27 673
Wijziging van de Kieswet, houdende verlenging van de duur van de stemming tot negen uur 's avonds alsmede regeling van diverse andere onderwerpen

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 26 juni 2001

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

  blz.
I.Algemeen2
1.Inleiding2
2.Verlenging van de duur van de stemming2
3.Verkorting van de termijn van aantreden van nieuwe kamerleden7
4.Briefstembureaus in de Nederlandse Antillen en Aruba10
5.Inlevering van ondersteuningsverklaringen door zittende groeperingen11
6.Kiesrecht Nederlanders in het buitenland12
7.Registratie van de aanduiding voor de Eerste-Kamerverkiezingen13
8.Inlevering kopie geldig legitimatiebewijs bij kandidaatstelling Eerste-Kamerverkiezing13
9.Inlevering kandidatenlijst voor Eerste-Kamerverkiezing14
10.Registratie EU-onderdanen bij verkiezingen voor het Europese Parlement14
11.Strafbaarstelling van het ronselen van ondersteuningsverklaringen14
II.Artikelen15

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Kieswet, houdende verlenging van de duur van de stemming tot negen uur 's avonds alsmede regeling van diverse andere onderwerpen. Verlenging van de duur van de stemming kan bijdragen aan de opkomst bij verkiezingen en moet ook vanuit het oogpunt van serviceverlening aan de burger worden toegejuicht. Verkorting van de termijn van aantreden van nieuwe Kamerleden en strafbaarstelling van het ronselen van ondersteuningsverklaringen beschouwen de leden van de PvdA-fractie als de uitvoering van pleidooien die zij in het verleden hebben gehouden. Niettemin plaatsen zij graag een aantal kanttekeningen.

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering bij deze wijziging van de Kieswet heeft overwogen de combinatie van verkiezingen in te voeren. In het hoofdlijnendebat over het rapport van de Commissie-Elzinga heeft de minister immers gezegd dat hij bereid was een nadere afweging te maken.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Overeenkomstig de volgorde van de memorie van toelichting reageren zij hierbij allereerst op het regeringsvoornemen de stemming uit te breiden tot negen uur 's avonds en vervolgens op het voorstel de termijn tussen stemming voor de Tweede Kamer en eerste samenkomst van de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling te bekorten en enige andere onderwerpen.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de door de regering gemaakte afwegingen en voorstellen inzake een aantal andere technische wijzigingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen van de Kieswet. Alhoewel deze leden nog een aantal vragen hebben, achten zij het een goede zaak dat de Kieswet wordt aangepast en daardoor beter aansluit bij de huidige tijd.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van de Kieswet, houdende verlenging van de duur van de stemming tot negen uur 's avonds alsmede regeling van diverse andere onderwerpen».

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel, waarin enkele wijzigingen worden voorgesteld van in de Kieswet neergelegde bepalingen. Genoemde leden kunnen de waarde van onderdelen daarvan inzien, maar daarnaast hebben zij bij een aantal punten nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen van de Kieswet. Over enkele onderdelen van het wetsvoorstel wensen zij vragen te stellen en opmerkingen te maken.

2. Verlenging van de duur van de stemming

De regering stelt dat uit de verlenging sinds 1997 van de openingstijden van de stembureaus met één uur van 19.00 naar 20.00 niet valt af te leiden dat daardoor de opkomst bij de in 1998 en 1999 gehouden verkiezingen is gestegen. Hoe komt zij tot deze conclusie, vragen de leden van de PvdA-fractie. Was de opkomst zonder verlenging niet nog meer afgenomen? Wat bedoelt de regering met de opmerking dat een verdere verruiming van de openingstijden tot de mogelijkheden behoort? Zal zij hiertoe voorstellen doen? Zal de regering zo snel mogelijk de mogelijkheden verruimen om op fysieke wijze een stem uit te brengen, met andere woorden: is het niet mogelijk om het «briefstemmen» in te voeren voordat bijvoorbeeld via het internet kan worden gestemd?

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de motivering van het voorstel de stemming te verlengen tot negen uur 's avonds, te weten de grotere service aan de burger. Dat hiermede mogelijk de opkomst kan worden vergroot, beschouwen deze leden met de regering als een mogelijk gunstig neveneffect.

Deze leden menen evenwel dat de regering wat lichtvaardig omgaat met de gevolgen van de voorgestelde verlenging van de duur van de stemming voor de leden van de stembureaus. Reeds in 1994 constateerde de Kiesraad bij de destijds aan de orde zijnde verlenging van de stemming tot acht uur 's avonds dat bij een verruiming van openingstijden er in veel gevallen niet valt te ontkomen aan een dubbele bezetting van stembureaus. De Kiesraad wijst ook in zijn advies van 31 augustus 2000 op de problemen met bezetting van stembureaus, wat de Kiesraad ziet als een nadeel van verdere verruiming van de openingstijden. De VNG wijst eveneens op een problematischere werving van stembureauleden en stelt voor in ruil voor sluiting op een later tijdstip de stembureaus maximaal 12 uur per dag geopend te doen zijn en bijvoorbeeld in de vroege middag tussen 12.00 en 14.00 uur te sluiten.

Alhoewel de leden van de VVD-fractie een dergelijke suggestie verwerpelijk achten uit een oogpunt van serviceverlening aan de burger en het streven naar een hogere opkomst, menen zij dat de regering niet kan volstaan met de constatering dat een verlengde werkdag zich slechts vijf keer in de vijf jaar voordoet. Evenmin volstaat voor deze leden de constatering dat de werkzaamheden voor de leden van het stembureau afnemen nu na afloop van de stemming handelingen sneller kunnen worden verricht door de toeneming van stemmachines en stemcomputers. Immers, zo stellen deze leden, nog niet overal wordt met stemmachines gewerkt. Bovendien blijft een aaneengesloten periode van 14 of 15 uur geconcentreerde activiteiten erg lang. De leden van de VVD-fractie vragen overigens of de Arbeidstijdenwet of de Arbo-wet hier niet rechtstreeks dan wel naar analogie van kracht moet worden geacht. Dezelfde vraag stellen deze leden voor de betrokken (gemeente-)ambtenaren, die met de uitvoering van de Kieswet zijn belast. Ook wijzen de leden van de VVD-fractie op de wens om het aantreden van de nieuwe Tweede Kamer te versnellen, waarbij fouten zoveel mogelijk moeten worden vermeden, omdat deze wellicht later niet meer kunnen worden hersteld. Zorgvuldigheid is derhalve ook reeds bij de stemming en de handelingen rondom de telling direct na de sluiting van de stembureaus van groot belang.

