanen bij verkiezingen voor het Europees Parlement

De leden van de CDA-fractie vragen of er zicht bestaat op het up to date zijn van de gemeentelijke basisadministratie (GBA), met het oog op de registratie van EU-onderdanen bij verkiezingen voor het Europees Parlement

Zoals in de memorie van toelichting werd vermeld, is een niet-Nederlandse onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie (EU) in Nederland, die aan de verkiezingen voor het Europees Parlement wil deelnemen, verplicht bij de gemeente een daartoe strekkend verzoek in te dienen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een op grond van de Kieswet vastgesteld formulier (model Y 32). Deze registratie, die plaatsvindt in de GBA, moet op grond van artikel Y 33 van de Kieswet en artikel 59, vierde lid, van het Besluit GBA, worden doorgehaald conform de systeembeschrijving na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van betrokkene zelf of indien omstandigheden bekend zijn op grond waarvan betrokkene niet als kiezer behoort te worden geregistreerd. Tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Kieswet, het Kiesbesluit en het Besluit GBA, ter nadere uitvoering van richtlijn nr. 93/109/EG (Kamerstukken II 1997/98, 26 052), is reeds uitvoerig op deze materie ingegaan. De regering gaat ervan uit dat de GBA-gegevens op dit punt up to date zijn.

Het is mij niet duidelijk wat de bedoeling is van de vervolgvraag van de leden van de CDA-fractie naar de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met het uitschrijven van deze kiesgerechtigden naar het buitenland. In artikel II van voornoemde wijzigingswet van de Kieswet (Stb. 1999, 14) is namelijk éénmalig, naast de normale procedure genoemd in artikel Y 32 en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen, een bijzondere procedure vastgesteld. Deze procedure hield in dat betrokkenen ten behoeve van hun registratie als kiesgerechtigden voor de verkiezing in 1999 van de leden van het Europees Parlement, door burgemeester en wethouders werden aangeschreven. De achterliggende reden daarvan was, blijkens de memorie van toelichting op dit artikel (Kamerstukken II, 1997/98, 26 052, nr. 3, blz. 8), dat bij de onderdanen van andere lidstaten die ten tijde van de verkiezingen in 1994 in Nederland verbleven, de verwachting zou kunnen zijn gewekt dat zij ook voor de verkiezingen van 1999 automatisch zouden worden opgeroepen. Inmiddels is sedertdien echter de procedure in werking getreden, waarbij de registratie van de kiesgerechtigheid en de bijhouding daarvan in de GBA plaatsvindt. Ná de verkiezingen van 1999 zijn er nog geen verkiezingen geweest voor het Europees Parlement en is er in dit kader nog geen ervaring opgedaan.

In reactie op de vraag van deze leden omtrent de te volgen procedure bij vestiging van een niet-Nederlandse onderdaan van een lidstaat van de EU in Nederland, merk ik op dat de regering een praktische, efficiënte en minder tijdrovende procedure voorstaat dan de VNG heeft voorgesteld. Van het feit dat betrokkene zich bij het loket aanmeldt voor inschrijving, wordt gebruik gemaakt door hem een formulier Y 32 te verstrekken waarop hij kan aangeven of hij in Nederland gebruik wenst te maken van zijn Europees kiesrecht. Desgewenst wordt dit op zijn persoonslijst in de GBA aangetekend. Ingevolge het voorgestelde nieuwe vijfde lid van artikel Y 32 van de Kieswet, worden burgemeester en wethouders verplicht aan iedere onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt of hervestigt een formulier Y 32 te overhandigen, waarmee betrokkene registratie van zijn kiesgerechtigdheid kan verzoeken voor de verkiezingen van het Europees Parlement in Nederland.

Het overnemen van het voorstel van de VNG zou betekenen dat de gemeente om de vijf jaar het «eigen bestand» zou moeten controleren aan de hand van opnieuw door betrokkenen in te vullen formulieren en dat er ter zake onnodige en mogelijk langdurige briefwisseling plaats moet vinden. Bovendien zou betrokkene terecht kunnen aangeven, dat hem bij zijn inschrijving is meegedeeld dat hij voor zijn kiesrecht verder geen handelingen zou hoeven te verrichten. Dit «aanvullende» systeem zou onnodige discussie teweeg brengen, mogelijk tot procedures leiden, extra ambtelijke belasting vragen en vertraging betekenen. De regering acht dit niet gewenst en handhaaft haar standpunt in deze.

Ten aanzien van de opmerking van de leden van de CDA-fractie over het schrappen van gegevens uit de GBA, merk ik het volgende op. De gevallen waarin gegevens omtrent het kiesrecht dienen te worden geschrapt, zijn in de Kieswet en voor wat betreft de registratie in de GBA, nader geregeld in de systeembeschrijving GBA. Er is geen reden te veronderstellen, dat gemeenten deze reeds jaren geldende bepalingen, niet goed zouden naleven. Voorts kan worden gewezen op het uitvoerige kwaliteitsbeleid, dat met betrekking tot de GBA wordt gevoerd, waaronder het laten verrichten van audits. Daarbij wordt ook de uitvoering van de registratie van kiesrechtgegevens in de GBA gecontroleerd. De gedachte dat de verplichting tot schrapping van gegevens omtrent het Europees kiesrecht in de GBA bij uitschrijving van betrokkene eerst nu wettelijk zou worden geregeld, zoals de leden van de CDA-fractie blijkbaar veronderstellen, berust op een misverstand. Deze verplichting was er ingevolge artikel Y 33 van de Kieswet altijd al.

Op de vraag van deze leden omtrent de ervaringen van Nederland in vergelijking met de andere EU landen op dit punt kan niet worden ingegaan, omdat er daarover tot op heden geen vergelijkende studies zijn verricht.

