27 672
Goedkeuring van de op 22 juni 2000 te Cotonou totstandgekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Staten van Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten

nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2002

Graag bied ik u hierbij de informatie aan die ik toezegde tijdens het plenair debat d.d. 25 september jl. inzake de ACS-EU Partnerschapsovereenkomst van Cotonou.

De verdeelsleutel van de bijdragen die EU-lidstaten leveren aan het 9e Europees Ontwikkelingsfonds is als volgt:

 Miljoen €in procenten
Frankrijk3 353,4024,30
Duitsland3 223,6823,36
VK1 751,2212,69
Italië1 730,5212,54
Spanje805,22 5,84
Nederland720,365,22
België540,963,92
Zweden376,742,73
Oostenrijk365,702,65
Denemarken295,322,14
Finland204,241,48
Griekenland172,501,25
Portugal133,860,97
Ierland85,560,62
Luxemburg40,020,29
Totaal13 800,00100%

De Nederlandse bijdrage is als volgt tot stand gekomen.

Een Nederlandse bijdrage van 5,22% aan het 9e EOF is gebaseerd op de verdeelsleutel zoals die bij vorige EOF's van toepassing is geweest. Deze verdeelsleutel is ontstaan aan het eind van de jaren tachtig t.b.v. het 7e EOF en gecorrigeerd voor toetreding van Zweden, Finland en Oostenrijk voor het 8e EOF. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen over de verdeelsleutel voor het 9e EOF was 4,5%, omdat dit de Nederlandse BNP-sleutel binnen de EU was op dat moment. De onderhandelingen over het 9e EOF raakten in een impasse; uiteindelijk werd besloten de bestaande sleutel te handhaven. Momenteel is de Nederlandse BNP-sleutel (inclusief VK compensatie) overigens gestegen tot 5,2%, waardoor het destijds gebruikte argument tot verlaging van de Nederlandse bijdrage nu niet meer van toepassing is.

De looptijd van het Intern Akkoord, waarin de bijdrage per Lidstaat vastgesteld is, bedraagt vijf jaar. De goedkeuringsstukken m.b.t. het Intern Akkoord zullen Uw Kamer op korte termijn worden toegestuurd.

Ten aanzien van de vraag betreffende de sanctiemogelijkheid bij het migratieartikel (artikel 13) uit de ACS-EU Partnerschapsovereenkomst van Cotonou, geldt het volgende:

Artikel 13 valt wat terug- en overnamebepalingen betreft uiteen in twee delen.

Ten eerste is er een wederzijdse verplichting tussen ACS- en EU-landen dat zij hun onderdanen die illegaal verblijven op het grondgebied van de andere partij zullen terugnemen. Deze bepaling heeft een directe werking, en is op dit moment al van toepassing, op grond van voorlopige inwerkingtreding van het verdrag. Het instemmen met terugname is overigens een (her)bevestiging van een internationaal – (gewoonterechtelijke) – verplichting.

Ten tweede komen de partijen overeen dat, op verzoek van één van hen, onderhandelingen zullen starten over bilaterale verdragen waarin specifieke details van terug- en overname kunnen worden vastgelegd. Bij overname gaat het dan om onderdanen van derde landen en statenlozen.

Het zal niet nodig zijn met alle ACS-landen een terug- en overnameverdrag te sluiten. Uit veel landen is helemaal geen sprake van toestroom van derdelanders en statenlozen. Daarnaast verloopt de samenwerking op dit terrein in een aantal gevallen al goed zonder verdrag.

Ten aanzien van het niet nakomen van verplichtingen voortvloeiend uit de bepalingen van de Partnerschapsovereenkomst geldt in het algemeen, dat dergelijke gevallen kunnen worden voorgelegd aan de EU-ACS Raad van Ministers. Dit orgaan kan een geschil door middel van een bindend besluit beslechten (zie artikel 98 van de Overeenkomst). In het uiterste geval kunnen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten – alsook de ACS-landen – gebruik maken van de opzeggingsclausule van de Overeenkomst (artikel 99). Dit mechanisme geldt ook voor de bepalingen inzake de terug- en overname van personen.

De Overeenkomst (getekend in juni 2000) bevat geen specifiek sanctiemechanisme t.b.v. het niet naleven van de bepalingen inzake terug- en overname. De verdragen die de EU tot nu toe met derde landen heeft gesloten, bevatten geen van alle een dergelijk mechanisme. Het is een onderwerp dat pas zeer recent in Europees kader aan de orde is geweest en tot veel discussie heeft geleid. Tijdens de Europese Raad van Sevilla (21/22 juni 2002) werd voor het eerst over de relatie tussen terug- en overnameclausules en mogelijke sancties gesproken. De Europese Raad concludeerde het volgende:

«De Europese Raad onderstreept dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat de landen van oorsprong en doorreis meewerken aan het gezamenlijk beheer en de gezamenlijke controle van de buitengrenzen, en aan overname. Onder die overname door derde landen valt ook de overname van hun eigen onderdanen die illegaal in een lidstaat verblijven, alsmede, onder dezelfde voorwaarden, de overname van onderdanen van derde landen waarvan kan worden vastgesteld dat zij het betrokken land als doorreisland hebben gebruikt. De samenwerking moet op korte en middellange termijn tot resultaten leiden. De Unie is bereid de nodige technische en financiële bijstand te verlenen om dit te verwezenlijken, waartoe de Europese Gemeenschap dan in het kader van de financiële vooruitzichten de nodige middelen toegewezen moet krijgen.

De Europese Raad is van mening dat de betrekkingen met de derde landen die niet meewerken aan de bestrijding van de illegale immigratie systematisch moeten worden geëvalueerd. Met die evaluatie zal in de betrekkingen tussen de Europese Unie en haar lidstaten en de betrokken landen op alle dienstige gebieden rekening worden gehouden. Onvoldoende medewerking van een land kan het verdiepen van de betrekkingen tussen het land in kwestie en de Unie bemoeilijken.

Als de bestaande communautaire regelingen niets hebben opgeleverd, kan de Raad met eenparigheid van stemmen constateren dat een derde land ten onrechte te weinig medewerking heeft verleend bij het gemeenschappelijk beheer van de migratiestromen. In dat geval kan de Raad, overeenkomstig de bepalingen van de verdragen, in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op andere beleidsterreinen van de Europese Unie maatregelen of standpunten vaststellen, met inachtneming van de door de Unie aangegane verbintenissen en zonder dat de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking daarbij in het gedrang komen.»

In het Strategisch Akkoord uit de regering haar wens en voornemen om ook bilaterale afspraken te maken inzake terug- en overname. De regering is van oordeel dat niet-ratificatie van de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou zal leiden tot een ernstig verstoorde relatie, zowel met de Commissie en de andere EU-lidstaten als met de ACS-landen. Deze laatste groep, waaronder 40 Minst Ontwikkelde Landen, heeft overigens zelf het verdrag al met het vereiste quotum van 2/3 geratificeerd.

In een dergelijke atmosfeer acht de regering het zeer moeilijk om nog tot individuele afspraken met ACS-landen te komen op het gebied van terug- en overname.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

Naar boven