Het voorafgaande geeft de leden van de VVD-fractie aanleiding de regering dringend in overweging te geven het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat met ingang van de verkiezingen van 2002 voor ieder stembureau vier of vijf leden worden benoemd, waarbij de leden van het stembureau wordt toegestaan volgens een roulatieschema ieder afzonderlijk enige uren geen zitting te hebben in het stembureau. Aldus kunnen continu toch drie leden aanwezig zijn. Desgewenst kunnen bloktijden in de Kieswet worden opgenomen, waarbij alle leden wel werkelijk in het stemlokaal aanwezig dienen te zijn, bijvoorbeeld vanaf 19.00 uur tot en met het vaststellen van de voorlopige uitslag. De leden van de VVD-fractie vernemen graag het oordeel van de regering over deze suggestie.

Indien de regering deze suggestie in enigerlei vorm wil overnemen dan wel anderszins maatregelen neemt om de zorgvuldigheid bij de werkzaamheden van de stembureaus en aanvaardbare arbeidstijden en omstandigheden te bevorderen, rijst bij de leden van de VVD-fractie vervolgens de vraag of is overwogen en/of onderzoek is verricht de stembureaus ook wat eerder open te stellen, bijvoorbeeld vanaf's ochtends 7.30 uur. Immers, de spreiding van werktijden en reizen van/naar het werk doet zich niet alleen in de avonduren, maar ook in de ochtenduren voor. Wellicht geeft een relevant aantal kiezers er toch de voorkeur aan voor het woon–werkverkeer vroeg op de dag reeds een stem uit te brengen. Zij verzoeken de regering hierop in de nota naar aanleiding van het verslag in te gaan.

Voorts roepen deze leden in herinnering dat de Tweede Kamer reeds geruime tijd in discussie is met de regering over het niet langer fiscaal belasten van de vergoeding die leden van de stembureaus plegen te ontvangen. Wordt de bij de behandeling van de begroting voor 2001 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in november 2000 aanvaarde motie (motie-Luchtenveld-Rietkerk, TK 27 400 VII, nr. 12) binnenkort uitgevoerd? De leden van de VVD-fractie betreuren dat de minister van BZK de toezegging om in de maand mei 2001 de Tweede Kamer te informeren over de uitkomst van het overleg met staatssecretaris van Financiën dienaangaande (brief van de minister van BZK aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 maart 2001, kenmerk SG 2001/U61221) niet is nagekomen. Zij vertrouwen erop de toegezegde informatie over de uitvoering van de motie alsnog snel te ontvangen, uiterlijk in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel. Heeft de regering overigens het voornemen om te bevorderen dat de vergoeding die de leden van het stembureau plegen te ontvangen, wordt verhoogd in verband met de voorgestelde ruimere openstelling van de stembureaus?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de openingstijd van de stembureaus met een uur te verlengen tot 21.00 uur. In 1997 is de openingstijd al met een uur verlengd, namelijk van 19.00 tot 20.00 uur. Daarbij werd als argument gehanteerd dat hierdoor de opkomst zou worden bevorderd. In de praktijk blijkt dit echter niet het geval te zijn. De Kiesraad heeft in zijn advies van 1994 al gewezen op andere maatregelen om de opkomst te bevorderen: stemmen bij volmacht of in een stembureau naar keuze. Waarom worden deze mogelijkheden dan nu weer niet nader uitgewerkt en blijft het wetsvoorstel beperkt tot meer van hetzelfde: langere openingstijden, die hun nut en waarde in de afgelopen jaren niet hebben bewezen? Waarom worden suggesties als het werken met mobiele stembureaus niet uitgewerkt?

Nu wordt als argument gebruikt: meer serviceverlening aan de burger. Maar dat heeft alleen effect als diezelfde burger daarvan gebruik maakt en daarvan is tot nu toe niet gebleken. Hoe groot is de groep kiesgerechtigden die een voorkeur hebben voor langere openstelling van de stembureaus? Zijn dat kiesgerechtigden die hun stem de vorige keer / keren ook hebben uitgebracht?

De VNG signaleert een aantal knelpunten bij de uitvoering van dit voorstel. Een daarvan is dat de verlenging van de openingstijden zal leiden tot een dubbele bezetting, hetgeen ook de Kiesraad heeft gesignaleerd. De regering weerlegt dit bezwaar wel erg simpel door te stellen dat een verlengde werkdag toch niet problematisch hoeft te zijn. Daarbij gaat de regering er waarschijnlijk van uit dat de leden van de stembureaus gemeenteambtenaren zijn. Dit is echter bij lange na niet altijd het geval. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering dit punt nog eens goed te bezien.

Bijkomend aspect betreft de vergoeding van de leden van de stembureaus. Deze wordt nu volledig belast. Reeds meermalen is verzocht dit aspect nader te onderzoeken en te bezien of hier geen onbelaste vergoeding van kan worden gemaakt. Het betreft in veel gevallen vrijwilligerswerk.

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering aangaande de suggestie van de VNG om de stembureaus te sluiten op de rustige uren. Dat moet beslist niet gebeuren: dat zijn immers vaak de uren waarop ouderen en niet werkenden hun stem komen uitbrengen.

De leden van de D66-fractie staan positief tegenover het voorstel om de openingstijd van stembureaus te verlengen tot 21.00 uur. Uit ervaring is bekend dat veel mensen vlak voor sluitingstijd hun stem uitbrengen. De voorgestelde verruiming van de openingstijd geeft kiezers één uur extra de gelegenheid hun stem uit te brengen. Uit een Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO) blijkt echter dat een niet verwaarloosbare groep kiesgerechtigden zich uitspreekt voor een langere avondopenstelling. Deze leden vinden een grotere serviceverlening van de overheid aan de burgers belangrijk. Het sluiten van de stembureaus om 22.00 uur zou volgens hen een nog grotere serviceverlening aan de burgers zijn. Deze leden vragen de regering of uit de resultaten van het NKO niet valt af te leiden dat er stemmen opgaan om de openingstijd met nog een extra uur te verlengen. Is het niet te verwachten dat er volgend jaar een volgende wetswijziging komt? Welke bezwaren zijn er om nu al tot die verruiming over te gaan?