11. Strafbaarstelling ronselen van ondersteuningsverklaringen

De leden van de CDA-fractie vragen naar de handhaafbaarheid van de bepaling om het (laten) omkopen van het afleggen van ondersteuningsverklaringen strafbaar te stellen. Zoals ik ook in de memorie van toelichting heb aangegeven is reeds in een vroeger stadium, tijdens een Algemeen Overleg op 24 november 1999, aangegeven dat een strafbaarstelling moeilijk valt te handhaven. Ik heb niettemin de breed door de Kamer ondersteunde wens voor een strafbaarstelling overgenomen. Overigens is er een zekere controle mogelijk doordat de ondertekening van de ondersteuningsverklaring geschiedt op de secretarie van de gemeente.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering wat onder omkopen moet worden verstaan en vragen tevens of het strafbaarstellen van het ronselen van ondersteuningsverklaringen niet beter zou zijn. In zijn advies over dit onderdeel van het wetsvoorstel heeft de Kiesraad mij geadviseerd om niet het ronselen van ondersteuningsverklaringen strafbaar te stellen, maar het (laten) omkopen daartoe. Belangrijkste argument daarvoor is, dat elke ondersteuningsverklaring feitelijk wordt verkregen door personen stelselmatig aan te spreken of persoonlijk te benaderen. Geen partij zal er in slagen voldoende ondersteuningsverklaringen te verkrijgen zonder personen stelselmatig aan te spreken of persoonlijk te benaderen. Gezien dit argument, naast de argumenten van moeilijke handhaafbaarheid en de bewijsproblematiek ben ik van mening, dat het de voorkeur verdient om het (laten) omkopen tot het afleggen van een ondersteuningsverklaring strafbaar te stellen. De bepaling waarin het strafbaar stellen van (laten) omkopen tot het afleggen van een ondersteuningsverklaring wordt neergelegd, wordt geformuleerd overeenkomstig de bepaling ten aanzien van volmachten. Onder het (laten) omkopen wordt dan verstaan: het door gift of belofte (laten) omkopen.

II. ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel E

De leden van de CDA-fractie vragen of er naar aanleiding van de gemeentelijke herindelingen niet meer wijzigingen moeten worden doorgevoerd in de tabel bij artikel E 5 van de Kieswet. Voor zover in de tabel slechts provincienamen bij de kieskringindeling worden vermeld en niet de namen van de afzonderlijke gemeenten, is het niet van belang dat een gemeentelijke herindeling een naamswijziging van een gemeente oplevert. Bij het aangehaalde voorbeeld «Hof van Twente» doet zich geen probleem voor, omdat kieskring 4 de gehele provincie Overijssel omvat, en daarom in de tabel met de provincienaam is aangeduid. Ten aanzien van gemeentelijke herindelingen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan waar wel een wijziging in de tabel bij de Kieswet noodzakelijk is, omdat het een kieskring betreft die is aangeduid met gemeentenamen in plaats van met een provincienaam, pleegt die wijziging bij herindelingswet te geschieden. Indien een gemeente echter na een herindeling zijn naam wijzigt, zoals het geval is bij de gemeente Moerdijk, dient een wijziging in de tabel bij de Kieswet later te geschieden.

Artikel III

De leden van de fractie van de VVD vragen of deze wijziging al in werking treedt voor de komende herindelingverkiezingen in het najaar van 2001. Zij doelen dan met name op de gewijzigde openstelling en het vervallen van het vereiste van het inleveren van een ondersteuningsverklaring voor groeperingen die reeds een zetel hebben behaald. In geval van herindelingverkiezingen is er meestal sprake van het oprichten van een nieuwe gemeente en zijn alle partijen, dus ook de partijen die in de «oude» raad zetels hadden, volgens de wet, nieuwe partijen. Alle partijen zullen in een dergelijk geval dienen te voldoen aan het vereiste van het inleveren van ondersteuningsverklaringen. Het is overigens mijn streven om dit wetsvoorstel zeer spoedig, bij voorkeur geruime tijd voor de verkiezingen van de gemeenteraad en de Tweede Kamer in werking te laten treden. Dit is echter mede afhankelijk van de duur van de behandeling in het parlement. Of een inwerkingtreding voor de gemeentelijke herindelingverkiezingen dit najaar kan worden bewerkstelligd, hangt af van de voortgang.

Ik merk hierbij op dat gezien de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet per 1 januari 2002 het wenselijk is een andere inwerkingtredingsbepaling neer te leggen in dit wetsvoorstel. Hiertoe is een nota van wijziging bijgevoegd. Indien het onderhavig wetsvoorstel – onverhoopt – na 1 januari 2002 bekrachtigd zou worden, wordt de wet referendabel. Dit zou betekenen dat zonder gewijzigde inwerkingtredingsbepaling de wet op zijn vroegst pas 6 weken na de mededeling in de Staatscourant over de bekrachtiging en het besluit inzake de referendabiliteit in werking kan treden. Aangezien de kandidaatstelling voor de gemeenteraadsverkiezing reeds op 22 januari 2002 is en binnen die termijn van zes weken valt, zou dit betekenen dat de voorstellen uit dit wetsvoorstel, onder meer ten aanzien van het afschaffen van het afleggen van ondersteuningsverklaringen voor zittende partijen, nog niet gelden bij de gemeenteraadsverkiezingen. Dit acht ik onwenselijk. Ik herhaal hierbij wel dat ik er bijzonder aan hecht en er naar streef dat het onderhavige wetsvoorstel tijdig voor de verkiezingen voor de gemeenteraad en de Tweede Kamer in werking treedt en dus ook ruim voor 1 januari 2002.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

C. W. A. M. Aarts, Opkomst bij verkiezingen, Onderzoeksrapportage in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, augustus 1999.

Naar boven