Volgens de Kiesraad is een verlenging van de openingstijd niet nodig om meer kiezers in staat te stellen zelf een stem uit te brengen. De leden van de D66-fractie menen dat in het bijzonder voor mensen met een lange woon–werkreisafstand dit ene uur cruciaal kan zijn bij hun mogelijkheden of overwegingen om te gaan stemmen. In die zin menen zij dat verlenging van de openingstijd opkomstverhogend kan werken. Echter, veel meer positief effect op de opkomst verwachten deze leden van verruiming van de mogelijkheden om op fysieke wijze de stem uit te kunnen brengen en op den duur van de mogelijkheden om op elektronische wijze te gaan stemmen via internet. De laatste voortgangsberichten over elektronisch stemmen dateren alweer van oktober 2000. De leden van de D66-fractie zouden graag vernemen wanneer de eerste proeven met kiezen op afstand starten. Ook maken zij graag van deze gelegenheid gebruik de regering te vragen of zij nog andere opkomstbevorderende maatregelen neemt, bijvoorbeeld om jongeren – of andere groepen van wie bekend is dat zij over het algemeen minder snel de gang naar de stembus maken – te stimuleren van hun stemrecht gebruik te maken.

De door de Kiesraad gesignaleerde negatieve gevolgen voor de traditionele uitslagenavond, zijn inmiddels ingehaald door het vrijwel overal in gebruik zijn van stemmachines en stemcomputers: dit maakt het mogelijk dat de uitslag vrij snel na sluiting van de stembureaus kan worden vastgesteld. Deze leden willen in dit verband nog opmerken dat door het gebruik van stemmachines en -computers het traditioneel karakter van de uitslagenavond aanmerkelijk zal veranderen. Het avondvullend programma waarin de uitslagen uit het land binnendruppelen, zal naar verwachting tot het verleden behoren, aangezien de techniek het mogelijk maakt dat de definitieve uitslag in relatief kort tijdsbestek bekend is. De termijn tussen het sluiten van de stembussen en het bekendmaken van de definitieve uitslag zal dus aanmerkelijk worden verkort. Deze leden vragen of berichtgeving in de avondjournaals (zoals exitpolls) niet op enigerlei wijze van invloed zullen zijn op het stemgedrag of de opkomstbereidheid van degenen die nog zullen gaan stemmen. Zij zouden hier van de kant van de regering een beschouwing over tegemoet willen zien. Wat zijn de huidige regels hierover? Vraagt dit niet om nader onderzoek over het gebruik van exitpolls tijdens (avond)openingsuren van de stembureaus? Zou een verbod van exitpolls tot de sluitingstijd van de stembureaus niet gewenst zijn?

De Kiesraad en de VNG signaleren mogelijke problemen in de bezetting van stembureaus, aangezien de werkdag van de stembureauleden kan oplopen tot 15 uur. Hoewel de leden van de D66-fractie de regering begrijpen in de afwijzing van de suggestie van de VNG om de stembureaus dan maar tijdens rustige uren van de verkiezingsdag te sluiten, vinden zij wel dat de regering in de memorie van toelichting weinig aandacht aan deze problematiek besteedt. Zij zien graag een beschouwing hierover van de regering tegemoet. Is een dubbele bezetting van alle stembureaus bijvoorbeeld een haalbare optie? Zou er niet enigerlei vorm van extra vergoeding tegenover deze extra inzet moeten staan?

De leden van de D66-fractie hechten er waarde aan dat de service aan de burger wordt verhoogd door de langere openingstijd van de stembureaus en dat de daaraan verbonden nadelen zo goed mogelijk tot een oplossing worden gebracht.

De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen instemmen met de in dit wetsvoorstel genoemde doelstelling van verruiming van de openingstijden van kieslokalen, namelijk een betere dienstverlening aan de kiezer. Met betrekking tot de verruiming van de openingstijden merken deze leden op dat met de vorige aanpassing (tot 20.00 uur in 1997) niet werd bereikt wat werd gedacht, namelijk een hogere opkomst. De voorspelling die de Kiesraad hierover had gedaan, bleek uit te komen. De flexibilisering van werktijden heeft consequenties voor de tijdstippen waarop de burger zijn kiesrecht kan uitoefenen. Toch biedt in de ogen van de leden van de fractie van de ChristenUnie de opening van 08.00 uur tot 20.00 uur al voldoende dienstverlening aan de kiezer. Deze leden verwijzen in dit verband naar de opmerking van de Kiesraad dat, als een kiezer in deze periode niet in de gelegenheid is geweest zijn stem uit te brengen, hij dit ook niet zal kunnen voor 21.00 uur (brief van 31 augustus 2000). Ook de door de Kiesraad aangevoerde nadelen van voorliggend voorstel wegen dan ook zwaar voor genoemde leden. Ze denken daarbij aan de problemen bij het vinden van stembureauleden, de hogere kosten van de stemming en de gevolgen voor de traditionele uitslagenavond. Zeker in gemeenten waar nog niet elektronisch wordt gestemd, zal de verlenging van de openingstijden gevolgen hebben voor het tijdstip waarop de uitslag bekend kan worden gemaakt.

In 1994 heeft de Kiesraad voorgesteld dat, indien de openingstijden verruimd zouden worden, alle gemeenten verplicht zouden moeten worden op elektronische wijze te stemmen. Bij de laatste verkiezingen (voor het Europees Parlement) was 80% van de gemeenten zover. De regering zet in de memorie van toelichting uiteen wat de reactie van staatssecretaris Kohnstamm op deze voorgestelde eis is geweest. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering ook nu een inhoudelijke reactie op dit punt te geven, omdat deze verplichting van elektronisch stemmen in ieder geval het bezwaar van de gevolgen voor de uitslagenavond zou beperken.

In het al eerder genoemde voorstel tot verruiming van de openingtijd tot 20.00 uur zijn ook vragen gesteld over het verruimen van mogelijkheden om via mandaat te stemmen, het stemmen bij een kiesbureau naar keuze en het verplicht vrij geven van werknemers die willen stemmen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering hierop een reactie te geven.

De leden van de SGP-fractie vragen met betrekking tot de verlenging van de duur van de stemming van 20.00 tot 21.00 uur naar de precieze argumentatie daarvoor. De regering ontkent dat de wetswijziging een verhoging van opkomstpercentages beoogt. Het gaat naar haar zeggen om serviceverlening aan de burger. Tegelijk wijst zij er echter op dat de in 1997 ingevoerde verlenging van 19.00 naar 20.00 uur niet geleid heeft tot hogere opkomstpercentages bij de in 1998 en 1999 gehouden verkiezingen. Deze leden vragen dan ook aan welke burgers met de bedoelde verlenging destijds een dienst is bewezen. Kan de regering uit onderzoek aannemelijk maken dat, ook al steeg de opkomst niet, toch een niet te verwaarlozen percentage in 1998 en 1999 van de opgekomen stemgerechtigden gebruik gemaakt heeft van de verlengde openstelling van de stembureaus? Werd in het Nationaal Kiezers Onderzoek uit 1999 naar de wenselijkheid van langere openstelling ook gevraagd naar de gebruikmaking van de verlenging van de openstelling uit 1997? Overigens zijn deze leden het eens met het standpunt van de regering dat zij de suggestie van de VNG afwijst om bij verlenging van de openstelling het stembureau op de rustige uren van de dag te sluiten.

3. Verkorting van de termijn van aantreden van nieuwe kamerleden

De leden van de PvdA-fractie menen dat de vaststelling van de uitslag van verkiezingen op voortvarende, maar uiterst zorgvuldige wijze moet plaatsvinden. Zij hebben een aantal vragen over grotere voortvarendheid dan waarvan in het wetsvoorstel wordt uitgegaan, zonder dat dit naar hun mening ten koste van de zorgvuldigheid hoeft te gaan.

Elektronische gegevensuitwisseling zou in het proces tot vaststelling van de verkiezingsuitslag naar de mening van de Kiesraad onvoldoende veilig zijn. Is op korte termijn echter geen absoluut zekere authenticiteit te bereiken? Los hiervan stond in de eerste notitie van de Commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven dat in de nacht van woensdag op donderdag de gegevens per auto naar de hoofdstembureaus kunnen worden overgebracht. Acht de regering dit niet mogelijk? Zou, als dit mogelijk is, de uitslag door het hoofdstembureau op de eerste dag na de stemming kunnen worden vastgesteld? Is het dan mogelijk om op vrijdag de uitslag door de Kiesraad te laten vaststellen?

In de gedachtengang van de leden van de PvdA-fractie kan het procesverbaal van de uitslag nog op vrijdag aan de Tweede Kamer worden gezonden. Naar hun mening zouden de leden van de Commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven en hun medewerkers de bereidheid moeten tonen om op zaterdag werkzaamheden te verrichten; de zondag ware vrij te houden. Is het naar het oordeel van de regering mogelijk dat gemeentehuizen op de zaterdag na de verkiezing bereikbaar zijn voor verificatie van gegevens? Zo nee, kan deze bereikbaarheid niet worden verlangd? Wat betreft de nieuw benoemde leden van de Tweede Kamer geldt nu reeds dat zij geacht worden zich ter griffie te melden (en dus per post worden geïnformeerd). Dat zou op maandagochtend of in het begin van de maandagmiddag kunnen. Meent de regering niet dat nieuw verkozen leden de benodigde papieren op orde horen te hebben, nadat zij maanden eerder kandidaat zijn gesteld? De leden van de PvdA-fractie houden aldus voor mogelijk dat de nieuwe Kamer op de maandagavond of dinsdagochtend bijeenkomt.

In de memorie van toelichting besteedt de regering geen aandacht aan de mogelijkheid om als de dag van de verkiezingen de maandag te kiezen, met de zaterdag als de dag waarop de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling kan bijeenkomen. Zo zou de Kamer op de vijfde dag na de verkiezingen vergaderen in plaats van op de achtste dag. De leemte is opmerkelijk, omdat de Kiesraad hier een mogelijkheid zag om de door de Kamer gewenste versnelling te paren aan de vereiste zorgvuldigheid. Kan in de nota naar aanleiding van het verslag aandacht aan deze optie worden besteed?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering, kortom, de verkorting van de termijn van aantreden van nieuwe Kamerleden nog eens goed te bezien, ook in het perspectief van de wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede kamer die inmiddels aanhangig is.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de mogelijkheden die de regering ziet om de termijn van eerste samenkomst van de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling desgewenst te bekorten tot 8 in plaats van 13 dagen. Zij hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van de eerder daarover reeds door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op 13 oktober 2000 aan de Tweede Kamer gezonden verkennende notitie, alsmede van de adviezen van de Commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven, de Kiesraad, de VNG en de Vereniging voor Burgerzaken. Voorts hebben de leden van de VVD-fractie goede nota genomen van de brief van de minister van BZK aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Konnikrijksrelaties van 2 april 2001, kenmerk CW01/LJ61927, waarbij de reacties van de adviesorganen niet alleen zijn aangeboden, maar de minister tevens als zijn oordeel uitspreekt dat een nog verdere verkorting dan van dertien naar acht dagen zoals thans in het wetsvoorstel wordt voorgesteld, niet wenselijk is. Immers, de minister stelt dat de procedure zeer kwetsbaar wordt en de kans op onzorgvuldigheden toeneemt. Hij is van oordeel dat het belang dat wordt gediend met een verkorting met nog enkele dagen niet opweegt tegen het toenemende risico van onzorgvuldigheden bij de uitslag.

De leden van de VVD-fractie erkennen dat de wetgever voor de eerste samenkomst van de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling enerzijds gehouden is een zorgvuldige procedure te kiezen waarbij het risico op onherstelbare fouten moet worden afgewogen tegen het beoogde voordeel van een snellere samenkomst van de Tweede Kamer na verkiezingen. Alvorens nadere vragen te formuleren over de verschillende mogelijkheden om tot verkorting van de termijn van eerste samenkomst te komen, zijn wat de leden van de VVD-fractie betreft eerst een aantal voorvragen aan de orde.

Zo vragen deze leden of de wens van de Tweede Kamer om op de kortst (technisch) mogelijke termijn na de verkiezingen in nieuwe samenstelling bijeen te komen wat de regering betreft uitsluitend wordt ingegeven door de mogelijkheid dat de Tweede Kamer kort na de verkiezingen een debat kan houden over de kabinets(in)formatie. De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Kiesraad dat hij herhaalt wat hij heeft opgemerkt naar aanleiding van het voorontwerp dualisering gemeentebestuur, namelijk: «Zodra voor een vertegenwoordigend orgaan verkiezingen hebben plaatsgevonden vervalt materieel de legitimatie van het orgaan in oude samenstelling. Voor de voortgang van het bestuur is het wenselijk dat het orgaan in nieuwe samenstelling zo spoedig mogelijk in functie treedt». Deelt de regering die opvatting van de Kiesraad en zo ja, in hoeverre trekt de regering daaruit consequenties wat betreft de mogelijke verkorting van de termijn van eerste samenkomst na verkiezingen van andere vertegenwoordigende lichamen dan de Tweede Kamer? In hoeverre heeft de regering in dit kader opvattingen over de wenselijke termijn van eerste samenkomst van de nieuw gekozen Eerste Kamer? In hoeverre maakt het voor de regering nog verschil of er sprake is van dualisering van bestuurlijke verhoudingen dan wel van monistische bestuurlijke verhoudingen?

De leden van de VVD -fractie hebben inmiddels het voorstel tot wijziging van de Gemeentewet inzake dualisering van het gemeentebestuur (wet dualisering gemeentebestuur 27 751) ontvangen dat de regering in werking wil doen treden op 7 maart 2002. Deze leden is opgevallen dat wordt beoogd de eerste samenkomst van de nieuw gekozen gemeenteraden niet op16 april 2002, maar op 26 maart te doen plaatsvinden. Is in afstemming met dit wetsvoorstel tot bekorting van de termijn van eerste samenkomst van de nieuwe Tweede Kamer van dertien tot acht dagen na de stemming ook overwogen om de termijn van eerste samenkomst van de nieuwe gemeenteraad na de stemming nog verder te bekorten? Waarom is daarvan afgezien? Geldt niet een vergelijkbare argumentatie voor alle bestuursniveaus?

Alvorens zich een eindoordeel te willen vormen over de wenselijkheid en de technisch verantwoorde mogelijkheden de Tweede Kamer sneller na de verkiezingen in nieuwe samenstelling bijeen te doen komen, formuleren de leden van de VVD-fractie nog een aantal nadere vragen.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat uit de diverse adviezen een aantal alternatieven voor een nog snellere eerste samenkomst van de Tweede Kamer na verkiezingen naar voren komt, te weten:

– vaststelling van de uitslag van de verkiezingen op vrijdagmiddag en bijeenkomst van de nieuwe kamer op de maandag na de voorafgaande woensdag gehouden verkiezingen;

– vaststelling van de uitslag van de verkiezingen op zaterdag en bijeenkomst van de nieuwe kamer op de maandag na de voorafgaande woensdag gehouden verkiezingen;

– het houden van de verkiezingen op maandag (of dinsdag). De vaststelling van de verkiezingsuitslag hoeft dan niet in het weekeinde plaats te vinden en de nieuwe Kamer kan op de vrijdag of de zaterdag na de voorafgaande maandag of dinsdag gehouden verkiezingen bijeenkomen.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering afzonderlijk op deze in de adviezen aangegeven mogelijkheden (nader) in te gaan, mede omdat de Kiesraad in zijn advies van 30 januari 2001 meedeelt dat de voorkeur van de Kiesraad uitgaat naar het houden van de stemming op maandag of dinsdag, indien de Raad voortaan geacht wordt de uitslag op de derde dag na de stemming bekend te maken. In hoeverre kan de regering beargumenteren dat ook bij een dergelijke variant, waarbij immers ook de door de regering voorgestelde termijn van acht dagen verder zou worden bekort, de kans op onzorgvuldigheden toeneemt? Deze leden verwijzen hierbij ook naar het nader advies van de Commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven van 7 juni 2001.

Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat de omstandigheden dat schoolgebouwen op woensdag(middag) makkelijker beschikbaar zijn dan op maandag of dinsdag op zichzelf niet van doorslaggevend belang mag worden geacht nu de verkiezingen voor de Tweede Kamer in beginsel slechts een keer per vier jaren plaatsvinden en niet per se een klaslokaal als stembureau moet worden gebruikt ?

Is de regering van opvatting dat artikel 64, derde lid, Grondwet zich verzet tegen eventuele samenkomst van de Kamer in oude samenstelling in de ochtenduren en de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling op een later tijdstip op dezelfde dag? Zo nee, wordt niettemin met de in artikel C3 gekozen formuleringen door de regering beoogd een dergelijke situatie via de Kieswet uit te sluiten?

De huidige bepalingen in de Kieswet leiden ertoe dat de nieuwe Tweede Kamer na reguliere verkiezingen op de dertiende dag na stemming voor de eerste keer bijeenkomt. Die periode is erg lang en kan worden verkort tot acht dagen. De leden van de CDA-fractie zijn het met dit voornemen eens. Terecht wijst de regering erop dat de Kamer wel moet zorgdragen voor de aanpassing van haar Reglement van Orde aangezien dat is gebaseerd op de termijn van 13 dagen.

In de memorie van toelichting besteedt de regering geen enkele aandacht aan de mogelijkheid de maandag als de dag van de verkiezingen te kiezen, met de zaterdag als de dag waarop de Kamer in nieuwe samenstelling kan bijeenkomen. Deze leemte is opmerkelijk omdat de Kiesraad zelf (zie bijlage bij de brief BZK 01-424 van 2 april 2001) hierin een mogelijkheid zag om de door de Kamer gewenste versnelling te paren aan de vereiste zorgvuldigheid. Op deze manier is immers te bereiken dat de nieuwe Kamer al bijeenkomt op de vijfde dag na de verkiezingen en niet pas op de achtste dag, zonder dat de vereiste zorgvuldigheid in gevaar komt. Graag ontvangen deze leden een antwoord van de regering op deze suggestie.

Voor de leden van de D66-fractie staat de zorgvuldigheid van de procedure van installatie van de nieuwe Kamer voorop. Tegelijkertijd hechten zij groot belang aan een debat zo spoedig mogelijk na de verkiezingen over de kabinetsformatie. Hiervoor is het van belang dat de nieuwe Kamer snel na de verkiezingen bij elkaar komt.

Deze leden hebben het idee dat de ondergrens van 8 dagen die de regering stelt omzeild wordt door de verkiezingen op maandag te houden; de eerste bijeenkomst van de Kamer in nieuwe samenstelling zou dan al op de eerstvolgende zaterdag kunnen plaatsvinden. Een debat na 8 dagen op de donderdag een week na de verkiezingen spreekt de leden aan, maar zij vragen of er grote bezwaren tegen zijn. Brengt dat de gemeentelijke instellingen naar het oordeel van de regering in de problemen?

De door PvdA-fractievoorzitter Melkert voorgestelde verkorting van de termijn voor de eerste samenkomst van de nieuwe Tweede Kamer na de verkiezingen krijgt een vervolg in dit wetsvoorstel. De Kiesraad stelt dat de voorgestelde 8 dagen de minimumtermijn vormen waarin de hele procedure doorlopen moet worden. Als de Kamer snel bijeen komt, kan een debat worden gevoerd over de (in)formatie. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of dit niet zal betekenen dat de kans op fouten in de procedure toeneemt. Zij vragen wat de consequentie zal zijn van een dergelijke fout in de procedure. De 8 dagen worden dan niet gehaald. Op welke wijze wordt daarmee dan omgegaan? Schuift de eerste bijeenkomst gewoon een dag door of wordt de eerste Kamerbijeenkomst dan over het weekend getild?

De leden van de SGP-fractie plaatsen grote vraagtekens bij de zo groot mogelijke verkorting van de termijn in de Kieswet van aantreden van nieuwe Kamerleden. Zij herinneren eraan in het algemeen overleg van 6 december 2000, in navolging van de Kiesraad, gewezen te hebben op de noodzaak van een zorgvuldige afweging van het belang van een relatief beperkte verkorting van de termijn enerzijds tegen het belang van een zorgvuldige procedure voor de vaststelling van de uitslag en de toelating van de nieuwe leden anderzijds. Naar hun mening ontbreekt deze zorgvuldige afweging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Daarin stelt de regering de wenselijkheid voorop van een snellere toelating met het oog op een zo spoedig mogelijk na de verkiezingen te houden debat in de Tweede Kamer over de kabinetsformatie. In dat licht wordt afgewogen dat, ondanks het kritische advies van de Kiesraad, de toegenomen risico's op fouten bij de toelating van de leden door verkorting van de termijn aanvaardbaar zijn. Welke inhoudelijke argumenten hebben de regering ertoe gebracht om de balans tussen verkorting van de termijn van aantreden en zorgvuldigheid bij de toelating van nieuwe leden in het voordeel van de eerste te laten doorslaan, temeer daar acht dagen ook het uiterste minimum is? De leden van de SGP-fractie vragen bovendien of de voorgestelde verkorting ertoe leidt dat ambtenaren ook op zondag beschikbaar zouden moeten zijn om arbeid te moeten verrichten met het oog op het zo snel mogelijk vaststellen van de uitslag van de verkiezingen (zie bladzijde 4 advies Kiesraad van 30 januari 2001). Zij zouden daar ernstige bezwaren tegen hebben.

4. Briefstembureaus in de Nederlandse Antillen en Aruba

Leidt de overdracht van taken ook tot een aanpassing van de formatie van de vertegenwoordigingen van Nederland, vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie kunnen instemmen met deze aanpassing, maar hebben hier nog enkele vragen bij. Zowel de Vertegenwoordigingen als de Ambassades vertegenwoordigen het Koninkrijk. Is het niet zo dat destijds is gekozen voor de Kabinetten van de Gouverneurs (en niet voor de Vertegenwoordigingen) wegens deze parallel met de ambassades en waarom wordt daarvan nu afgeweken?

Is er overleg geweest met de Nederlandse Antillen en Aruba en hoe dachten zij over deze wijziging van de Kieswet? Waarom is de Kieswet niet direct na het instellen van de Vertegenwoordigingen van Nederland op dit punt aangepast?

5. Inlevering van ondersteuningsverklaringen door zittende groeperingen

Is de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening, dat aan de belangrijkste wens achter het amendement-Rehwinkel is tegemoetgekomen, namelijk dat ook zittende politieke groeperingen eenmaal aan een vijfmaal zo hoge handtekeningeneis hebben voldaan? Erkent zij dat de eis die aan nieuwe partijen is opgelegd – in de woorden van enkele jaren geleden – op zijn minst ook één keer aan zittende partijen is gesteld?

De leden van de VVD-fractie spreken voldoening uit over het voorstel alsnog de ondersteuningsverklaringen voor groeperingen die reeds eerder een of meer zetels hebben gehaald, te schrappen.

Met ingang van 1 december 1997 is het aantal over te leggen ondersteuningsverklaringen bij de inlevering van de kandidatenlijst verhoogd van 10 naar 30 ondersteuningsverklaringen per kieskring, aldus de leden van de CDA-fractie. Dat geldt voor zowel nieuwe als zittende partijen. De Kamer heeft aan de regering verzocht in het algemeen overleg op 24 november 1999 om dit vereiste voor zittende partijen weer af te schaffen. Argumentatie was dat de regeling toch vooral is bedoeld als drempel om de lichtvaardige kandidaatstelling te doen afnemen. Als zodanig heeft de regeling een functie voor nieuwe partijen, maar niet voor partijen die al deel uitmaken van het orgaan waarvoor de verkiezingen worden gehouden. Voor die partijen is het onnodig belastend, kostenverhogend en negatief. De ervaringen en evaluaties van 1998 en 1999 hebben dat ook uitgewezen. De leden van de CDA-fractie kunnen met dit voorstel en de bijbehorende argumentatie instemmen.

De leden van de D66-fractie ondersteunen het voorstel om het vereiste van inlevering van ondersteuningsverklaringen voor zittende partijen af te schaffen. Zij achten dit een overbodige administratieve handeling; immers, maar liefst dertig mensen moeten hun handtekening komen zetten tijdens openingstijden van het gemeentehuis. Een dergelijke drempel wordt doorgaans ingevoerd om lichtvaardige deelneming aan verkiezingen tegen te gaan, maar zittende partijen hebben al bewezen niet lichtvaardig deel te nemen en dit argument gaat volgens deze leden dus niet op.

De vermeende ongelijkheid tussen bestaande en nieuwe partijen op basis waarvan een meerderheid van de Kamer in 1997 het amendement van het lid Rehwinkel over ondersteuningsverklaringen voor zittende partijen aanvaardde, ging en gaat volgens deze leden nog steeds niet op. Er is in dit geval geen sprake van gelijke gevallen: nieuwe partijen moeten nog een mandaat van de kiezer krijgen, terwijl bestaande partijen dit mandaat al hebben verkregen. Een extra reden om de ondersteuningsverklaringen voor bestaande partijen nu af te schaffen, is dat ook bestaande partijen bij de laatste verkiezingen deze ondersteuningsverklaringen hebben moeten overleggen. De bestaande partijen hebben dus éénmaal aan deze vereisten voldaan.

Waarom wordt er niet een week langer de gelegenheid gegeven de ondersteuningsverklaringen in te leveren?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn beducht voor het voorstel dat aan partijen die niet aanwezig zijn in een vertegenwoordigend orgaan, hogere eisen voor ondersteuningsverklaringen worden gesteld. De genoemde leden vragen de regering toe te lichten of zij zittende en nieuwe partijen als gelijke gevallen wil behandelen en waarom zij met het oog op deze gelijke behandeling hierin toch een onderscheid wil aanbrengen.

De leden van de SGP-fractie zijn verheugd over het voorstel van de regering om het vereiste van inlevering van ondersteuningsverklaringen door zittende politieke groeperingen te laten vervallen. De regering komt hiermee haar eerder gedane toezeggingen na. Zij delen de waarneming dat de kosten en arbeid die gemoeid zijn met het vergaren van de benodigde verklaringen veelal als onnodig belastend en negatief ervaren worden. Terecht wordt het vereiste voor nieuwe groeperingen gehandhaafd om lichtvaardige kandidaatstelling te voorkomen. Naar de mening van de aan het woord zijnde leden heeft hiermee de regering de juiste conclusies verbonden aan de evaluatie door politieke partijen en hoofdstembureaus. Zij gaan ervan uit dat van deze wetswijziging reeds bij de verkiezingen voor gemeenteraden en de Tweede Kamer in 2002 de vruchten geplukt kunnen worden.

6. Kiesrecht Nederlanders in het buitenland

De leden van de VVD-fractie waarderen de verbetering van de geheimhouding bij het stemmen per brief. Niettemin hadden zij graag gezien dat er ruimere mogelijkheden voor het stemmen op afstand zouden ontstaan. Het is reeds enkele jaren geleden dat bij de Waterschapsverkiezingen per telefoon kon worden gestemd. Helaas, zo constateerden deze leden, verloopt de ontwikkeling van kiezen op afstand erg traag. Zij onderschrijven overigens wel de hoge technische en veiligheidseisen die aan vormen van elektronisch stemmen moeten worden gesteld. Niettemin menen zij dat de voortgang tegenvalt.

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met het afschaffen van de verplichting tot het gebruik van de extra enveloppe. Gebruikt de kiezer die niet, dan heeft dat geen consequentie voor de geldigheid van de stem. Op welke wijze worden mogelijke kiezers over deze wijziging geïnformeerd?

Een tweede punt betreft de uitbreiding van de ressorten van een aantal briefstembureaus. Voorzien wordt in de mogelijkheid dat een briefstembureau ook voor kiezers woonachtig in andere landen dan het land waarin de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Nederland gevestigd is, ingesteld wordt. Op zichzelf achten de aan het woord zijnde leden dit een goede zaak. Vraag is wel wie uiteindelijk beslist wanneer en op grond van welke criteria dit gebeurt. Verder vragen deze leden of voor het instellen van een dergelijk bijzonder briefstembureau toestemming moet worden gegeven door het land waarin het wordt gevestigd.

De leden van D66-fractie ondersteunen de voorgestelde extra drempel tegen schending van het stemgeheim bij briefstemmen die wordt geboden in de vorm van een extra enveloppe om het stembiljet van het briefstembewijs te scheiden. Het valt hun op dat het gebruik van de extra enveloppe zonder enige argumentatie niet verplicht wordt gesteld. Deze leden zouden hier van de kant van de regering een argumentatie voor willen hebben. Ook vragen zij of het gebruik van een andere enveloppe dan de daartoe bedoelde enveloppe nog gevolgen heeft voor de geldigheid van de desbetreffende stem.

De leden van de D66-fractie zien geen grote bezwaren tegen de voorgestelde mogelijkheid om briefstembureaus voor kiezers uit meer landen tegelijkertijd dienst te laten doen. Zij zien echter ook geen dwingende noodzaak hiertoe. Zijn er voorbeelden te geven die aanleiding geven om tot deze maatregel over te gaan? Is het uitgangspunt dat «de postverbinding tussen het land waar het briefstembureau wordt ingesteld en de landen waarvoor dit stembureau geldt beter moet zijn dan tussen Nederland en de desbetreffende landen» een niet erg harde voorwaarde om tot deze maatregel over te gaan?

Bij de algehele herziening van de Kieswet was de gedachte dat er landen zijn die niet toestaan dat er in persoon op ambassades en consulaten wordt gestemd. Dit is volgens de leden van de D66-fractie echter nooit onderzocht. Zij zouden de regering willen vragen dit te onderzoeken, want zij vermoeden dat er landen zijn die geen enkel probleem zouden hebben met het stemmen in persoon op genoemde locaties en bovendien zou in persoon stemmen opkomstverhogend kunnen werken.

Het machtigen van de minister van Buitenlandse Zaken om per geval te bepalen of een briefstembureau nuttig en mogelijk is, vinden de leden van de D66-fracte een interessante gedachte. Een belangrijke voorwaarde hierbij is voor hen wel hoe de controle door de Kamer op deze bevoegdheid wordt geregeld. Zij hechten aan parlementaire controle op het gebruik van deze discretionaire bevoegdheid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen met betrekking tot het stemmen van Nederlanders in het buitenland waarom er niet voor wordt gekozen verplicht een extra envelop te gebruiken voor de terugzending van briefbewijs en stembiljet. Nu wordt de mogelijkheid geboden als extra waarborg een tweede envelop te gebruiken.

Met betrekking tot de uitoefening van het kiesrecht door Nederlanders in het buitenland kunnen de leden van de SGP-fractie instemmen met de voorgestelde wijzigingen. Wel vragen deze leden welke momenteel de ervaringen zijn met het bijhouden van het adressenbestand van in het buitenland woonachtige kiesgerechtigden. In de afgelopen jaren bleek immers herhaaldelijk dat zo'n 20% van de naar het buitenland verzonden formulieren onbestelbaar bleek omdat adressen niet meer juist waren. Ook vragen deze leden of de problemen met het te laat aankomen van bevestigingen van registratie van kiesgerechtigden in het buitenland verholpen zijn.

7. Registratie van de aanduiding voor de Eerste-Kamerverkiezingen

Het in het leven roepen van een aanvullend register voor de Eerste-Kamerverkiezingen heeft de steun van de leden van D66-fractie. Partijen die aan de Eerste-Kamerverkiezingen wensen deel te nemen, maar niet aan de Tweede-Kamerverkiezingen dienen volgens deze leden wat betreft de registratie van hun aanduiding gelijk te worden behandeld als partijen die aan beide verkiezingen wensen deel te nemen. Waarom wordt omwille van de duidelijkheid het gebruik van een aanduiding boven de lijst voor de Eerste Kamerverkiezing niet verplicht gesteld?

8. Inlevering kopie geldig legitimatiebewijs bij kandidaatstelling Eerste-Kamerverkiezing

De leden van de D66-fractie begrijpen de redenen voor deze wijziging, maar vragen of het vaak voorkomt dat mensen tegen hun wil kandidaat worden gesteld. Het aannemen dat instemming van de aspirant kandidaat ontbreekt, als bij inleveren van de kandidatenlijst voor de Eerste-Kamerverkiezingen een kopie van een geldig legitimatiebewijs van die kandidaat ontbreekt, betekent toch niet tevens dat die kandidaatstelling niet hersteld kan worden als om wat voor reden dan ook deze kopie per abuis ontbreekt? Als per abuis een kopie ontbreekt, kan dat toch nog worden hersteld?

9. Inlevering kandidatenlijst voor Eerste-Kamerverkiezing

De leden van de D66-fractie zien het nut in van een persoonlijke aflevering van de kandidatenlijst voor de Eerste-Kamerverkiezing, maar vragen de regering door wie het inleveren van de kandidatenlijsten voor de Eerste Kamerverkiezing kan geschieden? Zij hopen dat dit ook mag gebeuren door bijvoorbeeld een griffier of ambtenaar.

10. Registratie EU-onderdanen bij verkiezingen voor het Europese Parlement

De leden van de CDA fractie vragen of er zicht bestaat op het up to date zijn van de gemeentelijke basisadministratie op dit punt. Welke ervaringen zijn er tot nu toe opgedaan met het uitschrijven van deze kiesgerechtigden bij vertrek naar het buitenland? Waarop baseert de regering haar mening dat het gemakkelijker is om aan iedere EU onderdaan die zich van buiten Nederland in een Nederlandse gemeente vestigt, direct bij vestiging een formulier te overhandigen dan eenmaal in de vijf jaar na te gaan wie zich in de gemeente hebben gevestigd van buiten Nederland en deze personen een formulier en een begeleidend schrijven toe te zenden? (zie het voorstel van de VNG)

Het schrappen van gegevens uit de GBA is geen vanzelfsprekendheid en in veel gevallen gaan gemeenten niet tot schrapping over. Dat wordt nu wettelijk geregeld. Hoe handhaafbaar is deze bepaling?

Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden of de Nederlandse ervaringen in de pas lopen met de ervaringen in andere EU landen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven hetgeen de regering in dit hoofdstuk heeft gesteld.

11. Strafbaarstelling van het ronselen van ondersteuningsverklaringen

De leden van de PvdA-fractie waarderen dat hun eerdere pleidooi en dat van anderen in de Kamer wordt gevolgd om, wat toen werd genoemd, het ronselen van ondersteuningsverklaringen strafbaar te stellen. Zij kunnen de regering volgen in haar opvatting dat omkoping en het zich laten omkopen tot het afleggen van een ondersteuningsverklaring strafbaar moeten worden gesteld, en niet het «ronselen». Waar in van Dale wordt gesproken over ronselen als het «op vaak listige wijze werven», en ook al is gesproken van «ontoelaatbaar ronselen», wordt duidelijk dat in juridische zin beter andere begrippen kunnen worden gebruikt.

De leden van de CDA-fractie erkennen dat het bijzonder moeilijk is om te bewijzen dat iemand ondersteuningsverklaringen ronselt. Immers, om die verklaringen te krijgen zullen personen stelselmatig moeten worden aangesproken of persoonlijk benaderd. Nu worden de omkoping en het zich laten omkopen tot het afleggen van een ondersteuningsverklaring strafbaar gesteld. De aan het woord zijnde leden vragen naar de handhaafbaarheid van deze bepaling.

De leden van de D66-fractie menen dat enkel het opnemen van een bepaling over het (laten) omkopen van iemand tot het afleggen van een ondersteuningsverklaring wat aan de magere kant is. Zij achten het zeer verwerpelijk als er met de procedures rondom de democratische verkiezingen wordt gesjoemeld. Zij begrijpen dat het bewijzen van ronselen van ondersteuningsverklaringen lastig is, maar dat is toch ook het geval voor het omkopen van iemand tot het afleggen van zo'n verklaring? Het is deze leden niet geheel duidelijk wat er onder «omkopen» moet worden verstaan. Valt hier bijvoorbeeld ook het met geweld of dwingen tot een ondersteuningsverklaring onder? Of betreft het alleen het in het vooruitzicht stellen van welke tegenprestatie dan ook in ruil voor het afleggen van een ondersteuningsverklaring? Is de regering met deze leden van mening dat het strafbaar stellen van ronselen meer mogelijkheden biedt dan het strafbaarstellen van omkopen alleen?

De leden van de SGP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel om te komen tot strafbaarstelling van de omkoping en het zich laten omkopen tot het afleggen van een ondersteuningsverklaring. In het algemeen overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 november 1999 hebben zij het strafbaar stellen van het ronselen van ondersteuningsverklaringen bepleit. Zij constateren dat de regering in het wetsvoorstel zover niet wil gaan, omdat er geen duidelijk onderscheid is tussen het ronselen van ondersteuningsverklaringen en het stelselmatig aanspreken en benaderen van personen teneinde die verklaringen te verkrijgen. Zij kunnen zich voorstellen dat zich hier inderdaad bewijsproblemen voordoen, maar vragen verheldering waar volgens de regering het legitiem aanspreken van personen overgaat in ronselen. Vervolgens vragen deze leden hoe de strafbaarstelling van omkoping en het zich laten omkopen tot het afleggen van een ondersteuningsverklaring in de praktijk gehandhaafd zal worden.

I. ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel E

Dit artikel bevat enkele technische aanpassingen in verband met naamswijziging na een gemeentelijke herindeling. Het betreft de wijziging van de naam Zevenaar in Moerdijk. De leden van de CDA-fractie constateren dat er in de afgelopen jaren nog een aantal herindelingen is doorgevoerd waarbij in een aantal gevallen de naam van de nieuwe gemeente niet is terug te voeren op de naam van een van de opgeheven gemeenten. Deze leden noemen als voorbeeld de Hof van Twente. Moeten deze namen ook niet worden gewijzigd in het desbetreffende artikel van de Kieswet?

Artikel III

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in artikel III is bepaald dat de wet in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

De regering hecht er, zoals blijkt uit de toelichting op dit artikel, zeer aan dat onderhavige wetswijziging tijdig voor de verkiezing voor de gemeenteraad en de Tweede Kamer in 2002 in werking treedt.

Dit leidt de leden van de VVD-fractie tot de vraag in hoeverre de regering het wenselijk en mogelijk acht om het wetsvoorstel reeds in werking te doen treden op een zodanig tijdstip dat ook bij de in november 2001 in een aantal gemeenten dat per 1 januari 2002 zal worden heringedeeld, te houden gemeenteraadsverkiezingen de nieuwe bepalingen reeds van kracht zijn. Hierbij valt wat deze leden betreft dan vooral te denken aan de openstelling van de stembureaus tot 21.00 uur (het hoofdonderwerp van het wetsvoorstel) en aan het vervallen van de ondersteuningsverklaringen voor groeperingen die reeds eerdere (in de huidige gemeente) zetels hebben gehaald.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter (VVD), De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), de Boer (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie), Vacature (GroenLinks).

Plv. leden: Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Van Splunter (VVD), Nicolaï (VVD), Wijn (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Rabbae (GroenLinks).

Naar boven